Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 juni 2017
gepubliceerd op 29 juni 2017

Koninklijk besluit betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2017203461
pub.
29/06/2017
prom.
25/06/2017
ELI
eli/besluit/2017/06/25/2017203461/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 JUNI 2017. - Koninklijk besluit betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten, hierna "de wet" genaamd, beoogt de omzetting van de Richtlijn 2014/23/EU betreffende de concessieovereenkomsten in Belgisch recht.

De wet heeft zowel betrekking op de concessies van diensten als op de concessies voor werken. Zij heft bijgevolg de bepalingen betreffende de concessies voor openbare werken opgenomen in de wet van 15 juni 2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op.

Dit ontwerp van koninklijk besluit geeft uitvoering aan de wet, zowel wat betreft haar bepalingen inzake de plaatsing van concessies van werken en van diensten (titel 2 van dit ontwerp) als voor de regels inzake uitvoering (titel 3 van dit ontwerp). Het bevat tevens de bepalingen inzake de inwerkingtreding.

Dit ontwerp van koninklijk besluit zorgt voor een ingrijpende herziening van de bepalingen betreffende de plaatsing en de uitvoering van de concessies voor openbare werken die thans zijn opgenomen in het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 15 juli 2011 en in het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken.

Wat de concessies voor diensten betreft bevat dit koninklijk besluit geheel nieuwe regels voor de plaatsing en de uitvoering van de concessies (op heden zijn deze concessies niet onderworpen aan de wetgeving "overheidsopdrachten").

Dit ontwerp is geïnspireerd op de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten (met name wat de overheidsopdrachten voor werken betreft), zonder deze echter letterlijk over te nemen : inzake concessies bestaat het oogmerk van Richtlijn 2014/23/EU en van de wet die ze omzet erin een zo groot mogelijke rechtszekerheid te waarborgen met behoud van de nodige flexibiliteit voor de plaatsing en de uitvoering van contracten die per definitie complex en van lange duur zijn. Deze flexibiliteit moet aanwezig zijn zowel in de plaatsingsprocedure als in de regels die de uitvoering van de concessies omkaderen ten einde de aanbesteders toe te laten concessiedocumenten op te stellen die aangepast zijn aan de complexiteit, aan de aard van de concessies en aan de specificiteit van elke afzonderlijke concessie.

Tenslotte en behoudens andersluidende vermelding in de artikelsgewijze commentaar, werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State zoals geformuleerd in het advies nr. 61.559/1 van 13 juni 2017.

Inhoudstafel TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities, belasting over de toegevoegde waarde en toepassingsgebied van de wet Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Article 1er Afdeling 2. - Definities

Art. 2 Afdeling 3. - Belasting over de toegevoegde waarde

Art. 3 Afdeling 4. -- Toepassingsgebied van de wet en drempels

Art. 4 en 6 TITEL 2. - Bepalingen betreffende de plaatsing van concessies HOOFDSTUK 1. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 7, 8 en 9 Afdeling 2. - De concessieaankondiging

Art. 10 Afdeling 3. - De aankondiging van gegunde concessie

Art. 11 Afdeling 4. - De concessies voor sociale en andere specifieke diensten

bedoeld in artikel 34 van de wet Art. 12 en 13 HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen Elektronische communicatie Art. 14 Mondelinge communicatie Art. 15 HOOFDSTUK 3. - Procedurele waarborgen Afdeling 1. - Concessiedocumenten

Art. 16 en 17 Afdeling 2. - Modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot

deelneming en van de offertes Vorm, ondertekening en communicatie van de aanvragen tot deelneming en offertes Art. 18 tot 21 Modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes Art. 22 tot 24 Indiening en verdaging Art. 25 tot 26 Indiening en opening Art. 27 tot 29 Afdeling 3. - Analyse van de offertes

Art. 30 HOOFDSTUK 3. - Selectie van de kandidaten en van de inschrijvers Afdeling 1. - Uitsluitingsgronden

Definitie van de uitsluitingsgronden Art. 31 en 33 Bewijs- en nazicht op de afwezigheid van uitsluitingsgronden Art. 34 tot 36 Afdeling 2. - Selectiecriteria en -voorwaarden

Definitie van de selectiecriteria en -voorwaarden Art. 37 en 38 Bewijs- en nazichtsmodaliteiten Art. 39 tot 41 Draagkracht van derden Art. 42 Onderaanneming Art. 43 Afdeling 3. - Recht op informatie van de aanbesteder

Art. 44 TITEL 3. - Bepalingen betreffende de uitvoering van de concessies HOOFDSTUK 1. - De concessiedocumenten Art. 45 HOOFDSTUK 2. - Algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten Afdeling 1. - Elektronische communicatiemiddelen

Art. 46 Afdeling 2. - Leidend ambtenaar

Art. 47 Afdeling 3. - Waarborgen van goede uitvoering

Art. 48 Afdeling 4. - Onderaanneming

Art. 49 tot 56 Afdeling 5. - Betalingen

Prijs van de concessie en voorschotten Art. 57 Nadere regels en betalingstermijnen van de prijs van de concessie Art. 58 Betalingsachterstand van de prijs van de concessie Art. 59 Onbillijke bedingen en praktijken Art. 60 Afdeling 6. - Wijzigingen aan de concessie

Art. 61 Herzieningsclausules Art. 62 tot 63 Aanvullende werken of diensten Art. 64 Onvoorzienbare omstandigheden in hoofde van de aanbesteder Art. 65 Vervanging van de concessiehouder Art. 66 De minimis-regel Art. 67 Niet-wezenlijke wijziging Art. 68 Afdeling 7. - Tienjarige aansprakelijkheid van de concessiehouder

Art. 69 Afdeling 8. - Nadere regels voor de uitvoering van de concessie

Art. 70 Afdeling 9. - Contractuele tekortkomingen van de concessiehouder en

actiemiddelen van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van de taken van openbare dienst Art. 71 en 72 Afdeling 10. - Verbreking van de concessie

Art. 73 Afdeling 10. - Gerechtelijk optreden

Art. 74 TITEL 4. - Eind-, opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen Art. 75 tot 78 TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities, belasting over de toegevoegde waarde en toepassingsgebied van de wet Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit ontwerp heeft geen ander toepassingsgebied dan dit van de wet: het is van toepassing op alle concessies die binnen het toepassingsgebied van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten vallen. Echter is in een uitzondering voorzien voor de concessies die worden geplaatst ofwel door personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten, ofwel door overheidsbedrijven voor concessies die geen betrekking hebben op hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie. Deze laatste concessies zijn slechts onderworpen aan de bepalingen van de titels 1, 2 en 4, alsook aan de artikelen 49, 50, eerste lid, 2°, 51, 57, § 2, 1°, 61, 62, eerste en tweede lid, 64 tot 68 en 73, § 2.

Daarnaast is het zo dat sommige bepalingen enkel van toepassing zijn op de aanbestedende overheden en, eventueel, de overheidsbedrijven in het kader van hun taken van algemeen belang. Afdeling 2. - Definities

Art 2. Dit artikel definieert de begrippen die in dit ontwerp gebruikt worden, onverminderd de definities die in de wet reeds gegeven zijn.

De meerderheid van de definities stemmen overeen met deze voorzien in de wetgeving overheidsopdrachten die de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU omzet.

Zes commentaren dringen zich echter op : - het ontwerp omvat specifieke bepalingen voor de concessies in een fraudegevoelige sector. Het gaat om de concessies van werken en de concessies van diensten geplaatst in het kader van de in artikel 35/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers bedoelde activiteiten die onder het toepassingsgebied vallen van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden. De volgende link laat toe om de betreffende uitvoeringsbesluiten van de voormelde wet van 12 april 1965 te vinden (tab "uitvoeringen") : http://reflex.raadvst-consetat.be - De vertragingsboete is uiteraard een forfaitaire vergoeding die de niet-eerbiediging door de concessiehouder van de in de contractuele documenten voorziene uitvoeringstermijnen sanctioneert, maar zij stelt geen compensatie voor van de totaliteit van het nadeel dat de aanbestedende overheid zou lijden om reden van het overschrijden van de uitvoeringstermijnen. De concessiedocumenten kunnen voorzien dat deze boetes vastgesteld worden onverminderd het recht van de aanbesteder om zich te laten vergoeden voor de totaliteit van het door hem geleden nadeel, onder meer de schadevergoeding die hij aan een derde zou verschuldigd zijn om reden van de vertraging veroorzaakt door de concessiehouder; - Het Document van voorlopig bewijs (DVB) is een definitie die eigen is aan de concessies en aan het Belgisch recht. De Richtlijn 2014/23/EU omvat geen "Uniform concessiedocument" dat in alle lidstaten van toepassing is. Het staat de lidstaten vrij om zelf de modaliteiten van bewijs en nazicht van de uitsluitingsgronden en van de selectievoorwaarden (desgevallend met inbegrip van de objectieve criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten) te bepalen. De wet laat het aan de Koning over om deze aspecten te regelen en voorziet eveneens, voor wat de selectievoorwaarden betreft, dat de aanbesteders een werkmethode voor het voorlopig bewijs moeten opleggen. Dit ontwerp voorziet in het gebruik van een DVB door middel van een verwijzing naar bijlage 6 bij dit ontwerp, die een standaardformulier bevat voor de verklaringen van de ondernemers met betrekking tot de uitsluitingsgronden vermeld in de artikelen 50, 51 en 52 van de wet en tot de voorwaarden en criteria voor de selectie.

Dit gedeelte van het formulier zal door de aanbesteder echter moeten ingevuld worden voor elke concessie, op basis van de selectievoorwaarden (en van de rechtvaardigende stukken) die hij in de concessiedocumenten zal vermelden, met inachtneming van de in artikel 48, § 1, van de wet voorziene beperkingen. Inzake concessies, en in tegenstelling tot de overheidsopdrachten, bepalen de Richtlijn 2014/23/EU en bijgevolg ook de wet geen selectiecriteria die door de aanbesteders kunnen gebruikt worden; - de wijzigingen aan de concessies zijn op dezelfde wijze gedefinieerd als voor de overheidsopdrachten. De aandacht wordt gevestigd op het feit dat de wijzigingen de contractuele documenten betreffen, ttz een wijziging in de loop van de uitvoering van de concessie, aan de concessiedocumenten en/of aan de definitieve offerte goedgekeurd door de concessiehouder. De contractuele voorwaarden zijn immers bepaald in de contractuele documenten. De afdeling 6 van het tweede hoofdstuk van titel 3 van dit ontwerp geeft omzetting aan artikel 43 van de Richtlijn 2014/23/EU en bepaalt bijgevolg de wijzigingen die aan de contractuele concessiedocumenten kunnen worden aangebracht zonder dat een nieuwe plaatsingsprocedure nodig is. Ze zijn van tweeërlei aard: de wijzigingen voorzien in de concessiedocumenten (herzieningsbepalingen) en deze die toegelaten worden door de Richtlijn en omgezet zijn in dit ontwerp. De bepalingen van de afdeling 6 van het tweede hoofdstuk van titel 3 hebben zowel betrekking op de eenzijdig door de aanbesteder opgelegde wijzigingen als op deze die onder partijen werden overeengekomen, ware het als dading (EHVJ, arrest van 7 september 2016, zaak C-549/14, "Finn Frogne A/S »). Het Belgisch administratief recht kent immers het principe van de veranderlijkheid van de administratieve contracten en in dit kader, het recht voor een administratieve overheid om een administratief contract eenzijdig te wijzigen met het oog op het algemeen belang, maar zo nodig mits een billijke compensatie. De werking van dit principe is voortaan ook omkaderd, voor wat betreft de concessies bedoeld in de wet, door de regels van afdeling 6 van het tweede hoofdstuk van titel 3. De formalisering van de wijzigingen wordt niet opgelegd, noch bepaald in dit ontwerp. De concessiedocumenten of de contractuele documenten kunnen dit doen. Bij gebrek daaraan zal de wijziging in principe doorgaan via een wijzigingsclausule (bijakte) die door beide partijen ondertekend wordt. Zij kan ook gerealiseerd worden door middel van briefwisseling, die voor akkoord wordt ondertekend door de partijen; - het begrip "contractuele documenten" is niet bepaald in de reglementering overheidsopdrachten. Het begrip heeft betrekking op de documenten betreffende de uitvoering van de concessie (hoofdzakelijk de concessiedocumenten en de definitieve offerte die door de concessiehouder zijn goedgekeurd). Over het algemeen zullen de aanbesteders er over waken dat tevens wordt voorzien dat, ingeval van tegenspraak tussen de bepalingen van de contractuele documenten, deze van de concessiedocumenten primeren op de offerte van de concessiehouder; - het begrip "dag" werd gedefinieerd met verwijzing naar het begrip "kalenderdag", behalve uitdrukkelijke andersluidende bepaling in dit ontwerp en dit overeenkomstig artikel 60 van de wet dat bepaalt dat de termijnen die door of krachtens de wet worden opgelegd, berekend worden volgens de Verordening nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden. Afdeling 3. - Belasting over de toegevoegde waarde

Art. 3.Deze bepaling verduidelijkt dat alle bedragen in dit ontwerp in principe zonder belasting over de toegevoegde waarde begrepen moeten worden. De aandacht wordt echter gevestigd op de bepalingen van artikel 59, § 4, van dit ontwerp wat betreft de berekening van de verwijlintresten in geval van laattijdige betaling. Afdeling 4. - Toepassingsgebied van de wet en drempels

Art. 4.Dit artikel bepaalt het financieel toepassingscriterium van de wet voor (i) de concessies van diensten en de (ii) concessies van werken van de overheidsbedrijven die niet optreden in het kader van hun taken van openbare dienst, alsook van de entiteiten die genieten van bijzondere of exclusieve rechten.

In dit opzicht wordt omzetting gegeven van artikel 8.1 van Richtlijn 2014/23/EU dat de drempel vastlegt op 5.186.000 euro en wordt uitvoering gegeven aan artikel 3, § 1, van de wet. Deze drempel werd inmiddels aangepast, overeenkomstig artikel 9 van de voormelde Richtlijn en evolueerde naar 5.225.000 euro. Het is bijgevolg deze drempel die in dit ontwerp is opgenomen.

Deze door de Richtlijn opgelegde drempel kan slechts herzien worden door de bevoegde minister, op basis van de door de Europese Commissie besliste herzieningen met eerbiediging van artikel 9 van de Richtlijn 2014/23/EU. Daar wordt aan herinnerd in het derde lid van dit artikel.

Voor de concessies van werken van de aanbestedende overheden en overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst, wordt de wet toegepast ongeacht het geraamde bedrag van de concessie. Voor deze concessies is de voormelde drempel van 5.225.000 euro een drempel voor de bekendmaking: hij bepaalt de toepassing van de Europese regels voor bekendmaking (zie infra, commentaar bij artikel 7).

De voornaamste bedragen waarvan sprake in dit ontwerp verwijzen naar de geraamde waarde van de concessies met het oog op het bepalen van de drempel voor de toepassing van de wet of van de Europese bekendmaking.

Voor de concessies verwijst de geraamde waarde naar het geheel van het omzetcijfer en bijgevolg naar alle types van inkomsten die de concessiehouder uit de concessie zal halen, behalve de belasting over de toegevoegde waarde, overeenkomstig artikel 35 van de wet.

Het gaat dus meestal niet (alleen) over de prijs die door de aanbesteder betaald wordt. Vergeten we echter niet dat de concessies, krachtens de wettelijke definitie ervan, zich in tegenstelling tot de overheidsopdrachten kenmerken door een overdracht van exploitatierisico van de werken of diensten en niet (alleen) door de wijze waarop de ondernemer wordt vergoed. In dat opzicht preciseert de Memorie van toelichting onder meer hetgeen volgt : "Het is niet nodig dat de ondernemer wordt beloond, al was het maar gedeeltelijk, door de gebruikers van het werk of van de dienst. Met andere woorden, het feit dat de concessiehouder uitsluitend door de aanbesteder wordt beloond, sluit op zich niet uit dat er sprake is van een concessie (...) voor zover hij het recht heeft om het volledig of gedeeltelijk te exploiteren en zijn vergoeding niet garandeert dat hij zijn investeringen en kosten zal kunnen terugverdienen op grond van de werkelijke vraag of het werkelijke aanbod voor het gebruik van het werk of van de diensten".

Art. 5.De onderhavige bepaling stelt de drempel vast voor de concessies van werken van aanbestedende overheden en overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst die, gezien hun beperkte waarde, aan geen enkele voorafgaande bekendmaking zijn onderworpen. De drempel werd vastgesteld op 1.750.000 euro. Het betreft een bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde. Het verwijst bijgevolg naar de raming van de totaliteit van het omzetcijfer dat voortvloeit uit de concessie gedurende de looptijd ervan, buiten belasting over de toegevoegde waarde. Deze drempel werd niet door de Europese Commissie opgelegd en is niet herzienbaar volgens de modaliteiten voorzien in artikel 9 van de Richtlijn 2014/23/EU. Deze uitzondering op de bekendmaking is nieuw ten opzichte van de huidige reglementering voor de concessies van openbare werken (wet van 15 juni 2006 en koninklijk besluit van 15 juli 2011). De vrijstelling van bekendmaking is geen vrijstelling van in mededingingstelling, zoals voorzien in artikel 43, § 2, van de wet dat de toepasselijke procedureregels bepaalt. De bekendmaking van een aankondiging van gunning van een concessie enkel op Belgisch niveau, is nog steeds vereist.

Art. 6.Deze bepaling heeft betrekking op het tweede toepassingscriterium van de wet, in die zin dat het bijdraagt aan de omschrijving van het begrip aanbesteder. Meer bepaald stelt dit artikel, door middel van een verwijzing naar bijlage 1, een niet-exhaustieve lijst vast van publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, 1°, c), van de wet en van overheidsbedrijven als bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet. Het gaat om niet-exhaustieve lijsten: het feit dat een onderneming of entiteit niet is opgenomen in deze lijsten betekent bijgevolg niet noodzakelijk dat deze niet beantwoordt aan de wettelijke bepaling van een publiekrechtelijke instelling of overheidsbedrijf.

TITEL 2. - Bepalingen betreffende de plaatsing van concessies HOOFDSTUK 1. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 7.Dit artikel omvat de algemene regels die van toepassing zijn op de bekendmaking van concessies, in uitvoering van de artikelen 42 en 44 van de wet.

De concessies die, krachtens de wet, onderworpen zijn aan bekendmaking, worden bekend gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen. Dit principe in de eerste paragraaf herinnert overigens aan het feit dat de Europese bekendmaking de nationale bekendmaking voorafgaat, dat de inhoud van beide bekendgemaakte aankondigingen identiek moet zijn en dat enkel deze bekendmakingen een officiële waarde hebben.

De tweede paragraaf voorziet in een uitzondering op het principe van de publicatie op Europees en op Belgisch niveau. Hier worden alle aankondigingen bedoeld betreffende de concessies van werken van de aanbestedende overheden en van de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst en die de drempel van 5.225.000 euro niet bereiken. Deze concessies zijn immers onderworpen aan de wet, maar bevinden zich niet in het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/23/EU. Uiteraard kan elke aanbesteder die dit wenst eveneens vrijwillig een aankondiging bekendmaken op Europees niveau.

De aandacht wordt gevestigd op het geval bedoeld in artikel 43, § 2, achtste lid, van de wet dat de bekendmaking van een aankondiging van gunning van de concessie voorziet, enkel op Belgisch niveau, voor de concessies van werken van beperkte waarde, die zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van concessie kunnen geplaatst worden.

We herinneren er ook aan dat krachtens artikel 35, derde lid, van de wet, in het geval waarin de waarde van de concessie van werken op het ogenblik van de gunning hoger ligt dan 20 % van zijn geraamde waarde (bekendmaking van de aankondiging), het de waarde is op het moment van de gunning die de "gepaste" waarde is. Een onderschatting van de waarde van de concessie van werken door een aanbestedende overheid of overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, zou dus aanleiding kunnen geven tot een onregelmatigheid in een procedure waarbij de aankondiging van de concessie slechts in het Bulletin der Aanbestedingen werd bekendgemaakt.

Volgens de derde paragraaf van dit artikel kan geen enkele bekendmaking gebeuren vooraleer een officiële bekendmaking opgenomen werd in het Bulletin der Aanbestedingen en (behoudens de uitzondering in de tweede paragraaf) in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Geen enkele andere bekendmaking mag overigens een andere inhoud hebben dan deze van de officiële publicaties. De datum die als referentiepunt wordt gebruikt is deze van de publicatie zelf en niet deze van de verzending naar het Publicatiebureau.

De vierde paragraaf herinnert eraan dat de aankondigingen gepubliceerd worden op basis van de standaardformulieren die opgesteld worden door de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning op basis van de verordening 2015/1986 van de Commissie van 30 november 2015.

De vijfde paragraaf is nieuw ten opzichte van de op de concessies van toepassing zijnde bepalingen van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, aangezien in deze paragraaf wordt bepaald dat de aankondigingen elektronisch opgesteld en bekendgemaakt worden.

Art 8. Krachtens dit artikel gebeurt elke rechtzetting of aanvulling bij een gepubliceerde aankondiging door middel van de bekendmaking van een rechtzettingsbericht volgens de standaardformulieren. Het is niet meer mogelijk een volledig nieuwe aankondiging bekend te maken.

Art. 9.Dit artikel stemt overeen met artikel 31 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, dat van toepassing was op de concessies van openbare werken. Voortaan is het de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning die bevoegd is voor de bekendmaking van de aankondigingen. Afdeling 2. - De concessieaankondiging

Art. 10.Dit artikel herinnert eraan dat, behoudens voor de uitzonderingen voorzien in de wet, de lancering van een plaatsingsprocedure voor een concessie het voorwerp uitmaakt van een concessieaankondiging. Dit artikel stemt overeen met artikel 149 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011.

De wet voorziet twee uitzonderingen: voor de in artikel 34 van de wet bedoelde sociale en andere specifieke diensten vormen de concessies die daar betrekking op hebben slechts het voorwerp van een vooraankondiging ad hoc. De tweede uitzondering, bepaald in artikel 43 van de wet, heeft betrekking op de gevallen van vrijstelling van bekendmaking omwille van bijzondere omstandigheden: één bepaalde ondernemer, een eerste vruchteloze procedure en de concessies voor werken van beperkte waarde van aanbestedende overheden en overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst. Afdeling 3. - De aankondiging van gegunde concessie

Art. 11.Dit artikel bepaalt de verplichtingen inzake bekendmaking a posteriori in uitvoering van artikel 44, § 1, eerste lid, van de wet.

Het gaat om de bekendmaking van een aankondiging van gegunde concessie. Deze verplichting bestaat zelfs in de gevallen waarin, krachtens artikel 43 van de wet, de aanbesteder vrijgesteld is van voorafgaande bekendmaking. Afdeling 4. - De concessies voor sociale en andere specifieke diensten

bedoeld in artikel 34 van de wet

Art. 12.De artikelen 12 en 13 beogen de specifieke verplichtingen inzake bekendmaking voor de concessies van sociale en andere specifieke diensten bedoeld in artikel 34 van de wet.

Ter herinnering : deze concessies moeten het voorwerp uitmaken van een specifieke vooraankondiging. Dit is de enige vorm van bekendmaking die a priori vereist is.

Art. 13.Artikel 13 geeft uitvoering aan de verplichting tot bekendmaking a posteriori voorzien in artikel 44, § 1, tweede lid, van de wet voor de concessies van sociale en andere specifieke diensten.

De vermeldingen in de aankondiging van gegunde concessie zijn niet identiek met deze die opgelegd worden voor de aankondigingen van gegunde concessie van de "overige" concessies. HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Elektronische communicatie

Art. 14.Ingevolge artikel 32 van de wet gebruiken de aanbesteders in principe elektronische communicatiemiddelen. Het principe dat in dit artikel wordt opgelegd beoogt zowel de plaatsing als de uitvoering van de concessies.

De elektronische middelen waarvan sprake in artikel 32 van de wet (zie de definitie in artikel 2, 12°, van de wet) omvatten ook het gebruik van e-mail. Er geldt dus geen verplichting om beroep te doen op elektronische platformen als bedoeld in artikel 14, § 7, van de wet overheidsopdrachten.

De e-mail biedt echter niet dezelfde waarborgen als deze van het elektronisch platform. De aanbesteder doet er goed aan om bij de keuze van de modaliteiten erover te waken dat de voorschriften van de wet worden nageleefd, te weten: "dat bij elke mededeling, uitwisseling en opslag van informatie de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid van de offertes en aanvragen tot deelneming gewaarborgd zijn" en "pas na het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening kennis [genomen wordt]... van de inhoud van de offertes en aanvragen tot deelneming".

Artikel 32 van de wet machtigt de Koning om de gevallen te bepalen waarin de elektronische communicatiemiddelen niet verplicht zijn. Deze gevallen zijn vervat in het onderhavige artikel wat betreft de plaatsing van concessies. Voor de fase van de uitvoering is artikel 46 van titel 3 van toepassing.

De gevallen die zijn opgelijst in dit artikel laten echter niet toe af te wijken van de verplichting om elektronische middelen te gebruiken voor de redactie en publicatie van de aankondigingen betreffende de concessies (cf. artikel 7, § 5, van dit ontwerp), noch van de verplichtingen voorzien in artikel 45 van de wet betreffende het ter beschikking stellen van concessiedocumenten via elektronische weg.

Bij het formuleren van de uitzonderingen op het gebruik van de elektronische middelen opgesomd in het onderhavige artikel, werd inspiratie gezocht bij de hypotheses waarvan sprake in artikel 14 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten. Ze zijn echter niet identiek onder meer omdat Richtlijn 2014/23/EU geen beroep op elektronische middelen oplegt voor concessies die in haar toepassingsgebied vallen en omdat de wet de concessies beoogt die eveneens geplaatst worden in het domein van defensie en veiligheid.

Het laatste lid bepaalt de communicatiemiddelen die gebruikt mogen worden in de gevallen waarin de elektronische middelen niet verplicht zijn. Het geeft gedeeltelijk omzetting aan artikel 29 van de Richtlijn 2014/23/EU. Worden bedoeld : de mondelinge communicatie, met inbegrip van de telefoon, de post, de fax of nog het in eigen handen afleveren mits ontvangstbewijs. Deze laatste werkwijze omvat de afgifte door middel van vervoersdiensten. Deze communicatiemethoden kunnen onderling gecombineerd worden of gecombineerd worden met elektronische middelen. Afdeling 2. - Mondelinge communicatie

Art. 15.Dit artikel bepaalt de grenzen en voorwaarden waarin de mondelinge communicatie, met inbegrip van telefoon, kan gebruikt worden, ongeacht of de elektronische middelen al dan niet verder gebruikt worden in de plaatsing van de concessies. Deze grenzen en voorwaarden geven omzetting aan de bepalingen van artikel 29 van de Richtlijn 2014/23/EU. De mondelinge communicatie kan slechts betrekking hebben op niet-essentiële elementen van een plaatsingsprocedure van een concessie. In de wet "overheidsopdrachten" is dit begrip bepaald door middel van een verwijzing naar de opdrachtdocumenten, de offerte en/of de aanvraag tot deelneming (zie ook overweging 59 van Richtlijn 2014/23/EU). Men kan er van uitgaan dat dit eveneens van toepassing is op de concessies. Verder moet de inhoud van het mondeling/telefonisch gesprek, om geldig te zijn, op een voldoende wijze worden opgenomen op een duurzame drager. Het spreekt voor zich dat deze mondelinge communicatie overigens niet tot doel of tot gevolg kan hebben dat de fundamentele principes die gelden voor de plaatsing van concessies (zie artikel 24 van de wet) geschonden worden, onder meer de principes van gelijkheid van behandeling, niet-discriminatie en transparantie.

Deze beperking van de mondelinge communicatie heeft een weerslag op de informatiesessies of bezoeken die voorafgaand aan de indiening van de offertes georganiseerd worden. Zoals gezegd in artikel 14, § 4, van de wet van 17 juni 2016 blijven dergelijke bezoeken en sessies mogelijk.

In de loop van deze sessies of bezoeken zal het echter niet mogelijk zijn om informatie omtrent essentiële elementen door te geven, tenzij het een loutere herhaling betreft van hetgeen zich reeds in de concessiedocumenten bevindt. Het feit dat een proces-verbaal van deze vergadering wordt opgesteld volstaat niet. Deze schriftelijke informatie moet ook verspreid worden met eerbiediging van het gelijkheidsprincipe en dit volgens de toegelaten en van toepassing zijnde communicatiemethoden, die de bekendmaking van een rechtzettingsbericht kunnen inhouden.

Tenslotte moet dit artikel in parallel bekeken worden met artikel 46, § 5, van de wet dat de aanbesteder verplicht tot het waarborgen van "een passende documentatie van de verschillende fasen van de plaatsingsprocedure op de manier die hij geschikt acht, onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 31, §§ 1 en 2, van de wet met betrekking tot de vertrouwelijkheid.". Zoals de Memorie van Toelichting het bevestigt verplicht artikel 46, § 5, van de wet de aanbesteder onder meer tot "het opstellen van de notulen van de onderhandelingen of van analyses van de aanvragen tot deelneming en offertes. (...) Ze zullen met name dienen voor het opstellen van de gemotiveerde beslissingen bedoeld in de "rechtsbeschermingswet"". HOOFDSTUK 3. - Procedurele waarborgen Afdeling 1. - Concessiedocumenten

Art. 16.De onderhavige bepaling die genomen wordt in uitvoering van artikel 46, § 7, van de wet, zoals voor de overige artikelen van dit hoofdstuk 3, lijst de verplichte vermeldingen op die de concessiedocumenten moeten bevatten voor de fases van de plaatsing en van de uitvoering.

Deze lijsten gelden onverminderd de minimale vermeldingen in de concessieaankondigingen of in de vooraankondigingen.

We herinneren eraan dat, wanneer het gaat over de looptijd van de concessie, deze vermelding slechts in de aankondiging van de concessie dient opgenomen te worden "voor zover mogelijk". Uit de overweging 52 van de Richtlijn 2014/23/EU blijkt overigens dat de aanbesteder zich kan beperken tot het ramen van de looptijd van de concessie op het moment van de lancering ervan. Hij zal aldus een indicatieve looptijd vermelden in de concessiedocumenten, terwijl de (reële/vaste) looptijd van de concessie zal kunnen bepaald worden ofwel door de aanbesteder en de inschrijvers (in het kader van onderhandelingen), ofwel door de concessiehouder (indien de looptijd een gunningscriterium is).

Deze appreciatieruimte maakt de raming van de waarde van de concessie echter alleen maar delicater of nog zorgt ervoor dat een wijziging van deze waarde op het einde van de procedure meer waarschijnlijk wordt.

Om het risico om de procedure te moeten herbeginnen krachtens de regel van de twintig procent (zie artikel 35, § 2, van de wet) in te perken, zal de aanbesteder op nuttige wijze een niet-onderhandelbare maximale duur van de concessie vastleggen (minimumeis) in de concessiedocumenten en op basis hiervan de waarde van de concessie berekenen. De "reële (vaste) duur" zal tijdens de onderhandelingen bepaald worden, zo nodig op basis van de offertes van de inschrijvers (indien de looptijd een gunningscriterium is). Zoals eerder gezegd, veronderstelt dit een goede voorbereiding van de concessie die de aanbesteder toelaat de maximale duur op een adequate manier te bepalen.

De concessiedocumenten moeten alle nodige inlichtingen omvatten om de ondernemers toe te laten een offerte in te dienen en ter zake tevens aangeven welke (elektronische) middelen opgelegd of toegelaten zijn, alsook in functie daarvan bepalen welke al dan niet de vereisten zijn voor de indiening, neerlegging en ondertekening. Dit ontwerp legt immers te dien einde enkel eisen op voor wat betreft de offertes neergelegd via elektronische platformen.

