Etaamb.openjustice.be
Wet van 17 februari 2002
gepubliceerd op 15 mei 2002

Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking
numac
2002015030
pub.
15/05/2002
prom.
17/02/2002
ELI
eli/wet/2002/02/17/2002015030/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 FEBRUARI 2002. - Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.Het Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 4.Het Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en de gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997, zullen volkomen gevolg hebben.

Art. 5.Het Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiëlebelangen van de Europese Gemeenschappen, en de Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996, zullen volkomen gevolg hebben.

Art. 6.De Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c) , van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 17 februari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 31 juli 2001, 2-885 - nr. 1.

Zitting 2001-2002.

Senaat.

Documenten. - Verslag, 2-885 - nr. 2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 18 oktober 2001.

Kamer.

Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, 50-1466 - nr. 1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, 50-1466 - nr. 2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 18 december 2001. - Stemming.Vergadering van 20 december 2001.

Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze Overeenkomst, de Lid-Staten van de Europese Unie;

Onder verwijzing naar de Akte van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 1995;

Wensend ervoor te zorgen dat hun strafwetgeving doeltreffend bijdraagt tot de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;

Constaterend dat fraude met betrekking tot de ontvangsten en uitgaven van de Europese Gemeenschappen veelal het nationale kader overschrijdt en vaak wordt gepleegd door georganiseerde criminele groepen;

Ervan overtuigd dat het voor de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen noodzakelijk is dat frauduleuze gedragingen welke die belangen schaden, strafrechtelijk worden vervolgd en dat hiertoe een gemeenschappelijke definitie wordt vastgesteld;

Ervan overtuigd dat deze gedragingen strafbaar moeten worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties - onverminderd de mogelijkheid om in bepaalde gevallen andere sancties op de leggen - en dat, ten minste in ernstige gevallen, in vrijheidsstraffen moet worden voorzien die aanleiding kunnen geven tot uitlevering;

Erkennend dat ondernemingen een belangrijke rol spelen op terreinen die door de Europese Gemeenschappen worden gefinancierd en dat personen die een bedrijf over beslissingsbevoegdheid beschikken, in bepaalde omstandigheden niet mogen ontsnappen aan strafrechtelijke aansprakelijkheid;

Vastbesloten om samen de fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, te bestrijden, door verplichtingen op zich te nemen ten aanzien van hun rechtsmacht en op het gebied van uitlevering en wederzijdse strafrechtelijke samenwerking, Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen : Artikel 1 Algemene bepalingen 1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, verstaan : a) wat de uitgaven betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij : - valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of van de door of voor de Europese Gemeenschappen beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden; - met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden; - deze middelen worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend; b) wat de ontvangsten betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij : - valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of van de door of voor de Europese Gemeenschappen beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd; - met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden; - met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt. 2. Onder voorbehoud van artikel 2, lid 2, neemt elke Lid-Staat de nodige en passende maatregelen om het bepaalde in lid 1 in nationaal strafrecht om te zetten, zodat de daarin bedoelde gedragingen als strafbare feiten worden aangemerkt.3. Onder voorbehoud van artikel 2, lid 2, neemt elke Lid-Staat eveneens de nodige maatregelen opdat het opzettelijk opstellen of verstrekken van valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten met het in lid 1 genoemde gevolg, als strafbare feiten worden aangemerkt, wanneer die handelingen niet reeds strafbaar zijn, hetzij als zelfstandig strafbaar feit, hetzij op grond van medeplichtigheid aan, uitlokking van of poging tot fraude als omschreven in lid 1.4. Het opzet bij een handeling of een nalaten als bedoeld in de leden 1 en 3, kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden. Artikel 2 Sancties 1. Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat op de in lid 1 bedoelde gedragingen, alsmede medeplichtigheid aan, uitlokking van of poging tot de in artikel 1, lid 1, bedoelde gedragingen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, met inbegrip, ten minste bij ernstige fraude, van vrijheidsstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering;als ernstige fraude wordt aangemerkt iedere fraude waarmee een door elke Lid-Staat te bepalen minimumbedrag is gemoeid. Dit minimumbedrag mag niet hoger zijn dan 50 000 ecu. 2. Voor geringe fraude, die betrekking heeft op een totaalbedrag van minder dan 4 000 ecu en waarbij zich volgens zijn wetgeving geen bijzondere strafverzwarende omstandigheden voordoen, kan een Lid-Staat evenwel in sancties voorzien van een andere aard dan de in lid 1 bedoelde.3. Het in lid 2 genoemde bedrag kan door de Raad van de Europese Unie met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd. Artikel 3 Strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevenden Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen opdat ondernemingshoofden of personen die beslissings- of controlebevoegdheid binnen een onderneming hebben, overeenkomstig de beginselen van zijn nationaal recht, strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van frauduleuze handelingen ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 1, die voor rekening van de onderneming door een aan hen ondergeschikte persoon zijn begaan.