De concessiedocumenten zullen in het bijzonder waken over de identificatie van de minimale eisen, of volgens de definitie van artikel 46, § 1, 1°, van de wet "de kenmerken en voorwaarden, met name op technisch, materieel, functioneel of juridisch vlak, waaraan elke offerte moet voldoen of moet omvatten." Zelfs al is het zo dat de Richtlijn 2014/23/EU zegt dat de minimale eisen "desgevallend" moeten bepaald worden, zal de aanbesteder dat in de realiteit in alle omstandigheden moeten doen. Hij moet aandachtig zijn voor een goede bepaling van de minimale eisen want deze kunnen niet gewijzigd worden in de loop van de procedure. Er dient bijgevolg over gewaakt te worden dat de doelstellingen en dwingende eisen daarin aan bod komen, eerder dan de oplossingen, dat de aandacht meer uitgaat naar de materiële eisen dan de formele eisen, enz. Deze minimale eisen kunnen zowel in een "procedurereglement" opgenomen worden, als in de uitvoeringsvoorwaarden of nog in de technische specificaties. Zullen idealiter onder de minimale eisen moeten voorkomen, het (de) kenmerk(en) van het contract die de overdracht van het exploitatierisico verzekert of verzekeren. In ieder geval kunnen deze kenmerken slechts marginaal gewijzigd worden, zelfs al werden ze niet opgenomen in de concessiedocumenten als minimale eisen, op straffe van ontkrachting van de concessie en van het risico op een onregelmatige plaatsingsprocedure.

De concessiedocumenten zullen tevens de verbintenissen omvatten die door de inschrijvers werden aangegaan door het neerleggen van hun (initiële, opeenvolgende, definitieve) offerte(s). Deze verbintenissen worden niet bepaald door de reglementering. Aldus kunnen de concessiedocumenten perfect voorzien dat de initiële offertes niet bindend zijn wat betreft de financiering en/of dat de financiële offertes kunnen neergelegd worden onder bepaalde voorbehouden.

De concessiedocumenten moeten steeds de omschrijving omvatten van de organisatie van de procedure. Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting in verband met artikel 46, § 5, van de wet, bedoelt men hier het "procedurereglement" dat onder meer de modaliteiten of nog het voorwerp van de onderhandelingen zal bepalen, het aantal opeenvolgende offertes, de eventuele beperkingen van het aantal offertes waarover kan onderhandeld worden, enz.

Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting betreffende de wet, laat artikel 37 van de Richtlijn 2014/23/EU de aanbesteder toe wijzigingen aan te brengen aan de regels voor de organisatie van de procedure. Deze mogelijkheid laat niet toe de minimale eisen die daarin zouden opgenomen zijn te wijzigen, noch de gunningscriteria, en evenmin de regels die door dit ontwerp worden opgelegd. In ieder geval moet van deze mogelijkheid gebruik gemaakt worden met eerbiediging van de regels inzake transparantie en gelijke behandeling: de aanbesteder moet zichzelf bijgevolg uitdrukkelijk de mogelijkheid voorbehouden om zijn "procedurereglement" te herzien (op straffe van verwijt dat hij zijn eigen regels niet heeft geëerbiedigd), binnen de voormelde grenzen en deze wijzigingen meedelen aan alle betrokken ondernemers.

Uiteraard zullen de concessiedocumenten de gunningscriteria van de concessie vastleggen. Er wordt aan herinnerd dat de criteria moeten verbonden zijn met het voorwerp van de concessie, verifieerbaar en niet-discriminatoir. Zij mogen aan de aanbesteder geen discretionaire keuzevrijheid geven en moeten deze laatste toelaten een globaal economisch voordeel vast te stellen. Deze criteria moeten niet gewogen zijn, maar moeten wel in dalende volgorde van belang worden vermeld.

Voor wat betreft de uitzonderingsgevallen waarin deze orde wel kan worden gewijzigd wordt verwezen naar artikel 55, § 3, van de wet.

De concessiedocumenten zullen steeds de modaliteiten voor de sluiting van de concessie moeten aangeven, met eerbiediging van de bepalingen betreffende onder meer de wachttijd, bedoeld in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, gewijzigd door de wet van 16 februari 2017. De sluiting van een concessie kan op verschillende wijzen georganiseerd worden, waaronder de kennisgeving van de goedkeuring van de (definitieve) offerte of de ondertekening van een contract.

De concessiedocumenten zullen, ten titel van uitvoeringsvoorwaarden, verplicht en in ieder geval het volgende bepalen : - de algemene verplichtingen (onder andere en vooral deze bedoeld onder artikel 27 van de wet betreffende de verplichtingen die van toepassing zijn inzake milieu- sociaal en arbeidsrecht) en de bijzondere verplichtingen (voor elke fase van de concessie) voor de concessiehouder; - de uitvoeringsmodaliteiten van de werken en/of diensten. In dit kader en in het bijzonder voor de concessies van werken, zal de aanbesteder de verplichtingen op het vlak van de erkenning van de aannemers bedoeld in artikel 55 van dit ontwerp hernemen en kan hij zich verder laten inspireren door de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, meer bepaald de specifieke bepalingen omtrent de opdrachten voor werken, waarbij er evenwel over gewaakt moet worden dat deze aangepast worden om ze van toepassing te kunnen maken, ongeacht wie ze uitvoert; - de waarborgen voor een goede uitvoering die door de concessiehouden dienen gegeven te worden. Daartoe kan de borgtocht, zoals bepaald en geregeld door het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten gebruikt worden, maar de concessiedocumenten zullen wel het bedrag (de aanpassingsmodaliteiten) en de modaliteiten van vrijgave ervan moeten bepalen, onder meer in geval van eenzijdige verbreking van de concessie; - de bepalingen betreffende de contractuele inbreuken en de sancties die er op staan. De documenten zullen de nadere regels voor de berekening en toepassing van de algemene of bijzondere straffen omschrijven, alsook de nadere regels voor de berekening en toepassing van de vertragingsboetes. De aanbestedende overheden en de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst beschikken voor de bestraffing van de ernstige contractuele inbreuken (en schendingen van de verplichte wettelijke en reglementaire verplichtingen die hiermee worden gelijkgesteld) over maatregelen van ambtswege die in dit ontwerp worden bepaald en waarvan ook de toepassingsvoorwaarden worden opgegeven. De eenzijdige verbreking is een maatregel die onder deze categorie valt. Deze sanctie kan eveneens opgenomen worden in de concessiedocumenten van de andere aanbesteders, mits eerbiediging van het Burgerlijk Wetboek zoals toegepast in de rechtspraak; - de draagwijdte van zijn aansprakelijkheid, onder meer de tienjarige aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 69 van dit ontwerp en de verzekeringen die hij moet aangaan voor de dekking van deze aansprakelijkheden; - de concessiedocumenten zullen ook de rechten van elkeen bepalen wat betreft de terreinen en/of werken die ter beschikking gesteld of opgetrokken moeten worden door de concessiehouder of aanbesteder gedurende de concessie en aan de beëindiging ervan. De gevallen kunnen variëren van concessie tot concessie, maar deze rechten alsook de verplichtingen en rechten die er uit voortvloeien voor hun titularis, moeten nauwkeurig vastgelegd worden; - de modaliteiten voor de oplevering van de prestaties omtrent de werken moeten eveneens bepaald worden; - tenslotte moeten de modaliteiten en gevolgen van de beëindiging van de concessie vermeld worden. Het gaat er om de verschillende gevallen te bepalen (verbreking om reden van contractuele inbreuk van de concessiehouder, verbreking om redenen van algemeen belang, verbreking zonder fout van de concessiehouder, verbreking ingevolge overmacht, enz.) en per geval de modaliteiten voor de berekening van de vergoedingen en compensaties die door de aanbesteder of concessiehouder verschuldigd zijn, in de onderscheiden fases van de concessie, te bepalen.

Art. 17.Dit artikel heeft het over de vermeldingen die desgevallend moeten voorkomen in de concessiedocumenten, meer bepaald in functie van het type procedure (in één fase of in meerdere fasen), het type concessie, het voorwerp van de concessie, de vorm van de concessiehouder, enz.

Wat de plaatsing van de concessie betreft zal aldus het volgende in de concessiedocumenten moeten opgenomen worden: - de beschrijving van de percelen en modaliteiten voor de indiening van de offertes voor deze percelen (één, alle, meerdere), alsook de bepalingen die de varianten en de opties omkaderen zodat een inschrijver niet meerdere offertes indient voor één enkele concessie; - de eventuele vertrouwelijkheidsverplichtingen ten opzichte van de informatie die de aanbesteder ter beschikking stelt van de inschrijvers, onder welke vorm ook (via een data room of in bijlage van de concessiedocumenten); - ongeacht of de procedure in twee fases (indiening van de aanvragen tot deelneming op basis van de concessieaankondiging) of in één fase (indiening van de offertes op basis van de concessieaankondiging), moeten de concessiedocumenten, in aanvulling van de concessieaankondiging, alle inlichtingen omvatten betreffende de toepasselijke uitsluitingsgronden (zoals bepaald in de artikelen 50, 51 en 52 van de wet), de selectievoorwaarden (vrij bepaald door de aanbesteder mits eerbiediging van de principes vermeld in artikel 48 van de wet), of nog de criteria voor het beperken van het aantal geselecteerde kandidaten, het DVB, de modaliteiten van nazicht en de rechtvaardigende stukken. De concessiedocumenten zullen voor wat betreft de procedures in twee fases, ook de formele modaliteiten van indiening, neerlegging, ondertekening of nog opening verduidelijken.

Niets belet in de procedures met twee fases, dat de aanbesteder deze informatie aanvult met een selectiedocument dat ter beschikking wordt gesteld met inachtneming van artikel 45 van de wet; - in de procedures in twee fases zullen de concessiedocumenten de uitzonderingen en nuances vermelden op de regel dat enkel de geselecteerde kandidaten (geldig) een offerte kunnen indienen. Wat dit punt betreft herneemt dit ontwerp een uitzondering en een nuance die vermeldingen vergt in de concessiedocumenten. Het gaat aan de ene kant om de wijziging van de samenstelling van een combinatie van ondernemers tussen de selectiebeslissing en de indiening van de offerte. Dit ontwerp voorziet dat zulks mogelijk is voor zover de combinatie nog steeds één van de geselecteerde leden omvat en dat dit is toegestaan in de concessiedocumenten (zie artikel 24). Deze laatste zullen overigens moeten verduidelijken dat de offerte slechts ontvankelijk is voor zover er in hoofde van de nieuwe leden geen uitsluitingsgronden bestaan, onverminderd de corrigerende maatregelen en de regularisatie voorzien in de artikelen 51 en 53 van de wet. De combinatie zal, ondanks de wijziging nog steeds moeten beantwoorden aan de selectievoorwaarden gesteld in de concessieaankondiging.

Artikel 46 van de wet bepaalt immers dat de concessie moet worden gegund aan een inschrijver die de selectievoorwaarden vervult en niet is uitgesloten krachtens de artikelen 50 tot 52 van de wet, onder voorbehoud van artikel 53. Daarenboven voorziet dit ontwerp dat de concessiedocumenten de indiening van een gemeenschappelijke offerte door afzonderlijk geselecteerde kandidaten kunnen beperken of verbieden, met het oog op een voldoende niveau van mededinging. Bij gebrek aan een dergelijk verbod, zal de aanbesteder verplicht zijn de indiening van gemeenschappelijke offertes door afzonderlijk geselecteerde kandidaten toe te laten; - tenslotte wordt aanbevolen, in de gevallen waarin de deelneming aan de procedure een zware investering vergt vanwege de inschrijvers en met het oog op het aanmoedigen van innoverende offertes, in de concessiedocumenten een vergoeding te voorzien voor de niet weerhouden inschrijvers. In principe wordt deze vergoeding slechts voorzien in het stadium van de offerte: zij is niet bestemd voor de niet-geselecteerde kandidaten. Er wordt trouwens ook aangeraden het recht op deze vergoeding te beperken tot de inschrijvers die een "goede" (regelmatige) offerte hebben ingediend, die minstens overeenstemt met de minimale vereisten, of meer nog die een minimum aantal punten behaalden op de verschillende criteria. Deze vergoeding kan progressief zijn in functie van het stadium van eliminatie van de (initiële of definitieve) offerte. Ook moet het tijdstip bepaald worden waarop de betaling van de premie kan geëist worden (sluiting van de concessie en niet de gunning) en de modaliteiten en termijnen voor de betaling (schuldvordering, factuur, enz.). Tevens zal moeten gezegd worden of een vergoeding wordt betaald en aan wie in geval van afstand van de procedure/ project, zo nodig met een onderscheid al naargelang de hypotheses.

Wat de uitvoeringsvoorwaarden van de concessies betreft, worden in punt 6° van artikel 17 de volgende clausules opgelijst : - de juridische vorm die de aanbesteder wenst op te leggen voor de uitvoering van de concessie aan de inschrijvers die de vorm aannamen van een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid. Er wordt aan herinnerd dat geen bijzondere vormen worden opgelegd voor de plaatsingsprocedure van de concessie (onder meer niet deze van de tijdelijke vereniging), maar dit ontwerp voorziet dat deze combinaties hoofdelijk verbonden zijn door de offerte die zij indienen.

Daarentegen, voor de uitvoering van de concessie laat artikel 30, § 3, van de wet toe dat de aanbesteders een welbepaalde juridische vorm opleggen in de mate waarin deze omvorming nodig is voor de goede uitvoering van de concessie. Er wordt ook aan herinnerd dat artikel 58 van de wet de aanbesteder toelaat bijzondere voorwaarden te voorzien indien aan de combinatie geen specifieke vorm werd opgelegd; - het behoort tot de goede praktijken om tevens bepalingen te voorzien om de onderaanneming te omkaderen en de verbodsbepalingen, rechten en plichten die ter zake voorzien zijn in dit ontwerp te hernemen of in werking te stellen; - de concessiedocumenten moeten ook de problematiek onder ogen zien van de wijzigingen aan de concessie, ten einde duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige (herzienings)bepalingen te voorzien die toelaten wijzigingen aan te brengen die niet voorkomen onder de gevallen van de Richtlijn 2014/23/EU en niet omgezet zijn in dit ontwerp (zie afdeling 6 van hoofdstuk 2 van titel 3). In de mate waarin de concessies per definitie complex zijn en van lange duur, met overdracht van risico naar de concessiehouder, zou de aanbesteder altijd herzieningsbepalingen moeten opnemen in de concessiedocumenten; - de bepalingen betreffende de vertrouwelijkheidsverplichtingen en de rechten inzake intellectuele eigendom van beide partijen. De concessiedocumenten zullen vastleggen welke "vertrouwelijke inlichtingen" niet door de partijen mogen verspreid worden. Wat betreft sommige concessies van diensten zullen de concessiedocumenten er steeds voor zorgen dat de rechten inzake intellectuele eigendom en aanverwante rechten worden geregeld, bijvoorbeeld geïnspireerd op de bepalingen van de algemene uitvoeringsregels voor de overheidsopdrachten die daarop betrekking hebben; - de bepalingen betreffende de verplichtingen van openbare dienst.

Niet alle concessies houden een exploitatie en/of beheerslast van een openbare dienst in voor de concessiehouder. Maar indien dit wel zo is legen de concessiedocumenten een hele reeks verplichtingen en dwingende eisen op onder meer qua tarieven, gebruik van talen in de betrekkingen met de gebruikers, gelijkheid van behandeling van de gebruikers, verbod van bepaalde handels- of publiciteitsoperaties, communicatiewijzen en informatie van de gebruikers, enz.; - de bepalingen betreffende het personeel van de concessiehouder of van bepaalde personen die toegewezen werden aan de uitvoering van de concessie om verplichtingen op te leggen inzake hun aantal, hun bevoegdheden, kwalificaties en taalkundige vaardigheden, enz. en om hun vervanging te eisen telkens de aanbesteder vaststelt dat en bewijst dat aan de voormelde verplichtingen niet is voldaan; - de aanbestedende overheden en de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst bepalen de modaliteiten voor de keuring van de totaliteit van de prestaties die het voorwerp vormen van de concessie op het einde van de looptijd; - tenslotte worden in de concessiedocumenten die samengaan met een prijs die door de aanbesteder moet worden betaald de modaliteiten voor de herziening en de betaling van deze prijs verduidelijkt, met inachtneming van de bepalingen van titel 3 van dit ontwerp. Wanneer de concessie gepaard gaat met de betaling van honoraria door de concessiehouder aan de aanbesteder, zullen de concessiedocumenten dezelfde preciseringen inhouden, zonder gehouden te zijn door de bepalingen van de wet of van dit ontwerp. Niettemin moeten de termijnen voor de betaling en de straffen in geval van niet-eerbiediging van deze termijnen voorzien worden overeenkomstig de wetgeving inzake de strijd tegen de betalingsachterstand.

In de mate dat in artikel 17 verwezen wordt naar elementen die reeds moeten voorkomen in de concessieaankondiging, adviseert de Raad van State om de mogelijkheid om deze informatie aan te vullen in de concessiedocumenten, te schrappen. Dit advies werd evenwel slechts gedeeltelijk gevolgd. Inderdaad, aangezien de verduidelijkingen op het vlak van de uiterste datum reeds in de concessieaankondiging terug te vinden zijn, kunnen de concessiedocumenten geen bijkomende informatie verschaffen. Het is anders gesteld met een reeks andere verduidelijkingen, met name omtrent de toepasselijke uitsluitingsgronden, de selectievoorwaarden, de criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten, de modaliteiten voor het bewijs en de controle door de aanbesteder. Deze verduidelijkingen zijn vaak nodig omwille van de beperkte beschikbare plaats in de concessieaankondiging. Bijvoorbeeld zijn in formulier 24, onder punt III.1.1), maximum 1 000 karakters voorzien, hetgeen overeenkomt met minder dan een halve pagina A4. Daarnaast wordt in bijlage V van Richtlijn 2014/23/EU vereist dat de beschrijving in de concessieaankondiging kort zou gehouden worden. Echter is het in veel gevallen nochtans noodzakelijk om meer gedetailleerd de betreffende informatie te omschrijven om de naleving te kunnen verzekeren van het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel. Bovendien is aangegeven dat de inlichtingen slechts "in voorkomend geval" aangebracht moeten worden in de concessiedocumenten. Zodoende zullen deze slechts aangebracht worden in de concessiedocumenten wanneer de aanbesteder oordeelt dat het nuttig is om iets toe te voegen naast hetgeen voorzien is in de concessieaankondiging (en dus om bijkomende informatie te geven). Afdeling 2. - Modaliteiten voor de indiening van de aanvragen

tot deelneming en van de offertes Vorm, ondertekening en communicatie van de aanvragen tot deelneming en offertes

Art. 18.Dit artikel is enkel van toepassing wanneer gebruik wordt gemaakt van een elektronisch platform.

In een dergelijk geval moeten de documenten die de aanvraag tot deelneming of de offerte uitmaken niet individueel ondertekend zijn.

Wanneer het gaat om aanvragen tot deelneming kan het indieningsrapport ondertekend worden. Alhoewel facultatief, brengt de ondertekening van dit verslag een voordeel met zich mee voor de ondernemer. Het laat hem toe zijn DVB slechts één enkele keer voor te leggen. Immers, wanneer blijkt dat de eerste DVB niet ondertekend was of niet op een juiste manier ondertekend was door middel van het indieningsrapport dat samengaat met de aanvraag tot deelneming, zal de ondernemer zijn DVB een tweede keer moeten voorleggen samen met zijn offerte en haar bijlagen.

Wanneer het gaat om offertes is er een verplichting tot ondertekening van het indieningsrapport en dit met inachtneming van de bepalingen van de volgende paragrafen.

In de vierde paragraaf wordt bepaald welk type van elektronische handtekening moet voorkomen op het indieningsrapport, te weten een gekwalificeerde elektronische handtekening. De aanbesteder kan een ander type van elektronische handtekening voorzien, maar deze waarvan sprake in dit ontwerp biedt zekere veiligheidswaarborgen.

In vijfde paragraaf wordt verduidelijkt dat deze handtekening in ieder geval de handtekening moet zijn van de perso(o)n(en) die de inschrijver geldig kunnen verbinden. Hier worden in het bijzonder deze offertes bedoeld die door rechtspersonen of combinaties van ondernemers worden ingediend. In dit geval zal de offerte of aanvraag tot deelneming de bewijzen omvatten van de bekwaamheid van de gemachtigde(n) om de inschrijver geldig te vertegenwoordigen. Het betreft ofwel een authentieke akte, ofwel een onderhandse akte. Gelet op het feit dat het onderhavige artikel van toepassing is wanneer gebruik wordt gemaakt van elektronische platformen, zullen de voormelde akten elektronisch doorgestuurd moeten worden (nadat zij gescand zijn).

Wanneer de inschrijver bestaat uit een combinatie van ondernemers, is deze verplichting van toepassing op elk lid van de combinatie van ondernemers, zonder dat dit betekent dat elk lid zal vertegenwoordigd/verbonden worden door een andere gemachtigde. Voor de statutaire vertegenwoordigers, kan de bekwaamheid tot ondertekening bewezen worden via de publicaties in het Belgisch Staatsblad. Voor de niet-statutaire vertegenwoordigers zal aan de aanbesteder een (kopie van) volmacht of een mandaat afgegeven worden of desgevallend de referenties van de publicatie. Wanneer het bewijs van de bekwaamheid niet is toegevoegd aan de offerte, kan de aanbesteder dit later opvragen, voor zover het document aantoont dat de gemachtigden, op het tijdstip van de ondertekening van het indieningsrapport, beschikten over de nodige macht (zie commentaar bij artikel 30 van dit ontwerp inzake de analyse van de offertes).

In de zesde paragraaf is gesteld dat de offerte die werd neergelegd door een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid in principe elk van de leden ervan hoofdelijk verbindt. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid is in ieder geval niet van toepassing op architecten die een combinatie vormen met één of meerdere aannemers. Deze verduidelijking geeft gevolg aan het arrest nr. 225.191 van de Raad van State volgens hetwelk een architect niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden voor de fouten begaan door een aannemer met wie hij heeft ingeschreven.

Tenslotte heeft de zevende paragraaf het over de wijziging of intrekking van een ingediende offerte (indieningsrapport ondertekend) vóór de uiterste datum (en uur) voor de neerlegging zoals bepaald in de concessiedocumenten. Er wordt vereist dat deze wijzigingen of de intrekking het voorwerp vormen van de verzending van een nieuw indieningsrapport dat moet ondertekend worden overeenkomstig de vierde en zesde paragrafen. Bij gebrek daaraan zijn deze wijzigingen of intrekking onbestaande. Deze nietigheid heeft geen effect op de initieel ingediende offerte.

Art. 19.Dit artikel herneemt de bepalingen die van toepassing zijn wanneer geen gebruik wordt gemaakt van elektronische platformen.

In dit geval zijn het de concessiedocumenten die de formele modaliteiten vastleggen voor de indiening van de offertes en aanvragen tot deelneming, met inbegrip van de vereisten inzake ondertekening.

In dit geval wordt het principe aangehouden van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid die een offerte indient. Hetzelfde geldt voor de uitzondering waarvan sprake in artikel 18 betreffende de architect.

Er werd geen gevolg gegeven aan de aanbeveling van de Raad van State om te verduidelijken dat de offerte ondertekend moet worden en om de nadere regels in dit verband de omschrijven. Inderdaad werd het raadzaam geacht om de aanbesteders de vrijheid te laten om te kiezen of een handtekening verplicht is, het type en de nadere regels in dit verband. Het spreekt voor zich dat het aanbeveling verdient om te eisen dat de offerte ondertekenend wordt. Echter is het zo dat bij sommige communicatiemiddelen het moeilijk is voor de ondernemers om de handtekening aan te brengen (bijvoorbeeld bij de email). De aanbesteder kan in de concessiedocumenten opleggen dat de aanvraag tot deelneming ondertekend wordt, zelfs als is deze handtekening niet voorzien wanneer gebruik wordt gemaakt van de elektronische platformen.

Art. 20.Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, die van toepassing zijn op de concessies van openbare werken. Het bepaalt het lot dat moet worden voorbehouden aan een geschreven stuk dat met behulp van elektronische middelen wordt opgesteld en een macro, computervirus of andere schadelijke instructie vertoont in de ontvangen versie.

Het is mogelijk dat de ontvangen versie in een veiligheidsarchief wordt opgenomen. Indien dit nodig is om technische redenen kan het document als niet ontvangen worden beschouwd. De verzender van dit geschreven stuk wordt daarvan onmiddellijk op de hoogte gesteld. De bestemmeling kan ook beslissen het bewuste document te aanvaarden, indien hij van mening is dat hij het kan lezen of desinfecteren zonder risico, niet alleen voor zijn eigen informaticasystemen maar ook voor de integriteit van dit document. De bestemmeling die dit overweegt moet zeker zijn dat deze operatie de inhoud van het document niet zal wijzigen. De bevoegde overheid is verantwoordelijk voor de eindbeslissing en moet waken over de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel.

Indien dit document een aanvraag tot deelneming of offerte is wordt de aanvraag tot deelneming of offerte in geval van technische noodzaak geweerd. De selectie- of gunningsbeslissing zal de wering motiveren.

Indien de macro of infectie wordt vastgesteld, mag de aanbestedende overheid er de kandidaat of inschrijver niet onmiddellijk over inlichten. Aan de betrokken kandidaten of inschrijvers kan immers geen mogelijkheid geboden worden om een document neer te leggen dat overeenstemt met de vereisten en aldus hun aanvraag tot deelneming of offerte te regulariseren.

Art. 21.Deze bepaling herneemt artikel 52, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, dat van toepassing is op de concessies voor openbare werken. Ze blijft noodzakelijk want ze is onontbeerlijk voor de registratie van de activiteiten van het dispositief voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of van de offertes. Dit artikel laat onder meer toe dat de voorschriften van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de private levenssfeer worden geëerbiedigd.

Modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes

Art. 22.Deze bepaling herneemt met enige wijziging de bepalingen van de artikelen 53 en 59 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011 die van toepassing zijn op de concessies voor openbare werken.

Zij stemt overeen met artikel 53 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017.

Paragraaf 1, eerste lid bepaalt dat de aanbesteder in de concessieaankondiging of, bij ontstentenis daarvan, in de andere concessiedocumenten één of meer talen moet vermelden die de kandidaten of inschrijvers mogen gebruiken voor het opstellen van hun aanvraag tot deelneming of hun offerte, met inbegrip van de eventuele bijlagen, en dit onverminderd de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

Het tweede lid preciseert dat de aanbesteder een vertaling kan vragen van de bijlagen wanneer deze opgesteld zijn in een andere taal dan deze gebruikt in de aankondiging van de concessie of bij gebrek daaraan, in de concessiedocumenten.

Het derde lid laat de aanbesteder toe de kandidaten of inschrijvers een vertaling te vragen van de documenten die bij hun aanvraag tot deelneming of offerte zijn gevoegd. Zo kan hij een vertaling vragen van de documenten betreffende de uitsluitingsgronden, de selectiecriteria, het beperken van het aantal kandidaten, de statuten en handelingen van de vennootschap en elke wijziging van de inlichtingen betreffende diens raadsleden en beheerders. Van dit principe wordt evenwel afgeweken wanneer de documenten in één van de Belgische landstalen zijn opgesteld.

Paragraaf 2 heeft betrekking op de concessiedocumenten die in verschillende talen zijn opgesteld. De interpretatie van de stukken gebeurt bijgevolg in de taal van de aanvraag tot deelneming of van de offerte, mits de concessiedocumenten in die taal zijn opgesteld.

Art. 23.Dit artikel herneemt met enige wijziging de bepalingen van artikel 54 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011 (die van toepassing zijn op de concessies voor openbare werken).

Deze bepaling herneemt enkel de regel van "één inschrijver = één offerte", met de verduidelijking dat deze regel geldt onverminderd de eventuele varianten of opeenvolgende en definitieve offertes die tijdens de onderhandelingen worden ingediend.

Inzake concessies zijn de varianten niet gereglementeerd. De aanbesteder zal, ongeacht of het om toegelaten of opgelegde varianten gaat, waken over de verduidelijking van de indieningsvoorwaarden, zowel op formeel als op materieel vlak, ten einde toe te laten dat een basisofferte kan onderscheiden worden van een variante en de vergelijkbaarheid van de varianten te verzekeren ten opzichte van de gunningscriteria.

Behoudens in de concessiedocumenten behoorlijk gemotiveerde afwijking voor wat betreft de toepassing van dit artikel, wordt elk lid van een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid beschouwd als een inschrijver. Met andere woorden is het in principe niet toegelaten dat een ondernemer een offerte alleen indient en ook offerte indient als lid van één of meerdere combinaties. Hij mag evenmin een offerte indienen als lid van meerdere combinaties. In sommige specifieke gevallen kan het echter aangewezen zijn om van het voormelde principe af te wijken, bijvoorbeeld wanneer slechts één of een erg beperkt aantal ondernemers capabel zijn om de concessie of een deel daarvan uit te voeren.

De regel volgens dewelke een ondernemer slechts één kandidatuur kan indienen werd niet weerhouden.

Art. 24.Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 55 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, mits aanpassing aan het feit dat de reglementering, wat de concessie betreft, geen plaatsingsprocedure omschrijft maar enkel de procedurele waarborgen met inachtneming waarvan de aanbesteder de plaatsingsprocedure vastlegt.

Deze bepaling roept geen bijzondere commentaar op, andere dan deze die reeds gegeven is hiervoor omtrent artikel 17 en die de vermeldingen beoogt die de concessiedocumenten moeten bevatten ten opzichte van het gestelde in dit artikel.

Indiening en verdaging

Art. 25.Dit artikel herneemt, met enige wijziging, artikel 90, §§ 2 en 3, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011. Deze bepalingen waren niet van toepassing op de concessies van openbare werken. Het is echter van belang ze in dit ontwerp te hernemen met enige wijziging, in de mate waarin de aanbesteder de elektronische platformen kan gebruiken voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes.

Dit artikel laat toe om de uiterste datum en uur voor de indiening van de aanvragen tot deelneming of offertes te verdagen, ongeacht de wijze waarop de aanbesteder kennis heeft gekregen van de niet-beschikbaarheid van het platform.

De duur van de verdaging wordt niet bepaald in dit ontwerp. De aanbesteder zal deze bepalen met inachtneming van het principe van de gelijkheid. De verdaging moet minstens zes dagen zijn voor de concessies waarvan het geraamde bedrag lager ligt dan de drempel voor de Europese bekendmaking en minstens acht dagen voor de concessies waarvan het geraamde bedrag gelijk is aan of hoger is dan de voormelde drempel.

De tweede paragraaf heeft betrekking op het aanvaarden van "laattijdige" offertes voor concessies waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de elektronische platformen, voor zover de aanbesteder de concessie nog niet heeft gesloten en de offerte ten laatste vier kalenderdagen vóór de opening van de offertes als aangetekende zending is verzonden. Het betreft een overname van artikel 90, § 2, lid 3, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011. In tegenstelling tot de voormelde bepaling gaat het hier voortaan over een aangetekende zending en niet meer over een aangetekende brief.

Art. 26.Dit artikel is een nieuwe bepaling die de aanbesteders toelaat de uiterste datum en uur van de neerlegging van de aanvragen tot deelneming en van de offertes te verdagen. Ze heeft betrekking op de gevallen waarin bijkomende inlichtingen bij de concessiedocumenten door de aanbesteder worden meegedeeld (wat ten laatste zes dagen vóór de uiterste datum en uur van de neerlegging van de aanvragen tot deelneming en van de offertes moet gebeuren krachtens artikel 45 van de wet) of, in de gevallen waarin aanpassingen moeten gebeuren in de concessiedocumenten, eventueel door middel van een rechtzettingsbericht. In deze gevallen kan de aanbesteder de uiterste datum en uur van de neerlegging van de aanvragen tot deelneming en van de offertes verdagen. Hij zal dit doen wanneer de inlichtingen of de rechtzetting een belangrijke weerslag heeft op de redactie van aanvragen tot deelneming of van de offertes en in ieder geval indien de rechtzetting na de voormelde termijn van zes dagen wordt aangebracht.

Neerlegging en opening

Art. 27.Dit artikel herneemt, met enige wijziging, de bepalingen van artikel 90, § 2, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011. Deze bepalingen waren zeker niet van toepassing op de concessies van openbare werken, maar het was nodig bepalingen te voorzien voor de neerlegging van laattijdige offertes (en van de kandidaturen) en voor het lot dat aan deze kandidaturen en offertes wordt gereserveerd in geval van gebruik van elektronische platformen.

In dit geval voorziet deze bepaling dat de aanvragen tot deelneming en offertes moeten neergelegd worden vóór de uiterste datum en uur voorzien in de concessiedocumenten, onverminderd de bepalingen van artikel 25 betreffende de niet-beschikbaarheid van het platform waarvan de aanbesteder kennis heeft. De laattijdige aanvragen tot deelneming en offertes moeten verworpen worden.

Art. 28.Dit artikel handelt over de opening van de offertes in geval van indiening via elektronische platformen. Het herneemt met enige wijziging de bepalingen van artikel 92 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011. Deze bepalingen waren zeker niet van toepassing op de concessies van openbare werken, maar het was nodig bepalingen te voorzien betreffende de opening van de offertes in geval van gebruik van elektronische platformen.

Deze bepaling stemt overeen met artikel 84 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017.

Art. 29.Dit artikel bepaalt, ingeval geen gebruik wordt gemaakt van elektronische platformen, dat het de aanbesteder is die in de concessiedocumenten de modaliteiten van neerlegging en opening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes vastlegt.

In dit kader zal de aanbesteder op duidelijke en nauwkeurige wijze de uiterste datum en uur van de neerlegging moeten bepalen, het lot van de laattijdige aanvragen tot deelneming/offertes, de manier waarop de aanvragen tot deelneming/offertes kunnen ingediend worden (zie ter zake het arrest nr. 236.072 van de Raad van State van 12 oktober 2016) alsook de modaliteiten voor de opening van de aanvragen tot deelneming/offertes.

De aanbesteder zal bepalingen voorzien die het gelijkheidsprincipe eerbiedigen, in het bijzonder de gelijkheid van behandeling en de bepalingen van artikel 32 van de wet die verplichten te waken over de integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens bij het opstellen van de modaliteiten voor communicatie/ontvangst van de aanvragen tot deelneming en offertes. Er dient ook over gewaakt dat de kennisneming van de inhoud van de offertes niet kan gebeuren vóór de afloop van de termijn voorzien voor de indiening van de offertes. Afdeling 3. - Analyse van de offertes

Art. 30.Dit artikel is nieuw. In het kader van de wet van 15 juni 2006 en van het koninklijk besluit van 15 juni 2011 was het regime van de regelmatigheid van de offertes niet van toepassing op de plaatsing van de concessies van openbare werken.

Gezien de wet voorziet, verder dan wat door de Richtlijn 2014/23/EU wordt voorgeschreven (ttz de eis om de concessie te gunnen aan een inschrijver die een offerte heeft ingediend die beantwoordt aan de minimale eisen van het concessiedocument) dat de concessie niet kan gegund worden dan aan een regelmatige offerte, moet dit ontwerp een regime van regelmatigheid van de offertes inhouden.

Deze bepalingen zijn slechts van toepassing op de offertes en niet op de aanvragen tot deelneming.

De Raad van State heeft omtrent de bepaling waarvoor het advies werd ingewonnen een voorbehoud geformuleerd die betrekking heeft op de overeenstemming met de Europese rechtspraak (met name het arrest C-561/12 van 5 december 2013 Nordecon AS).

De bepalingen van dit artikel zijn in grote mate geïnspireerd op artikel 76, §§ 1 tot 4, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017. Er werden belangrijke aanpassingen aangebracht ten opzichte van het de tekst die werd verstuurd voor advies aan de Raad van State, zodat dichter bij de voormelde bepalingen wordt gebleven van het koninklijk besluit van 18 april 2017 waaromtrent geen inhoudelijke opmerkingen werden geformuleerd door de Raad van State in haar advies nr. 60.903/1 van 13 maart 2017.

Voor nadere inlichtingen omtrent de eventuele regularisatie en het nazicht op de regelmatigheid van de offertes, wordt verwezen naar het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 18 april 2017.

Aangezien onderhandelingen zijn toegelaten wat de concessies betreft, werd de mogelijkheid tot regularisatie in sommige gevallen behouden, maar de beoordelingsruimte waarover de aanbesteder beschikt is strikter omkaderd ten opzichte van de tekst die werd verstuurd voor advies. In de hypothesen bedoeld in paragraaf 3, moet de aanbesteder verplicht de mogelijkheid geven aan de inschrijver om de onregelmatigheden te regulariseren vóór de onderhandelingen worden aangevat. Bij afwezigheid van een dergelijke regularisatie, moet de aanbesteder de offerte nietig verklaren. Hieruit volgt dat de beginselen van gelijkheid en transparantie geëerbiedigd worden.

De onderhandelingen kunnen pas worden opgestart als in de betreffende hypothesen een aangepaste offerte wordt ingediend die niet langer behept zou zijn met een substantiële onregelmatigheid of, in het geval van een offerte met meerdere niet-substantiële onregelmatigheden, de cumul of combinatie van deze onregelmatigheden die de offerte nog steeds bevat, de in paragraaf 1, derde lid bedoelde gevolgen niet teweeg brengt. Op die wijze wordt gegarandeerd dat de dwingende voorwaarden worden nageleefd door de inschrijvers, dat niet wordt onderhandeld over de dwingende eisen en dat de onderhandelingen op voet van gelijkheid worden gevoerd. Deze aanpak is dan ook in overeenstemming met de Europese rechtspraak.

Het feit dat de regularisatie uitdrukkelijk wordt toegelaten in bepaalde hypothesen valt uit te leggen door het feit dat het gebruik van de mededingingsprocedure met onderhandeling in Richtlijn 2014/24/EU aan minder voorwaarden is onderworpen en dus vaker aangewend zal worden dan het geval is voor de onderhandelingsprocedure met bekendmaking van de Richtlijn 2004/18/EG. Zoals in overweging 45 van de Richtlijn 2014/24/EU toegelicht zijn de onderhandelingen net gericht op het aanbrengen van verbeteringen aan de offertes. Aangezien in het kader van de onderhandelingsprocedures meerdere opeenvolgende offertes worden ingediend, is het logisch om de regularisatiemogelijkheid te omkaderen, om te garanderen dat dwingende eisen worden nageleefd, dat niet wordt onderhandeld over de minimumeisen en dat het gelijkheidsbeginsel wordt gerespecteerd. Het feit dat de regularisatie uitdrukkelijk wordt toegelaten in bepaalde hypothesen ligt ook meer in lijn met het proportionaliteitsbeginsel dat voor het eerst uitdrukkelijk werd erkend in de nieuwe Richtlijnen. HOOFDSTUK 3. - Selectie van de kandidaten en van de inschrijvers Afdeling 1. - Uitsluitingsgronden

Definitie van de uitsluitingsgronden

Art. 31.Dit artikel verduidelijkt de inbreuken bedoeld in artikel 50 van de wet die gelden als uitsluitingsgronden.

Deze verduidelijkingen en definities zijn identiek met deze voorzien in artikel 61 van het koninklijk besluit plaatsing van overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017.

Art. 32.Deze bepaling bepaalt, in uitvoering van artikel 51 van de wet, de schulden inzake de sociale zekerheidsverplichtingen die in aanmerking genomen worden voor de kandidaten en inschrijvers. Deze verduidelijkingen zijn identiek met deze voorzien in artikel 62 van het koninklijk besluit plaatsing van overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017.

De eerste vijf paragrafen zijn van toepassing op de concessies geplaatst door aanbestedende overheden. De zesde paragraaf verduidelijkt dat de overheidsbedrijven en de personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten dit artikel eveneens kunnen toepassen. Deze laatsten worden aangespoord om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Ze hebben er overigens belang bij dit te doen.

Art. 33.Dit artikel bepaalt, in uitvoering van artikel 51 van de wet, de fiscale schulden die in aanmerking genomen worden voor de kandidaten en inschrijvers. Deze verduidelijkingen zijn identiek met deze voorzien in artikel 63 van het koninklijk besluit plaatsing van overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017.

De eerste vijf paragrafen zijn van toepassing op de concessies geplaatst door aanbestedende overheden. De zesde paragraaf verduidelijkt dat de overheidsbedrijven en de personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten dit artikel eveneens kunnen toepassen. Deze laatsten worden aangespoord om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Ze hebben er overigens belang bij dit te doen.

Bewijs- en nazichtsmodaliteiten voor de afwezigheid van uitsluitingsgronden

Art. 34.Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 54, § 2, van de wet.

Het voorziet het beroep op het DVB dat de aanbesteder toelaat zich in een eerste periode tevreden te stellen met de verklaringen, inlichtingen en verbintenissen van de kandidaten of inschrijvers in het kader van dit DVB. Dit laatste viseert enkel de uitsluitingsgronden in haar deel A. Gezien de wet voorziet, dat wanneer de inschrijver of kandidaat een combinatie van ondernemers is, de uitsluitingsgronden van toepassing zijn op alle leden van deze combinatie, moet de afwezigheid van uitsluitingsgronden bijgevolg in hoofde van elk lid ervan worden nagegaan: artikel 34 voorziet dan ook dat het DVB (deel A) moet ingevuld worden door en aangeleverd voor elke lid van de combinatie.

Art. 35.De eerste paragraaf verduidelijkt het moment van het nazicht van de in het DVB bedoelde verklaringen. Het betreft de verificaties die minstens plaats moeten vinden. Het nazicht moet plaatsvinden in hoofde van de voorgenomen inschrijver. Indien de plaatsingsprocedure in verschillende opeenvolgende fasen plaatsvindt, gaat de aanbesteder eveneens deze verklaringen na op een vroeger moment van de procedure, meer bepaald in hoofde van de geselecteerde kandidaten.

Deze machtiging is gegeven onverminderd artikel 44 dat de aanbesteder toelaat het nazicht te doen en de rechtvaardigende stukken op te vragen in hoofde van alle of meerdere kandidaten of inschrijvers (en niet alleen deze bedoeld in artikel 35, § 1) en dit in alle fases van de procedure indien het goed verloop van de procedure dit vergt of rechtvaardigt.

De tweede paragraaf definieert de rechtvaardigende stukken die toelaten de afwezigheid van de in de artikelen 50 tot 52 van de wet bedoelde uitsluitingsgronden vast te stellen. Voor de Belgische ondernemers gaat het over een uittreksel uit het strafregister, een RSZ-attest, een attest van de FOD Financiën en de attesten van afwezigheid van faling afgeleverd door de handelsrechtbanken.

Het tweede lid definieert de alternatieve rechtvaardigende stukken die kunnen afgegeven worden indien de voormelde documenten niet beschikbaar zijn voor de kandidaten of inschrijvers in de staat waarin ze gevestigd zijn. Desgevallend kan de aanbesteder aan de bevoegde overheden vragen een verklaring af te leveren volgens dewelke de documenten of certificaten bedoeld in § 2 niet afgeleverd worden of niet alle gevallen bedoeld in § 1 dekken. Zo kan een Belgische kandidaat/inschrijver die geen handelaar is van de handelsrechtbank bijvoorbeeld een verklaring verkrijgen die bevestigt dat hij geen handelaar is.

De derde paragraaf herinnert eraan dat wanneer certificaten, attesten of documenten die toelaten de afwezigheid van uitsluitingsgronden na te gaan via gratis toegankelijke nationale databanken, de aanbesteder de kandidaten/inschrijvers vrijstelt van het voorleggen van de in tweede paragraaf bedoelde documenten.

In hoofde van de Belgische kandidaten en inschrijvers die personeel tewerkstellen dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betekent dit dat de aanbesteder overgaat tot het nazicht via de Telemarc-toepassing voor deze uitsluitingsgronden waarvoor inlichtingen beschikbaar zijn via deze toepassing. Thans beoogt dit de verplichtingen die via de FOD Financiën, de RSZ, de falingen of de procedure van gerechtelijke reorganisatie.

Het nazicht bestaat er voor de aanbesteder in, op basis van het DVB en door middel van alle informatiemiddelen waarover hij beschikt en met voorkeur van gratis toegankelijke on line-databanken indien deze bestaan, vast te stellen of de ondernemer zich al dan niet bevindt in een uitsluitingssituatie in de zin van de artikelen 50 tot 52 van de wet. Aldus gaat het, ingeval van sociale en fiscale schulden, over de zekerheid dat er een schuld is die gelijk is aan of hoger dan 3.000 euro en indien dit zo is, of er één of meer schuldvorderingen zijn ten opzichte van aanbestedende overheden of overheidsbedrijven die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn, die deze schuld "compenseren". Indien de ondernemer zich in een uitsluitingssituatie bevindt, zal de aanbesteder hem uitnodigen om dit te regulariseren binnen de door de wet gestelde termijn. Er wordt aan herinnerd, krachtens artikel 51, § 3, van de wet, dat de betaling van de schulden (intresten of boetes inbegrepen) of het sluiten van een dwingend akkoord vóór de indiening van de aanvraag tot deelneming of offerte inhoudt dat de ondernemer zich niet bevindt in een uitsluitingssituatie in de zin van artikel 51, § 1, van de wet.

Art. 36.Dit artikel impliceert praktisch dat het DVB (deel A) eveneens moet ingevuld worden door de derden op wiens draagkracht beroep wordt gedaan door de kandidaat/inschrijver ten einde te beantwoorden aan de criteria en selectievoorwaarden. De aanvraag tot deelneming of offerte moet de kandidaat of inschrijver toelaten deze derde te identificeren. Een verklaring van verbintenis van deze derde of elk ander bewijsstuk dat de kandidaat/inschrijver over deze capaciteiten zal beschikken moet toegevoegd worden aan de aanvraag tot deelneming of offerte. Tenslotte zal de derde het DVB moeten invullen dat aan de aanvraag tot deelneming of offerte zal worden toegevoegd. Afdeling 2. - Selectiecriteria en -voorwaarden

Definitie van de selectiecriteria en -voorwaarden

Art. 37.Onverminderd de gevallen waarin de wet de aanbesteder vrijstelt van het voorzien van selectievoorwaarden, moet deze laatste in de concessiedocumenten de selectievoorwaarden aangeven en desgevallend, wanneer het gaat om een procedure in meerdere fases, de objectieve en niet-discriminerende criteria voor de beperking van het aantal te selecteren kandidaten.

De aanbesteder duidt tevens aan welke rechtvaardigende stukken moeten geleverd worden ten einde aan te tonen dat de kandidaten of inschrijvers beantwoorden aan de selectievoorwaarden en desgevallend in de procedures in meerdere fases, aan de objectieve en niet-discriminerende criteria voor de beperking van de geselecteerde kandidaten.

Wat de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten betreft in de procedures in meerdere fase, legt de wet geen minima, noch maxima op.

Artikel 46, § 3, van de wet voorziet dat de aanbesteder in dit geval, ten einde een reële mededinging te waarborgen, een "gepast niveau" moet voorzien voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten.

Het spreekt voor zich dat indien een procedure in meerdere fases wordt gebruikt, deze veelal slechts zin heeft indien de aanbesteder het aantal geselecteerde kandidaten beperkt. Het woord "desgevallend" in artikel 37 moet in die zin geïnterpreteerd worden.

Indien de aanbesteder het aantal geselecteerde kandidaten tot drie beperkt, beantwoordt hij aan de eis van een voldoende aantal kandidaten om een reële mededinging te waarborgen, zeker indien de aanbesteder, in toepassing van artikel 24, derde lid, van dit ontwerp, de indiening van een gemeenschappelijke offerte door afzonderlijk geselecteerde kandidaten beperkt of verbiedt (in de concessiedocumenten).

De tweede paragraaf legt op dat elke selectievoorwaarde of criterium voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten voldoende duidelijk geformuleerd moet zijn om toe te laten over te gaan tot de selectie van kandidaten of inschrijvers.

De term « selectievoorwaarde » en de voormelde verplichting tot verduidelijking houden in principe in, voor elk gebruikt criterium, dat de aanbesteder een aangepast eisenniveau vaststelt. Bijvoorbeeld : indien de aanbesteder een criterium (van financiële capaciteit) gebruikt met betrekking tot het zakencijfer, zal hij verduidelijken welke boekjaren in aanmerking genomen moeten worden, rekening houdend met de datum van oprichting van de ondernemers. Wat dit criterium betreft zal de aanbesteder, met het oog op het stellen van een nauwkeurige selectievoorwaarde, een vereist minimum zakencijfer bepalen om geselecteerd te kunnen worden en dit per boekjaar of over een gemiddeld aantal boekjaren. Hij zal tenslotte ook de rechtvaardigende stukken aanduiden die geleverd moeten worden ten einde de verklaringen in het deel B van het DVB (de gepubliceerde of beschikbare jaarrekeningen) na te trekken. Tevens zal hij er over waken dat de ondernemers aangeven of deze documenten "online" beschikbaar zijn (site van de Nationale Bank van België voor de Belgische bedrijven).

Wat de objectieve en niet-discriminatoire criteria betreft voor de beperking van het aantal kandidaten in de procedures in één fase, moeten deze toelaten, boven de minimumdrempels voor elk criterium, een klassement van de kandidaten te realiseren met het oog op de selectie van de besten onder hen. Dit klassement zal bijvoorbeeld gebeuren op basis van het aantal of van de hoeveelheid van de gevraagde referentieprojecten bovenop de minimumdrempels om geselecteerd te kunnen worden.

De derde paragraaf herinnert er aan dat, wanneer de kandidaat of inschrijver bestaat uit een combinatie van ondernemers, deze in principe in haar geheel moet beantwoorden aan de selectiecriteria.

Deze aanpak moet als volgt worden begrepen : elke voorwaarde en elk criterium moet volledig voldaan zijn door ten minste één deelnemer aan de combinatie. In het tweede lid wordt echter in een uitzondering voorzien wanneer objectieve redenen dit rechtvaardigen en mits eerbiediging van het proportionaliteitsbeginsel. Het past eraan te herinneren dat de objectieve redenen geval per geval moeten worden beoordeeld.

Art. 38.Dit artikel handelt over de erkenning van aannemers die, in de concessies voor werken van aanbestedende overheden of overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst, kan gebruikt worden als enige selectievoorwaarde wanneer de werken die het voorwerp vormen van de concessie, krachtens de wetgeving inzake de erkenning, slechts door erkende aannemers kunnen gerealiseerd worden.

Behoudens tegenstrijdige bepaling in de concessiedocumenten (zie artikel 42, § 3), kan de kandidaat of inschrijver te dien einde, beroep doen op de erkenning van een derde om aan deze selectievoorwaarde te voldoen voor zover deze derde zich ertoe verbindt, in het kader van de aanvraag tot deelneming of van de offerte, de bedoelde werken uit te voeren.

Bewijs- en nazichtsmodaliteiten

Art. 39.Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 48, § 2, van de wet, waar deze het volgende oplegt : - aan de aanbesteders: het deel B van het DVB invullen overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage 6; - aan de kandidaten of inschrijvers: dit deel ook in te vullen en toe te voegen aan hun aanvraag tot deelneming of offerte.

Indien men het voorbeeld in de commentaar bij artikel 37 hiervoor herneemt (zakencijfer), zal het DVB de kandidaten of inschrijvers aldus toelaten hun jaarlijks zakencijfer of het cijfer dat beantwoordt aan de voorwaarde van een minimumdrempel te kennen te geven, aan te geven waar en op welke wijze de aanbesteder gratis "online" de jaarrekeningen te raadplegen (Nationale Bank van België voor de Belgische bedrijven) en, bij gebrek daaraan, te vragen dat de ondernemer zich verbindt tot het overmaken ervan.

Art. 40.Deze bepaling laat de aanbesteders toe, in de procedure in één fase, over te gaan tot de analyse van de offertes van de op basis van het DVB voorlopig geselecteerde inschrijvers. Het gaat hier om een mogelijkheid. Niets belet de aanbesteder eerst de selectievoorwaarden na te gaan en vervolgens enkel de offertes van de inschrijvers die aan deze voorwaarden voldoen te analyseren en te vergelijken. Dit zal wellicht meer doeltreffend zijn wanneer er een zeer groot aantal offertes werden ingediend.

Art. 41.Deze bepaling herinnert er aan dat, wanneer een aanbesteder een rechtvaardigend stuk of inlichting die toelaat de verklaringen van de kandidaten of inschrijvers in het kader van het deel B van het DVB na te gaan, kan verkrijgen, hij deze kandidaten of inschrijvers kan vrijstellen van het leveren van deze rechtvaardigende documenten. Deze bepaling is de tegenhanger voor wat betreft de voorwaarden en criteria voor de selectie, van artikel 35, § 3, dat betrekking heeft op de uitsluitingsgronden.

Draagkracht van derden

Art. 42.Ter herinnering : artikel 49 van de wet laat de ondernemers toe beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten met het oog op het beantwoorden van de selectievoorwaarden en criteria ter beperking van het aantal geselecteerde kandidaten, ongeacht de aard van de juridische band die hen verbindt.

Zoals hiervoor is aangegeven, moeten de kandidaten en inschrijvers deze derden identificeren in hun aanvraag tot deelneming of offerte.

Artikel 49 van de wet verduidelijkt dat de ondernemer die op de draagkracht van derden beroep wil doen, het bewijs moet leveren dat hij daarover zal beschikken voor de uitvoering van de concessie en gedurende de gehele looptijd ervan. Over het algemeen wordt dit bewijs aangeleverd door middel van een verbintenis verklaring van deze derde, waarvan de inhoud kan variëren naargelang de gevraagde capaciteiten.

Elk ander bewijsstuk kan eveneens afgegeven worden. Deze bewijsstukken en verklaringen moeten in principe toegevoegd worden aan de aanvraag tot deelneming of offerte. Bij gebrek daaraan kan de aanbesteder, in toepassing van artikel 48, § 3, van de wet, de ondernemer uitnodigen om zijn aanvraag tot deelneming/offerte op dit punt aan te vullen.

Dit artikel stelt overigens dat de aanbesteder moet nagaan of er in hoofde van deze derden uitsluitingsgronden bestaan zoals bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet. Te dien einde zal de derde het deel A van het DVB invullen, zoals hiervoor gezegd en zal hij dit aan de kandidatuur of offerte toevoegen.

Artikel 42 geeft aan dat, wanneer de aanbesteder vaststelt dat de derde moet uitgesloten worden op basis van de artikelen 50 en 51 van de wet, hij van de kandidaat of inschrijver moet eisen dat hij deze derde vervangt. Wanneer de aanbesteder vaststelt dat de derde kan uitgesloten worden op basis van artikel 52 van de wet, kan hij eisen dat de ondernemer deze derde vervangt.

De tweede paragraaf vraagt geen bijzondere commentaar.

De laatste paragraaf van artikel 42 verplicht de kandidaten die geselecteerd zijn dankzij de draagkracht van derden, deze derden te behouden (en het bewijs te leveren dat zij over deze draagkracht zullen beschikken gedurende de uitvoering van de concessie) in zijn initiële, opeenvolgende en definitieve offertes. Deze derde moet behouden blijven gedurende de gehele plaatsingsprocedure en looptijd van de concessie, voor zover deze kandidaat concessiehouder wordt.

Onderaanneming

Art. 43.Deze bepaling machtigt de aanbesteder in de aankondiging van concessie of in de concessiedocumenten te eisen dat de kandidaat of inschrijver in zijn aanvraag tot deelneming of offerte het eventueel deel van de concessie dat hij voornemens is in onderaanneming te geven vermeldt alsook de identiteit van deze onderaannemers. Hier worden derden bedoeld die als onderaannemers worden geïdentificeerd, maar op wiens draagkracht geen beroep wordt gedaan om te voldoen aan de voorwaarden en criteria voor de selectie.

In het stadium van de aanvraag tot deelneming zal de kandidaat deze derden onderaannemers wellicht niet kunnen identificeren. In het stadium van de offerte, van de definitieve offerte in ieder geval, zal deze identificering wel meer waarschijnlijk zijn. Het gaat er om een lijst van voorgenomen onderaannemers op te stellen voor meerdere delen of zelfs voor hetzelfde deel van de concessie. Behoudens tegenstrijdige bepaling in de concessiedocumenten is niet vereist dat de aanbesteder het nazicht op de afwezigheid van uitsluitingsgronden in hoofde van de voorgenomen onderaannemers doet. In dit stadium zou dit nazicht erg zwaar en nutteloos kunnen blijken, gezien het nog maar gaat over voorgenomen onderaannemers.

In ieder geval zal de concessiehouder, krachtens de artikelen 51, § 1, en 52 van titel 3 van dit ontwerp, na de sluiting van een concessie in een fraudegevoelige sector, een lijst moeten afgeven van alle onderaannemers die tussenkomen in het kader van de uitvoering van de concessie en de aanbesteder zal in hoofde van de rechtstreekse onderaannemers van de concessiehouder de afwezigheid van uitsluitingsgronden moeten nagaan, voor zover dit nazicht niet reeds gebeurde in toepassing van artikel 42. Afdeling 3. - Recht op informatie van de aanbesteder

Art. 44.Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 48, § 4, en 54, § 2, van de wet. Zij verduidelijkt, verder dan wat artikel 48, § 3, van de wet voorziet aangaande de selectievoorwaarden, de rechten waarover de aanbesteder beschikt met het oog op het nazicht waarvan sprake in dit hoofdstuk.

Aldus laat artikel 44 de aanbesteder toe zich te informeren via elk middel dat hij nuttig acht en onder meer door ondervraging van de in België en in de verschillende lidstaten bevoegde overheden, maar tevens door te eisen van de kandidaten of inschrijvers dat zij elke voor dit nazicht nuttige informatie geven en dus niet enkel de in dit ontwerp (voor de uitsluitingsgronden) of door de aanbesteder (voor de selectievoorwaarden) geïdentificeerde rechtvaardigende stukken.

De aanbesteder kan bijgevolg aan de kandidaten of inschrijvers vragen naar certificaten van goede uitvoering vanwege hun (publieke of privé) klanten die vermeld zijn in het deel B van het DVB, als referentieprojecten of elke ander document dat toelaat te getuigen van de pertinentie van de referentieprojecten die in deel B van het DVB zijn opgenomen.

Er wordt overigens aan herinnerd, krachtens artikel 22 van dit ontwerp, dat de aanbestedende overheid (of overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst) vertalingen kan eisen van documenten en attesten die werden afgeleverd in het kader van het nazicht van de afwezigheid van uitsluitingsgronden of van het voldoen aan de selectievoorwaarden en criteria. De aanbesteder kan echter geen vertaling vragen van documenten die in één van de landstalen zijn opgesteld.

TITEL 3. - Bepalingen betreffende de uitvoering van de concessies Titel 3 van dit besluit wordt genomen in uitvoering van de artikelen 57 en 58 van de wet krachtens dewelke de Koning de algemene uitvoeringsregels van de concessies (hoofdstuk 2 van deze titel) bepaalt en de aanbesteders de bijzondere uitvoeringsvoorwaarden van hun concessie in de concessiedocumenten (hoofdstuk 1 van deze titel) vermelden. HOOFDSTUK 1. - De concessiedocumenten

Art. 45.Volgens dit artikel moet de aanbesteder de uitvoeringsvoorwaarden van de concessie in de concessiedocumenten vermelden, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze titel die de algemene uitvoeringsvoorwaarden vaststellen voor alle concessies die tot onder de toepassing van de wet vallen.

De concessiedocumenten moeten volledig zijn en alle uitvoeringsvoorwaarden van de betrokken concessie specificeren. De algemene regels van hoofdstuk 2 hebben enkel betrekking op het kader waarin de aanbesteder kan of moet optreden/opstellen. De complexiteit van de concessies en de flexibiliteit van de regels rechtvaardigen een grote contractuele vrijheid binnen het kader van algemene voorschriften die beperkter zijn dan die inzake overheidsopdrachten. HOOFDSTUK 2. - Algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten De in dit hoofdstuk bedoelde algemene uitvoeringsregels van de concessies hebben geen specifiek toepassingsgebied, d.w.z. dat verschillend is van titel 2 van dit besluit of nog van de wet.

Ze zijn dus van toepassing op alle concessies die onder de toepassing van de wet vallen. Sommige bepalingen van dit hoofdstuk hebben echter enkel betrekking op de aanbestedende overheden en, desgevallend, op de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst (cf. artikel 1 van dit ontwerp en commentaar bij dit artikel).

Deze algemene uitvoeringsregels hebben tot doel de artikelen 104 tot 114 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 te herschrijven die, onder de toepassing van de wet van 15 juni 2006, de algemene uitvoeringsregels vormen die van toepassing zijn op de concessies voor openbare werken, en te voorzien in de omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2014/23/EU betreffende de wijzigingen van de concessies, de onderaanneming en de verbrekingen van concessies.

Aangezien de concessies een zekere complexiteit vertonen, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de financiering ten laste van de concessiehouder, is een zekere contractuele vrijheid vereist zodat de aanbesteder de concessiedocumenten kan aanpassen aan de financieringsverplichtingen of zelfs aan de debudgettering die eigen is aan de concessie die hij wil sluiten.

Dezelfde doelstelling van contractuele vrijheid ligt aan de basis van de wijziging van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten (koninklijk besluit van 14 januari 2013) betreffende "de opdrachten die zowel betrekking hebben op het financieren, het ontwerp en op de uitvoering van werken". Voortaan wordt bepaald dat de aanbesteder, in het bestek, kan afwijken van quasi alle bepalingen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringregels van de overheidsopdrachten, behalve deze die opgelijst zijn in artikel 9, § 1, eerste lid, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.

Dezelfde benadering ligt aan de basis van deze algemene regels die zich beperken tot wat absoluut noodzakelijk is en, voor het overige, de aanbesteder de uitvoeringsvoorwaarden ervan laten bepalen in de concessiedocumenten.

Om te voldoen aan de doelstelling inzake contractuele flexibiliteit beperken deze algemene uitvoeringsregels zich tot : - de omzetting van Richtlijn 2014/23/EU en, in dit kader, het hernemen, mits aanpassing, van de bepalingen betreffende de onderaanneming, de wijzigingen in de loop van de uitvoering en de verbreking voorzien in het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013 (zoals gewijzigd voor de uitvoering van de wet van 17 juni 2016); - de nodige machtigingen voor de aanbestedende overheden; - het verduidelijken van de toepassing van sommige wettelijke bepalingen (erkenning, tienjarige aansprakelijkheid, betalingsmodaliteiten en -termijnen) op de concessies.

Tot slot wordt eraan herinnerd dat wat de uitvoering van de concessies betreft, de artikelen 16 en 17 van dit ontwerp bepalen welke gegevens de concessiedocumenten moeten bevatten. In dit opzicht vervolledigen de artikelen 16 en 17 dit hoofdstuk 2. Afdeling 1. - Elektronische communicatiemiddelen

Art. 46.Dit artikel bepaalt in welke mate het gebruik van elektronische communicatiemiddelen niet verplicht is in het kader van de uitvoering van concessies. Het is de tegenhanger van de artikelen 14 en 20 van dit ontwerp en van het laatste lid van artikel 32 van de wet die enkel de plaatsingsfase van de concessies beogen (of zelfs enkel de offertes en aanvragen tot deelneming). Afdeling 2. - Leidend ambtenaar

Art. 47.Dit artikel stemt overeen met artikel 11 van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, zoals gewijzigd in het kader van de uitvoering van de wet van 17 juni 2016.

De concessiedocumenten bepalen binnen welke grenzen deze "ambtenaren" bevoegd zijn, tenzij deze informatie wordt meegedeeld aan de concessiehouder bij het sluiten van de concessie, samen met de identificatie en de contactgegevens van de leidend ambtenaar. Afdeling 3. - Waarborgen van goede uitvoering

Art. 48.De bepaling verplicht de aanbestedende overheden en de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst om in de concessiedocumenten te bepalen welke waarborg(en) van goede uitvoering de concessiehouder moet voorleggen.

De term "waarborg" moet zo ruim mogelijk worden opgevat. Het gaat om alle maatregelen of zekerheden die de goede uitvoering van de verplichtingen van de concessiehouder waarborgen. Ze kunnen verschillen qua type of aard.

De concessiedocumenten regelen de modaliteiten voor de borgstelling en de vrijgave van deze waarborgen, het bedrag ervan en de aanpassing of het opnieuw aanvullen ervan, de modaliteiten voor de afhoudingen van deze waarborgen en de vrijgave ervan, de toepasselijke sancties indien deze waarborgen niet binnen de contractuele termijnen zijn gesteld, enz.

De aanbestedende overheden en het overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst kunnen een borgtocht eisen die gelijkaardig is aan deze voorzien in het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten. In dit geval wordt er goed aan gedaan de concessiedocumenten aan te passen aan de specifieke kenmerken van de concessie, met name wat de nadere regels omtrent oplevering betreft en de gevolgen daarvan wat de vrijgave van de borgtocht betreft.

Het is raadzaam om in de concessiedocumenten volledige bepalingen hieromtrent op te nemen en zich niet te beperken tot verwijzingen naar het voormelde koninklijk besluit 14 januari 2013.

Het past erop te wijzen dat de aanbestedende overheden en het overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst een afzonderlijke borgtocht kunnen eisen voor de kostprijs van de werken enerzijds en de waarde van de exploitatie anderzijds, zoals het geval is in artikel 108, tweede lid, 2° (opgeheven), van het voormelde koninklijk besluit 14 januari 2013.