Artikel 4 Rechtsmacht 1. Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 1 en 2, lid 1, strafbaar gestelde feiten waarbij : - de fraude, deelneming aan, of poging tot fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is begaan of waarbij het voordeel uit de fraude op zijn grondgebied is verkregen; - een persoon op zijn grondgebied opzettelijk deelneemt aan of aanzet tot het begaan van dergelijke fraude op het grondgebied van een andere Staat; - de dader een eigen onderdaan is, met dien verstande dat zijn nationale recht kan bepalen dat de gedraging ook strafbaar moet zijn in de Lid-Staat waar de feiten zijn begaan. 2. Elke Lid-Staat kan bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 11, lid 2, verklaren dat hij de bepaling van lid 1, derde streepje, van het onderhavige artikel niet toepast. Artikel 5 Uitlevering en vervolging 1. Elke Lid-Staat die ingevolge zijn nationale recht geen eigen onderdanen uitlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van overeenkomstig de artikelen 1 en 2, lid 1, strafbaar gestelde feiten die door deze onderdanen buiten zijn grondgebied worden begaan.2. Wanneer een onderdaan van een Lid-Staat ervan wordt verdacht zich in een andere Lid-Staat schuldig te hebben gemaakt aan strafbaar gestelde gedragingen als bedoeld in de artikelen 1 en 2, lid 1, en de Lid-Staat de betrokkene louter op grond van zijn of haar nationaliteit niet aan die andere Lid-Staat uitlevert, legt deze Lid-Staat de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging kan worden ingesteld.Met het oog op de strafvervolging worden de dossiers, inlichtingen en voorwerpen die op het strafbaar feit betrekking hebben, overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering toegezonden. De verzoekende Lid-Staat wordt in kennis gesteld van de vervolging en de afloop daarvan. 3. Een Lid-Staat mag uitlevering in geval van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad niet weigeren op grond van het loutere feit dat het gaat om een delict inzake heffingen of douanerechten.4. Voor de toepassing van dit artikel worden onder "onderdanen van een Lid-Staat" de personen verstaan als omschreven in de verklaring die de betrokken Lid-Staat heeft afgelegd uit hoofde van artikel 6, lid 1, onder b), van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, alsmede de personen bedoeld in lid 1, onder c), van dat artikel. Artikel 6 Samenwerking 1. Wanneer twee of meer Lid-Staten betrokken zijn bij een strafbaar gestelde fraude als omschreven in artikel 1, werken deze Lid-Staten doeltreffend samen bij het onderzoek, de vervolging en de bestraffing van het strafbaar feit, bij voorbeeld door middel van wederzijdse rechtshulp, uitlevering, overdracht van strafvervolging of tenuitvoerlegging van in een andere Lid-Staat gewezen rechterlijke beslissingen.2. Wanneer meer dan één Lid-Staat bevoegd is en elk van hen terzake van dezelfde feiten een vervolging kan instellen, bepalen de betrokken Lid-Staten in onderling overleg wie van hen de dader of daders zal vervolgen, met het doel de vervolging zo mogelijk in één Lid-Staat te centraliseren. Artikel 7 Ne bis in idem-beginsel 1. De Lid-Staten passen in hun nationale strafrecht het "ne bis in idem"-beginsel toe, volgens hetwelk een persoon die bij onherroepelijk vonnis in een Lid-Staat is berecht, in een andere Lid-Staat niet kan worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of feitelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende Staat niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.2. Bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 11, lid 2, kan een Lid-Staat verklaren dat hij in een of meer van de volgende gevallen niet door lid 1 van dit artikel is gebonden : a) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op zijn eigen grondgebied hebben afgespeeld.In het laatste geval is deze uitzondering echter niet van toepassing indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de Lid-Staat waarin het vonnis werd gewezen; b) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen een inbreuk vormen op de veiligheid of andere even wezenlijke belangen van deze Lid-Staat;c) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen, zijn begaan door een ambtenaar van deze Lid-Staat in strijd met zijn ambtsplichten.3. Uitzonderingen ten aanzien waarvan een verklaring uit hoofde van lid 2 is afgelegd, zijn niet van toepassing wanneer de betrokken Lid-Staat ter zake van dezelfde feiten de andere Lid-Staat om vervolging heeft verzocht of heeft ingestemd met de uitlevering van de betrokken persoon.4. Dit artikel laat de relevante bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen Lid-Staten, alsmede de met betrekking daartoe afgelegde verklaringen, onverlet. Artikel 8 Hof van Justitie 1. Geschillen tussen Lid-Staten over de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst worden, met het oog op een oplossing, in een eerste fase in de Raad besproken volgens de procedure van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Indien binnen zes maanden geen oplossing is gevonden, kan de zaak door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd. 2. Ieder geschil tussen één of meer Lid-Staten en de Commissie betreffende artikel 1 of artikel 10 van deze Overeenkomst dat niet door middel van onderhandelingen kon worden opgelost, kan aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd. Artikel 9 Nationale bepalingen Niets in deze Overeenkomst belet de Lid-Staten nationale bepalingen aan te nemen die verder gaan dan de verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst.

Artikel 10 Mededeling 1. De Lid-Staten delen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen de tekst mede van hun nationale bepalingen ter omzetting van de verplichtingen die krachtens deze Overeenkomst op hen rusten.2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst stellen de Hoge Verdragsluitende Partijen in de Raad van de Europese Unie vast, welke gegevens moeten worden verstrekt, respectievelijk uitgewisseld tussen de Lid-Staten onderling dan wel tussen de Lid-Staten en de Commissie, alsmede de wijze waarop een en ander geschiedt. Artikel 11 Inwerkingtreding 1. Deze Overeenkomst wordt de Lid-Staten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.2. De Lid-Staten stellen de Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze Overeenkomst vereiste procedure.3. Deze Overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de kennisgeving als bedoeld in lid 2, door de Lid-Staat die als laatste daartoe overgaat. Artikel 12 Toetreding van nieuwe Lid-Staten 1. Elke Staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot deze Overeenkomst toetreden.2. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van deze Overeenkomst in de taal van de toetredende Staat, is authentiek.3. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.4. Deze Overeenkomst treedt ten aanzien van elke toetredende Staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van haar inwerkingtreding indien deze Overeenkomst bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden. Artikel 13 Depositaris 1. De Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van deze Overeenkomst.2. De depositaris maakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de stand van de aannemingen en toetredingen, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere kennisgevingen met betrekking tot deze Overeenkomst bekend. Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze overeenkomst hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, de zesentwintigste juli negentienhonderd vijfennegentig, in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, dat wordt neergelegd in het archief van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze overeenkomst is nog niet inwerking getreden.

Protocol opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen De Hoge Verdragsluitende Partijen bij dit protocol, Lid-Staten van de Europese Unie, Onder verwijzing naar de akte van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996, Wensend ervoor te zorgen dat hun strafwetgeving doeltreffend bijdraagt tot de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, Erkennend het belang dat de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen heeft met het oog op de bestrijding van fraude met betrekking tot de communautaire ontvangsten en uitgaven, Zich ervan bewust dat de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen geschaad of bedreigd kunnen worden door andere strafbare feiten, met name daden van omkoping welke begaan kunnen worden tegen of door nationale zowel als communautaire ambtenaren, die belast zijn met de inning, het beheer of de besteding van communautaire middelen waarop zij controle uitoefenen, Overwegende dat bij dergelijke daden van omkoping personen van verschillende nationaliteit en in dienst van verschillende openbare instanties of instellingen betrokken kunnen zijn en dat het, ter wille van een doeltreffend optreden tegen dergelijke internationaal vertakte operaties, van belang is dat het laakbare karakter ervan in het strafrecht van de Lid-Staten volgens vergelijkbare maatstaven wordt beoordeeld, Constaterend dat in verscheidene Lid-Staten de strafwetgeving inzake ambtsdelicten in het algemeen en omkoping in het bijzonder alleen betrekking heeft op handelingen die door of tegen hun nationale ambtenaren worden verricht, en niet of slechts in uitzonderlijke gevallen ook op gedragingen waarbij communautaire ambtenaren of ambtenaren van andere Lid-Staten betrokken zijn, Ervan overtuigd dat de nationale wetgevingen moeten worden aangepast voor zover zij daden van omkoping waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad en waarbij communautaire ambtenaren of ambtenaren van andere Lid-Staten betrokken zijn, niet strafbaar stellen;

Ervan overtuigd dat deze aanpassing van de nationale wetgevingen ten aanzien van communautaire ambtenaren voorts niet beperkt mag blijven tot daden van actieve of passieve omkoping, maar ook moet gelden voor andere strafbare feiten die ten koste gaan of kunnen gaan van de ontvangsten of uitgaven van de Europese Gemeenschappen, met inbegrip van feiten gepleegd door of tegen personen die met de hoogste verantwoordelijkheden zijn bekleed;

Overwegende voorts dat inzake bevoegdheden en onderlinge samenwerking moet worden voorzien in passende regels, waaronder eventueel opheffing van immuniteit, onverminderd de juridische voorwaarden voor de concrete toepassing ervan;