Overigens moet eraan herinnerd worden dat de nadere regels voor de oplevering in de concessiedocumenten dienen bepaald te worden voor de prestaties omtrent de werken die het voorwerp uitmaken van de concessie, overeenkomstig artikel 16, eerste lid, 11°, g).

Opgemerkt wordt dat artikel 47 van het voormelde koninklijk besluit 14 januari 2013 niet toepasselijk werd gemaakt en met name de regel volgens dewelke, in geval van verbreking als ambtshalve maatregel, de borgtocht automatisch verworven wordt door de aanbestedende overheid.

De concessiedocumenten moeten bepalen wat met de borgtocht gebeurt in geval van verbreking van de concessie. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naargelang het verbrekingsgeval (wegens een contractuele tekortkoming of om een andere reden), rekening houdend met de uitvoeringsfase van de concessie tijdens dewelke de verbreking is beslist. Afdeling 4. - Onderaanneming

Art. 49.Dit artikel bevat het algemene beginsel volgens hetwelke de concessiehouder contractueel aansprakelijk en gebonden blijft ten opzichte van de aanbesteder wanneer hij de concessie geheel of gedeeltelijk in onderaanneming geeft of subcontracten afsluit. Deze bepaling stemt overeen met artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013, zoals gewijzigd met het oog op de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Dit beginsel bestond reeds in de vroegere regelgeving en verdient des te meer aandacht omdat de onderaanneming nu beter is geregeld. Zo heeft de aanbestedende overheid in sommige gevallen het recht en zelfs de plicht om na te gaan of er uitsluitingsgronden zijn uit hoofde van de onderaannemers. Deze rechten en plichten van de aanbesteder houden geen beperking in van de aansprakelijkheid van de concessiehouder.

Art. 50.Dit artikel herneemt, mits aangepast aan de concessies, het artikel 12, § § 2 en 3, van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013, zoals gewijzigd met het oog op de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Het voorziet in drie gevallen waarin de concessiehouder niet vrij is zijn onderaannemer te kiezen.

Het gaat in de eerste plaats om het geval waarin de onderaannemers opgelegd zijn door de aanbesteder die, in dat geval en onverminderd het in artikel 49 vermelde beginsel, verantwoordelijk is voor de financiële, economische, technische en beroepsbekwaamheid van die onderaannemer. Bovendien mag de aanbesteder geen onderaannemers opleggen bij wie hij niet vooraf heeft nagegaan of er uitsluitingsgronden zijn in de zin van de artikelen 50 tot 53 van de wet.

Vervolgens gaat het om entiteiten die zich ertoe hebben verbonden tussen te komen als onderaannemer van de concessiehouder zodat deze laatste aan de selectievoorwaarden kan voldoen, overeenkomstig artikel 49 van de wet en artikel 42 van dit besluit en die de aanbesteder aanvaard heeft nadat hij heeft nagegaan of er uitsluitingsgronden zijn.

Tot slot gaat het om de voorgestelde onderaannemers die desgevallend in de offerte van de concessiehouder zijn vermeld, overeenkomstig artikel 43 van dit besluit. De concessiehouder is niet verplicht om effectief gebruik te maken van deze onderaannemers indien hij de toestemming van de aanbesteder heeft gevraagd en gekregen om een beroep te doen op een andere onderaannemer. Vanzelfsprekend zal de concessiehouder geen beroep mogen doen op een onderaannemer wiens tussenkomst door de aanbesteder verboden is overeenkomstig artikel 52.

Art. 51.Dit artikel herneemt, mits aanpassingen, het artikel 12/2 van de koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013, zoals gewijzigd met het oog op de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

De paragraaf 1 bepaalt dat de concessiehouder verplicht is om de aanbesteder de lijst van de onderaannemers te bezorgen die tussenkomen in eender welk stadium van de uitvoering van de concessie, voor zover het om een concessie in een fraudegevoelige sector gaat of om een concessie voor diensten die moet worden uitgevoerd in de lokalen van de aanbesteder en onder diens toezicht.

De concessiedocumenten bepalen de termijnen waarin de lijst en de bijwerkingen ervan bij de aanbesteder moeten toekomen vóór de effectieve tussenkomst van de betrokken onderaannemers.

Naast de vaststelling van deze termijnen moeten de concessiedocumenten voorzien in straffen als sanctie voor de niet-naleving van de verplichte mededeling van de lijst en de bijwerkingen ervan en dit binnen een termijn die het hierna bedoelde nazicht te gepasten tijde mogelijk maakt, d.w.z. vóór de effectieve tussenkomst van de onderaannemers in de uitvoering van de concessie.

Voor de andere concessies dan die bedoeld in paragraaf 1 kan de aanbesteder de lijst van de onderaannemers aan de concessiehouder vragen. Er is dan geen verplichting ten laste van de concessiehouder, maar een recht/mogelijkheid uit hoofde van de aanbesteder die in de concessiedocumenten zal worden vermeld.

Art. 52.Dit artikel herneemt, mits aangepast aan de concessies, de bepalingen van artikel 12/2 van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, zoals gewijzigd met het oog op de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Het voorziet in het recht of de verplichting voor de aanbestedende overheid (en niet voor de aanbesteders) om na te gaan of er uitsluitingsgronden zijn in de zin van de artikelen 50 tot 52 van de wet uit hoofde van de onderaannemers.

De verplichting is beperkt tot de concessies in de fraudegevoelige sectoren en, voor de concessies voor werken, voor zover de waarde ervan gelijk is aan of hoger is dan 5.225.000 euro.

Bovendien gebeurt dit verplichte nazicht enkel uit hoofde van onderaannemers voor wie dit nazicht niet reeds heeft plaatsgevonden in het kader van de plaatsing en sluiting van de concessie.

Dat geldt in principe voor de onderaannemers opgelegd door de aanbestedende overheid die een onderaannemer enkel mag opleggen als zij vooraf heeft nagegaan of deze al dan niet kan of moet worden uitgesloten. Dit geldt ook voor de onderaannemers die zich ertoe verbonden hebben tussen te komen als onderaannemer in de offerte of de kandidatuur van de concessiehouder om aan de selectievoorwaarden te voldoen en voor wie de aanbestedende overheid ook heeft moeten nagaan of er geen uitsluitingsgronden zijn of zelfs reeds haar recht heeft kunnen uitoefenen om een vervanging op te leggen (zie artikel 42 van dit ontwerp).

Dit nazicht vóór de sluiting van de concessie (zie artikel 43 van dit ontwerp) gebeurde echter, in principe, niet voor de voorgestelde onderaannemers die desgevallend in de offerte zijn vermeld.

Het nazicht gebeurt zoals bepaald in dit besluit voor de selectiefase van de kandidaten/inschrijvers.

De aanbestedende overheid kan of moet de vervanging van de onderaannemers eisen naargelang de grond betrekking heeft op een facultatieve of verplichte uitsluiting.

Dit artikel voorziet de straffen die van toepassing zijn in geval van niet-naleving van een bevel tot vervanging dat bovendien als een ernstige contractuele tekortkoming wordt beschouwd en dus de toepassing, door de aanbestedende overheden, van ambtshalve maatregelen kan rechtvaardigen.

De aanbestedende overheden kunnen, in de concessiedocumenten, in een systeem voorzien voor de goedkeuring van (al) de onderaannemers (en voor alle concessies) vóór hun effectieve tussenkomst, voor zover het aan de bepalingen van dit artikel voldoet. Dit systeem heeft tot doel na te gaan of er uitsluitingsgronden zijn, maar ook of voldaan is aan eventuele "selectievoorwaarden" inzake technische of beroepsbekwaamheid (krachtens artikel 54) en aan de erkenningsvoorwaarde (bedoeld in artikel 55). Het goedkeuringssysteem bepaalt de termijnen voor de indiening van de goedkeuringsaanvraag (met het Document van voorlopig bewijs ingevuld door de onderaannemer dat ter goedkeuring wordt voorgelegd) en de antwoordtermijnen van de aanbestedende overheid. Enkel de goedkeurde onderaannemer kan geldig tussenkomen in de uitvoering van de concessie. Voor de efficiëntie van dit systeem zullen de concessiedocumenten sancties verbinden aan deze verplichtingen. Zo kunnen ze bepalen dat de concessiehouder die deze bepalingen niet naleeft (d.w.z. die een onderaannemer niet vooraf laat goedkeuren door de aanbestedende overheid of een niet-goedgekeurde onderaannemer laat tussenkomen) een straf kan worden opgelegd (waarvan het bedrag en de toepassingsmodaliteiten worden bepaald) of een bevel tot schorsing van de prestaties uitgevoerd door de niet-goedgekeurde inschrijver of een bevel tot vervanging als bedoeld in dit artikel 52 waarvan de niet-naleving zelf zou worden bestraft conform § 3 van dit artikel 52.

Art. 53.Dit artikel is gelijkaardig aan artikel 12/3 van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, zoals gewijzigd met het oog op de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

In de eerste paragraaf wordt het verbod ingevoerd voor de onderaannemer om het geheel van de concessie dat hem werd toegewezen in onderaanneming te geven. Deze maatregel is alleen van toepassing op de onderaannemers en niet op de concessiehouder en beperkt dan ook de toegang van kandidaten of inschrijvers tot de concessie niet. Het betreft een maatregel die bijdraagt aan de strijd tegen de sociale dumping waarmee, in uitvoering van artikel 30.3 van Richtlijn 2014/23/EU, gewaarborgd wordt dat de ondernemers bij de uitvoering van de concessie moeten voldoen aan de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht. In artikel 42.4 van Richtlijn 2014/23/EU wordt erop gewezen dat de lidstaten met name in de onderaannemingsketen maatregelen kunnen nemen om hun verplichtingen na te komen. Deze maatregel draagt ook bij tot een betere naleving van de hieronder besproken beperking van de onderaannemingsketen. Er moet op worden gewezen dat het voor de naleving van dit artikel niet volstaat voor een onderaannemer om alleen het beheer van het luik coördinatie te behouden en de totaliteit van de effectieve taken in onderaanneming te geven aan meerdere onderaannemers die lager tussenkomen in de keten.

In de tweede paragraaf wordt de onderaannemingsketen beperkt tot twee, drie of uitzonderlijk vier niveaus voor de concessies in een fraudegevoelige sector die worden geplaatst door aanbestedende overheden. In de praktijk worden immers vooral praktijken inzake sociale dumping vastgesteld diep in de onderaannemingsketen. Er wordt dan ook verwacht dat het beperken van de onderaannemingsketen ruim zal bijdragen aan de strijd tegen de sociale dumping, met name (maar niet alleen) in de bouwsector. Opnieuw wordt verwezen naar de nieuwe definitie van het begrip "concessie in een fraudegevoelige sector" vervat in artikel 2, 6°. Er wordt op gewezen dat de beperking van de onderaannemingsketen geen afbreuk doet, wat de bewakingsdiensten betreft, aan de bijzondere verplichtingen vervat in de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.

Overeenkomstig artikel 2, § 3bis, van de voormelde wet van 10 april 1990, ingevoegd door de wet van 13 januari 2014, is onderaanneming van de betreffende bewakingsdiensten in principe namelijk niet toegelaten, tenzij een aantal zeer strikte voorwaarden worden nageleefd. Zo moet er tussen de "opdrachtgever" (in dit geval aanbestedende overheid) en de "hoofdaannemer" (in dit geval de concessiehouder) een schriftelijke overeenkomst bestaan waarin een aantal gegevens omtrent de betreffende onderaannemer staan vermeld. De facto verhindert dit het verder in onderaanneming geven door de onderaannemer van het eerste niveau. De in de hier besproken tweede paragraaf bedoelde beperking van de onderaannemingsketen tot twee, drie of vier niveaus is de facto dus reeds in meer ingrijpende wijze beperkt tot één niveau ingevolge de voormelde wet van 10 april 1990.

Hoe langer de verticale onderaannemingsketen, hoe groter het risico voor de concessiehouder de controle over zijn keten te verliezen en hoe moeilijker de organisatie en het nazicht van zijn onderaannemingsketen zal zijn, alsook het feit ervoor te zorgen dat de sociale, arbeids- en milieuwetgeving daar worden nageleefd en het feit over efficiënte actiemiddelen te beschikken tussen de hoogste en de laagste in de keten. Deze situatie van risico op controleverlies van de onderaannemingsketen is evenmin gunstig voor de aanbestedende overheid.

Overigens riskeert de onderaannemer die zich op het einde van een lange keten bevindt, een onvoldoende prijs te ontvangen die hem niet toelaat de voormelde wetgevingen na te leven, gezien de talrijke voorgaande onderaannemers in de keten allen betaald willen worden voor hun interventie. Het verbod op lange verticale onderaannemingsketens is een van de middelen om een dergelijke situatie te vermijden.

In het tweede lid en derde lid worden de mogelijkheden behandeld om nog één bijkomend niveau toe te voegen. Daartoe is in principe het voorafgaandelijk schriftelijk akkoord van de aanbestedende overheid vereist, tenzij er onvoorzienbare omstandigheden zijn die schriftelijk kenbaar worden gemaakt aan de aanbestedende overheid binnen de dertig dagen nadat ze zich hebben voorgedaan. Het betreft omstandigheden die redelijkerwijze niet voorzienbaar waren bij de indiening van de offerte, die niet konden worden ontweken en waarvan de gevolgen niet konden worden verholpen door de ondernemers, niettegenstaande al het nodige daartoe werd gedaan.

In het vierde lid wordt opgesomd hetgeen, voor de toepassing van dit artikel, niet beschouwd wordt als onderaanneming.

In de derde paragraaf is in een sanctioneringsmechanisme voorzien.

Er moet worden vastgesteld dat het Hof van Justitie zich nog niet heeft kunnen uitspreken over beperkingen van de onderaannemingsketen in uitvoering van artikel 42.4 van Richtlijn 2014/23/EU. Het betreft immers een volledig nieuwe bepaling die stelt dat de lidstaten, ter voorkoming van inbreuken door onderaannemers op de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht, passende maatregelen kunnen treffen waaronder het invoeren van hoofdelijke aansprakelijkheidsmechanismen en het nazicht op de afwezigheid van uitsluitingsgronden. Deze bevinding van de Europese regelgever sluit aan op bevindingen in de praktijk, waarbij inderdaad werd vastgesteld dat praktijken inzake sociale dumping zich met name in de onderaannemingsketen voordoen.

De precieze draagwijdte van de in artikel 42.4 bedoelde preventieve maatregelen is in de Richtlijn niet precies omlijnd. In dit verband is het niet onbelangrijk artikel 30.3 van Richtlijn 2014/23/EU opnieuw onder de aandacht te brengen, waarin de naleving van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht tot algemeen beginsel bij het plaatsen van concessies wordt verheven. Inderdaad moet worden vastgesteld dat van de niet-naleving van deze verplichtingen vaak een mededingingsvertekenend effect zal uitgaan. Het nieuwe beginsel is een logisch voortvloeisel van verplichting om de ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze te behandelen. Mede om die reden moeten de lidstaten over enige ruimte beschikken om maatregelen uit te werken in uitvoering van artikel 42.4 van Richtlijn 2014/23/EU. Met de in dit artikel beoogde maatregelen wordt een legitiem doel nagestreefd. Er is eveneens voldaan aan de evenredigheidseis. Zo is het verbod voor een onderaannemer om het geheel van de concessie dat hem werd toegewezen verder in onderaanneming te geven allesbehalve streng en dus ook niet zo belemmerend. Het volstaat immers dat de onderaannemer zelf zorgt voor de uitvoering van een klein deel van de hem toegewezen concessie, waarna hij de rest verder in onderaanneming kan geven. Er werd geoordeeld dat van een dergelijk verbod toch een belangrijk gevolg zal hebben : de onderaannemer moet er zich van bewust zijn dat hij een deel zelf zal moeten uitvoeren. Het opzetten van ellenlange cascades wordt aldus tegengegaan, ook in de sectoren die niet als fraudegevoelig zijn aangemerkt. In de mate dat de maatregel minder belemmerend is, moet vlugger worden geoordeeld dat aan de proportionaliteitsvereiste is voldaan. De beperking gaat niet verder dan nodig.

De invoering van het nazicht op afwezigheid van uitsluitingsgronden van onderaannemers (al dan niet verplicht) en de maatregelen inzake hoofdelijke aansprakelijkheid volstaan op zich namelijk niet als preventieve maatregelen, willen zij hun beoogde effect ressorteren.

Een dergelijk nazicht doet immers de administratieve lasten voor de aanbestedende overheid in belangrijke mate toenemen. Als geen enkele bijkomende beperking op de onderaannemingsketen wordt ingevoerd blijven zeer lange onderaannemingsketens perfect mogelijk, hetgeen de administratieve lasten onbeheersbaar dreigt te maken, hetgeen finaal dan ook de effectiviteit van de maatregel zou ondergraven. Als de onderaannemingsketen te lang wordt, dan zal de aanbestedende overheid de facto pas kunnen tussenkomen wanneer reeds onregelmatigheden worden vastgesteld. Echter blijkt duidelijk dat het mogelijk moet zijn preventieve maatregelen te nemen. Vandaar de nood aan bijkomende maatregelen.

Uit het zogenaamde Wroclaw-arrest van 14 juli 2016 van het Hof van Justitie (zaak C-406/14) kan worden afgeleid dat de Richtlijnen overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten eraan in de weg staan dat een aanbestedende overheid in de concessiedocumenten de concessiehouder ertoe zou verplichten een in abstracto bepaald deel van de concessie met eigen middelen uit te voeren. Uit het zogenaamde Borta-arrest van 5 april 2017 van het Hof van Justitie (zaak C-298/15) kan op zijn beurt worden afgeleid dat het Europees Verdrag eraan in de weg staat dat nationale regelgeving wordt uitgewerkt waarin wordt bepaald, voor overheidsopdrachten of concessies voor werken, dat het hoofdgedeelte van de werken dat als zodanig door de aanbestedende overheid wordt omschreven, niet in onderaanneming mag worden gegeven.

De in artikel 53, § 1, van het ontwerp ingevoerde beperking van de onderaannemingsketen is niet in de strijd met de voormelde rechtspraak omwille van onderstaande redenen.

Het betreft geen verbod in hoofde van de inschrijver/concessiehouder maar een verbod in hoofde van de onderaannemer.

Het betreft geen verbod om het "hoofdgedeelte" of "een in abstracto bepaald deel" (bijvoorbeeld 20 %) van de concessie verder in onderaanneming te geven. Zoals hierboven reeds aangegeven volstaat het immers dat de onderaannemer zelf tussenkomt voor de uitvoering van om het even welk deel van de hem toegewezen concessie (de coördinatie niet te na gelaten) waarna hij probleemloos de rest verder in onderaanneming kan geven. Ook de uitvoering door hemzelf van een erg klein gedeelte volstaat in dit verband. Zodoende is het betreffende verbod allesbehalve streng, zoals hierboven reeds aangegeven.

Tot slot is het oogmerk van de in artikel 53, § 1, van het ontwerp sterk verschillend van de casus die aanleiding af tot het Borta-arrest. De regeling die aanleiding gaf tot dit laatste arrest beoogde immers de correcte uitvoering van de werken te waarborgen (zie de overwegingen 52, 59 en 60 bij dit arrest). Deze doelstellingen zijn totaal verschillend van de doelstellingen die nagestreefd worden door middel van artikel 53, § 1, van het ontwerp. Het weze herhaald dat het oogmerk van deze laatste bepaling erin bestaat bij te dragen aan de strijd tegen de sociale dumping, in uitvoering van artikel 30.3 van Richtlijn 2014/23/EU, namelijk door te waarborgen dat de ondernemers bij de uitvoering van de concessie voldoen aan de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht.

In artikel 42.4 van Richtlijn 2014/23/EU wordt erop gewezen dat de lidstaten met name in de onderaannemingsketen maatregelen kunnen nemen.

De hierboven opgegeven verduidelijkingen wat de proportionaliteit betreft van de bepalingen zijn eveneens van toepassing wat de in de tweede paragraaf bedoelde beperking van de onderaannemingsketen betreft. In dit verband moet erop worden gewezen dat de aldus uitgewerkte beperking alleen geldt voor de concessies voor werken en voor de concessies voor diensten in de fraudegevoelige sectoren. Zelfs in zijn meest strenge vorm gaat de beperking (nog onafgezien van onderstaande doorbrekingsmogelijkheid) niet verder dan het tweede niveau. De concessiehouder kan de totaliteit in onderaanneming geven en de onderaannemer van het eerste niveau kan nogmaals in onderaanneming geven maar moet ook een deel zelf uitvoeren. Als het een concessie voor werken betreft die volgens zijn aard in een categorie wordt ingedeeld overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 september 1991, dan komt daar nog de mogelijkheid tot een derde niveau bij. Er moet ook op worden gewezen dat de beperking tot twee dan wel drie niveaus kan worden doorbroken. Meer bepaald dat een bijkomend niveau van onderaanneming mogelijk werd gemaakt mits voorafgaand schriftelijk akkoord van de aanbestedende overheid, of zelfs zonder akkoord van deze laatste, wegens onvoorzienbare omstandigheden. In het laatste lid wordt ook in een aantal uitzonderingen voorzien.

Art. 54.Dit artikel stemt overeen met artikel 12/4 van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013, zoals gewijzigd met het oog op de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Anders dan het geval is in artikel 12, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, zoals het van toepassing is vóór 30 juni 2017, is er geen sprake meer van de mogelijkheid voor de aanbesteder om te vereisen dat de onderaannemers "in verhouding tot het deel van de opdracht dat zij zullen uitvoeren" voldoen aan de minimumeisen inzake financiële en economische draagkracht. Op die manier wordt rekening gehouden, net zoals het geval is in het voormelde koninklijk besluit van 14 januari 2013 zoals gewijzigd, met de opmerking van de Raad van State vervat in het advies 61.030/1 van 23 maart 2017 (opmerking die in het advies 61.559/1 van 13 juni 2017 in herinnering wordt gebracht). Volgens de Raad van State lijkt het de wil van de Europese regelgever te zijn om de uitsluitingscriteria wél en de selectievoorwaarden niet te laten doorwerken doorheen de teken.

Er werd beslist om de mogelijkheid te behouden voor de aanbesteder om te vereisen dat voldaan is (verhoudingsgewijs) aan de minimumeisen inzake technische en beroepsbekwaamheid en dit om de goede uitvoering van de concessie te verzekeren. Het nagestreefd oogmerk gaat zodoende de draagwijdte van artikel 42.4 van Richtlijn 2014/24/EU te buiten.

Deze bepaling is erop gericht toe te laten dat passende maatregelen worden getroffen door de lidstaten ter voorkoming van inbreuken op de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeid.

De aanbesteder moet in bepaalde gevallen inderdaad over de mogelijkheid kunnen beschikken om niet alleen de identiteit maar ook de (beroeps)bekwaamheid van de onderaannemers na te gaan en dit om de correcte uitvoering van de concessie te kunnen waarborgen. Uit overweging 57, tweede zin, bij het Borta-arrest blijkt dat een dergelijke aanpak toelaatbaar kan worden geacht. Artikel 54 van het ontwerp wordt gekenmerkt door het feit dat daarbij wordt verduidelijkt welke "bekwaamheid" vereist kan worden, namelijk de door de concessiedocumenten opgelegde selectievoorwaarden inzake technische en beroepsbekwaamheid, maar proportioneel aangepast aan het gedeelte van de concessie dat ze effectief uitvoeren. Met andere woorden kan de aanbesteder, ten aanzien van de onderaannemers, niet plots met totaal nieuwe eisen inzake technische en beroepsbekwaamheid op de proppen komen. Artikel 54 laat de aanbesteder toe, ook zonder een bepaling in die zin in de concessiedocumenten, de selectievoorwaarden inzake technische en beroepsbekwaamheid zoals ze van toepassing waren voor de inschrijver in de loop van de plaatsingsprocedure te laten "doorwerken", rekening houdende echter met het proportionaliteitsbeginsel.

Er wordt niet vereist dat er een louter rekenkundige overeenstemming zou zijn tussen het deel van de concessie waarvoor de onderaannemer tussen komt en de mate waarin aan de selectievoorwaarden moet zijn voldaan. Wel integendeel, er moet rekening worden behouden met de aard van de door de onderaannemer effectief uit te voeren taken.

De hier besproken bepaling is alleen van toepassing in het kader van de uitvoering van de concessie en is van geen invloed op de plaatsingsprocedure van de concessie, ook niet wanneer een gezamenlijke offerte wordt ingediend. Zodoende heeft de hier besproken bepaling geen invloed op het principe dat de inschrijver zich moet kunnen beroepen op de draagkracht van andere entiteiten. Zodoende is de hier besproken bepaling niet in strijd met het Borta-arrest.

Integendeel draagt de gevolgde aanpak net de goedkeuring weg van het Hof van Justitie (zie overweging 51 bij het voormelde arrest).

Art. 55.Dit artikel herneemt, mits aangepast aan de concessies, artikel 78/1 van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013, zoals gewijzigd voor de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Het bepaalt dat de werken die het voorwerp zijn van een concessie gesloten met een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van diens taken van openbare dienst, enkel door aannemers kunnen worden uitgevoerd die voldoen aan de bepalingen van de wetgeving houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken.

Deze verplichting geldt voor alle aannemers die tussenkomen in de uitvoering van de werken, ongeacht het niveau waarop ze tussenkomen in de onderaannemingsketen.

Het goedkeuringssysteem besproken in de commentaar bij artikel 52 biedt de aanbestedende overheid de mogelijkheid om verificaties te doen inzake erkenning en de niet-naleving van deze eis te bestraffen (niet-goedkeuring van een onderaannemer die niet voldoet aan de bepalingen van de wetgeving inzake erkenning, of zelfs bevel tot schorsing van de werken die door een dergelijke onderaannemer worden uitgevoerd en/of bevel tot vervanging).

Art. 56.Dit artikel herneemt, mits aangepast aan de concessies, artikel 13 van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsvoorwaarden van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013, zoals gewijzigd voor de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten.

Deze bepaling verbiedt de concessiehouder om de uitvoering van de concessie geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen aan: - een met toepassing van de wetgeving betreffende de erkenning van aannemers van werken uitgesloten aannemer; - een aannemer, leverancier of dienstverlener die moet worden uitgesloten op basis van een van de verplichte uitsluitingsgronden bedoeld in artikel 50 van de wet, onverminderd de corrigerende maatregelen bedoeld in artikel 53 van de wet.

Het verbod opgelegd bij dit artikel houdt verband met het nazicht of er uitsluitingsgronden zijn als bedoeld in artikel 52. Men kan de concessiehouder niet verbieden om de concessie geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen aan een entiteit die zich in een toestand van facultatieve uitsluiting bevindt of fiscale en sociale schulden heeft.

In die gevallen kan de aanbesteder de toestand zelf laten regulariseren of beslissen om de betrokken onderaannemers niet te verbieden/te laten vervangen (zie artikel 52 van dit ontwerp).

Indien de concessiehouder de concessie evenwel geheel of gedeeltelijk toevertrouwt aan een vennootschap die zich in een toestand van uitsluiting bevindt als bedoeld in artikel 51 of 52 van de wet, kan een bevel tot vervanging worden opgelegd. Het in de commentaar bij artikel 52 besproken systeem inzake voorafgaande goedkeuring van voorgestelde onderaannemers heeft tot doel dit risico op vervanging te beperken. Een eventuele schadevergoeding voor de verbreking van een onderaannemingsovereenkomst kan immers duur uitvallen voor de concessiehouder. Afdeling 5. - Betalingen

Prijs van de concessie en voorschotten

Art. 57.De paragraaf 1 van dit artikel bevat het beginsel van artikel 29 van de wet. Volgens dat beginsel wordt, wanneer de concessie gepaard gaat met een prijs, deze in één keer betaald na overeenkomstige prestaties of door middel van betalingen in mindering.

Echter is voortaan ook in de mogelijkheid voorzien om de betaling nog op andere wijze te laten plaatsvinden (overeenkomstig andere regels die in de concessiedocumenten worden bepaald).

De paragraaf 2 van dit artikel bepaalt, nog steeds in uitvoering van voormeld artikel 29 van de wet, de gevallen waarin voorschotten kunnen worden toegekend aan de concessiehouder. Artikel 57 herneemt artikel 67 van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, mits aangepast aan de concessies en aan het toepassingsgebied van dit besluit. In dit verband vermeldt het dat: 1. voorschotten worden toegestaan in geval van concessies gesloten door aanbesteders die geen aanbestedende overheden of overheidsbedrijven zijn die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst.Artikel 67 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten is immers enkel van toepassing op deze aanbesteders. Het staat de personen die bijzondere of exclusieve rechten genieten en de "overige" overheidsbedrijven dus vrij om voorschotten toe te staan aan de concessiehouder zonder beperking van het bedrag ervan; 2. de beperking van het bedrag van de voorschotten tot 50 % (niet van toepassing op het in 1° bedoelde geval) wordt bepaald naargelang de waarde van de concessie, die veel hoger kan zijn dan de prijs die door de aanbesteder zou worden betaald;3. de bedragen van de voorschotten worden desgevallend afgehouden van de prijs betaald aan de aanbesteder. Opgemerkt wordt dat, bij tal van concessies, de hypothese van de "zeer belangrijke voorafgaande investeringen" zeer vaak terugkomt, wat betekent dat voorschotten niet uitzonderlijk zijn. Het bedrag ervan mag evenwel niet hoger zijn dan 50 % van de waarde van de concessie.

Dit is niet de door de aanbesteder geraamde waarde, maar de waarde van de concessie bij de sluiting ervan.

Nadere regels en betalingstermijnen van de prijs van de concessie

Art. 58.Dit artikel herneemt, mits aangepast aan het toepassingsgebied van dit besluit, de artikelen 95 et 160 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten omtrent de betaling van de prijs van de werken en diensten, rekening houdend met de voorwaarden voor afwijkingen bedoeld in artikel 9, § § 2 en 3, van het voormeld koninklijk besluit. Het moet samen worden gelezen met artikel 60 van dit ontwerp.

Bovendien zijn de bepalingen van dit artikel een conforme uitvoering van de bepalingen van de wetgeving inzake bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze zijn immers van toepassing op de concessies krachtens artikel 3 ervan. De enige uitzondering in deze wet is die waarbij de algemene uitvoeringsregels inzake overheidsopdrachten van toepassing zijn. Voortaan zal het koninklijk besluit van 14 januari 2013, zoals gewijzigd voor de uitvoering van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, echter geen betrekking meer hebben op de concessies voor openbare werken.

Zowel de modaliteiten en termijnen inzake betaling (en desgevallend inzake nazicht) in dit artikel als de mogelijkheden om af te wijken dat dit artikel de aanbesteders biedt bij het opstellen van hun concessiedocumenten, zijn in overeenstemming met de wetgeving inzake bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.

Dit artikel heeft enkel betrekking op de door de aanbesteders betaalde prijs. Het regelt niet de betalingsmodaliteiten en -termijnen van eventuele vergoedingen die de concessiehouder verschuldigd zou zijn.

Deze bepalingen kunnen vrij worden opgenomen in de concessiedocumenten met inachtneming evenwel van de toepasselijke wet- en regelgevingen.

Betalingsachterstand van de prijs van de concessie

Art. 59.Dit artikel herneemt, mits aangepast aan het toepassingsgebied van dit besluit, het artikel 69 van het koninklijk besluit 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten omtrent de niet-tijdige betaling van de prijs van de werken en diensten, rekening houdend met de voorwaarden inzake afwijking in artikel 9, § § 2 en 3, van het voormeld koninklijk besluit. Het moet samen worden gelezen met artikel 60 van dit ontwerp.

Bovendien zijn de bepalingen van dit artikel 59 een conforme uitvoering van de bepalingen van de wetgeving inzake bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.

In de paragraaf 4 wordt vermeld dat de intrest al dan niet de belasting over de toegevoegde waarde omvat in functie van het al dan niet beschouwen van de aanbesteder als een publiekrechtelijk lichaam in de zin van artikel 6 van Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

De bepalingen van dit artikel 59 zijn niet van toepassing op de niet-tijdige betaling van vergoedingen door de concessiehouder, noch, zoals vermeld in paragraaf 5, op de niet-tijdige betaling van schadevergoedingen.