Overwegende tenslotte dat de relevante bepalingen van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen toepasselijk moeten worden gemaakt op de in dit protocol bedoelde strafbare feiten, Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen : Artikel 1 Definities Voor de toepassing van dit protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen : 1. a) wordt onder "ambtenaar" verstaan, een "communautair" of een "nationaal" ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere Lid-Staat;b) wordt onder "communautair ambtenaar" verstaan : - eenieder die bij overeenkomst is aangesteld in de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid in de zin van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen; - eenieder die door de Lid-Staten of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van de Europese Gemeenschappen is gesteld om daar functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen;

Met ambtenaren van de Europese Gemeenschappen worden gelijkgesteld de leden van de organen die overeenkomstig de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen in het leven zijn geroepen, alsook de personeelsleden van deze organen, voorzover het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen niet voor hen geldt; c) wordt de term "nationaal ambtenaar" uitgelegd overeenkomstig de definitie van "ambtenaar" of "overheidspersoon" in de zin van het nationale recht van de Lid-Staat waar de betrokkene die hoedanigheid heeft voor de toepassing van het strafrecht van die Lid-Staat. Wanneer een Lid-Staat echter strafvervolging instelt tegen een ambtenaar van een andere Lid-Staat, behoeft deze de definitie van "nationaal ambtenaar" alleen toe te passen voorzover dat verenigbaar is met zijn nationale recht; 2. wordt onder "Overeenkomst" verstaan : de Overeenkomst die op 26 juli 1995 is vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (1).

Artikel 2 Passieve corruptie 1. Voor de toepassing van dit protocol bestaat passieve corruptie in het feit dat een ambtenaar opzettelijk, onmiddellijk of middellijk, voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander aanneemt of vraagt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde in strijd met zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad.2. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld. Artikel 3 Actieve corruptie 1. Voor de toepassing van dit protocol bestaat actieve omkoping in het feit dat iemand opzettelijk een ambtenaar onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft of verstrekt, om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad.2. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld. Artikel 4 Assimilatie 1. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in zijn strafrecht de omschrijving van de overtredingen die één van de in artikel 1 van de Overeenkomst bedoelde gedragingen uitmaken en die worden begaan door zijn nationale ambtenaren in de uitoefening van hun ambt, ook van toepassing is in gevallen waarin de feiten worden begaan door communautaire ambtenaren in de uitoefening van hun ambt.2. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in zijn strafrecht de in lid 1 en de artikelen 2 en 3 bedoelde omschrijvingen van overtredingen die door of tegen ministers van zijn regering, verkozen leden van zijn Parlement, leden van zijn hoogste rechterlijke instanties of van de Rekenkamer in de uitoefening van hun ambt worden gepleegd, ook van toepassing zijn in gevallen waarin de feiten worden gepleegd door of tegen leden van respectievelijk de Commissie van de Europese Gemeenschappen, het Europees Parlement, het Hof van Justitie en de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen in de uitoefening van hun ambt.3. Wanneer in een Lid-Staat speciale wetgeving is uitgevaardigd met betrekking tot handelen of nalaten waarvoor ministers van zijn regering verantwoordelijk zijn op grond van hun bijzondere politieke positie in die Lid-Staat, is het bepaalde in lid 2, niet noodzakelijk van toepassing op die wetgeving, op voorwaarde dat de Lid-Staat ervoor zorgt dat leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen vallen onder de strafwetgeving ter uitvoering van de artikelen 2, 3 en 4, lid 1.4. De vorige leden laten de in elke Lid-Staat van toepassing zijnde bepalingen inzake de strafrechtelijke procedure en de vaststelling van de bevoegde gerechten, onverlet.5. Dit protocol is van toepassing onverminderd de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, van de Statuten van het Hof van Justitie, en van de teksten ter uitvoering daarvan, betreffende de opheffing van de immuniteiten. Artikel 5 Sancties 1. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gedragingen alsmede medeplichtigheid aan en uitlokking van die gedragingen, worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen, waaronder, ten minste in ernstige gevallen, vrijheidsstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.2. Lid 1 geldt onverminderd de uitoefening van disciplinaire bevoegdheden tegen nationale of communautaire ambtenaren door de bevoegde instanties.De nationale rechterlijke instanties kunnen bij de straftoemeting op grond van de beginselen van hun nationale recht rekening houden met eventuele disciplinaire straffen die dezelfde persoon voor dezelfde gedragingen reeds zijn opgelegd.

Artikel 6 Rechtsmacht 1. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 strafbaar gestelde feiten in de volgende gevallen : a) het strafbare feit wordt geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied gepleegd;b) de dader van het strafbare feit is een onderdaan of een ambtenaar van de betrokken Lid-Staat;c) het strafbare feit is gepleegd tegen een van de in artikel 1 genoemde personen, of tegen een lid van de in artikel 4, lid 2, bedoelde instellingen, die onderdaan is van de betrokken Lid-Staat;d) de dader van het strafbare feit is communautair ambtenaar in dienst van een Instelling van de Europese Gemeenschappen of van een overeenkomstig de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen ingesteld orgaan dat zijn zetel in de betrokken Lid-Staat heeft.2. Elke Lid-Staat kan bij de in artikel 9, lid 2, bedoelde kennisgeving verklaren dat hij een of meer van de in lid 1, onder b) , c) en d) , genoemde regels niet of alleen in bepaalde gevallen of onder bepaalde voorwaarden toepast. Artikel 7 Verband met de Overeenkomst 1. Artikel 3, artikel 5, de leden 1, 2 en 4, en artikel 6 van de Overeenkomst zijn ook van toepassing alsof naar de in de artikelen 2, 3 en 4 van dit protocol bedoelde gedragingen verwezen was.2. Op dit protocol zijn tevens de volgende bepalingen van de Overeenkomst van toepassing : - artikel 7, met dien verstande dat verklaringen in de zin van artikel 7, lid 2, van de Overeenkomst ook voor dit protocol gelden, tenzij bij de in artikel 9, lid 2, bedoelde kennisgeving anders wordt bepaald, - artikel 9, - artikel 10. Artikel 8 Hof van Justitie 1. Geschillen tussen de Lid-Staten over de uitlegging of de toepassing van dit protocol worden, met het oog op een oplossing, in een eerste fase in de Raad besproken volgens de procedure van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Indien binnen zes maanden geen oplossing is gevonden, kan de zaak door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd. 2. Ieder geschil tussen een of meer Lid-Staten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende artikel 1, met uitzondering van punt 1, onder c) , en betreffende de artikelen 2, 3 en 4 en artikel 7, lid 2, derde streepje, van dit protocol, dat niet door onderhandelingen kon worden opgelost, kan aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd. Artikel 9 Inwerkingtreding 1. Dit protocol wordt de Lid-Staten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.2. De Lid-Staten stellen de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit protocol vereiste procedures.3. Dit protocol treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de Lid-Staat van de Europese Unie die als laatste daartoe overgaat.Indien de Overeenkomst evenwel op die datum nog niet in werking is getreden, treedt het protocol in werking op de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst.