Onbillijke bedingen en praktijken

Art. 60.Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 9, § § 2 en 3, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, overeenkomstig de wetgeving inzake bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Afdeling 6. - Wijzigingen aan de concessie

Afdeling 6 van het tweede hoofdstuk van titel 3 van dit besluit

voorziet in de omzetting van artikel 43 van Richtlijn 2014/23/EU en bepaalt aldus welke wijzigingen kunnen worden aangebracht in de contractuele documenten van de concessie zonder dat een nieuwe plaatsingsprocedure nodig is. Er zijn twee soorten: die waarin de concessiedocumenten voorzien (de herzieningsclausules) en die waarin de regelgeving voorziet.

De bepalingen van afdeling 6, hoofdstuk 2, van titel 3 regelen zowel de eenzijdig door een aanbestedende overheid opgelegde wijzigingen als die overeengekomen door de partijen, zij het in de vorm van een schikking (HJEU, arrest van 7 september 2016, zaak C-549/14, "Finn Frogne A/S"). Opgemerkt wordt dat het Belgisch administratief recht vertrouwd is met het beginsel van de veranderlijkheid van administratieve contracten. In dit kader gaat het om het recht voor een administratieve overheid om een administratief contract eenzijdig te wijzigen, om te voorzien in behoeften van algemeen belang maar, zo nodig, mits een rechtmatige compensatie. De uitvoering van dit beginsel wordt voortaan, voor de in de wet bedoelde concessies, ook geregeld door afdeling 6, hoofdstuk 2, van titel 3.

De formalisering van de wijzigingen wordt niet opgelegd noch bepaald in dit besluit. Ze kan worden omschreven in de concessiedocumenten of de contractuele documenten. Bij gebrek daarvan moet de wijziging in principe gebeuren door middel van een door de partijen ondertekende bijakte. Ze kan ook het voorwerp uitmaken van briefwisseling, die door de partijen voor akkoord wordt ondertekend.

Het nieuwe artikel 38/9 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 houdende de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten (verplichte clausule inzake ontwrichting contractueel evenwicht in het nadeel van de opdrachtnemer), kan niet worden ingelast in het onderhavig ontwerp. De gunning van een concessie houdt namelijk steeds de overdracht in van het operationeel risico dat inherent is aan de exploitatie van de werken of diensten. De voormelde bepalingen hebben een aanzienlijke impact op de verdeling van de risico's. Hieruit volgt dat deze bepaling niet kan worden ingelast in het ontwerp met het oog op een algemene toepassing.

Art. 61.Volgens dit artikel kunnen de concessies enkel zonder plaatsingsprocedure van een concessie worden gewijzigd in de in deze afdeling bepaalde gevallen. De volgende artikelen bepalen dus welke wijzigingen van een concessie aanvaardbaar zijn. In alle andere gevallen moet een nieuwe concessie worden geplaatst en gesloten overeenkomstig de eisen inzake bekendmaking en procedures in de wet.

Herzieningsclausules

Art. 62.Volgens deze bepaling mag een concessie worden gewijzigd op basis van duidelijke, ondubbelzinnige en nauwkeurige herzieningsclausules in de concessiedocumenten.

Deze eerste hypothese verwijst naar het arrest Succhi di Frutta van 29 april 2004 van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 62 bepaalt, net zoals Richtlijn 2014/23/EU, dat de herzieningsclausules het toepassingsgebied en de aard van de mogelijke wijzigingen moeten omschrijven alsmede de voorwaarden waaronder deze kunnen worden gebruikt.

Artikel 62 verduidelijkt nog dat deze herzieningsclausules, om geldig te zijn, niet in wijzigingen mogen voorzien die de algemene aard van de concessie kunnen veranderen, bijvoorbeeld "door de uit te voeren werken of de te verrichten diensten te vervangen door iets anders of door het soort concessie fundamenteel te veranderen" (overweging 76 van Richtlijn 2014/23/EU).

Herzieningsclausules zijn clausules die met name technologische aanpassingen van werken of diensten mogelijk maken op basis van de technologische evolutie en ontwikkeling, wijzigingen van regelgevingen of normen, communicatieprotocollen of nog moeilijkheden die tijdens het gebruik of het onderhoud van de werken aan het licht zijn gekomen.

Prijsherzieningsclausules (als bedoeld in artikel 63) moeten als herzieningsclausules worden beschouwd. Ze zijn geldig als de concessiedocumenten ze nauwkeurig omschrijven. Zo moet, naast de eventuele formules, worden bepaald welke elementen aanleiding geven tot de toepassing van de prijsherzieningsclausule.

Volgens het laatste lid van artikel 62 mogen de aanbestedende overheden (en de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst) ter plaatse de boekhoudkundige stukken van de concessiehouder controleren indien dit nazicht nuttig of noodzakelijk blijkt voor de toepassing van een herzieningsclausule die toelaat de modaliteiten voor de vaststelling of berekening van de prijs te wijzigen of een schadevergoeding te bekomen.

Art. 63.Deze bepaling handelt over een bepaald type herzieningsclausules : de herzieningsclausules (indexering) van de prijs, waarmee de concessie gepaard gaat, in uitvoering van artikel 28, § 2, van de wet.

Deze bepalingen zijn in feite niet nieuw (zie artikel 20 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011).

Artikel 63 bepaalt dat de aanbestedende overheden en overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst moeten voorzien in een prijsherzieningsclausule voor de concessie (d.w.z. wanneer de prijs door de aanbesteder moet worden betaald).

Gelet op de geldigheidsvoorwaarden van een herzieningsclausule in artikel 62, kan men evenwel er niet van uitgaan dat deze herziening "van rechtswege" geldt voor de concessiehouders indien de concessiedocumenten er geen vermelden.

Er kan geen prijsherziening plaatsvinden zonder clausule daartoe in de concessiedocumenten.

Opgemerkt wordt dat afdeling 6, hoofdstuk 2, van titel 3 geen andere clausules, als herzieningsclausules, bevat, zoals die vermeld in de artikelen 38/8 tot 38/17 van het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten van 14 januari 2013.

Wat de concessies betreft, worden de noodzakelijke flexibiliteit en contractuele vrijheid hiermee immers in strijd geacht. In elk geval zijn, voormelde artikelen 38/8 tot 38/17 niet verplicht van toepassing op "opdrachten die zowel betrekking hebben op de financiering als de uitvoering van werken" (waarvan de complexiteit vergelijkbaar is met die van de concessies). De aanbesteder kan er, met andere woorden, vrij van afwijken in de concessiedocumenten. De aanpak is dus dezelfde als voor de "complexe opdrachten".

Aanvullende werken of diensten

Art. 64.Volgens deze bepaling mogen de concessies worden gewijzigd om er aanvullende werken of diensten aan toe te voegen die oorspronkelijk niet waren gepland op twee voorwaarden: - de verandering van concessiehouder is onmogelijk of zeer moeilijk en/of duur; - de verhoging als gevolg van de wijziging bedraagt niet meer dan 50 % van het oorspronkelijke concessiebedrag.

Deze laatste voorwaarde vereist drie verduidelijkingen: - ze is niet van toepassing op de concessies geplaatst in het kader van de in bijlage II van de wet bedoelde activiteiten; - wanneer deze voorwaarde van toepassing is en verschillende opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, geldt de limiet van 50 % voor het bedrag van elke wijziging. Maar deze opeenvolgende wijzigingen "mogen er niet op gericht zijn om de wet te omzeilen". Uit deze voorwaarde volgt dat opeenvolgende wijzigingen die, samen, de aard van de concessie zouden veranderen, verboden zijn; - voor de berekening van de limiet van 50 % moet als basis het geactualiseerde "bedrag van de oorspronkelijke concessie" worden genomen. Het "oorspronkelijke bedrag" mag niet worden gelijkgesteld met de geraamde waarde van de concessie. Blijkbaar dient dus het "bedrag" van de concessie te worden bepaald, volgens de regels van artikel 35 van de wet, bij de sluiting van de concessie. De actualisering gebeurt op basis van de indexeringsclausule in de concessie of, indien de concessie geen indexeringsclausule bevat, op basis van de gemiddelde inflatie in België. Op de gemiddelde inflatie in België te kennen kan onder meer gebruik worden gemaakt van onderstaande websites: https://bestat.economie.fgov.be/bestat/index.xhtml; http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/ consumptieprijzen/inflatie/ Tot slot zal de aanbesteder, om een concessie geldig te kunnen wijzigen op basis van artikel 64, een "aankondiging van wijziging" publiceren, behalve als het gaat om de wijziging van een concessie voor werken van een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst waarvan de geraamde waarde niet hoger is dan 5.225.000 euro.

Onvoorzienbare omstandigheden in hoofde van de aanbesteder

Art. 65.Volgens deze bepaling kunnen de concessies worden gewijzigd wanneer de wijziging het noodzakelijk gevolg is van onvoorzienbare omstandigheden in hoofde van de aanbesteder. Dit begrip verwijst naar omstandigheden die niet konden worden voorzien ondanks een normaal zorgvuldige voorbereiding van de aanvankelijke gunning door de aanbesteder, rekening houdend met de beschikbare middelen, de aard en de kenmerken van het specifieke project, de goede praktijk in het betrokken gebied en het feit dat er een redelijke verhouding moet zijn tussen de voor de voorbereiding van de gunning uitgetrokken middelen en de verwachte waarde ervan (overweging 76 van Richtlijn 2014/23/EU).

Het onvoorzienbare karakter van de omstandigheid die het mogelijk maakt de concessie te wijzigen moet dus "in concreto" worden beoordeeld.

De wijziging op basis van onvoorzienbare omstandigheden is bovendien slechts geldig voor zover: - de wijziging de algemene aard van de concessie niet verandert; - de verhoging als gevolg van de wijziging niet meer dan 50 % van het oorspronkelijke concessiebedrag bedraagt.

Voor de interpretatie van deze voorwaarden wordt verwezen naar de commentaar bij de artikelen 62 en 64.

Tot slot, net als voor de hypothese bedoeld in artikel 64, kan de wijziging op basis van "onvoorzienbare omstandigheden in hoofde van de aanbesteder" slechts geldig worden aangebracht op voorwaarde dat een "aankondiging van wijziging" wordt bekendgemaakt, behalve wanneer het gaat om een wijziging van een concessie voor werken van een aanbestedende overheid of van een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van taken van openbare dienst, waarvan de geraamde waarde lager is dan 5.225.000 euro.

Vervanging van de concessiehouder

Art. 66.Deze bepaling handelt over de gevallen waarin een vervanging van de oorspronkelijke concessiehouder (met wie de concessie is gesloten) kan plaatsvinden.

Het eerste geval is dat van een vervanging overeenkomstig een herzieningsclausule die aan de kenmerken van artikel 62 voldoet.

Het tweede verwijst naar "corporate" verrichtingen die een rechtsopvolging onder algemene of gedeeltelijke titel impliceren met overdracht van de concessie. In dat geval is de overdracht slechts aanvaardbaar voor zover: - de concessiehouder aan de oorspronkelijk vastgestelde selectievoorwaarden voldoet, voor zover ze nog relevant zijn op het ogenblik van de overdracht - de voorwaarden betreffende het ontwerp of de bouw van het werk kunnen niet meer dezelfde zijn indien de overdracht plaatsvindt tijdens de exploitatie van het werk; - de overdracht brengt geen andere wezenlijke wijzigingen van de concessie mee en is niet bedoeld om zich aan de toepassing van de wet te onttrekken.

Artikel 66 handelt niet over de gevallen van "verandering van controle" noch van alle andere wijzigingen in het aandeelhouderschap van de concessiehouder, die doorgaans de vorm van een exploitatievennootschap heeft aangenomen in een van de vormen opgelegd door de aanbesteder in de concessiedocumenten.

De minimis-regel

Art. 67.Deze bepaling staat wijzigingen van geringe financiële waarde toe, voor zover ze de algemene aard van de concessie niet veranderen.

Een wijziging van geringe waarde is die welke lager is dan de drempel van 5.225.000 euro en dan 10 % van de geactualiseerde waarde van de oorspronkelijke concessie.

Artikel 67 heeft betrekking op het bedrag van de wijzigingen en dus zowel op een waardevermindering als -verhoging.

Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden moet, opdat gebruik kan worden gemaakt van artikel 67, de netto-cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen lager zijn dan de in het eerste lid bedoelde bedragen.

Niet-wezenlijke wijziging

Art. 68.Dit artikel staat een niet-wezenlijke wijziging toe rekening houdend met de "Pressetext"-rechtspraak van het Hof van Justitie.

Het behoeft geen verdere commentaar. Afdeling 7. - Tienjarige aansprakelijkheid van de concessiehouder

Art. 69.Deze bepaling herneemt, mits aanpassingen, de bepalingen van artikel 110 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, dat van toepassing is op de concessies voor openbare werken. Dit artikel behoort tot het hoofdstuk van de algemene uitvoeringsregels inzake concessies voor openbare werken dat zal worden opgeheven.

Het lijkt nuttig om deze bepalingen over te nemen in dit besluit en te verduidelijken dat de aansprakelijkheid begint te lopen vanaf de voorlopige oplevering en dit voor alle door de concessiehouder opgerichte bouwwerken in het kader van de concessie. Afdeling 8. - Nadere regels voor de uitvoering van de concessie

Art. 70.De eerste paragraaf van deze bepaling machtigt de aanbesteders om sommige artikelen van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van het koninklijk besluit 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, die de bepalingen betreffende de overheidsopdrachten voor werken bevatten, volledig of gedeeltelijk van toepassing te maken op hun concessie.

De concessiedocumenten kunnen deze bepalingen aanpassen. Ze zijn van toepassing op de werken ongeacht wie ze uitvoert, de concessiehouder of één of meer onderaannemers.

Volgens de tweede paragraaf van artikel 70 kunnen, met het oog op de uitvoering van een concessie, zakelijke rechten worden toegekend op goederen van het openbaar domein die toebehoren aan de aanbestedende overheid of aan een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van publieke dienst. Vanzelfsprekend kan dit ook voor het privaat domein.

Wanneer de concessiehouder eigenaar is van de bouwwerken gedurende de ganse looptijd van de concessie, mag hij deze niet met een hypotheek of met een erfdienstbaarheid bezwaren zonder voorafgaand schriftelijk akkoord van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf. Afdeling 9. - Contractuele tekortkomingen van de concessiehouder en

actiemiddelen van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van de taken van openbare dienst

Art. 71.De eerste paragraaf van deze bepaling machtigt de aanbestedende overheden en de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst om ambtshalve maatregelen toe te passen in geval van een ernstige contractuele tekortkoming van de concessiehouder.

De paragrafen 1 en 2 van dit artikel bepalen de ambtshalve maatregelen en de voorwaarden voor de toepassing ervan en gaat ervan uit dat de concessiehouder een ernstige contractuele tekortkoming heeft begaan wanneer hij de verbodsbepalingen van de artikelen 25, § 2, en 27 van de wet of de bevelen tot vervanging bedoeld in artikel 52 van dit besluit heeft geschonden.

De paragrafen 1 en 2 hernemen, mits aanpassing aan de concessies, de bepalingen van de artikelen 44 en 47 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten. Met name is niet bepaald dat de eenzijdige verbreking de ambtshalve afhouding van de borgtocht impliceert.

De paragrafen 1 en 2 bepalen welke afwijkingen de concessiedocumenten kunnen toestaan, onverminderd de verduidelijkingen die ze kunnen aanbrengen in de bepalingen van dit artikel 71, met name voor de gevolgen van de eenzijdige verbreking op de borgtocht.

In paragraaf 3 wordt verduidelijkt in welke gevallen de verweermiddeltermijn (van in principe 15 dagen) kan worden ingekort.

Een dergelijke inkorting is mogelijk in de gevallen waarbij het arbeids-, sociaal of milieurecht niet wordt nageleefd, en dit zelfs zonder een melding noch motivering in de concessiedocumenten. In dat geval kan de termijn nooit korter zijn dan vijf werkdagen.

In het tweede lid van paragraaf 3 wordt aangegeven dat de termijn ook in andere gevallen kan ingekort worden, mits uitdrukkelijke motivering in de concessiedocumenten en voor zover de bijzondere eisen van de concessie dit noodzakelijk maken. Bij de inkorting moet rekening gehouden worden met het proportionaliteitsbeginsel.

De paragraaf 4 ontneemt de toepassing van boetes of straffen de aanbesteder niet het recht om het volledige herstel te eisen van het door hem geleden nadeel ingevolge de contractuele tekortkomingen en de vertraging bij de uitvoering van de concessie. De concessiehouder vrijwaart de aanbesteder desgevallend tegen elke schadevergoeding die deze aan derden verschuldigd is op grond van de tekortkomingen of de vertraging bij de uitvoering van de concessie.

De laatste paragraaf herneemt, mits aanpassingen, de precisering aangebracht door het nieuwe artikel 46/1 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten.

Art. 72.Deze bepaling handelt over een sanctie die verschillend is van die van artikel 71: het gaat om de uitsluiting van deelname aan iedere concessieprocedure van de aanbestedende overheid of van het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst. Deze sanctie is bovendien een facultatieve uitsluitingsgrond in het kader van de plaatsing van concessies door andere aanbesteders.

Deze sanctie is enkel te verantwoorden (evenredig of rechtmatig) wanneer de contractuele tekortkoming ernstig is.

Bovendien impliceert de regelmatige toepassing ervan de naleving van de rechten van verdediging die de aanbestedende overheid verplichten om haar gemotiveerde intentie tot uitsluiting kenbaar te maken zodat de concessiehouder zich mondeling en schriftelijk kan verdedigen, desgevallend, in opeenvolgende fasen. Afdeling 10. - Verbreking van de concessie

Art. 73.Het eerste lid van deze bepaling machtigt de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, om de concessie eenzijdig te verbreken wanneer zij, uit hoofde van de concessiehouder, een verplichte of facultatieve uitsluitingsgrond vaststelt als bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet, onverminderd de corrigerende maatregelen of de regularisatie.

In deze gevallen kan de aanbesteder de concessie verbreken. Hij is niet verplicht dit te doen.

Opgemerkt wordt dat het feit dat de concessiehouder het voorwerp is van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, niet toelaat de concessie te verbreken. Een dergelijke procedure vormt geen geldige reden voor de eenzijdige verbreking van de concessie.

Daarentegen kan het faillissement van de concessiehouder de toepassing van de in deze bepaling bedoelde verbreking rechtvaardigen. Wat het beheer van faillissementen bij overheidsopdrachten betreft: zie met name de omzendbrief van 4 juli 2014 bestemd voor de Brusselse plaatselijke besturen, betreffende de gevolgen van het faillissement van een inschrijver of opdrachtnemer voor hun overheidsopdrachten.

Dit artikel bevat geen enkele procedurele voorwaarde voor de verbreking. De procedures van de artikelen 71 en 72 zijn niet van toepassing.

Het tweede lid van artikel 73 voorziet in drie mogelijkheden om de concessie te verbreken die openstaan voor elke aanbesteder en zorgt aldus voor de omzetting van artikel 44 van Richtlijn 2014/23/EU. Het eerste geval betreft een wijziging van de concessie die eigenlijk aanleiding had moeten geven tot een nieuwe plaatsingsprocedure van een concessie. Met andere woorden, een wijziging die niet toegestaan wordt door de artikelen 62 tot 68 van dit ontwerp. Om te verhinderen dat de concessie verbroken moet worden doet de aanbesteder er goed aan om in de concessiedocumenten herzieningsclausules overeenkomstig artikel 62 van dit ontwerp.

In het tweede geval zou uit een in principe rechterlijke beslissing blijken dat de concessie niet mocht worden gesloten met de concessiehouder omdat hij moest worden uitgesloten op basis van de in de wet vermelde gronden.

Het derde geval heeft betrekking op een beslissing van het Hof van Justitie, op basis van artikel 258 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, volgens dewelke de aanbesteder de concessie geplaatst en gesloten heeft in strijd met de regels van het Verdrag en met Richtlijn 2014/23/EU. In die gevallen vereist het legaliteitsbeginsel, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie, dat de concessie kan worden verbroken.

Opnieuw is geen enkele specifieke procedure vermeld voor deze eenzijdige verbrekingen. De procedures van de artikelen 71 en 72 zijn niet van toepassing.

Er moet aan worden herinnerd dat de aanbesteder, overeenkomstig artikel 16, 11°, h), van het onderhavig ontwerp, ertoe verplicht is om de modaliteiten voor de beëindiging van de concessie en de gevolgen ervan te bepalen. De aanbesteder zou met name in dit kader een vergoeding voor eenzijdige verbreking kunnen voorzien. Afdeling 11. - Gerechtelijk optreden

Art. 74.Deze bepaling herneemt, mits aanpassing aan de concessies, de bepalingen van artikel 73, § 2, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten.

TITEL 4. - Eind-, opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen

Art. 75.Deze bepaling verplicht de aanbesteders de toegang tot de Telemarc-applicatie te vragen aan de FOD Beleid en Ondersteuning.

Dezelfde verplichting is opgenomen in het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren, genomen in uitvoering van de wet van 17 juni 2016.

Art. 76.Dit artikel heft de bepalingen op van hoofdstuk 10 (concessies van openbare werken) van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren van 15 juli 2011.

Art. 77.De wet betreffende de concessieovereenkomsten zal in werking treden op 30 juni 2017 voor de op die datum bekendgemaakte of uitgeschreven concessies. De opmerking van de Raad van State om de datum van inwerkingtreding van het ontwerp te verdagen werd niet gevolgd. Deze datum moet inderdaad behouden blijven. Door de toenemende dreiging van dat een zaak zou worden aanhangig gemaakt bij het Hof van Justitie voor laattijdige omzetting, is het niet langer mogelijk om de inwerkingtreding te verdagen.

Art. 78.Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Advies nr. 61.559/1 van 13 juni 2017 van de Raad van State Op 19 mei 2017is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Eerste Minister verzocht binnen een termijn van dertigdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten'.

Het ontwerp is door de eerstekamer onderzocht op 8 juni 2017. De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Marc Rigaux, assessor, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jonas Riemslagh, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 13 juni 2017. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling Wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. De regeling die in het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit is vervat, betreft de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van concessieovereenkomsten. Het ontwerp strekt tot een verdere omzetting in het interne recht van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 "betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten" (hierna : Richtlijn 2014/23/EU). Met die omzetting werd eerder een begin gemaakt met de wet van 17 juni 2016 'betreffende de concessieovereenkomsten' (hierna: de wet van 17 juni 2016).

Het ontwerp beoogt diverse bepalingen van de wet van 17 juni 2016 uit te voeren en regelt de inwerkingtreding van die wet.

De ontworpen regeling komt in de plaats van de - veel beperktere - regeling die is vervat in hoofdstuk 10 ("Concessie voor openbare werken") van het koninklijk besluit "plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren" van 15 juli 2011, waarvan artikel 76 van het ontwerp de opheffing beoogt. Een ontwerp van koninklijk besluit waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 23 maart 2017 advies 61.030/1 uitbracht [1], voorziet reeds in de opheffing van hoofdstuk 4 ("Specifieke bepalingen concessies voor openbare werken") van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 "tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken". 3. Het ontwerp van koninklijk besluit bestaat uit vier titels. Titel 1 [2] bevat een aantal algemene bepalingen waarin onder meer wordt aangeduid dat het besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2014/23/EU en waarin het toepassingsgebied wordt omschreven, begrippen worden gedefinieerd, er wordt geregeld op welke wijze rekening moet worden gehouden met de belasting over de toegevoegde waarde en de toepassingsdrempels worden vastgesteld.

Titel 2 betreft de plaatsing van concessies. Hoofdstuk 1 bevat de bekendmakingsregels, hoofdstuk 2 bestaat uit een aantal algemene bepalingen met betrekking tot onder meer elektronische communicatie, hoofdstuk 3 handelt over de procedurele waarborgen, en hoofdstuk 4 [3] regelt de selectie van de kandidaten en van de inschrijvers.

Titel 3 regelt de uitvoering van de concessies. Hoofdstuk 1 betreft de concessiedocumenten en hoofdstuk 2 bevat de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten die betrekking hebben op de aangelegenheden die worden opgesomd in de onderscheiden afdelingen van het betrokken hoofdstuk.

In titel 4 zijn ten slotte de eind-, opheffings-, en inwerkingtredingsbepalingen opgenomen. 4.1. Het merendeel van de artikelen van het ontwerp kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen van de wet van 17 juni 2016 waarvan melding wordt gemaakt in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp. 4.2. De verwijzing naar artikel 51, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 17 juni 2016 dient uit de opsomming in het tweede lid van de aanhef te worden weggelaten, aangezien deze bepaling geen autonome machtiging bevat maar louter verwijst naar "het door de Koning in uitvoering van de bepaling in punt 1° vastgestelde bedrag". 4.3. De Raad van State, afdeling Wetgeving, ziet niet in welke bepalingen van het ontwerp zouden kunnen worden beschouwd als een uitvoering van de machtigingen in artikel 26, § 1, derde lid [4], 28, § 3 [5], 59, § § 2 en 4 [6], 62, § 2, eerste en vierde lid, en § 3 [7], 63, eerste en derde lid [8], 65, eerste en derde lid [9], en 66 [10] van de wet van 17 juni 2016. Bij gebreke van een zodanige uitvoering dient de vermelding van deze bepalingen te worden weggelaten in het tweede lid van de aanhef. 4.4. Een aantal bepalingen van het ontwerp vindt rechtsgrond in de algemene bevoegdheid die de Koning put uit artikel 108 van de Grondwet om de wet uit te voeren, gelezen in samenhang met sommige bepalingen van de wet van 17 juni 2016. Zoals de Raad van State, afdeling Wetgeving, in het verleden reeds heeft opgemerkt [11], blijkt het gegeven dat een beroep wordt gedaan op de algemene uitvoeringsbevoegdheid uit het eerste lid van de aanhef van het ontwerp waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet en uit de verwijzing naar de wet van 17 juni 2016 in haar geheel. [12] Algemene opmerkingen 5.1. Het ontwerp bevat diverse bepalingen die slechts van toepassing zijn op bepaalde (types van) aanbesteders. Dat blijkt onder meer uit artikel 1, tweede lid, tweede zin, van het ontwerp. De vraag rijst hoe deze werkwijze zich verhoudt tot, enerzijds, de wet van 17 juni 2016 en, anderzijds, Richtlijn 2014/23/EU. 5.2. Artikel 57, eerste lid, van de wet van 17 juni 2016 luidt : « De Koning bepaalt de algemene uitvoeringsregels van concessies, met inbegrip van de regels inzake onderaanneming en, voor de door Hem te bepalen concessies, inzake het nazicht op het ontbreken van uitsluitingsgronden in hoofde van de onderaannemers alsook de regels omtrent de wijziging van concessies gedurende de looptijd ervan en de bepalingen omtrent het einde van de concessie. » Strikt genomen volgt uit de bewoordingen van de geciteerde bepaling dat de Koning enkel in afwijkende regels voor "de door Hem te bepalen concessies" kan voorzien wat betreft de regels "inzake het nazicht op het ontbreken van uitsluitingsgronden in hoofde van de onderaannemers alsook de regels omtrent de wijziging van concessies gedurende de looptijd ervan en de bepalingen omtrent het einde van de concessie".

De personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten en de overheidsbedrijven (voor concessies die geen betrekking hebben op hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie) zijn echter vrijgesteld van andere regels inzake de uitvoering zoals bijvoorbeeld die inzake de concessiedocumenten, de communicatiemiddelen, en de leidende ambtenaar.

Hieromtrent ondervraagd verklaarde de gemachtigde : « L'article 57 habilite le Roi à "fixer les règles générales d'exécution des concessions". Il faut comprendre de ce bout de phrase que l'habilitation est générale. Le Roi peut déterminer l'ensemble des règles générales d'exécution.

Le reste de la phrase "en ce compris les règles relatives à la sous-traitance et au contrôle, pour les concessions à déterminer par Lui, de l'absence de motifs d'exclusion dans le chef des sous-traitants ainsi que les règles en matière de modification des concessions en cours d'exécution et les dispositions relatives à la fin de la concession" n'est qu'exemplatif. Ce ne sont que des exemples pour lesquels il était impérativement nécessaire que le Roi prenne des mesures d'exécution.

Les mots "pour les concessions à déterminer par Lui" doivent uniquement être mis en relation avec le contrôle de l'absence de motifs d'exclusion dans le chef des sous-traitants et non avec le reste de la phrase. Il a en effet été jugé opportun de spécifier que le Roi devait limiter la portée du contrôle de l'absence de motifs d'exclusion puisqu'un tel contrôle est source de charges administratives supplémentaires. Afin de ne pas augmenter ces charges administratives inutilement, il apparaissait nécessaire de déjà indiquer que le Roi ne rendrait pas ces règles applicables à tous les contrats de concession.

Il n'en reste pas moins que l'article 57 de la loi habilite le Roi à déterminer des règles relatives à l'exécution des contrats de concession de manière générale. Rien ne l'empêche donc de déterminer des règles différenciées pour les personnes bénéficiant de droits spéciaux ou exclusifs et pour les entreprises publiques passant des concessions n'ayant pas trait à leurs tâches de service public au sens d'une loi, d'un décret ou d'une ordonnance.

Il est en outre important de rappeler que le Roi doit transposer la Directive 2014/23/UE et que celle-ci ne rend applicable à tous les adjudicateurs (en ce compris les personnes bénéficiant de droits spéciaux ou exclusifs et les entreprises publiques pour les concessions n'ayant pas trait à leurs tâches de service public) que les règles en matière de sous-traitance, de modifications des contrats en cours et de résiliation des concessions. Le Roi peut dès lors, sans être en porte-à-faux avec la directive, décider de ne pas appliquer les autres dispositions relatives à l'exécution des contrats de concession aux personnes bénéficiant de droits spéciaux ou exclusifs et aux entreprises publiques pour les concessions n'ayant pas trait à leurs tâches de service public. » Daargelaten de verhouding met Richtlijn 2014/23/EU argumenteert de gemachtigde in essentie dat de zinsnede "de door Hem te bepalen concessies" enkel betrekking heeft op "het nazicht op het ontbreken van uitsluitingsgronden in hoofde van de onderaannemers" en dat zelfs in dat geval de mogelijkheid om de regeling tot bepaalde concessies te beperken in artikel 57 van de wet van 17 juni 2016 overtollig is. De mogelijkheid om afwijkende regels vast te stellen volgt, althans volgens de gemachtigde, rechtstreeks uit de machtiging om de algemene uitvoeringsregels vast te stellen.

Al is de uitlegging die de gemachtigde aan artikel 57 van de wet van 17 juni 2016 geeft, geenszins onredelijk of kennelijk onjuist, dan blijft niettemin de vaststelling dat de redactie van de betrokken wetsbepaling tot rechtsonzekerheid kan leiden. De betrokken wetsbepaling zou daarom bij de eerste gelegenheid het best worden aangepast om aan die rechtsonzekerheid een einde te maken. 5.3. Benevens de verenigbaarheid met artikel 57 van de wet van 17 juni 2016 rijst de vraag in welke mate Richtlijn 2014/23/EU dergelijke 'diversificatie' toelaat. Aan de gemachtigde werd gevraagd om de verenigbaarheid van het uiteenlopende personeel toepassingsgebied van de betrokken bepalingen met Richtlijn 2014/23/EU toe te lichten voor elke betrokken bepaling.

De gemachtigde is aan dit verzoek tegemoet gekomen door middel van een omvangrijk en gedetailleerd antwoord per relevante bepaling van het ontwerp.

Uit het antwoord van de gemachtigde blijkt dat deze zelf voorstelt artikel 49 van het ontwerp derwijze aan te passen dat die bepaling van toepassing is op alle aanbesteders. Ook artikel 1, tweede lid, tweede zin, van het ontwerp moet dan daarmee in overeenstemming worden gebracht. Met het voorstel van de gemachtigde kan voor het overige worden ingestemd. 6. Het ontwerp bevat een groot aantal discordanties tussen de Nederlandse en de Franse tekst.Tevens zijn er een aantal taalkundige en redactionele tekortkomingen die het best worden weggewerkt.

Aan het einde van dit advies worden, bij wege van voorbeeld, een aantal van die discordanties en taalkundige en redactionele onvolkomenheden opgesomd. Het verdient aanbeveling om de tekst van het ontwerp vanuit die optiek aan een bijkomend onderzoek te onderwerpen.

De voorbeelden die worden weergegeven onder de "Slotopmerking" van dit advies kunnen daarbij dan nuttig worden gebruikt.

Onderzoek van de tekst Aanhef 7. De opsomming van bepalingen van de wet van 17 juni 2016, in het tweede lid van de aanhef, dient in overeenstemming te worden gebracht met hetgeen is opgemerkt sub 4.2 en 4.3.

Artikel 1 8. In artikel 1, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat het ontworpen koninklijk besluit de gedeeltelijke omzetting vormt van Richtlijn 2014/23/EU.Daarnaast bevat het ontwerp echter ook bepalingen die de gedeeltelijke omzetting vormen van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 "betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties". Dit is in het bijzonder het geval voor de artikelen 58 tot 60 van het ontwerp. [13] Artikel 1, eerste lid, van het ontwerp dient bijgevolg te worden aangevuld met een verwijzing waaruit blijkt dat het besluit tevens de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2011/7/EU vormt. 9. In artikel 1, tweede lid, tweede zin, van het ontwerp, stemt de zinsnede "die geen betrekking hebben op hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie," niet overeen met de bewoordingen die worden gebruikt in artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 17 juni 2016, waarin wordt geschreven "wanneer deze laatste [lees: de overheidsbedrijven] niet optreden in het kader van hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie". De gemachtigde verklaarde in dat verband het volgende : « Il est vrai que la rédaction de l'article 1er, al. 2 du projet d'arrêté royal diffère de l'article 3, § 1er, al. 3, de la loi. Il n'en reste pas moins que les termes ont la même signification. Afin d'assurer une parfaite concordance entre les textes, les termes de la loi pourraient être repris dans l'arrêté, à savoir : les entreprises publiques agissant hors cadre de leurs tâches de services public telles que définies par une loi, un décret ou une ordonnance. » Het is inderdaad raadzaam om - gelet op het inhoudelijk parallellisme - de bewoordingen in het ontworpen koninklijk besluit zo veel als mogelijk af te stemmen op de bewoordingen in de wet van 17 juni 2016.

Artikel 7 10. Artikel 7, § 2, van het ontwerp bepaalt dat deze regeling geldt "[o]nverminderd artikel 35 van de wet".Uit het verslag aan de Koning bij het ontwerp blijkt dat hiermee de hypothese wordt bedoeld waarin de waarde van de concessie [14] op het ogenblik van de gunning meer dan twintig procent hoger is dan het geraamde bedrag, en daarbij de waarde op het ogenblik van de gunning in aanmerking moet worden genomen. Deze betekenis zou duidelijker blijken indien in de tekst van het ontwerp wordt verwezen naar "artikel 35, derde lid" van de wet van 17 juni 2016.

Artikel 17 11. Artikel 17, 3°, van het ontwerp bepaalt dat de concessiedocumenten "aanvullend op de concessieaankondiging" vermeldingen bevatten betreffende "a) de toepasselijke uitsluitingsgronden en de selectievoorwaarden of de criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten, de modaliteiten ervan voor het bewijs en de controle door de aanbesteder" alsook "b) de uiterste datum voor de indiening van aanvragen tot deelneming, de modaliteiten voor de indiening, opening en ondertekening ervan, en de inhoud ervan". Hoewel deze bepaling geldt "[o]nverminderd de artikelen 10 en 12" van het ontwerp, rijst de vraag of deze de concessieaankondiging niet dreigt te ondergraven of de gelijkheid in de mededinging niet in het gedrang dreigt te brengen.

Zo behoren de "[v]oorwaarden tot deelneming" en de "[u]iterste datum voor de indiening van de kandidaturen of van de offertes" tot de inlichtingen die deel moeten uitmaken van de concessieaankondiging zoals bedoeld in artikel 10 van het ontwerp (punt 7 en 8 van bijlage 2 bij het ontwerp, die de omzetting vormt van bijlage V van Richtlijn 2014/23/EU). Ook artikel 48, § 1, van de wet van 17 juni 2016 bepaalt dat de "aanbesteders (...) de selectievoorwaarden van de kandidaten of inschrijvers [bepalen] in de concessieaankondiging". Artikel 37, § 1, eerste lid, van het ontwerp bepaalt eveneens dat de aanbesteder "in de concessieaankondiging of, in [afwezigheid] daarvan, in de concessiedocumenten" de selectievoorwaarden aangeeft.

Gevraagd om de draagwijdte van artikel 17, 3°, van het ontwerp mede vanuit die optiek toe te lichten, verklaarde de gemachtigde : « Il est exact que certaines mentions de l'article 17 sont déjà reprises dans l'avis de concession, comme par exemple la date limite de présentation des candidatures ou de réception des offres.

Néanmoins, ces mentions ne doivent être apportées dans les documents de concession que "le cas échéant". Dès lors, elles ne seront apportées dans les documents de concession que lorsque l'adjudicateur pense qu'il est utile d'ajouter quelque chose en sus de l'avis de concession (et donc de donner davantage d'informations). » In zoverre in artikel 17 van het ontwerp wordt gerefereerd aan elementen die deel moeten uitmaken van de toepasselijke aankondiging, lijkt de mogelijkheid om desbetreffend aanvullende "vermeldingen" op te nemen in de concessiedocumenten evenwel in aanzienlijke mate beperkt te worden door de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 2014/23/EU en van de wet van 17 juni 2016 en meer in het algemeen door de beginselen van gelijkheid en transparantie.

Artikel 19 12. Artikel 19 van het ontwerp heeft betrekking op aanvragen tot deelneming en offertes die niet via een elektronisch platform worden ingediend.Hoewel het tweede lid van deze bepaling voorschrijft dat de concessiedocumenten onder meer "de vereisten inzake de handtekening" aangeven en het derde en vierde lid nadere regelen bevatten omtrent de handtekeningen, komt, anders dan wat het geval is in artikel 18 van het ontwerp dat de indiening via een elektronisch platform betreft, in artikel 19 geen bepaling voor die de ondertekening uitdrukkelijk oplegt. In het verslag aan de Koning bij artikel 19 wordt melding gemaakt van "de eventuele vereisten inzake ondertekening".

Met het oog op de rechtszekerheid is het raadzaam de verplichting inzake de ondertekening in artikel 19 van het ontwerp te verduidelijken of te expliciteren.

Artikel 23 13. Artikel 23 van het ontwerp bevat de regel dat een inschrijver in beginsel slechts één offerte per concessie kan indienen.Op grond van het tweede lid van deze bepaling wordt elke deelnemer aan een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid beschouwd als een inschrijver "[b]ehoudens behoorlijk gemotiveerde andersluidende beslissing in de concessiedocumenten".

Mede gelet op de potentieel belangrijke impact van deze uitzonderingsmogelijkheid op de mededinging, is het raadzaam om in het verslag aan de Koning te verduidelijken in welke omstandigheden van deze mogelijkheid gebruik zal kunnen worden gemaakt.

Artikel 30 14.1. Artikel 30 van het ontwerp betreft het onderzoek naar de regelmatigheid van de offertes. Artikel 30, vierde lid, bepaalt dat de aanbesteder de substantieel onregelmatige offerte nietig verklaart of "de mogelijkheid [biedt] om deze offerte te regulariseren, overeenkomstig de concessiedocumenten en het beginsel van gelijke behandeling. In geval van afwezigheid van deze verduidelijkingen in de concessiedocumenten, wordt de substantieel onregelmatige offerte nietig verklaard". Artikel 30, vijfde en zesde lid, van het ontwerp, bepaalt dat een substantieel onregelmatige offerte die niet wordt geregulariseerd, niet wordt toegelaten tot de eventuele onderhandelingsfase en dat de concessie niet kan worden gegund aan een inschrijver wiens offerte (nog steeds) substantieel onregelmatig is. 14.2. Noch artikel 46, § 1, van de wet van 17 juni 2016, noch artikel 37, lid 1, van Richtlijn 2014/23/EU lijken de regularisatie van substantieel onregelmatige offertes op het eerste gezicht uitdrukkelijk uit te sluiten. Beide bepalingen omschrijven immers de voorwaarden waaronder "[c]oncessies worden gegund", maar betreffen - strikt genomen - niet de voorwaarden waaraan de offerte moet voldoen zolang de gunning niet daadwerkelijk plaatsvindt.

Desalniettemin doet de in artikel 30, vierde lid, van het ontwerp vervatte mogelijkheid tot regularisatie een aantal vragen rijzen in het licht van de beginselen van gelijkheid en transparantie die, onder meer, vervat zijn in het primaire unierecht. [15] In arrest C-561/12 van 5 december 2013, inzake Nordecon AS en Ramboll Eesti AS, oordeelde het Hof van Justitie dat de mogelijkheid (vervat in artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG [16]) om te onderhandelen met inschrijvers "teneinde [de inschrijvingen] aan te passen aan de eisen die zij in de aankondiging van de opdracht, het bestek en de eventuele aanvullende documenten hebben gesteld, en teneinde het beste bod (...) te zoeken" de aanbestedende dienst niet toestaat "te onderhandelen met indieners van inschrijvingen die niet beantwoorden aan de dwingende eisen van de technische specificaties van de opdracht".

Het Hof overwoog daarbij het volgende : « 33 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2004/18 de aanbestedende dienst toestaat te onderhandelen met indieners van inschrijvingen die niet beantwoorden aan de dwingende eisen van de technische specificaties van de opdracht. 34 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2004/18 in bepaalde gevallen toestaat dat gebruik wordt gemaakt van de procedure van gunning door onderhandelingen, teneinde de door de inschrijvers ingediende inschrijvingen aan te passen aan de eisen die zijn vermeld in de aankondiging van de opdracht, in het bestek en in de eventuele aanvullende stukken, en op die manier de beste inschrijving te selecteren. 35 Volgens artikel 2 van deze Richtlijn behandelen aanbestedende diensten ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze en betrachten zij transparantie in hun handelen. 36 Het Hof heeft gepreciseerd dat de verplichting tot transparantie in essentie tot doel heeft te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgebannen (arrest van 29 maart 2012, SAG ELV Slovensko e.a., C 599/10, punt 25). 37 De aanbestedende dienst dient er dus, ofschoon hij in het kader van een procedure van gunning door onderhandelingen beschikt over onderhandelingsbevoegdheid, altijd zorg voor te dragen dat aan de eisen van de opdracht waaraan hij een dwingend karakter heeft gegeven, wordt voldaan. Als dat niet het geval was, zou aan het beginsel volgens hetwelk aanbestedende diensten transparantie betrachten in hun handelen afbreuk worden gedaan en kan het in het voorgaande punt genoemde doel niet worden bereikt. 38 Het toelaatbaar achten van een inschrijving die niet voldoet aan de dwingende eisen zou, met het oog op de onderhandelingen, aan de vaststelling van dwingende voorwaarden in de aanbestedingsprocedure elk nut ontnemen en de aanbestedende dienst niet in staat stellen de onderhandelingen met de inschrijvers op een voor deze inschrijvers gemeenschappelijke basis, en, bijgevolg, op voet van gelijkheid, te voeren. 39 Gelet op het voorgaande, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2004/18 de aanbestedende dienst niet toestaat te onderhandelen met indieners van inschrijvingen die niet beantwoorden aan de dwingende eisen van de technische specificaties van de opdracht. » 14.3. De "minimumeisen", die in artikel 37, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2014/23/EU nader worden omschreven als "de (met name technische, materiële, functionele en juridische) voorwaarden en kenmerken waaraan elke inschrijving moet voldoen of moet omvatten", en "de in de concessiedocumenten bepaalde minimale eisen of de vereisten die als substantieel worden aangemerkt in de concessiedocumenten", in artikel 30, derde lid, 3°, van het ontwerp, lijken (minstens in belangrijke mate) overeen te stemmen met "de dwingende eisen van de technische specificaties van de opdracht" zoals bedoeld in arrest C-561/12 van 5 december 2013. Aangezien dit arrest betrekking heeft op "dwingende eisen" kan het niet rechtstreeks worden betrokken op de gevallen zoals bedoeld in artikel 30, derde lid, 1° en 2°, van het ontwerp. 14.4. Gevraagd om de mogelijkheid tot regularisatie van een substantieel onregelmatige offerte nader te verantwoorden in het licht van de voormelde beginselen en rechtspraak, verklaarde de gemachtigde : « De bedoeling van artikel 30, vierde lid, bestaat erin aan te geven dat een aanbesteder de substantieel onregelmatige offerte, behoudens andersluidende bepaling in de concessiedocumenten, moet nietig verklaren (zie art. 30, vierde lid, tweede zin). In de concessiedocumenten kan hiervan wel worden afgeweken. Zodoende kan in de concessiedocumenten worden verduidelijkt dat bepaalde substantiële onregelmatigheden nog het voorwerp kunnen uitmaken van regularisatie.

In dat laatste geval wordt de substantiële onregelmatigheid niet door de aanbesteder geregulariseerd. De offerte wordt in dat geval echter niet zomaar toelaatbaar geacht door de aanbesteder. Deze laatste biedt de inschrijver de mogelijkheid om, in overeenstemming met de verduidelijkingen aangebracht in de concessiedocumenten, een aangepaste offerte in te dienen. Pas als effectief een aangepaste offerte wordt ingediend die niet langer behept zou zijn met een substantiële onregelmatigheid, kunnen de onderhandelingen worden opgestart. Het vijfde lid bepaalt immers dat substantieel onregelmatige offertes nooit kunnen toegelaten worden tot de onderhandelingen. Op die wijze wordt gegarandeerd dat de dwingende voorwaarden worden nageleefd door de inschrijvers, dat niet wordt onderhandeld over de dwingende eisen en dat de onderhandelingen op voet van gelijkheid worden gevoerd.

In dit kader past het in herinnering te brengen dat onderhandelingen in het kader van de plaatsing van concessieovereenkomsten steeds zijn toegelaten (en zelfs nodig zijn).

Zodoende ligt de aanpak in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie omtrent het beginsel van de gelijke behandeling van de inschrijvers en het transparantiebeginsel, met name het arrest van 5 december 2013, C-561/12, Nordecon AS. Moest de Raad van State toch een andere lezing hebben van het voornoemde arrest, dan moet erop worden gewezen dat het voormelde arrest nog betrekking heeft op de oude Richtlijn. In de nieuwe Richtlijnen overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten zijn aanzienlijke bijkomende versoepelingen voorzien. Zo voorziet artikel 41.3, tweede lid, van Richtlijn 2014/23/EU dat de aanbesteder, wanneer zij een offerte ontvangt waarin een innovatieve oplossing met een uitzonderlijk hoog functioneel prestatieniveau wordt voorgesteld dat door een zorgvuldig handelende aanbesteder niet kon worden voorzien, bij wijze van uitzondering de volgorde van de gunningscriteria nog kan wijzigen onder bepaalde voorwaarden. In dat geval stelt de aanbesteder alle inschrijvers op de hoogte van de wijziging en doet zij een nieuwe oproep tot het indienen van aangepaste offertes. Bovendien kan verwezen worden naar de corrigerende maatregelen in het kader van de afwezigheid van uitsluitingsgronden : ook hier werd het wenselijk geacht om nog in een soort van "regularisatiemogelijkheid" te voorzien. » De gemachtigde voegde daar verder aan toe : « De trend om meer regularisatie toe te laten is enigszins logisch in het licht van het feit dat het gebruik van de mededingingsprocedure met onderhandeling aan minder voorwaarden is onderworpen en dus vaker aangewend zal worden. Zoals in overweging 45 van de Richtlijn 2014/24/EU toegelicht zijn de onderhandelingen net gericht op het aanbrengen van verbeteringen aan de offertes. Aangezien in het kader van de onderhandelingsprocedures meerdere opeenvolgende offertes worden ingediend, is het logisch om een regularisatiemogelijkheid in te bouwen. Het werd wenselijk geacht deze mogelijkheid strikt te omkaderen, om te garanderen dat dwingende voorwaarden worden nageleefd, dat niet wordt onderhandeld over de minimumeisen en dat het gelijkheidsbeginsel wordt gerespecteerd. Vandaar dan ook dat offertes die substantiële onregelmatigheden bevatten niet tot de onderhandelingen mogen worden toegelaten.

Bovendien moet erop gewezen worden dat de substantiële onregelmatigheid ook betrekking kan hebben op formele eisen zoals de ondertekeningsvereiste. In dit licht past het in herinnering te brengen dat ook het indieningsrapport waarmee de initiële offerte wordt ingediend, ondertekend moet zijn door middel van een gekwalificeerde elektronische handtekening (behoudens andersluidende bepaling in de concessiedocumenten; zie artikel 18, § 3, derde lid en § 4). Indien een dergelijk indieningsrapport niet met de voormelde handtekening is voorzien, dan zorgt dit ervoor dat de initiële offerte met een substantiële onregelmatigheid is behept. Aanbesteders kunnen het aangewezen achten de strenge formele aard van deze bepaling te verzachten door in de concessiedocumenten nog in een regularisatiemogelijkheid hiervoor te voorzien bijvoorbeeld. » 14.5. In essentie interpreteert de gemachtigde het arrest C-561/12 van 5 december 2013 dermate eng dat het oordeel van het Hof van Justitie enkel het daadwerkelijke onderhandelen over een "substantieel onregelmatige" offerte zou betreffen. De vraag is evenwel of, onder meer uit overweging 38 van het betrokken arrest, niet moet worden afgeleid dat het "toelaatbaar achten van een inschrijving die niet voldoet aan de dwingende eisen" van aard is om de beginselen van transparantie en gelijkheid in het gedrang te brengen tijdens het verdere verloop van de gunningsprocedure, aangezien het alsnog aanvaarden van dergelijke offerte (in voorkomend geval na regularisatie) "aan de vaststelling van dwingende voorwaarden in de aanbestedingsprocedure elk nut [zou] ontnemen". Ook rijst de vraag of erdoor niet de gelijkheid tussen de inschrijvers op de helling dreigt komen te staan. [17] De andere voorbeelden van 'soepelheid' waarnaar de gemachtigde verwijst, leiden op zich niet tot een andere conclusie. De mogelijkheid vervat in artikel 41, lid 3, van Richtlijn 2014/23/EU vindt slechts toepassing indien er aantoonbaar sprake is van "een innovatieve oplossing met een uitzonderlijk hoog functioneel prestatieniveau (...) dat door een zorgvuldig handelende aanbestedende dienst of aanbestedende instantie niet kon worden voorzien", waarbij uitdrukkelijk wordt vermeld dat deze mogelijkheid geldt "bij wijze van uitzondering" en er wordt vereist dat een nieuwe oproep wordt georganiseerd. De zogenaamde 'corrigerende maatregelen' ten aanzien van de uitsluitingsgronden zoals voorzien in artikel 53 van de wet van 17 juni 2016 moeten door de kandidaat of inschrijver "op eigen initiatief" worden aangebracht. Bovendien betreft het in beide gevallen specifieke regimes die een uitdrukkelijke grondslag vinden in de Richtlijn. 14.6. Gelet op hetgeen voorafgaat ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich genoodzaakt om een voorbehoud te formuleren bij de mogelijkheid om substantieel onregelmatige offertes te regulariseren.

Indien de auteur van het ontwerp vasthoudt aan deze mogelijkheid, is het hoe dan ook aan te bevelen dat deze regeling, in het licht van de beginselen van gelijkheid en transparantie en rekening houdend met het rechtspraak van het Hof van Justitie, omstandig wordt verantwoord in het verslag aan de Koning.

Artikelen 32 en 33 15. De verwijzing in artikel 32, § 1, van het ontwerp, naar artikel "68 van de wet" moet worden vervangen door een verwijzing naar artikel 51 van de wet van 17 juni 2016. In de Franse tekst van artikel 33, § 1, van het ontwerp, moet de verwijzing naar "l'article 68 de la loi" worden afgestemd op de Nederlandse tekst van het ontwerp, waarin correct wordt verwezen naar artikel 51 van de wet.

Artikel 35 16. De redactie van de Nederlandse tekst van artikel 35, § 2, tweede lid, van het ontwerp, moet aan een bijkomend onderzoek worden ontworpen.Uit de Nederlandse tekst van het ontwerp volgt dat de zinsnede "in het land van oorsprong of het land waar de ondernemer werkt" enkel betrekking heeft op de "gekwalificeerde beroepsorganisatie", terwijl de overeenstemmende zinsnede in de Franse tekst ook slaat of kan slaan op "een juridische of administratieve overheid" en "een notaris".

Bovendien moet in de Nederlandse tekst de zinsnede "juridische of administratieve overheid" worden vervangen door "rechterlijke of administratieve overheid" en moet het woord "werkt" worden vervangen door "is gevestigd" (Franse tekst : "est établi"). [18] Artikel 37 17. Het eerste lid van artikel 37, § 3, van het ontwerp bepaalt dat "de combinatie van ondernemers in haar geheel [moet] voldoen aan de selectievoorwaarden en -criteria", terwijl het tweede lid bepaalt dat "[i]ndien objectieve redenen dit rechtvaardigen en mits eerbiediging van het proportionaliteitsbeginsel, (...) de aanbesteder [kan afwijken] van het eerste lid en eisen dat aan de selectievoorwaarde of -criterium wordt voldaan door een bepaalde deelnemer aan deze combinatie".

De exacte draagwijdte van artikel 37, § 3, van het ontwerp is onduidelijk en dreigt tot rechtsonzekerheid te leiden.

Een combinatie van ondernemers lijkt "in haar geheel" te voldoen aan de selectievoorwaarden en -criteria zodra aan elke individuele selectievoorwaarde en elk individueel selectiecriterium wordt voldaan door minstens één lid van de combinatie (bijvoorbeeld : ondernemer A voldoet aan criterium 1, ondernemer B voldoet aan criterium 2 en ondernemer C voldoet aan criterium 3). Indien dat de draagwijdte is van artikel 37, § 3, eerste lid, is het niet duidelijk wat de draagwijdte is van de afwijking waarin wordt voorzien in het tweede lid van deze paragraaf, aangezien daarin melding wordt gemaakt van "de selectievoorwaarde of -criterium" (en "een bepaalde deelnemer aan deze combinatie" dus niet moet voldoen aan alle voorwaarden of criteria).

Omgekeerd, indien het eerste lid van artikel 37, § 3, van het ontwerp, betekent dat één onderneming van een combinatie moet voldoen aan alle selectievoorwaarden en -criteria, wordt het nut van de combinatie uitgehold. Dergelijke regeling dreigt dan trouwens op gespannen voet te staan met artikel 26, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU. Artikel 37, § 3, van het ontwerp, dient bijgevolg aan een bijkomend onderzoek te worden onderworpen. Minstens verdient het aanbeveling om de tekst van het ontwerp op dit punt nader toe te lichten in het verslag aan de Koning. Daarbij is het raadzaam om te verduidelijken wat verstaan wordt onder de "objectieve redenen [die] dit rechtvaardigen", in artikel 37, § 3, tweede lid, en om aan te geven op welke wijze het proportionaliteitsbeginsel zal worden geëerbiedigd.

Artikel 44 18. Artikel 44, 1°, van het ontwerp, bepaalt dat de aanbesteder zich "zo nodig op elk moment van de procedure" kan vergewissen van de toestand van een kandidaat of inschrijver met het oog op het nazicht van de uitsluitingsgronden bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet.Artikel 51 van de wet van 17 juni 2016 betreft de verplichte uitsluitingsgronden die verband houden met fiscale en socialezekerheidsverplichtingen, waarvan artikel 32, § 2, en 33, § 2, van het ontwerp bepalen dat de aanbestedende overheid de verificatie moet verrichten "binnen de twintig dagen na de uiterste datum voor het indienen van de aanvragen tot deelneming of de offertes". Het verdient aanbeveling om te verduidelijken hoe deze termijnregeling zich verhoudt tot de mogelijkheid vervat in artikel 44 die "zo nodig op elk moment van de procedure" kan worden toegepast. 19. Artikel 44, 2°, a), van het ontwerp, bepaalt dat de aanbesteder in bepaalde gevallen "de voorlegging [kan] eisen van de statuten of notariële akten van de maatschappij alsook van elke inlichting betreffende de bestuurders en beheerders, voor zover het documenten en inlichtingen betreft die niet met toepassing van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, kunnen worden verkregen". De voornoemde wet van 16 januari 2003 werd echter opgeheven bij de wet van 17 juli 2013 « houdende invoeging van Boek III "Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek III en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek III, in boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht », die op 9 mei 2014 in werking is getreden.

De verwijzing naar de wet van 16 januari 2003 dient bijgevolg te worden vervangen door een verwijzing naar de relevante bepalingen van het Wetboek van economisch recht.

Artikelen 53 en 54 20.1. De artikelen 53 en 54 van het ontwerp stemmen in belangrijke mate overeen met de ontworpen artikelen 12/3 en 12/4 van het ontwerp van koninklijk besluit waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 23 maart 2017 het reeds in voetnoot 1 vermelde advies 61.030/1 uitbracht.

Over deze bepalingen merkte de Raad van State, afdeling Wetgeving, in zijn advies het volgende op : « 5.1. Het ontworpen artikel 12/3, § 1, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 12 van het ontwerp) luidt : "Het is verboden voor een onderaannemer om het geheel van de opdracht dat hem werd toegewezen in onderaanneming te geven aan een andere onderaannemer. Het is eveneens verboden voor een onderaannemer om alleen de coördinatie van de opdracht te behouden. » Deze bepaling voert een verbod in dat in de huidige regelgeving niet voorkomt. Evenmin valt deze bepaling rechtstreeks te betrekken op een verplichting of een mogelijkheid in de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU. Het aangehaalde ontworpen artikel 12/3, § 1, doet een aantal vragen (zie randnummer 5.2) rijzen die aan de gemachtigde werden voorgelegd en die door hem werden beantwoord (zie randnummer 5.3). 5.2. Indien wordt aangenomen dat de strijd tegen sociale dumping een verdedigbaar doel uitmaakt, rijst niettemin de vraag of de ontworpen maatregel wel beantwoordt aan het evenredigheidsvereiste en of hij efficiënt is (vraag a).

Ook kan men zich afvragen of de ontworpen bepaling en het erin vervatte verbod in hoofde van onderaannemers zonder meer spoort met de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot Richtlijn 2004/18/EG [19] - [20] (vraag b).

Staat de verbodsbepaling van het ontworpen artikel 12/3, § 1, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 niet op gespannen voet met het bepaalde in artikel 71, lid 8, van Richtlijn 2014/24/EU, waarin wordt bepaald dat de lidstaten de betrokken maatregelen kunnen aannemen 'met inachtneming van het Unierecht', en met artikel 71, lid 6, van dezelfde Richtlijn, dat veeleer wijst in de richting van transparantie en een aantal specifieke verplichtingen op het vlak van onder meer de hoofdelijke aansprakelijkheid en de controle van de uitsluitingscriteria, maar niet in de richting van een absoluut verbod ? Kan m.a.w. de verbodsbepaling nog worden beschouwd als een 'passende maatregel' waarop in het verslag aan de Koning wordt gealludeerd (vraag c) ? Is een absoluut verbod op onderaanneming verenigbaar met het gegeven dat uit zowel artikel 62, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU, als artikel 79, lid 3, van Richtlijn 2014/25/EU volgt dat beperkingen van de mogelijkheid tot onderaanneming enkel in welbepaalde gevallen kunnen (vraag d) ? 5.3. De gemachtigde beantwoordde de sub 5.2 vermelde vragen als volgt : « Antwoord op de vragen a), b) en c) : Er wordt vooreerst aan herinnerd dat de betreffende bepaling werd ontwikkeld door de politieke werkgroep "strijd tegen de sociale dumping", waarna vervolgens om het advies werd verzocht van de Commissie voor de overheidsopdrachten (hierna "COO"). Sommige leden van de COO hebben zich gekant tegen het in artikel 12/3, § 2, bedoelde verbod. De maatregel bleef echter behouden in het ontwerp. De betreffende leden geven in het advies van de COO aan het verbod strijdig zou zijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie. Met name stellen zij dat het doel van de maatregel weliswaar verdedigbaar is, maar niet proportioneel. Niettemin voegen zij onmiddellijk toe dat het Hof zich nog nooit uitdrukkelijk over een dergelijke beperking van de onderaannemingsketen heeft uitgesproken.

Inderdaad moet worden vastgesteld dat het Hof van Justitie zich nog niet heeft kunnen uitspreken over beperkingen van de onderaannemingsketen in uitvoering van artikel 71.6 van Richtlijn 2014/24/EU (of artikel 88.6 van Richtlijn 2014/25/EU). Het betreft immers een volledig nieuwe bepaling die stelt dat de lidstaten, ter voorkoming van inbreuken door onderaannemers op de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht, passende maatregelen kunnen treffen waaronder het invoeren van hoofdelijke aansprakelijkheidsmechanismen en het nazicht of de afwezigheid van uitsluitingsgronden. Deze bevinding van de Europese regelgever sluit aan op bevindingen in de praktijk, waarbij inderdaad werd vastgesteld dat praktijken inzake sociale dumping zich met name in de onderaannemingsketen voordoen.

De precieze draagwijdte van de in artikel 71.6 bedoelde preventieve maatregelen is in de Richtlijn niet precies omlijnd. In dit verband is het niet onbelangrijk artikel 18.2 van Richtlijn 2014/24/EU opnieuw onder de aandacht te brengen, waarin de naleving van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht tot algemeen beginsel bij het plaatsen van overheidsopdrachten wordt verheven. Inderdaad moet worden vastgesteld dat van de niet-naleving van deze verplichtingen vaak een mededingingsvertekenend effect zal uitgaan. Het nieuwe beginsel is een logisch voortvloeisel van verplichting om de ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze te behandelen (zie Memorie van Toelichting bij de wet van 17 juni 2016, DOC 54 1541/001, p. 25). Mede om die reden moeten de lidstaten over enige ruimte beschikken om maatregelen uit te werken in uitvoering van artikel 71.6 van Richtlijn 2014/24/EU. Met de beoogde maatregel wordt een legitiem doel nagestreefd. Zoals hieronder aangegeven komt het ons eveneens voor dat aan de evenredigheidseis is voldaan.

Het verbod voor een onderaannemer om het geheel van de opdracht dat hem werd toegewezen verder in onderaanneming te geven, is immers allesbehalve streng en dus ook niet zo belemmerend. Het volstaat immers dat de onderaannemer zelf zorgt voor de uitvoering van een klein deel van de hem toegewezen opdracht (b.v.b. 1 %), waarna hij de rest van deze opdracht verder in onderaanneming kan geven. De enige beperking in dit verband is het feit dat het eveneens verboden is voor een onderaannemer om alleen de coördinatie van de opdracht te behouden. Er werd geoordeeld dat van een dergelijk verbod toch een belangrijk gevolg zal hebben : de onderaannemer moet er zich van bewust zijn dat hij een deel van de opdracht zelf zal moeten uitvoeren. Het opzetten van ellenlange cascades wordt aldus tegengegaan, ook in de sectoren die niet als fraudegevoelig zijn aangemerkt (voor de opdrachten voor werken en diensten in de fraudegevoelige sectoren werd de onderaannemingsketen op meer strikte wijze beperkt).

In de mate dat de maatregel minder belemmerend is, moet vlugger worden geoordeeld dat aan de proportionaliteitsvereiste is voldaan. De beperking gaat niet verder dan nodig.

De invoering van het nazicht op afwezigheid van uitsluitingsgronden van onderaannemers (al dan niet verplicht) en de maatregelen inzake hoofdelijke aansprakelijkheid volstaan op zich namelijk niet als preventieve maatregelen, willen zij hun beoogde effect ressorteren.

Een dergelijk nazicht doet immers de administratieve lasten voor de aanbestedende overheid in belangrijke mate toenemen. Als geen enkele bijkomende beperking op de onderaannemingsketen wordt ingevoerd blijven zeer lange onderaannemingsketens perfect mogelijk, hetgeen de administratieve lasten onbeheersbaar dreigt te maken, hetgeen finaal dan ook de effectiviteit van de maatregel zou ondergraven. Als de onderaannemingsketen te lang wordt, dan zal de aanbestedende overheid de facto pas kunnen tussenkomen wanneer reeds onregelmatigheden worden vastgesteld. Echter blijkt duidelijk uit artikel 71.6 dat het mogelijk moet zijn preventieve maatregelen te nemen (zie supra). Vandaar de nood aan bijkomende maatregelen.

Oordelen dat de regelgever naast de in artikel 71.6. a) en b), van Richtlijn 2014/24/EU vooropgestelde mogelijke maatregelen, hoe dan ook geen andere maatregelen zou kunnen ontwikkelen, aangezien deze dan buitenproportioneel zouden zijn, strookt niet met de in artikel 86, tweede lid (en 156, § 2, eerste lid) van de wet bedoelde machtigingsbepalingen aan de Koning, waarbij deze laatste in beperkingen van de onderaannemingsketen kan voorzien. Dit zou evenmin stroken met artikel 71.6 van Richtlijn 2014/24/EU zelf, waarbij is aangegeven dat de onder a) en b) opgegeven maatregelen slechts voorbeelden zijn (gelet op het woord "zoals").