Artikel 10 Toetreding van nieuwe Lid-Staten 1. Elke Staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot dit protocol toetreden.2. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van dit protocol in de taal van de toetredende Staat, is authentiek.3. De akten van toetreding worden neergelegd bij depositaris.4. Dit protocol treedt ten aanzien van elke toetredende Staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van zijn inwerkingtreding indien dit protocol bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden. Artikel 11 Voorbehouden 1. Behoudens in het in artikel 6, lid 2, genoemde geval, kunnen er geen voorbehouden worden gemaakt.2. Lid-Staten die een voorbehoud hebben gemaakt, kunnen dat te allen tijde geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris.De intrekking wordt van kracht op de datum waarop de depositaris de kennisgeving ontvangt.

Artikel 12 Depositaris 1. De Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van dit protocol.2. De depositaris maakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de stand van de aannemingen en toetredingen, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere kennisgevingen met betrekking tot dit protocol bekend. Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit protocol hebben gezet.

Opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, dat wordt nedergelegd in het archief van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie. _______ Nota (1) PBEG nr.C316 van 27 november 1995, blz. 49.

Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dit protocol is nog niet inwerking getreden.

Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen De Hoge Verdragsluitende Partijen bij dit protocol, lidstaten van de Europese Unie;

Onder verwijzing naar de akte van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1997;

Wensend ervoor te zorgen dat hun strafwetgeving doeltreffend bijdraagt tot de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ;

Erkennend het belang dat de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen heeft met het oog op de bestrijding van fraude met betrekking tot de communautaire ontvangsten en uitgaven;

Erkennend het belang dat het protocol van 27 september 1996 bij die overeenkomst heeft bij de bestrijding van corruptie waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad;

Zich ervan bewust dat de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen geschaad of bedreigd kunnen worden door feiten die namens rechtspersonen worden begaan en door feiten die verband houden met witwasoperaties;

Ervan overtuigd dat het nationale recht waar nodig moet worden aangepast in die zin dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld in gevallen van fraude of actieve corruptie en witwassen van geld die hun tot voordeel strekken en waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad;

Ervan overtuigd dat het nationale recht waar nodig moet worden aangepast om het witwassen van opbrengsten van fraude of corruptie waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad, strafbaar te stellen en de confiscatie van zulke opbrengsten mogelijk te maken;

Ervan overtuigd dat het nationale recht waar nodig moet worden aangepast om te verhinderen dat wederzijdse rechtshulp wordt geweigerd louter omdat de delicten die onder dit protocol vallen delicten inzake heffingen of douanerechten betreffen of als zodanig worden beschouwd;

Vaststellend dat de samenwerking tussen de lidstaten al geregeld is in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen , maar dat er, onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, daarnaast behoefte is aan een passende regeling voor de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, waaronder medebegrepen de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie, om ervoor te zorgen dat er doeltreffend wordt opgetreden tegen fraude, actieve en passieve corruptie en het daarmee verband houdende witwassen van geld waardoor de belangen van de Europese Gemeenschappen worden of kunnen worden geschaad;

Overwegende dat er, om de uitwisseling van informatie te bevorderen en te vergemakkelijken, gezorgd moet worden voor een adequate bescherming van persoonsgegevens;

Overwegende dat de uitwisseling van gegevens lopende onderzoeken niet mag belemmeren en dat derhalve moet worden gezorgd voor de bescherming van de geheimhouding van het onderzoek;

Overwegende dat er passende bepalingen moeten worden vastgesteld inzake de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ;

Overwegende ten slotte dat de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen toepasselijk moeten worden gemaakt op sommige in dit protocol bedoelde handelingen, Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen : Artikel 1 Definities In dit protocol wordt verstaan onder : a) "overeenkomst" : de Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995 (1); b) "fraude" : de gedragingen, bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst; c) - "passieve corruptie" : de gedragingen bedoeld in artikel 2 van het protocol opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1996 (2); - "actieve corruptie" : de gedragingen bedoeld in artikel 3 van hetzelfde protocol; d) "rechtspersoon" : ieder lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van de staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van hun openbare macht en van de publiekrechtelijke internationale organisaties;e) "witwassen van geld" : de gedraging, als omschreven in artikel 1, derde streepje, van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (3), met betrekking tot de opbrengsten van fraude, ten minste in ernstige gevallen, en van actieve en passieve corruptie. Artikel 2 Witwassen van geld Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat witwassen van geld strafbaar wordt gesteld.

Artikel 3 Aansprakelijkheid van rechtspersonen 1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor fraude, actieve corruptie en het witwassen van geld, te zijnen voordele gepleegd door elke persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft die gebaseerd is op : - de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of - de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of - de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon, en dat hij aansprakelijk kan worden gesteld voor medeplichtigheid aan of het uitlokken van fraude, actieve corruptie of het witwassen van geld of voor pogingen tot fraude.2. Naast de in lid 1 bedoelde gevallen, neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle van de kant van een in lid 1 bedoelde persoon fraude, actieve corruptie of het witwassen van geld kon worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen natuurlijke personen die daders of uitlokkers van, dan wel medeplichtigen aan de fraude, de actieve corruptie of het witwassen van geld zijn, niet uit. Artikel 4 Sancties tegen rechtspersonen 1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 3, lid 1, aansprakelijk is verklaard, sancties te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals : a) de uitsluiting van het voordeel van een gunstige regeling van de overheid of van overheidssteun;b) het tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;c) plaatsing onder toezicht van de rechter;d) een gerechtelijke maatregel tot liquidatie.2. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om tegen een rechtspersoon die volgens artikel 3, lid 2, aansprakelijk is verklaard, sancties of maatregelen te kunnen treffen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Artikel 5 Confiscatie Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om inbeslagneming en, onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, confiscatie of onttrekking mogelijk te maken van instrumenten en opbrengsten van fraude, actieve en passieve corruptie en het witwassen van geld, of van bezittingen waarvan de waarde overeenkomt met die opbrengsten. In beslag genomen of geconfisqueerde instrumenten, opbrengsten of andere bezittingen worden door de lidstaat behandeld overeenkomstig zijn nationale wetgeving.

Artikel 6 Delicten inzake heffingen en douanerechten Een lidstaat mag niet weigeren rechtshulp met betrekking tot fraude, actieve en passieve corruptie en het witwassen van geld te verlenen louter omdat het een delict inzake heffingen of douanerechten betreft of als zodanig wordt beschouwd.