Artikel 63, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU bevat inderdaad een analoge bepaling als artikel 48, lid 3, van Richtlijn 2004/18/EG en artikel 25, eerste alinea, van Richtlijn 2004/18/EG komt terug in artikel 71, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU. Echter moet ook rekening worden gehouden met de nieuwe artikelen 18.2, 71.1, 71.6 en 71.8 van Richtlijn 2014/24/EU (zie supra).

Artikel 71.2 kan in het kader van de strijd tegen de sociale dumping bij onderaannemers geen decisieve rol spelen. Het betreft de mogelijkheid voor de aanbestedende overheid om de inschrijver te verzoeken in zijn offerte aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij eventueel voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt. Het betreft een eventueel voornemen van de inschrijver. Als de regelgever zou bepalen dat de het verbod om de totaliteit in onderaanneming te geven niet van toepassing is op mogelijke onderaannemers die reeds in het kader van de plaatsing werden doorgegeven door de inschrijver, dan zou de inschrijver het verbod helemaal kunnen uithollen. Het volstaat in dat geval om een ellenlange lijst op te geven van potentiële onderaannemers die vaak tussen komen in de keten, hetgeen de administratieve lasten onbeheersbaar dreigt te maken voor de aanbestedende overheid in het kader van zijn preventieve controle.

Uit het Wroclaw-arrest C-406/14 van het Hof van Justitie volgt dat de Richtlijn 2004/18/EG eraan in de weg staat dat een aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten de opdrachtnemer ertoe verplicht een in abstracto bepaald deel van de opdracht met eigen middelen uit te voeren. Hoewel er aantal belangrijke verschilpunten vallen te signaleren tussen het in artikel 12/3, § 1, bedoelde verbod en het arrest C-406/14 (in arrest C-406/14 wordt uit de aard der zaak nog niet verwezen naar het nieuwe artikel 71.6 Richtlijn 2014/24/EU; in artikel 12/3, § 1, van het ontwerp betreft het geen verplichting om een in abstracto bepaald deel, bijvoorbeeld 20 %, zelf uit te voeren, maar een verbod om de totaliteit in onderaanneming te geven), werd het toch raadzaam geacht het verbod niet te veralgemenen naar de opdrachtnemer toe.

De opdrachtnemer (op het moment van de plaatsing nog inschrijver) bevindt zich immers in een heel andere positie dan een onderaannemer.

Een inschrijver weet uit de aard der zaak niet of hij een opdracht zal toegewezen krijgen. Vaak zal dit niet het geval zijn. Indien het verbod zou worden uitgebreid naar de opdrachtnemer, dan zou dit ertoe kunnen leiden dat een inschrijver geneigd zou kunnen zijn om deel te nemen aan minder overheidsopdrachten tegelijkertijd. In de hypothese dat hij toch alle opdrachten waaraan hij deelnam krijgt toegewezen, kan hij immers moeilijkheden ondervinden om deze gelijktijdig uit te voeren, wetende dat hij als opdrachtnemer niet de totaliteit in onderaanneming zal mogen geven. Indien het verbod zou worden uitgebreid naar de opdrachtnemer, kan hiervan een aanzienlijke mededingingsbelemmerende werking uitgaan. De situatie is anders voor de onderaannemer. Doorgaans zal de onderaannemingsketen, in het geval geen beroep wordt gedaan op de draagkracht van een onderaannemer, pas concreet vorm krijgen zodra de kennisgeving van de gunningsbeslissing is verstuurd. De aanbestedende overheid kan de inschrijvers verzoeken de onderaannemers aan te duiden, maar deze aanduiding is indicatief (gelet op de woorden "eventueel voornemens").

In overweging 32 van de Richtlijn 2004/18/EG werd verklaard dat de mogelijkheid van onderaanneming kleine en middelgrote ondernemingen kan aanmoedigen om mee te dingen naar overheidsopdrachten. Dankzij onderaanneming kunnen dergelijke ondernemingen deelnemen aan plaatsingsprocedures en maken zij kans op de gunning ongeacht de omvang van opdracht. Onderaanneming draagt er aldus inderdaad toe bij dat de doelstellingen van de Richtlijnen overheidsopdrachten worden verwezenlijkt door het aantal potentiële kandidaten voor overheidsopdrachten te vergroten (conclusies van de advocaat-generaal Sharpston in de Zaak C-406/14, punt 30). Anders gesteld : het feit dat inschrijvers-KMO's weten dat zij, in geval zij de opdracht krijgen toegewezen, één of meerdere onderaannemers kunnen aanstellen, moedigt hen aan om ondanks de omvang van de opdracht die voor hen eerder groot kan zijn, toch een aanvraag tot deelneming of een offerte in te dienen. Het komt ons voor dat het beginsel dat in de rechtspraak van het Hof van Justitie wordt gehuldigd (waarbij weliswaar nog geen rekening kon worden gehouden met artikel 71.6 van Richtlijn 2014/24/EU) waarbij het beroep op onderaanneming algemeen mogelijk wordt geacht zonder dat daarop, in beginsel, beperkingen mogen worden ingevoerd, in dit licht moet begrepen worden (arrest C 406/14, overweging 32 en verder). Aangezien het verbod van artikel 12/3, § 1, niet van toepassing is op de opdrachtnemer, en dus ook de deelname van inschrijvers of kandidaten aan de plaatsingsprocedure niet kan ontmoedigen, kwam het ons voor dat dit verbod niet problematisch was, noch het licht van het arrest C-406/14, noch in het licht van artikel 71.6 en 71.8 van Richtlijn 2014/24/EU. (Antwoord op vraag d)) De mogelijkheid tot beperking van de onderaannemingsketen zoals die blijkt artikel 62.2 Richtlijn 2014/24/EU heeft een andere finaliteit dan het in artikel 12/3, § 1, van het ontwerp vervatte verbod. In het ene geval betreft het uitzonderlijke kritieke taken die precies door hun kritieke aard beter rechtstreeks door de inschrijver worden verricht. In het andere geval betreft het een verbod ter voorkoming van inbreuken door onderaannemers op de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht. Gelet op dit gegeven komt het ons voor dat uit de in artikel 62.2 bedoelde mogelijkheid niet a contrario mag worden afgeleid dat elk verbod op onderaanneming in een ander geval niet mogelijk zou zijn.

Het komt ons eerder voor dat uit de voormelde bepaling volgt dat de Europese regelgever in sommige gevallen blijkbaar verregaande beperkingen op onderaanneming met het Europees verdrag gerechtvaardigd acht." 5.4. Gelet op hetgeen voorafgaat, verdient het aanbeveling om in het verslag aan de Koning de verbodsbepaling van het ontworpen artikel 12/3, § 1, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 duidelijker te situeren ten opzichte van de overeenkomstige richtlijnbepalingen en om erin tevens aan te geven waarom de ontworpen bepaling kan worden geacht voldoende recht te doen aan het evenredigheidsvereiste. 6. Het ontworpen artikel 12/3, § 2, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 12 van het ontwerp) houdt eveneens een beperking in van de mogelijkheid tot onderaanneming. Ook voor deze beperking inzake onderaanneming kan geen uitdrukkelijke grondslag in de Richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU worden gevonden.

Artikel 71, lid 5, vijfde alinea, b), van Richtlijn 2014/24/EU bepaalt dat de verplichtingen inzake het overmaken van gegevens van onderaannemers kan worden uitgebreid tot 'onderaannemers van de onderaannemers van de hoofdaannemer of verderop in de keten van onderaannemers'. [21] De vraag rijst derhalve of ten aanzien van het ontworpen artikel 12/3, § 2, niet mutatis mutandis de vragen kunnen worden opgeworpen als die welke in dit advies met betrekking tot het ontworpen artikel 12/3, § 1, zijn gesteld.

De gemachtigde deelde in dat verband het volgende mee : « De antwoorden voor [de voorgaande vraag], a), c) en d) zijn naar analogie ook van toepassing voor het beantwoorden van [deze vraag].

Vandaar dat dan ook wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 en hieronder slechts de specifieke aspecten eigen aan artikel 12/3, § 2, behandeld worden.

Op vraag van sommige leden van de Commissie voor de overheidsopdrachten werd de maatregel, die initieel alleen voorzien was wat de opdrachten voor werken betreft, uitgebreid naar de opdrachten voor diensten in de fraudegevoelige sectoren.

De aldus uitgewerkte beperking van de onderaannemingsketen geldt alleen voor de opdrachten voor werken en voor de opdrachten voor diensten in de fraudegevoelige sectoren (...). Zelfs in zijn meest strenge vorm gaat de beperking (nog onafgezien van onderstaande doorbrekingsmogelijkheid) niet verder dan het tweede niveau. De opdrachtnemer kan de totaliteit van de opdracht in onderaanneming geven en de onderaannemer van het eerste niveau kan nogmaals in onderaanneming geven maar moet ook een deel van de hem toegewezen opdracht zelf uitvoeren (zie artikel 12/3, § 1).

Als het een opdracht voor werken betreft die volgens zijn aard in een categorie wordt ingedeeld overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 september 1991, dan komt daar nog de mogelijkheid tot een derde niveau bij.

Wat de proportionaliteit van de maatregel betreft moet er ook op worden gewezen dat de beperking tot twee dan wel drie niveaus kan worden doorbroken. Meer bepaald dat een bijkomend niveau van onderaanneming mogelijk werd gemaakt mits voorafgaand schriftelijk akkoord van de aanbestedende overheid, of zelfs zonder akkoord van deze laatste, wegens onvoorzienbare omstandigheden. In het laatste lid worden ook in een aantal uitzonderingen voorzien.

Sommige leden van de COO hebben zich in de loop van de bespreking de vraag gesteld of het niet meer aangewezen zou zijn, in het kader van de verenigbaarheid met de Europese Verdragen, de toepassing van de beperking van de onderaannemingsketen afhankelijk te maken van een bepaling in die zin in de opdrachtdocumenten (dus een mogelijkheid voor de aanbestedende overheid om een dergelijke beperking in te voeren in plaats van een verplichting). Zij waren van mening dat de aanbestedende overheid de hier bedoelde beperking van de onderaannemingsketen aldus meer zou kunnen afstemmen op de eigenheden van elke opdracht (daaraan zou kunnen worden toegevoegd : en zijn eigen verificatiemogelijkheden). Ook op politiek niveau waren de meningen op dit punt initieel verdeeld. » De gemachtigde voegde daar aan toe : « Gezien de vele vragen vanwege de Raad van State zullen wellicht op dit punt nog inhoudelijke besprekingen moeten gevoerd worden, op basis van het advies van de Raad van State. » 7. Het ontworpen artikel 12/4 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 12 van het ontwerp) voorziet voor de aanbesteder in de mogelijkheid om te eisen dat de "onderaannemers, op welke plaats in de onderaannemingsketen zij ook optreden en in verhouding tot het deel van de opdracht dat zij uitvoeren, voldoen aan de minimumeisen inzake financiële en economische draagkracht en technische en beroepsbekwaamheid die door de opdrachtdocumenten zijn opgelegd.Dit doet geen afbreuk aan de in artikel 12, § 1, bedoelde aansprakelijkheid van de opdrachtnemer ten aanzien van de aanbesteder".

Artikel 71, lid 6, b), van Richtlijn 2014/24/EU voorziet in de mogelijkheid voor aanbesteders om 'conform de artikelen 59, 60 en 61, [te] controleren (...) of er gronden voor uitsluiting van onderaannemers in de zin van artikel 57 voorhanden zijn'. Deze mogelijkheid betreft bijgevolg de uitsluitingsgronden, maar niet de in artikel 58 bedoelde selectiecriteria. [22] Artikel 88, lid 6, b), van Richtlijn 2014/25/EU bevat een gelijkaardige regeling als die in artikel 71, lid 6, b), van Richtlijn 2014/24/EU. Het lijkt bijgevolg de wil van de Europese regelgever te zijn om de uitsluitingscriteria wél en de selectiecriteria niet te laten doorwerken doorheen de keten. Beide criteria hebben dan ook elk een eigen finaliteit. Artikel 63, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU voorziet bovendien in de mogelijkheid om "[m]et betrekking tot de in artikel 58, lid 3, bedoelde criteria inzake economische en financiële draagkracht en de in artikel 58, lid 4, bedoelde criteria inzake technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid' beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten. In dat geval dient de ondernemer aan te tonen dat hij zal kunnen beschikken over de nodige middelen, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een verbintenis daartoe van deze andere entiteiten. Artikel 79, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU bevat een gelijkaardige bepaling. Dergelijke regeling is uiteraard niet mogelijk voor uitsluitingscriteria : een inschrijver kan bijvoorbeeld niet opwerpen dat hij weliswaar is veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie (artikel 57, lid 1, a), van Richtlijn 2014/24/EU), maar dat een onderaannemer, die zich ertoe heeft verbonden de opdracht mee uit te voeren, nog wel een blanco strafblad heeft.

Hoewel het facultatieve karakter in hoofde van de aanbesteder en de beperking tot het gedeelte dat de betrokken onderaannemer zal uitvoeren ('in verhouding tot het deel van de opdracht dat zij uitvoeren') de strengheid van het ontworpen artikel 12/4 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 enigszins kan milderen, blijft het de vraag of dit volstaat opdat deze bepaling verenigbaar zou zijn met de betrokken Richtlijnen. Ook het gegeven dat het actueel geldende artikel 12, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 een gelijkaardige regeling bevat, maakt die vraag immers niet minder relevant : de bepalingen inzake onderaanneming in de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG waren immers uiterst beperkt en lieten aan de lidstaten een ruimere invullingsruimte." 20.2 Nadat de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 23 maart 2017 advies 61.030/1 uitbracht, heeft het Hof van Justitie in een arrest van 5 april 2017 bovendien als volgt geoordeeld [23] : « 1) Voor een overheidsopdracht die niet valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1336/2013 van de Commissie van 13 december 2013, maar een duidelijk grensoverschrijdend belang vertoont, moeten de artikelen 49 en 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een bepaling van een nationale regeling als artikel 24, lid 5, van de Lietuvos Respublikos Viesuju pirkimu istatymas (Litouwse wet betreffende overheidsopdrachten), waarin wordt bepaald dat indien een beroep wordt gedaan op onderaannemers om een overheidsopdracht voor werken uit te voeren, het hoofdgedeelte van de werken dat als zodanig is omschreven door de aanbestedende dienst, door de gekozen inschrijver zelf moet worden uitgevoerd. [...] 3) Artikel 54, lid 6, van Richtlijn 2004/17, zoals gewijzigd bij verordening nr.1336/2013, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een beding van een bestek, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde punt 4.3, dat vereist dat wanneer een gezamenlijke offerte wordt ingediend door meerdere inschrijvers, de bijdrage van elke inschrijver om te voldoen aan de toepasselijke vereisten inzake beroepsbekwaamheid evenredig is aan het deel van de werken dat hij daadwerkelijk zal uitvoeren indien de betrokken opdracht hem wordt gegund." Uit het arrest van 5 april 2017 kan in de eerste plaats worden afgeleid dat een verbod in hoofde van de hoofdaannemer (inschrijver) om "het hoofdgedeelte" van de werken in onderaanneming te geven, niet verenigbaar is met de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (en niet enkel met specifieke Richtlijnbepalingen, zoals bleek uit het eerder vermelde arrest C-406/14). Net zoals artikel 71, lid 8, van Richtlijn 2014/24/EU bepaalt artikel 42, lid 6, van Richtlijn 2014/23/EU dat de lidstaten de maatregelen met betrekking tot onderaannemers aannemen "met inachtneming van het Unierecht". In beide arresten gaat het uiteraard om een verbod in hoofde van de hoofdaannemer, terwijl het om advies voorgelegde ontwerp een verbod betreft in hoofde van een onderaannemer.

Daarnaast lijkt artikel 54 van het ontwerp, op grond waarvan de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst "kan eisen dat de onderaannemers, ongeacht het niveau waarop ze tussenkomen in de onderaannemingsketen, beantwoorden aan de door de concessiedocumenten opgelegde selectievoorwaarden inzake technische en beroepsbekwaamheid, proportioneel met het gedeelte van de concessie dat ze uitvoeren", problematisch in het licht van het oordeel van het Hof van Justitie dat artikel 54, lid 6, van Richtlijn 2004/17/EG zich verzet tegen de verplichting in het bestek "dat wanneer een gezamenlijke offerte wordt ingediend door meerdere inschrijvers, de bijdrage van elke inschrijver om te voldoen aan de toepasselijke vereisten inzake beroepsbekwaamheid evenredig is aan het deel van de werken dat hij daadwerkelijk zal uitvoeren indien de betrokken opdracht hem wordt gegund". Artikel 38, lid 2 en 3, van Richtlijn 2014/23/EU stemt in essentie overeen met artikel 54, lid 6, van Richtlijn 2004/17/EG. [24] 20.3 Het heden om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt weliswaar tot het omzetten in de interne rechtsorde van andere Richtlijnen dan de Richtlijnen 2014/24/EU en 2004/17/EG. Niettemin strekt het ontwerp tot het omzetten van gelijkaardige bepalingen van Richtlijn 2014/23/EU. Er kan worden vastgesteld dat het verslag aan de Koning bij het ontwerp een verantwoording bevat van de verenigbaarheid met het unierecht van (uitsluitend) artikel 53 van het ontwerp. Tegelijk wordt in het verslag aan de Koning evenwel vermeld dat het Hof van Justitie zich tot op heden niet heeft kunnen uitspreken "over beperkingen van de onderaannemingsketen in uitvoering van artikel 42.4 van Richtlijn 2014/23/EU". Het verdient aanbeveling om bij de in het voornoemde verslag aan de Koning weergegeven verantwoording tevens de regeling van de artikelen 53 en 54 van het ontwerp te betrekken, mede rekening houdend met de in herinnering gebrachte opmerkingen die de Raad van State, afdeling Wetgeving, eerder in advies 61.030/1 heeft geformuleerd en met de aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 67 21. In artikel 67, eerste lid, 2°, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van "tien procent van het aanvankelijke bedrag van de concessie".Het verdient aanbeveling om, in plaats daarvan, melding te maken van "tien procent van de waarde van de oorspronkelijke concessie", hetgeen nauwer aansluit bij artikel 43, lid 2, eerste alinea, ii), van Richtlijn 2014/23/EU. Artikel 68 22. Artikel 68, § 2, van het ontwerp, bevat een opsomming van gevallen waarin een wijziging aan de concessie als wezenlijk wordt beschouwd. De inleidende zin van deze bepaling suggereert dat enkel in de opgesomde gevallen sprake is van een wezenlijke wijziging, terwijl artikel 43, lid 4, van Richtlijn 2014/23/EU, waarvan deze bepaling de omzetting vormt, stelt dat een wijziging "in elk geval geacht [wordt] wezenlijk te zijn wanneer aan één of meer van de volgende voorwaarden is voldaan". Het niet-beperkende karakter van de opsomming dient beter tot uiting te komen in de tekst van artikel 68, § 2, van het ontwerp.

Artikelen 77 en 78 23. De artikelen 77 en 78 van het ontwerp stellen de inwerkingtreding van de wet van 17 juni 2016 en van het ontworpen koninklijk besluit [25] vast op 30 juni 2017.De nieuwe regeling is van toepassing op de concessies waarvoor vanaf die datum een aankondiging van concessie wordt bekendgemaakt of had moeten worden bekendgemaakt, alsook op de concessies waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum een uitnodiging voor het indienen van een offerte wordt verstuurd.

In beginsel dient de datum van inwerkingtreding van een regeling zo te worden bepaald dat de rechtsonderhorigen over voldoende tijd beschikken om van de nieuwe regeling kennis te nemen en er zich naar te richten. Ook al is de omzettingstermijn van Richtlijn 2014/23/EU reeds op 18 april 2016 verstreken, [26] moet worden vastgesteld dat in casu niet aan deze voorwaarde is voldaan.

Gelet op de vooropgestelde datum van inwerkingtreding zullen de rechtsonderhorigen wellicht immers slechts over enkele dagen beschikken om van het koninklijk besluit kennis te nemen nadat het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Concessies waarvan de plaatsing reeds geruime tijd is voorbereid zullen vanaf 30 juni 2017 plotsklaps moeten voldoen aan alle vereisten van het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit, waarvan aanbesteders op heden nog geen kennis hebben of kunnen hebben.

In het licht van de voorgaande opmerking rijst de vraag of het wel aanbeveling verdient om de datum van inwerkingtreding van 30 juni 2017 ongewijzigd in het ontwerp te handhaven.

Uitvoeringsbepaling 24. Het ontwerp moet worden vervolledigd met een uitvoeringsbepaling. Slotopmerking 25.1. In diverse bepalingen van het ontwerp is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst.

Louter bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op volgende discordanties : - in artikel 2, 13°, b), bevat de Nederlandse tekst geen tegenhanger van het woord "déclare" in de Franse tekst en in artikel 2, 13°, c), stemt "na te gaan of er uitsluitingsgronden zijn" niet overeen met "vérifier l'absence de motifs d'exclusion"; - in artikel 8 stemt "opgemaakt" in de Nederlandse tekst niet overeen met "développé et mis à disposition" in de Franse tekst; - in artikel 18, § 3, tweede lid, stemt de zinsnede "Ces documents sont signés" in de Franse tekst niet volledig overeen met de zinsnede "Deze documenten kunnen (...) ondertekend worden" in de Nederlandse tekst; - in artikel 37, § 1, eerste lid, stemt de zinsnede "en absence d'un tel avis" niet overeen met de zinsnede "in aanwezigheid daarvan"; - in artikel 38, eerste lid, stemt "pouvoir adjucateur" (aanbestedende overheid) in de Franse tekst niet overeen met het ruimere begrip "aanbesteder" in de Nederlandse tekst; - in de Nederlandse tekst van artikel 39, eerste lid, is het gepaster te spreken van het "aanvullen" dan van het "invullen" van het deel B van het DVB; - de verwijzingen in de Nederlandse tekst van artikel 42, § 1, vierde lid, moeten in overeenstemming worden gebracht met de verwijzingen in de Franse tekst; - in de Nederlandse tekst van artikel 60, eerste lid, wordt gesteld dat een beding of praktijk van rechtswege nietig "wordt", terwijl in de Franse tekst de bewoording "est nulle et non avenue" wordt gehanteerd; - in de Nederlandse tekst van artikel 60, tweede lid, ontbreken na de woorden "een contractueel beding of" de woorden "een praktijk"; - de woorden "voor werken of een concessie voor de in bijlage 1 bij dit besluit bedoelde diensten", in de Nederlandse tekst van artikel 63, § 1, eerste lid, van het ontwerp, komen niet voor in de Franse tekst (en lijken, gelet op de inhoud van bijlage 1 bij het ontwerp, weinig zin te hebben); - de redactie van de Nederlandse tekst van artikel 66 dient beter te worden afgestemd op de Franse tekst, opdat tegelijk de grammaticale tekortkoming ("(...) ten gevolge van : 1° in toepassing van (...)") zou worden weggewerkt; - in artikel 70, § 2, eerste lid, stemt de zinsnede "qui relèvent de son domaine public" niet volledig overeen met de zinsnede "zo zover het terreinen of bouwwerken van zijn openbaar domein betreft"; - de woorden "boetes en straffen", in de Nederlandse tekst van artikel 71, § 1, eerste lid, stemmen niet overeen met de zinsnede "des pénalités ou des amendes pour retard", in de Franse tekst van die bepaling; - in de Franse tekst van artikel 72, eerste lid, wordt melding gemaakt van de woorden "exclure le concessionnaire de ses concessions", terwijl in de Nederlandse tekst enkel sprake is van "de concessiehouder uit te sluiten" zonder dat er een tegenhanger is van woorden "de ses concessions". 25.2. Daarnaast kan, eveneens bij wijze van voorbeeld, worden gewezen op een aantal taalkundige en redactionele tekortkomingen : - in de Franse tekst van artikel 2, 8°, moet tussen de woorden "ou à" en "prescription" het woord "une" worden toegevoegd; - in de Nederlandse tekst van artikel 8 moeten de woorden "ter zake" worden weggelaten; - in de Nederlandse tekst van artikel 14, eerste lid, 1°, moet "gespecialiseerd instrumenten" worden vervangen door "gespecialiseerde instrumenten"; - in de Nederlandse tekst van artikel 18, § 3, eerste lid, moet het woord "fazen" worden vervangen door "fases" of "fasen"; - in de Nederlandse tekst van artikel 37, § 3, tweede lid, moet "afwijking" worden vervangen door "afwijken"; - de Nederlandse tekst van artikel 38, eerste lid, is zeer moeilijk leesbaar en wordt om die reden het best aangepast; - in de Nederlandse tekst van artikel 42, § 1, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van een "bijzondere concessie", terwijl het begrip "bepaalde concessie" in artikel 49 van de wet van 17 juni 2016 duidelijker is. Hetzelfde geldt voor het woord "entiteiten" (in de wet : "instanties"); - in de Nederlandse tekst van artikel 42, § 1, tweede lid, moeten de woorden "de selectievoorwaarden et beantwoorden" worden vervangen door "aan de selectievoorwaarden te beantwoorden"; - in de Nederlandse tekst van artikel 48 wordt naast het begrip "waarborg" ook het begrip "borgstelling" (tweede lid, 4°) gehanteerd, terwijl in de Franse tekst steeds sprake is van "garantie". Er zou ook in de Nederlandse tekst van de ontworpen bepaling op dit punt een grotere eenvormigheid moeten zijn; - in de Nederlandse tekst van artikel 48, tweede lid, 6° moet het woord "dor" worden vervangen door het woord "door"; - in de Nederlandse tekst van artikel 52, § 1, eerste lid, moet tussen "bestaan" en "uitsluitingsgronden" het woord "van" worden toegevoegd; - in de Nederlandse tekst van artikel 52, § 2, zesde lid, moet het woord "et" worden vervangen door "en"; - in de Nederlandse tekst van artikel 52, § 3, 1°, en van artikel 53, § 3, moet "en die niet" telkens worden vervangen door "dat niet"; - in de Nederlandse tekst van artikel 53, § 3, ontbreekt voor het woord "aanleiding" het woord "geeft"; - in de Nederlandse tekst van artikel 57, § 2, 2°, c), van het ontwerp is het beter "brevetten" te vervangen door "octrooien" [27]; - in de Nederlandse tekst van artikel 59, § 5, moet "om" worden vervangen door "op"; - in de Nederlandse tekst van artikel 63, § 1, eerste lid, ontbreekt tussen de woorden "voorzien is" en "een prijs" het woord "in"; - de Nederlandse tekst van artikel 65, § 1, eerste lid, 3°, bevat inhoudelijk twee maal dezelfde zin; - in de Nederlandse tekst van artikel 68 is het raadzaam om zowel in de eerste als de tweede paragraaf melding te maken van een "wezenlijke" wijziging (en niet "substantieel", zoals in de inleidende zin van artikel 68, § 2, van het ontwerp, het geval is); - in de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 71, § 2, moet voor "ambtshalve maatregelen" het woord "een" worden weggelaten; - in artikel 71, § 2, eerste lid, 2°, a), wordt verwezen naar een niet bestaande "paragraaf 2/2 ».

De griffier, Wim Geurts De voorzitter, Marnix Van Damme

25 JUNI 2017. - Koninklijk besluit betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten, de artikelen 3, § 1, tweede, derde en vijfde lid, 28, § 2, tweede en derde lid, 29, tweede lid, 30, § 2, derde lid, 32, eerste lid, 42, derde lid, 43, § 1, 1°, 44, § 2, 46, § 1, derde lid, en § 7, 48, § 4, 50, § 1, tweede lid, 51, § 1, eerste lid, 1°, en § 2, 54, § 2, 57 en 69;

Gelet op het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren van 15 juli 2011;

Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 2 mei 2017;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse van 28 april 2017;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 mei 2017;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 15 mei 2017;

Gelet op het advies 61.559/1 van de Raad van State, gegeven op 13 juni 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities, belasting over de toegevoegde waarde en toepassingsgebied van de wet Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de volgende Richtlijnen : 1° Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties;2° Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten. Dit besluit is uitsluitend toepasselijk op de concessies die onder het toepassingsgebied van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten vallen. De concessies die worden geplaatst ofwel door personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten, ofwel door overheidsbedrijven wanneer deze laatste niet optreden in het kader van hun taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie, zijn evenwel slechts onderworpen aan de bepalingen van de titels 1, 2 en 4, alsook aan de artikelen 49, 50, eerste lid, 2°, 51, 57, § 2, 1°, 61, 62, eerste en tweede lid, 64 tot 68 en 73, § 2. Afdeling 2. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit en onverminderd de definities van artikel 2 van de wet wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten;2° de wet overheidsopdrachten : de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;3° elektronisch platform : het platform bedoeld in artikel 14, § 7, van de wet inzake overheidsopdrachten;4° de gekwalificeerde elektronische handtekening : de geavanceerde elektronische handtekening bedoeld in artikel 3, 12°, van Verordening 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, die is aangemaakt met een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen en die gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen;5° het indieningsrapport : rapport aangemaakt door het elektronisch platform dat een lijst bevat van de door de kandidaat of inschrijver verzonden documenten in het kader van de plaatsingsprocedure;6° concessie in een fraudegevoelige sector : a) een concessie voor werken;of b) een concessie voor diensten geplaatst in het kader van de activiteiten bedoeld in artikel 35/1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers die onder het toepassingsgebied van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor loonschulden vallen;7° leidend ambtenaar : de ambtenaar of ieder persoon die belast is met de leiding van en het toezicht op de uitvoering van de concessie;8° straf : financiële sanctie ten aanzien van de concessiehouder wegens een inbreuk op een wettelijke of reglementaire bepaling of een voorschrift van de concessiedocumenten;9° vertragingsboete : forfaitaire vergoeding verschuldigd door de concessiehouder wegens een vertraging in de uitvoering van de concessie;10° ambtshalve maatregel : sanctie toepasbaar op de concessiehouder in geval van een ernstige tekortkoming bij de uitvoering van de concessieovereenkomst;11° betaling in mindering : betaling van een deel van de prijs van de concessie na verstrekte en aanvaarde prestaties;12° voorschot : betaling van een deel van de prijs van de concessie voorafgaand aan verstrekte en aanvaarde prestaties;13° Document van voorlopig bewijs (DVB) : officiële verklaring, opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 6, waarin de ondernemer : a) verklaart dat de uitsluitingsgronden niet van toepassing zijn of dat corrigerende maatregelen zijn genomen;b) verklaart dat voldaan is aan de betrokken selectievoorwaarde(n) en, in voorkomend geval, aan de criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten;c) de informatie verstrekt die de aanbesteder toegang verleent tot de gratis beschikbare databanken om na te gaan of er uitsluitingsgronden zijn en of voldaan is aan de selectievoorwaarden en, in voorkomend geval, aan de objectieve criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten;d) zich ertoe verbindt de bewijsstukken te verstrekken indien geen gratis beschikbare databanken bestaan;14° wijziging van de concessie : iedere aanpassing van de contractuele voorwaarden van de concessie tijdens de uitvoering ervan;15° contractuele documenten : alle documenten betreffende de uitvoering van de concessie, in hoofdzaak de concessiedocumenten en de definitieve offerte goedgekeurd door de concessiehouder;16° dag : kalenderdag, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald in dit besluit;17° variante : een alternatieve ontwerp- of uitvoeringswijze die hetzij op vraag van de aanbesteder, hetzij op initiatief van de concessiehouder wordt ingediend;18° taken van openbare dienst : taken van openbare dienst in de zin van een wet, een decreet of een ordonnantie. Afdeling 3. -- Belasting over de toegevoegde waarde

Art. 3.Behoudens andersluidende bepaling in dit besluit is elk bedrag vermeld in dit besluit een bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde. Afdeling 4. - Toepassingsgebied van de wet en drempels

Art. 4.De drempel bedoeld in artikel 3, § 1, tweede en derde lid, van de wet bedraagt 5.225.000 euro.

Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt aangepast door de bevoegde minister op basis van de herzieningen bedoeld in artikel 9 van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten.

Art. 5.De drempel bedoeld in artikel 43, § 1, 1°, van de wet bedraagt 1.750.000 euro.

Art. 6.Een niet-limitatieve lijst van de publiekrechtelijke instellingen bedoeld in artikel 2, 1°, c), van de wet en de overheidsbedrijven bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit.