Artikel 7 Samenwerking met de Commissie van de Europese Gemeenschappen 1. De lidstaten en de Commissie werken samen bij de bestrijding van fraude, actieve en passieve corruptie en het witwassen van geld. Te dien einde verleent de Commissie de technische en operationele bijstand die de bevoegde nationale autoriteiten nodig kunnen hebben om coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te vergemakkelijken. 2. Teneinde de constatering van de feiten te vergemakkelijken en te zorgen voor een daadwerkelijke bestrijding van fraude, actieve en passieve corruptie en het witwassen van geld kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gegevens uitwisselen met de Commissie. De Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten houden in elk bijzonder geval rekening met de eisen inzake geheimhouding van het onderzoek en gegevensbescherming. Te dien einde kan een lidstaat bij het verstrekken van informatie aan de Commissie bijzondere voorwaarden stellen aan het gebruik van die informatie door de Commissie dan wel door een andere lidstaat waaraan die informatie kan worden doorgegeven.

Artikel 8 Verantwoordelijkheid van de Commissie voor gegevensbescherming De Commissie zorgt ervoor dat zij in het kader van de uitwisseling van gegevens uit hoofde van artikel 7, lid 2, bij de verwerking van persoonsgegevens een beschermingsniveau in acht neemt dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4).

Artikel 9 Bekendmaking van voorschriften inzake gegevensbescherming De voorschriften die zijn vastgesteld betreffende de verplichtingen uit hoofde van artikel 8 worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen .

Artikel 10 Verstrekking van gegevens aan andere lidstaten en derde landen 1. Onverminderd de in artikel 7, lid 2, bedoelde voorwaarden kan de Commissie persoonsgegevens die zij in de uitoefening van haar functies uit hoofde van artikel 7 van een lidstaat heeft verkregen, overdragen aan iedere andere lidstaat.De Commissie stelt de lidstaat die de informatie heeft verstrekt in kennis van haar voornemen die gegevens over te dragen. 2. De Commissie kan onder dezelfde voorwaarden persoonsgegevens die zij in de uitoefening van haar functies uit hoofde van artikel 7 van een lidstaat heeft gekregen, overdragen aan ieder derde land mits de lidstaat die de informatie heeft verstrekt, met die overdracht heeft ingestemd. Artikel 11 Toezichthoudende instantie Iedere instantie die wordt aangewezen of ingesteld met het oog op het uitoefenen van onafhankelijk toezicht inzake gegevensbescherming met betrekking tot persoonsgegevens die de Commissie ingevolge haar functies uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in haar bezit heeft, is bevoegd tot het uitoefenen van datzelfde toezicht met betrekking tot persoonsgegevens die krachtens dit protocol in het bezit zijn van de Commissie.

Artikel 12 Verhouding tot de overeenkomst 1. Het bepaalde in de artikelen 3, 5 en 6 van de overeenkomst is tevens van toepassing op de in artikel 2 van dit protocol bedoelde gedragingen.2. De volgende bepalingen van de overeenkomst zijn tevens van toepassing op dit protocol : - artikel 4, met dien verstande dat tenzij anders vermeld bij de in artikel 16, lid 2, van dit protocol bedoelde kennisgeving, elke verklaring in de zin van artikel 4, lid 2, van de overeenkomst, eveneens van toepassing is op dit protocol; - artikel 7, met dien verstande dat het "ne bis in idem"-beginsel ook van toepassing is op rechtspersonen, en dat, tenzij anders vermeld bij de in artikel 16, lid 2, van dit protocol bedoelde kennisgeving, elke verklaring in de zin van artikel 7, lid 2, van de overeenkomst eveneens van toepassing is op dit protocol; - artikel 9; - artikel 10.

Artikel 13 Hof van Justitie 1. Geschillen tussen de lidstaten over de uitlegging of de toepassing van dit protocol worden, met het oog op een oplossing, in een eerste fase in de Raad besproken volgens de procedure van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Indien binnen zes maanden geen oplossing is gevonden, kan de zaak door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie worden voorgelegd. 2. Ieder geschil tussen een of meer lidstaten en de Commissie betreffende de toepassing van artikel 2 in samenhang met artikel 1, onder e) , en de artikelen 7, 8, 10 en 12, lid 2, vierde streepje, van dit protocol, dat niet door onderhandeling kon worden opgelost, kan aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd, na het verstrijken van een periode van zes maanden na de datum waarop een van de partijen de andere partij van het bestaan van een geschil in kennis heeft gesteld. 3. Het protocol opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen , van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen van 29 november 1996 (5) is van toepassing op het onderhavige protocol, met dien verstande dat een door een lidstaat ingevolge artikel 2 van dat protocol afgelegde verklaring ook geldt voor het onderhavige protocol, tenzij de betrokken lidstaat een tegengestelde verklaring aflegt bij de in artikel 16, lid 2, van het onderhavige protocol bedoelde kennisgeving.

Artikel 14 Niet-contractuele aansprakelijkheid Voor de toepassing van dit protocol wordt de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap beheerst door artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 178 van hetzelfde Verdrag is van toepassing.

Artikel 15 Rechterlijke toetsing 1. Het Hof van Justitie is bevoegd met betrekking tot beroepen die door een natuurlijke of rechtspersoon worden ingesteld tegen een besluit van de Commissie dat tot die persoon is gericht of dat hem of haar rechtstreeks en individueel raakt, op grond van een schending van artikel 8 of enig ingevolge daarvan vastgesteld voorschrift, of van misbruik van bevoegdheden.2. De artikelen 168 A, leden 1 en 2, 173, vijfde alinea, 174, eerste alinea, 176, eerste en tweede alinea, 185 en 186 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, alsmede het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, zijn mutatis mutandis van toepassing. Artikel 16 Inwerkingtreding 1. Dit protocol wordt de lidstaten volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen ter aanneming voorgelegd.2. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit protocol vereiste procedures.3. Dit protocol treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de staat die, op de datum van aanneming van de akte tot vaststelling van het protocol lid zijnde van de Europese Unie, als laatste daartoe overgaat.Indien de overeenkomst evenwel op die datum nog niet in werking is getreden, treedt dit protocol in werking op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. 4. De toepassing van artikel 7, lid 2, wordt evenwel opgeschort indien en zolang de terzake bevoegde instelling van de Europese Gemeenschappen niet heeft voldaan aan haar verplichting de voorschriften inzake gegevensbescherming uit hoofde van artikel 9 bekend te maken, of niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 11 betreffende de toezichthoudende instantie. Artikel 17 Toetreding van nieuwe lidstaten 1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot dit protocol toetreden.2. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van dit protocol in de taal van de toetredende staat, is authentiek.3. De akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris.4. Dit protocol treedt ten aanzien van elke toetredende staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van zijn inwerkingtreding indien dit protocol bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden. Artikel 18 Voorbehouden 1. Elke lidstaat kan zich het recht voorbehouden om het witwassen van geld met betrekking tot de opbrengsten van actieve en passieve corruptie alleen strafbaar te stellen in ernstige gevallen van actieve of passieve corruptie.Een lidstaat die een dergelijk voorbehoud maakt, dient de depositaris daarvan in kennis te stellen, en bij de in artikel 16, lid 2, bedoelde kennisgeving bijzonderheden te verschaffen betreffende de reikwijdte van het voorbehoud.

Een dergelijk voorbehoud geldt voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van genoemde kennisgeving, en kan eenmaal voor nogmaals vijf jaar worden verlengd. 2. De Republiek Oostenrijk kan, bij de in artikel 16, lid 2, bedoelde kennisgeving, verklaren dat zij niet gebonden is door de artikelen 3 en 4.De geldigheid van deze verklaring eindigt vijf jaar na de datum van aanneming van de akte waarbij het onderhavige protocol is vastgesteld. 3. Er kunnen geen andere voorbehouden worden gemaakt, met uitzondering van die bedoeld in artikel 12, lid 2, eerste en tweede streepje. Artikel 19 Depositaris 1. De Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van dit protocol.2. De depositaris maakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de stand van de aannemingen en toetredingen, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere kennisgevingen met betrekking tot dit protocol bekend. Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit protocol hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, de negentiende juni negentienhonderd zevenennegentig, opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, dat wordt nedergelegd in het archief van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Gezamenlijke verklaring over artikel 13, lid 2 De lidstaten verklaren dat de verwijzing in artikel 13, lid 2, naar artikel 7 van het protocol uitsluitend betrekking heeft op samenwerking tussen enerzijds de Commissie en anderzijds de lidstaten; de vrijheid van handelen van de lidstaten bij het verstrekken van informatie in de loop van een strafrechtelijk onderzoek, blijft onverlet. _______ Nota's (1) PB nr.C 316 van 27 november 1995, blz. 49. (2) PB nr.C 313 van 23 oktober 1996, blz. 2. (3) PB nr.L 166 van 28 juni 1991, blz. 77. (4) PB nr.L 281 van 23 november 1995, blz. 31. (5) PB nr.C 151 van 20 mei 1997, blz. 1.

Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dit protocol is nog niet inwerking getreden.

Protocol opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen De Hoge Overeenkomstsluitende Partijen, Zijn de hierna volgende bepalingen overeengekomen, welke aan de overeenkomst worden gehecht : Artikel 1 Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in dit protocol vastgestelde voorwaarden bevoegd bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de uitlegging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en van het op 27 september 1996 (1) opgestelde protocol daarbij, hierna te noemen "eerste protocol".

Artikel 2 1. Elke lidstaat kan door middel van een bij de ondertekening van het Verdrag afgelegde verklaring of te allen tijde na de ondertekening ervan de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en van het eerste protocol daarbij, erkennen op de in lid 2, onder a), of in lid 2, onder b) , vermelde voorwaarden.2. Elke lidstaat die een verklaring in de zin van lid 1 aflegt, kan daarbij aangeven dat : a) elke rechterlijke instantie van de lidstaat waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag die in een bij deze instantie aanhangige zaak aan de orde is gekomen en die betrekking heeft op de uitlegging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en van het eerste Protocol daarbij, indien deze rechterlijke instantie een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, of b) elke rechterlijke instantie van de lidstaat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag die in een bij deze instantie aanhangige zaak aan de orde is gekomen en die betrekking heeft op de uitlegging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en van het eerste protocol daarbij, indien deze rechterlijke instantie een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis. Artikel 3 1. Het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie, en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.2. Overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft elke lidstaat, ongeacht of deze een verklaring in de zin van artikel 2 heeft afgelegd, het recht memoriën of schriftelijke opmerkingen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor te leggen in zaken die uit hoofde van artikel 1 aanhangig gemaakt worden. Artikel 4 1. Dit protocol wordt door de lidstaten aangenomen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.2. De lidstaten stellen de depositaris in kennis van de voltooiing van de procedures die overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen vereist zijn voor de aanneming van dit protocol, alsmede van elke overeenkomstig artikel 2 afgelegde verklaring.3. Dit protocol treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 beoogde kennisgeving door de staat die op de datum van aanneming door de Raad van de akte tot vaststelling van dit protocol lid is van de Europese Unie en die als laatste deze formaliteit vervult. Het treedt evenwel ten vroegste gelijktijdig met de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen in werking.

Artikel 5 1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie kan tot dit protocol toetreden.2. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.3. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van dit protocol in de taal van de toetredende lidstaat is authentiek.4. Dit protocol treedt voor de toetredende lidstaat in werking negentig dagen na de datum van nederlegging van zijn toetredingsakte, of op de datum van inwerkingtreding van dit protocol indien dit na afloop van genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden. Artikel 6 Elke staat die lid wordt van de Europese Unie en toetreedt tot de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 12 daarvan, moet de bepalingen van dit protocol aanvaarden.

Artikel 7 1. Elke lidstaat die Hoge Overeenkomstsluitende Partij is, kan wijzigingen in het protocol voorstellen.Elk wijzigingsvoorstel wordt aan de depositaris toegezonden, die het aan de Raad mededeelt. 2. De wijzigingen worden vastgesteld door de Raad, die de aanneming daarvan door de lidstaten, overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen, aanbeveelt.3. De aldus vastgestelde wijzigingen treden in werking volgens de bepalingen van artikel 4. Artikel 8 1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van dit protocol.2. De depositaris maakt de kennisgevingen, akten of mededelingen in verband met dit protocol bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen . Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit protocol hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, de negenentwintigste november negentienhonderd zesennegentig, opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Griekse, de Ierse, de italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde elk der teksten gelijkelijk authentiek.

Verklaring over de gelijktijdige aanneming van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en het Protocol betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen , van deze Overeenkomst De vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, Op het moment van de ondertekening van de Akte van de Raad tot opstelling van het Protocol betreffende de prejudiciële uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen , Verlangend dat deze Overeenkomst vanaf haar inwerkingtreding zo doeltreffend en uniform mogelijk wordt toegepast, Verklaren zich bereid, alle passende stappen te ondernemen om de nationale procedures voor de aanneming van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en het Protocol betreffende de uitlegging ervan, gelijktijdig en zo spoedig mogelijk af te ronden.

Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze verklaring hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, de negenentwintigste november negentienhonderd zesennegentig. _______ Nota (1) PB nr.C313 van 23 oktober 1996, blz. 1.

Protocol opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring gedaan te Brussel op 29 november 1996 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld België heeft volgende verklaring afgelegd : « Het Koninkrijk België verklaart de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op de in artikel 2 vastgestelde wijze te aanvaarden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, lid 2, onder b) . » Dit protocol is nog niet inwerking getreden.

Overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze overeenkomst, lidstaten van de Europese Unie, Verwijzende naar de akte van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 1997, Overwegende dat de lidstaten de verbetering van de justitiële samenwerking bij de bestrijding van corruptie als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen, die valt onder de bij titel VI van het Verdrag ingestelde samenwerking;

Overwegende dat de Raad bij de akte van 27 september 1996 een protocol heeft opgesteld in het bijzonder ter bestrijding van daden van corruptie die de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaden of kunnen schaden en waarbij nationale ambtenaren of ambtenaren van de Europese Gemeenschappen betrokken zijn;

Overwegende dat, ter verbetering van de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten, verder moet worden gegaan dan het bovengenoemd protocol door een overeenkomst op te stellen betreffende daden van corruptie in het algemeen waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of ambtenaren van de lidstaten betrokken zijn;

Strevende naar een samenhangende en doeltreffende toepassing van de onderhavige overeenkomst op het gehele grondgebied van de Europese Unie, Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen : Artikel 1 Definities Voor de toepassing van deze overeenkomst : a) wordt onder "ambtenaar" verstaan, een ambtenaar van de Europese Gemeenschappen of een nationale ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere lidstaat;b) wordt onder "communautair ambtenaar" verstaan : - eenieder die bij overeenkomst is aangesteld in de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid in de zin van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen ; - eenieder die door de lidstaten of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van de Europese Gemeenschappen is gesteld om daar functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen .

De leden van organen die overeenkomstig de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen zijn ingesteld en het personeel van dergelijke organen worden behandeld als ambtenaren van de Europese Gemeenschappen , voorzover het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen niet op hen van toepassing zijn; c) wordt de term "nationaal ambtenaar" uitgelegd overeenkomstig de definitie van "ambtenaar" of "overheidspersoon" in de zin van het nationaal recht van de lidstaat waar de betrokkene die hoedanigheid heeft voor de toepassing van zijn strafrecht. Wanneer evenwel door een lidstaat strafvervolging wordt ingesteld waarbij een ambtenaar van een andere lidstaat is betrokken, is eerstgenoemde lidstaat slechts gehouden de definitie van "nationaal ambtenaar" toe te passen voorzover die verenigbaar is met zijn nationaal recht.

Artikel 2 Passieve corruptie 1. Voor de toepassing van deze overeenkomst bestaat passieve corruptie in het feit dat een ambtenaar opzettelijk, onmiddellijk of middellijk voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde, in strijd met zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten.2. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld. Artikel 3 Actieve corruptie 1. Voor de toepassing van deze overeenkomst bestaat actieve corruptie in het feit dat iemand opzettelijk een ambtenaar onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft of verstrekt, om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten.2. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld. Artikel 4 Assimilatie 1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in zijn strafrecht de in de artikelen 2 en 3 bedoelde omschrijvingen van overtredingen die door of tegen ministers van de regering, verkozen leden van het parlement, leden van de hoogste rechterlijke instanties of leden van de rekenkamer in de uitoefening van hun ambt worden gepleegd, krachtens het strafrecht van dat land ook van toepassing zijn in gevallen waarin de feiten worden gepleegd door of jegens leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen , het Europees Parlement, het Hof van Justitie en de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen in de uitoefening van hun ambt.2. Wanneer een lidstaat speciale wetgeving heeft uitgevaardigd met betrekking tot handelen of nalaten waarvoor ministers van de regering zich moeten verantwoorden op grond van hun bijzondere politieke positie in die lidstaat, is lid 1 niet noodzakelijk van toepassing op die wetgeving, op voorwaarde dat de lidstaat ervoor zorgt dat leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen ook vallen onder de strafwetgeving ter uitvoering van de artikelen 2 en 3.3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd de bepalingen betreffende de strafvordering en de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid die van toepassing zijn in de afzonderlijke lidstaten.4. Deze overeenkomst is van toepassing onverminderd de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen , het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen , het Statuut van het Hof van Justitie, alsmede de uitvoeringsbesluiten betreffende de opheffing van de immuniteiten. Artikel 5 Sancties 1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gedragingen, alsmede medeplichtigheid aan en uitdeling van die gedragingen, worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties waaronder, tenminste in ernstige gevallen, vrijheidsstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.2. Lid 1 geldt onverminderd de uitoefening van disciplinaire bevoegdheden tegen nationale ambtenaren of communautaire ambtenaren door de bevoegde instanties.De nationale rechterlijke instanties kunnen bij de straftoemeting op grond van de beginselen van hun nationale recht rekening houden met eventuele disciplinaire straffen die dezelfde persoon voor dezelfde gedragingen reeds zijn opgelegd.

Artikel 6 Strafrechtelijke aansprakelijkheid van ondernemingshoofden Elke lidstaat treft de nodige maatregelen opdat ondernemingshoofden of personen die beslissings- of controlebevoegdheid binnen een onderneming hebben, overeenkomstig de beginselen van zijn nationaal recht, strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van corruptie als bedoeld in artikel 3 die voor rekening van de onderneming door een aan hen ondergeschikte persoon zijn begaan.

Artikel 7 Bevoegdheid 1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 strafbaar gestelde feiten, in de volgende gevallen : a) het strafbare feit wordt geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied gepleegd;b) de dader van het strafbare feit is een onderdaan of een ambtenaar van de betrokken lidstaat;c) het strafbare feit is gepleegd tegen een in artikel 1 bedoelde persoon of tegen een van de leden van de in artikel 4, lid 1, bedoelde instellingen van de Europese Gemeenschappen , die tevens onderdaan is (zijn) van de betrokken lidstaat;d) de dader van het strafbare feit is communautair ambtenaar in dienst van een instelling van de Europese Gemeenschappen of van een overeenkomstig de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen ingesteld orgaan dat zijn zetel in de betrokken lidstaat heeft.2. Elke lidstaat kan bij de in artikel 13, lid 2, bedoelde kennisgeving verklaren dat hij één of meer van de in lid 1, onder b), c) en d), genoemde regels ten aanzien van de bevoegdheid niet of slechts in bepaalde gevallen of onder bepaalde voorwaarden toepast. Artikel 8 Uitlevering en vervolging 1. Elke lidstaat die ingevolge zijn nationale recht geen eigen onderdanen uitlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 strafbaar gestelde feiten die door deze onderdanen buiten zijn grondgebied worden begaan.2. Wanneer een onderdaan van een lidstaat ervan wordt verdacht zich in een andere lidstaat schuldig te hebben gemaakt aan een krachtens de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2, 3 of 4 strafbaar gesteld feit, en de lidstaat de betrokkene louter op grond van zijn of haar nationaliteit niet aan die andere lidstaat uitlevert, legt deze lidstaat de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging wordt ingesteld. Met het oog op de strafvervolging worden de dossiers, inlichtingen en voorwerpen die op het strafbaar feit betrekking hebben, overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 toegezonden. De verzoekende lidstaat wordt in kennis gesteld van de vervolging en de afloop daarvan. 3. Voor de toepassing van dit artikel worden onder "onderdanen van een lidstaat" de personen verstaan als omschreven in de verklaringen die de betrokken lidstaat heeft afgelegd uit hoofde van artikel 6, lid 1, onder b) , van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, alsmede de personen bedoeld in lid 1, onder c) , van dat artikel. Artikel 9 Samenwerking 1. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn bij een procedure met betrekking tot een overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 strafbaar gesteld feit, werken deze lidstaten doeltreffend samen bij het onderzoek, de vervolging en de bestraffing van het strafbaar feit, bijvoorbeeld door middel van wederzijdse rechtshulp, uitlevering, overdracht van strafvervolging of tenuitvoerlegging van in een andere lidstaat gewezen rechterlijke beslissingen.2. Wanneer ten aanzien van een strafbaar feit meer dan één lidstaat bevoegd is en elk van hen terzake van dezelfde feiten een vervolging kan instellen, bepalen de betrokken lidstaten in onderling overleg wie van hen de dader of daders zal vervolgen, met het doel de vervolging zo mogelijk in één lidstaat te centraliseren. Artikel 10 Ne bis in idem-beginsel 1. De lidstaten passen in hun nationale strafrecht het "ne bis in idem"-beginsel toe, volgens hetwelk een persoon die bij onherroepelijk vonnis in een lidstaat is berecht, in een andere lidstaat niet kan worden vervolgd terzake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of feitelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende staat niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.2. Bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 13, lid 2, kan een lidstaat verklaren dat hij in een of meer van de volgende gevallen niet door lid 1 van dit artikel is gebonden : a) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen, zich geheel of gedeeltelijk op zijn eigen grondgebied hebben afgespeeld.In het laatste geval is deze uitzondering echter niet van toepassing indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de lidstaat waarin het vonnis werd gewezen; b) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen, een inbreuk vormen op de veiligheid of andere even wezenlijke belangen van deze lidstaat;c) indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen, zijn begaan door een ambtenaar van deze lidstaat in strijd met zijn ambtsplichten.3. Indien in een lidstaat een nieuwe vervolging wordt ingesteld tegen een persoon die terzake van dezelfde feiten bij onherroepelijk vonnis in een andere lidstaat is berecht, dient iedere periode van vrijheidsbeneming die wegens deze feiten in laatstgenoemde lidstaat werd ondergaan, op de eventueel opgelegde straf of maatregel in mindering te worden gebracht.Voorzover de nationale wetgeving dit toelaat, wordt tevens rekening gehouden met andere straffen of maatregelen dan vrijheidsbeneming, voorzover deze ten uitvoer zijn gelegd. 4. Uitzonderingen ten aanzien waarvan een verklaring uit hoofde van lid 2 is afgelegd, zijn niet van toepassing wanneer de betrokken lidstaat terzake van dezelfde feiten de andere lidstaat om vervolging heeft verzocht of heeft ingestemd met de uitlevering van de betrokken persoon.5. Dit artikel laat de relevante bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten, alsmede de met betrekking daartoe afgelegde verklaringen, onverlet. Artikel 11 Nationale bepalingen Niets in deze overeenkomst belet de lidstaten nationale bepalingen aan te nemen die verder gaan dan de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.

Artikel 12 Hof van Justitie 1. Geschillen tussen de lidstaten over de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst waarvoor onderling geen oplossing kon worden gevonden, worden met het oog op een oplossing in een eerste fase in de Raad besproken volgens de procedure van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie.Indien binnen zes maanden geen oplossing is gevonden, kan de zaak door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd. 2. Ieder geschil tussen één of meer lidstaten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende artikel 1, met uitzondering van punt c) , en betreffende de artikelen 2, 3 en 4, dat niet door onderhandelingen kon worden opgelost, kan, voorzover het een vraag met betrekking tot communautair recht of de financiële belangen van de Gemeenschappen betreft, dan wel leden of ambtenaren van communautaire instellingen, of uit hoofde van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen opgerichte organen daarbij zijn betrokken, door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd.3. Iedere gerechtelijke instantie van een lidstaat kan aan het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing vragen over een vraag betreffende de uitlegging van de artikelen 1 tot en met 4 en 12 tot en met 16, als die vraag is gesteld in een zaak die bij die instantie aanhangig is en leden of ambtenaren van de communautaire instellingen of uit hoofde van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen opgerichte organen daarbij zijn betrokken in de uitoefening van hun functies, en zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.4. Het Hof van Justitie bezit de in lid 3 bedoelde bevoegdheid alleen als de betrokken lidstaat daarmee instemt door middel van een verklaring in die zin die wordt afgelegd bij de in artikel 13, lid 2, bedoelde kennisgeving dan wel op een later tijdstip.5. Een lidstaat die de in lid 4 bedoelde verklaring aflegt, kan de mogelijkheid om een prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie te vragen, beperken tot zijn gerechtelijke instanties waarvan de beslissingen volgens het nationaal recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep.6. Het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.Overeenkomstig dit statuut heeft elke lidstaat, ongeacht of hij de in lid 4 bedoelde verklaring heeft afgelegd, alsmede de Commissie het recht een memorie of schriftelijke opmerkingen aan het Hof voor te leggen in zaken die uit hoofde van lid 3 aanhangig gemaakt worden.

Artikel 13 Inwerkingtreding 1. Deze overeenkomst wordt de lidstaten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.2. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze overeenkomst vereiste procedures.3. Deze overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de lidstaat die als laatste daartoe overgaat.4. Tot de inwerkingtreding van deze overeenkomst kan elke lidstaat bij de in lid 2 bedoelde kennisgeving, dan wel op een later tijdstip, verklaren dat deze overeenkomst, met uitzondering van artikel 12, te zijnen aanzien van toepassing zal zijn op zijn betrekkingen met andere lidstaten die dezelfde verklaring hebben afgelegd.De overeenkomst wordt ten aanzien van de lidstaat die een dergelijke verklaring heeft afgelegd, van toepassing op de eerste dag van de maand die volgt op een periode van negentig dagen na de datum van nederlegging van die verklaring. 5. Een lidstaat die geen verklaring overeenkomstig lid 4 heeft afgelegd, kan de overeenkomst ten aanzien van andere overeenkomstsluitende lidstaten toepassen op basis van bilaterale overeenkomsten. Artikel 14 Toetreding van nieuwe lidstaten 1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot deze overeenkomst toetreden.2. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van deze overeenkomst in de taal van de toetredende staat is authentiek.3. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.4. Deze overeenkomst treedt ten aanzien van elke toetredende staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is nedergelegd, of op de datum van haar inwerkingtreding indien deze overeenkomst bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden.5. Indien deze overeenkomst nog niet in werking is getreden bij de nederlegging van de akte van toetreding, is artikel 13, lid 4, van toepassing op de toetredende staten. Artikel 15 Voorbehouden 1. Behoudens in de in artikel 7, lid 2, en artikel 10, lid 2, genoemde gevallen, kunnen er geen voorbehouden worden gemaakt.2. Lidstaten die een voorbehoud hebben gemaakt, kunnen dat te allen tijde geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris.De intrekking wordt van kracht op de datum waarop de depositaris de kennisgeving ontvangt.

Artikel 16 Depositaris 1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van deze overeenkomst.2. De depositaris maakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de stand van de aannemingen en toetredingen, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere kennisgevingen met betrekking tot deze overeenkomst bekend. Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze overeenkomst hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, de zesentwintigste mei negentienhonderd zevenennegentig, opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, dat wordt nedergelegd in het archief van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze overeenkomst is nog niet inwerking getreden.

^