TITEL 2. - Bepalingen betreffende de plaatsing van concessies HOOFDSTUK 1. - Bekendmaking Afdeling 1. -- Algemene bekendmakingsregels

Art. 7.§ 1. Onverminderd paragraaf 2 en behalve de in artikel 43 van de wet bedoelde gevallen, worden de aankondigingen betreffende de concessies in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen bekendgemaakt.

De aankondigingen bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen mogen geen andere inhoud hebben dan die bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, maar vermelden de datum van verzending van de aankondiging naar het Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

De bekendmaking in het Bulletin der Aanbestedingen mag niet plaatsvinden vóór de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De bekendmaking mag evenwel plaatsvinden in het Bulletin der Aanbestedingen vóór de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie wanneer de aanbesteder niet werd ingelicht over de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie binnen 2 dagen na bevestiging van de ontvangst van de aankondiging overeenkomstig artikel 9, tweede lid. § 2. Onverminderd artikel 35, derde lid, van de wet en behalve de in artikel 43 van de wet bedoelde gevallen worden de aankondigingen betreffende de concessies voor werken van de aanbestedende overheden en overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst, waarvan de geraamde waarde lager is dan de drempel bedoeld in artikel 4, eerste lid, enkel bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen, onverminderd de mogelijkheid voor de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf om deze aankondigingen ook bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie. In dat geval moet de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf de bepalingen van paragraaf 1 naleven. § 3. Voor concessies die, overeenkomstig de wet, onderworpen zijn aan de bekendmaking, geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen en, in voorkomend geval, in het Publicatieblad van de Europese Unie, als officiële bekendmaking.

Geen andere bekendmaking of verspreiding mag plaatsvinden vóór de bekendmaking van de aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen en, in voorkomend geval, in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze mag geen andere inhoud hebben dan deze van de officiële bekendmaking. § 4. Onverminderd de artikelen 8, 10, 11, 12 en 13, bevatten de concessieaankondiging, de aankondiging van gegunde concessie en de vooraankondiging de in de bijlagen 2 tot 5 vermelde informatie in de vorm van elektronische standaardformulieren, ontwikkeld en beschikbaar gesteld door de federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, die worden opgesteld op basis van Uitvoeringsverordening 2015/1986 van de Europese Commissie van 11 november 2015 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten. § 5. De aankondigingen betreffende de concessies worden elektronisch opgesteld en verzonden.

Art. 8.Wanneer de aanbesteder een officiële bekendmaking wil verbeteren of aanvullen, publiceert hij, overeenkomstig dit hoofdstuk, een rechtzettingsbericht in de vorm van een standaardformulier opgemaakt en ter beschikking gesteld door de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning op basis van de uitvoeringsverordening 2015/1986 van de Europese Commissie van 11 november 2015 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten.

Art. 9.De aanbesteder wordt geacht het bewijs van de verzending van de aankondiging te kunnen leveren.

De door het Bureau voor publicaties van de Europese Unie en door de federale overheidsdienst Beleid en Ondersteuning verstrekte bevestiging van de ontvangst van de aankondiging en van de bekendmaking van de verzonden informatie, met vermelding van de datum van bekendmaking, geldt als bewijs van de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - De concessieaankondiging

Art. 10.Onverminderd de artikelen 34 en 43 van de wet wordt voor elke concessie een concessieaankondiging bekendgemaakt die de in bijlage 2 vermelde informatie bevat. Afdeling 3. -- De aankondiging van gegunde concessie

Art. 11.Binnen de in artikel 44 van de wet bepaalde termijnen wordt voor elke concessie een aankondiging van gegunde concessie bekendgemaakt die de in bijlage 3 vermelde informatie bevat. Afdeling 4. -- De concessies voor sociale en andere specifieke

diensten bedoeld in artikel 34 van de wet

Art. 12.Overeenkomstig artikel 34, § 1, en artikel 42, tweede lid, van de wet geeft de aanbesteder die een concessie voor sociale en andere specifieke diensten bedoeld in artikel 34 van de wet wil plaatsen, zijn voornemen te kennen door een vooraankondiging bekend te maken die de in bijlage 4 vermelde informatie bevat.

Art. 13.Overeenkomstig artikel 34, § 1, en artikel 44 van de wet maakt het resultaat van de plaatsingsprocedure van een concessie voor sociale en andere specifieke diensten bedoeld in artikel 34 van de wet het voorwerp uit van een aankondiging van gegunde concessie die de in bijlage 5 vermelde informatie bevat. HOOFDSTUK 2. -- Algemene bepalingen Afdeling 1. - Elektronische communicatie

Art. 14.Onverminderd artikel 45 van de wet en artikel 7, § 5, van dit besluit zijn de aanbesteders niet verplicht elektronische middelen te gebruiken voor de communicatie, informatie-uitwisseling en indiening van aanvragen tot deelneming en offertes in de volgende gevallen : 1° wanneer, wegens de gespecialiseerde aard van de concessie, niet algemeen beschikbare gespecialiseerde instrumenten, middelen of bestandsformaten nodig zijn voor het gebruik van elektronische communicatiemiddelen of wanneer de benodigde instrumenten, middelen of bestandsformaten niet ondersteund worden door algemeen beschikbare toepassingen;2° wanneer de applicaties voor ondersteuning van de bestandsformaten die geschikt zijn voor de omschrijving van de offertes bestandsformaten gebruiken die niet door andere open of algemeen beschikbare toepassingen kunnen worden verwerkt, of onderworpen zijn aan een eigendomsgebonden licentieregeling en niet door de aanbesteder als downloads of gebruik op afstand beschikbaar kunnen worden gesteld;3° wanneer voor het gebruik van elektronische communicatiemiddelen gespecialiseerde kantoor-apparatuur nodig is waarover de aanbesteders doorgaans niet beschikken;4° wanneer voor de concessiedocumenten de indiening vereist is van fysieke of schaalmodellen die niet langs elektronische weg kunnen worden verzonden;5° voor de concessies voor sociale diensten en andere specifieke diensten bedoeld in artikel 34 van de wet;6° in de gevallen bedoeld in artikel 43 van de wet;7° wanneer het gebruik van andere dan elektronische communicatiemiddelen nodig is, hetzij vanwege een inbreuk op de beveiliging van die elektronische communicatiemiddelen, hetzij voor de bescherming van de bijzonder gevoelige aard van de informatie waarvoor een dermate hoog beschermingsniveau nodig is dat dit niveau niet afdoende kan worden gewaarborgd via elektronische instrumenten en middelen die algemeen beschikbaar zijn voor de ondernemers. In de gevallen bedoeld in de eerste lid gebeurt de communicatie mondeling in de mate als aangegeven in artikel 15, per post, per fax, door persoonlijke afgifte tegen ontvangstbewijs of via een combinatie van deze middelen. Afdeling 2. - Mondelinge communicatie

Art. 15.Mondelinge communicatie, ook telefonisch, is enkel toegestaan voor de overdracht van andere informatie dan de essentiële elementen van een plaatsingsprocedure van een concessie en voor zover de inhoud van deze mondelinge communicatie voldoende gedocumenteerd wordt op een duurzame drager. HOOFDSTUK 3. - Procedurele waarborgen Afdeling 1. - Concessiedocumenten

Art. 16.Onverminderd de artikelen 10 en 12 bevatten de concessiedocumenten ten minste de bepalingen betreffende : 1° het voorwerp van de concessie;2° de identificatie van de aanbesteder;3° de looptijd van de concessie overeenkomstig artikel 37 van de wet;4° de technische en functionele specificaties van de werken en diensten die het voorwerp zijn van de concessie;5° de uiterste datum en de modaliteiten voor de indiening van offertes, hun vorm, hun inhoud en de ondertekening ervan;6° de minimale eisen waaraan de offertes moeten voldoen en de overige regelmatigheidsvoorwaarden van de offertes;7° de verbintenissen van de inschrijvers die voortvloeien uit de indiening van offertes en de looptijd ervan;8° de beschrijving van de organisatie van de procedure en, in dit kader, de analyse van de offertes en de onderhandelingen overeenkomstig artikel 46 van de wet en artikel 30 van dit besluit;9° de gunningscriteria en de toepassingsmodaliteiten ervan overeenkomstig artikel 55 van de wet;10° de modaliteiten voor het sluiten van de concessie overeenkomstig artikel 56 van de wet;11° de uitvoeringsvoorwaarden van de concessie overeenkomstig titel 3 en in dit kader : a) de algemene en specifieke verplichtingen van de concessiehouder;b) de uitvoeringsmodaliteiten van de werken en/of van de diensten;c) de waarborgen voor een goede uitvoering die de concessiehouder moet bieden overeenkomstig de bepalingen van artikel 48;d) de clausules betreffende de contractuele inbreuken van de concessiehouder en de toepasselijke sancties;e) de omvang van de aansprakelijkheid van de concessiehouder en de door hem af te sluiten verzekeringen;f) de rechten van de concessiehouder en van de aanbesteder op de gronden en op de bestaande of op te richten bouwwerken met het oog op de uitvoering van de concessie, tijdens de looptijd van de concessie en na afloop ervan;g) de modaliteiten voor de oplevering van de prestaties omtrent de werken die het voorwerp uitmaken van de concessie;h) de modaliteiten voor de beëindiging van de concessie en de gevolgen ervan.

Art. 17.Onverminderd de artikelen 10 en 12 bevatten de concessiedocumenten in voorkomend geval de vermeldingen betreffende : 1° de varianten, percelen of opties;2° de geheimhoudingsplicht in verband met de informatie die de aanbesteder beschikbaar stelt tijdens de plaatsingsprocedure met het oog op de gunning en uitvoering van de concessie;3° aanvullend op de concessieaankondiging, de vermeldingen betreffende : a) de toepasselijke uitsluitingsgronden en de selectievoorwaarden of de criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten, de modaliteiten ervan voor het bewijs en de controle door de aanbesteder, overeenkomstig de artikelen 48 tot 54 van de wet en de artikelen 31 tot 42 van dit besluit;b) de modaliteiten voor de indiening, opening en ondertekening van de aanvragen tot deelneming, en de inhoud ervan;4° de toegestane wijzigingen van de samenstelling van combinaties van ondernemers tussen de selectie en de indiening van offertes en/of het verbod voor de afzonderlijk geselecteerde ondernemers om een gemeenschappelijke offerte in te dienen, overeenkomstig de artikel 24 van dit besluit;5° de vergoeding die de aanbesteder zal betalen, voor de deelname aan de procedure, aan niet-geselecteerde ondernemers, alsook de berekeningsmodaliteiten en voorwaarden voor de toekenning en betaling van deze prijzen;6° de uitvoeringsvoorwaarden van de concessie overeenkomstig de bepalingen van titel 3 van dit besluit en met name : a) de vorm die de combinatie van ondernemers moet aannemen overeenkomstig artikel 30, § 3, van de wet of de bijzondere voorwaarden betreffende het feit dat de concessiehouder een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid is die niet één van de specifieke vormen aanneemt als bedoeld in het Wetboek van vennootschappen;b) de bepalingen betreffende de onderaanneming overeenkomstig de artikelen 49 tot 56;c) de bepalingen betreffende de wijzigingen van de concessie waaronder de in artikel 62 bedoelde herzieningsclausules;d) de clausules betreffende de geheimhoudingsplicht en de intellectuele eigendomsrechten en naburige rechten uit hoofde van de aanbesteder en de concessiehouder;e) de openbare dienstverplichtingen ten laste van de concessiehouder;f) de verplichtingen betreffende het personeel belast met de uitvoering van de concessie;g) de modaliteiten voor de oplevering van alle prestaties die het voorwerp zijn van de concessie bij het verstrijken van de looptijd ervan;h) de clausules betreffende de door de aanbesteder te betalen prijs en de herziening ervan, overeenkomstig de artikelen 57 tot 60, 62 en 63 en/of de vergoedingen verschuldigd door de concessiehouder. Afdeling 2. - Modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot

deelneming en van de offertes Vorm, ondertekening en communicatie van de aanvragen tot deelneming en offertes

Art. 18.§ 1. Dit artikel is van toepassing in geval van gebruik van de elektronische platformen door de aanbesteder. § 2. In het kader van een procedure in één fase is de individuele handtekening van de inschrijver niet vereist op het ogenblik van het opladen op het elektronisch platform, wat betreft de offerte en haar bijlagen en het DVB. Deze documenten worden op een globale manier ondertekend op het erbij horende indieningsrapport. § 3. In het kader van een procedure in meerdere fasen, is de individuele handtekening van de kandidaat, wat betreft de aanvraag tot deelneming, niet vereist. Dit is evenmin het geval voor het DVB. Beide voormelde documenten kunnen niettemin, op het ogenblik van het opladen op het elektronisch platform, op een globale manier getekend worden op het indieningsrapport dat samen gaat met de aanvraag tot deelneming.

Als de ondernemer van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, moet het DVB opnieuw worden bijgevoegd en globaal ondertekend naar aanleiding van het in het tweede lid bedoelde indieningsrapport.

De offerte, zijn bijlagen en desgevallend het (de) DVB('s) moeten niet individueel door de kandidaat getekend worden op het moment waarop deze documenten opgeladen worden op het elektronisch platform. Deze documenten worden globaal ondertekend door middel van een handtekening op het indieningsrapport.

De verplichting bedoeld in het vorige lid is slechts van toepassing op de initiële en op de definitieve offertes. § 4. Behoudens andersluidende bepaling in de concessiedocumenten, moet het indieningsrapport waarvan sprake in de paragrafen 2 en 3 ondertekend zijn door middel van een gekwalificeerde elektronische handtekening. § 5. De handtekeningen worden afgeleverd door de perso(o)n(en) die bevoegd of gemachtigd is/zijn om de inschrijver te verbinden.

Als de ondertekening van het indieningsrapport gebeurt door een gemachtigde, vermeldt hij duidelijk zijn volmachtgever of volmachtgevers. De gemachtigde voegt de elektronische authentieke of onderhandse akte toe waaruit zijn bevoegdheid blijkt of een scan van het afschrift van zijn volmacht.

In voorkomend geval verwijst hij naar het nummer van de bijlage van het Belgisch Staatsblad waarin de akte bij uittreksel is bekendgemaakt, waarbij ook de betreffende bladzijde(n) en/of passage worden opgegeven.

Een volmachtgever kan met het oog op latere concessies de volmacht deponeren die hij aan een of meer gemachtigden heeft gegeven. Deze volmacht geldt alleen voor de concessies van de aanbesteder waarbij zij is gedeponeerd. De gemachtigde verwijst in iedere offerte naar die deponering.

Het indieningsrapport dat namens een rechtspersoon elektronisch wordt ondertekend door middel van een certificaat op naam van deze rechtspersoon, die daarbij enkel een verbintenis aangaat in eigen naam en voor eigen rekening, vereist geen bijkomende volmacht. § 6. Paragraaf 5, eerste lid, is van toepassing op elke deelnemer aan een combinatie van ondernemers wanneer de offerte wordt neergelegd door een dergelijke combinatie. Deze deelnemers zijn hoofdelijk aansprakelijk.

De in het eerste lid bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid is niet van toepassing op een architect die zou behoren tot een combinatie waarin eveneens een aannemer aanwezig is. § 7. Elke wijziging aan een offerte na de ondertekening van het indieningsrapport alsook elke intrekking, geeft aanleiding tot de verzending van een nieuw indieningsrapport dat ondertekend moet worden overeenkomstig de paragrafen 4 tot 6. Bij gebrek daaraan zullen de wijzigingen of intrekkingen nietig beschouwd worden. Deze nietigheid slaat slechts op de wijzigingen of de intrekking en niet op de offerte zelf.

Art. 19.Dit artikel is van toepassing wanneer de aanvragen tot deelneming en de offertes niet via een elektronisch platform worden ingediend.

In dit geval geeft de aanbesteder in de concessiedocumenten de formele indieningsmodaliteiten aan voor de aanvragen tot deelneming en voor de offertes, met inbegrip van de eventuele handtekeningen et de verplichtingen in dit verband.

De handtekeningen worden afgeleverd door de perso(o)n(en) die bevoegd of gemachtigd is/zijn om de inschrijver te verbinden.

Het derde lid is van toepassing op elke deelnemer aan een combinatie van ondernemers wanneer de offerte wordt neergelegd door een dergelijke combinatie. Deze deelnemers zijn hoofdelijk aansprakelijk.

De in het vierde lid bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid is niet van toepassing op een architect die zou behoren tot een combinatie waarin eveneens een aannemer aanwezig is.

Art. 20.Elk schriftelijk stuk dat met elektronische middelen werd opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, kan in een veiligheidsarchief worden opgenomen.

Voor zover dit technisch noodzakelijk is, kan elke aanvraag tot deelneming of offerte met een in het eerste lid bedoelde macro, computervirus of schadelijke instructie, als niet ontvangen worden beschouwd. De aanvraag tot deelneming of de offerte wordt in dat geval geweerd en de kandidaat of inschrijver wordt hiervan op de hoogte gebracht volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de informatie aan de kandidaten en inschrijvers.

Indien het in het eerste lid bedoelde stuk geen aanvraag tot deelneming of offerte betreft, kan het, voor zover dit technisch noodzakelijk is, als niet ontvangen worden beschouwd. In dit geval wordt de afzender daarvan onverwijld op de hoogte gebracht.

Art. 21.Door zijn aanvraag tot deelneming of offerte via elektronische communicatiemiddelen over te leggen, aanvaardt de kandidaat of inschrijver dat de gegevens van zijn aanvraag tot deelneming of offerte worden geregistreerd door het ontvangstsysteem.

Modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes

Art. 22.§ 1. Onverminderd de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken geeft de aanbesteder in de aankondiging van de concessie of, bij ontstentenis daarvan, in de andere concessiedocumenten aan in welke taal of talen de kandidaten of inschrijvers hun aanvraag tot deelneming of hun offerte mogen indienen.

De aanbesteder kan aan de kandidaat of inschrijver een vertaling vragen van de bijlagen bij de offerte, die in een andere taal gesteld zijn dan die van de aankondiging van concessie of, bij ontstentenis daarvan, van de andere concessiedocumenten.

Behalve indien het gaat om een document dat in één van de landstalen is opgesteld, kan de aanbesteder tevens een vertaling vragen van de inlichtingen en documenten die worden voorgelegd, in voorkomend geval, in het kader van het nazicht van de uitsluitingsgronden, het voldoen aan de toepasselijke selectiecriteria of het voldoen aan de regels voor de beperking van het aantal kandidaten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de in artikel 44 bedoelde statuten, akten en inlichtingen. § 2. Indien de concessiedocumenten in meer dan één taal zijn opgesteld, gebeurt de interpretatie van de stukken in de taal van de aanvraag tot deelneming of de offerte, voor zover de concessiedocumenten in die taal zijn opgesteld.

Art. 23.Een inschrijver kan slechts één offerte per concessie indienen, onverminderd de door de concessiedocumenten opgelegde of toegestane varianten, de opeenvolgende en definitieve offertes, tot indiening waarvan een inschrijver zou uitgenodigd worden in het kader van de onderhandelingen.

Behoudens behoorlijk gemotiveerde andersluidende beslissing in de concessiedocumenten, wordt elke deelnemer aan een combinatie van ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid beschouwd als een inschrijver voor de toepassing van onderhavig artikel.

Art. 24.Bij een procedure in meerdere fasen mogen enkel de geselecteerde kandidaten een offerte indienen.

Nochtans kunnen de concessiedocumenten toestaan dat de offerte wordt ingediend door een combinatie van ondernemers bestaande uit een geselecteerde kandidaat en één of meer niet-geselecteerde personen.

Bovendien kunnen de concessiedocumenten het gezamenlijk indienen van één enkele offerte door afzonderlijk geselecteerde kandidaten beperken of verbieden om voldoende mededinging te waarborgen.

Indiening en verdaging

Art. 25.§ 1. In geval van gebruik van een elektronisch platform, kan de aanbesteder beslissen de uiterste datum en uur voor het indienen van de aanvragen tot deelneming of van de offertes te verdagen, wanneer hij kennis heeft gekregen van de onbeschikbaarheid van het elektronische platform. Hij brengt de kandidaten of inschrijvers hiervan op de hoogte, desgevallend door middel van een rechtzettingsbericht. Deze verdaging moet minstens zes dagen zijn voor de concessies waarvan het geraamde bedrag lager ligt dan de drempel voor de Europese bekendmaking en minstens acht dagen voor de concessies waarvan het geraamde bedrag gelijk is aan of hoger is dan de voormelde drempel.

In geval van een verdaging overeenkomstig het eerste lid gaat de aanbesteder over tot een aangepaste bekendmaking tot mededeling van de nieuwe datum voor de indiening van de aanvragen tot deelneming of de offertes, al naargelang. § 2. Voor de concessies waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van een elektronische platform, wordt een laattijdig ontvangen offerte aanvaard voor zover de aanbesteder de concessie nog niet heeft gesloten en de offerte ten laatste vier dagen vóór de datum van de opening van de offertes als aangetekende zending is verzonden.

Art. 26.Wanneer de aanbesteder, in toepassing van artikel 45 van de wet, bijkomende informatie bij de concessiedocumenten communiceert aan de kandidaten of inschrijvers en dit ten laatste zes dagen vóór de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen tot deelneming of offertes, of wanneer een rechtzetting van de concessiedocumenten nodig is voor de opstelling van de aanvragen tot deelneming of van de offertes, kan de aanbesteder de uiterste datum van de indiening van de aanvragen tot deelneming of offertes verdagen.

Indiening en opening

Art. 27.Onverminderd artikel 25 moeten de aanvragen tot deelneming en de offertes bij de aanbesteder toekomen vóór de uiterste datum en uur bepaald in de concessiedocumenten. Te laat ingediende offertes en aanvragen tot deelneming worden geweerd.

Art. 28.In geval van gebruik van een elektronisch platform vindt de opening van de offertes plaats op de datum en het uur bepaald in de concessiedocumenten. De verrichtingen verlopen in de volgende volgorde : 1° de offertes worden elektronisch ingediend op het platform;2° alle ingediende offertes worden geopend;3° er wordt een proces-verbaal opgesteld dat tenminste de volgende gegevens bevat : a) de naam of de handelsnaam van de inschrijvers en hun woonplaats of maatschappelijke zetel;en b) de naam van de persoon/personen die het indieningsrapport elektronisch hebben ondertekend.

Art. 29.Wanneer geen elektronische platformen worden gebruikt, bepalen de concessiedocumenten de modaliteiten voor de indiening en opening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes. Afdeling 3. - Analyse van de offertes

Art. 30.§ 1. De aanbesteder gaat na of de offertes regelmatig zijn.

De offerte kan substantieel of niet substantieel onregelmatig zijn.

Een offerte is substantieel onregelmatig wanneer ze van aard is de inschrijver een discriminerend voordeel te bieden, tot concurrentievervalsing te leiden, de beoordeling van de offerte van de inschrijver of de vergelijking ervan met de andere offertes te verhinderen, of de verbintenis van de inschrijver om de opdracht onder de gestelde voorwaarden uit te voeren onbestaande, onvolledig of onzeker te maken.

De volgende onregelmatigheden worden met name als substantieel beschouwd : 1° de niet-naleving van het milieu-, sociaal of arbeidsrecht, voor zover deze niet-naleving strafrechtelijk gesanctioneerd wordt;2° de niet-naleving van de vereisten bedoeld in de artikelen 18, 23, 24 of 27, voor zover zij verplichtingen bevatten ten aanzien van de inschrijvers;3° de niet-naleving van de minimale eisen en de vereisten die als substantieel worden aangemerkt in de concessiedocumenten. § 2. Wanneer een offerte die meerdere niet substantiële onregelmatigheden bevat die door hun cumulatie of combinatie de in paragraaf 1, derde lid, bedoelde gevolgen teweeg brengen, verschaft de aanbesteder de inschrijver de mogelijkheid om deze onregelmatigheden te regulariseren vóór de onderhandelingen worden aangevat. Bij afwezigheid van een dergelijke regularisatie verklaart de aanbesteder de offerte nietig.

De aanbesteder verklaart de offerte die een substantiële onregelmatigheid bevat nietig, behalve indien anders is bepaald in de concessiedocumenten. In dat laatste geval verschaft zij de inschrijver de mogelijkheid om een substantiële onregelmatigheid te regulariseren vóór de onderhandelingen worden aangevat, tenzij de aanbesteder ten aanzien van de betreffende onregelmatigheid heeft aangegeven dat deze geen voorwerp kan uitmaken van regularisatie.

Substantieel onregelmatige offertes, zo zij al in aanmerking komen voor regularisatie overeenkomstig het eerste en tweede lid, kunnen slechts vóór de aanvang van de onderhandelingen worden geregulariseerd. § 3. De offerte die slechts een of meer niet-substantiële onregelmatigheden bevat die, zelfs gecumuleerd of gecombineerd, niet de in paragraaf 1, derde lid, bedoelde gevolgen teweeg brengen, wordt niet nietig verklaard. HOOFDSTUK 3. - Selectie van de kandidaten en van de inschrijvers Afdeling 1. - Uitsluitingsgronden

Definitie van de uitsluitingsgronden

Art. 31.De misdrijven die in aanmerking worden genomen door de aanbestedende overheid of in aanmerking kunnen worden genomen door de overheidsbedrijven en personen die bijzondere of exclusieve rechten genieten, voor de toepassing van de in artikel 50 van de wet bedoelde verplichte uitsluitingsgronden zijn : 1° deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of in artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit; 2° omkoping als bedoeld in artikelen 246 en 250 van het Strafwetboek of in artikel 3 van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn of in artikel 2.1, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector; 3° fraude als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002;4° terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek of in de zin van de artikelen 1 of 3 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van een dergelijk misdrijf of strafbaar feit als bedoeld in artikel 4 van genoemd kaderbesluit;5° witwassen van geld of financiering van terrorisme als bedoeld in artikel 5 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme of in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;6° kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad;7° tewerkstelling van onderdanen van derde landen die illegaal in het land verblijven in de zin van artikel 35/7 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers of in de zin van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van vreemde arbeiders.

Art. 32.§ 1. De kandidaat of inschrijver die niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen, wordt door de aanbestedende overheid uitgesloten van de toegang tot een plaatsingsprocedure, overeenkomstig artikel 51 van de wet. De toegang tot de procedure wordt evenwel niet ontzegd aan een kandidaat of inschrijver die geen bijdrageschuld heeft van meer dan 3.000 euro of die voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt. § 2. De aanbestedende overheid verifieert de toestand op het vlak van de sociale schulden van de kandidaten of inschrijvers op basis van de attesten die elektronisch beschikbaar zijn voor de aanbestedende overheid via de Telemarc-toepassing of via gelijkaardige gratis toegankelijke elektronische toepassingen in andere lidstaten. Deze verificatie gebeurt binnen de twintig dagen na de uiterste datum voor het indienen van de aanvragen tot deelneming of de offertes.

Het Telemarc-attest vermeldt het precieze bedrag van de schuld in hoofde van de betrokken kandidaat of inschrijver. § 3. Wanneer de in de tweede paragraaf bedoelde verificatie niet toelaat om te weten of de kandidaat of inschrijver zijn sociale zekerheidsbijdragen heeft betaald, verzoekt de aanbestedende overheid deze laatste een recent attest voor te leggen waaruit blijkt dat hij aan deze verplichtingen voldoet. Hetzelfde geldt wanneer er geen dergelijke toepassing beschikbaar is in een andere lidstaat.

Voor de kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt het in het eerste lid bedoelde recent attest uitgereikt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en heeft het betrekking op het laatste afgelopen kalenderkwartaal vóór de uiterste datum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes, al naargelang.

Voor de kandidaat of inschrijver die personeel uit een andere lidstaat van de Europese Unie tewerkstelt dat niet onder het tweede lid valt, wordt het in het eerste lid bedoelde recente attest uitgereikt door de bevoegde buitenlandse overheid. Het bevestigt dat de kandidaat of inschrijver voldoet aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is. Dit attest moet gelijkwaardig zijn met het in het tweede lid bedoelde attest.

Wanneer de kandidaat of de inschrijver personeel tewerkstelt dat zowel onder het tweede lid als onder het derde lid valt, zijn de bepalingen van beide leden toepasselijk.

In het geval waarin het door Telemarc, een gelijkaardig elektronische toepassing geleverde attest of het door de bevoegde overheid afgeleverde attest niet aantoont dat hij in regel is, kan de kandidaat of inschrijver beroep doen op de eenmalige regularisatie als bedoeld in artikel 51, § 1, derde lid, van de wet. Indien de kandidaat of inschrijver een bijdrageschuld heeft van meer dan 3.000 euro, toont hij aan, teneinde niet te worden uitgesloten, dat hij op een aanbestedende overheid of op een overheidsbedrijf, een of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn voor een bedrag dat minstens gelijk is aan zijn schuld verminderd met 3.000 euro. § 4. Voor de kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en als er nog twijfel blijft bestaan, gaat de aanbestedende overheid na of de sociale verplichtingen werden nageleefd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te ondervragen voor zover die de door de aanbestedende overheid gevraagde attesten uitreikt. § 5. De aanbestedende overheid kan inlichtingen inwinnen over de toestand van de kandidaat of inschrijver die onderworpen is aan de sociale zekerheid van de zelfstandigen om na te gaan of hij aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen heeft voldaan. § 6. De overheidsbedrijven en de personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten kunnen dit artikel toepassen.

Art. 33.§ 1. De kandidaat of inschrijver die niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn fiscale schulden, wordt door de aanbestedende overheid uitgesloten van de toegang tot een plaatsingsprocedure, overeenkomstig artikel 51 van de wet. De toegang tot de procedure wordt evenwel niet ontzegd aan een kandidaat of inschrijver die geen schuld heeft van meer dan 3.000 euro of die voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt. § 2. De aanbestedende overheid verifieert de fiscale toestand van de kandidaten of inschrijvers op basis van de attesten die elektronisch beschikbaar zijn voor de aanbestedende overheid via de Telemarc-toepassing of via gelijkaardige gratis toegankelijke elektronische toepassingen in andere lidstaten. Deze verificatie gebeurt binnen de twintig dagen na de uiterste datum voor het indienen van de aanvragen tot deelneming of de offertes.

Het Telemarc-attest vermeldt het precieze bedrag van de schuld in hoofde van de betrokken kandidaat of inschrijver. § 3. Wanneer de in de tweede paragraaf bedoelde verificatie niet toelaat om te weten of de kandidaat of inschrijver aan zijn fiscale verplichtingen voldoet, verzoekt de aanbestedende overheid de kandidaat of inschrijver rechtstreeks een recent attest voor te leggen waaruit blijkt dat hij aan zijn fiscale verplichtingen voldoet.

Hetzelfde geldt wanneer er geen dergelijke toepassing beschikbaar is in een andere lidstaat.

Het in het eerste lid bedoelde recente attest wordt uitgereikt door de bevoegde Belgische en/of buitenlandse overheid en bevestigt dat de kandidaat of inschrijver aan zijn fiscale verplichtingen heeft voldaan overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is.

In het geval waarin het door Telemarc, een gelijkaardige elektronische toepassing geleverde attest van een andere lidstaat of het door de bevoegde overheid afgeleverde attest niet aantoont dat hij in regel is, kan de kandidaat of inschrijver beroep doen op de eenmalige regularisatie als bedoeld in artikel 51, § 1, derde lid, van de wet.

Indien de kandidaat of inschrijver fiscale schulden heeft van meer dan 3.000 euro, toont hij aan, teneinde niet te worden uitgesloten, dat hij op een aanbestedende overheid of op een overheidsbedrijf, een of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn voor een bedrag dat minstens gelijk is aan zijn schuld verminderd met 3.000 euro. § 4. Als er nog twijfel blijft bestaan, gaat de aanbestedende overheid na of de ondernemer zijn fiscale verplichtingen heeft nageleefd door de Federale Overheidsdienst Financiën te ondervragen voor zover die de door de aanbestedende overheid gevraagde attesten uitreikt. § 5. De aanbestedende overheid kan overgaan tot de verificatie van de naleving van de betaling van andere dan de in paragraaf 4 bedoelde fiscale schulden. In dat geval preciseert ze in de concessiedocumenten welke andere fiscale schulden ze wenst te onderzoeken alsook aan de hand van welke documenten. § 6. De overheidsbedrijven en de personen die genieten van bijzondere of exclusieve rechten kunnen dit artikel toepassen.

Bewijs- en nazichtsmodaliteiten voor de afwezigheid van uitsluitingsgronden

Art. 34.De kandidaten en inschrijvers voegen hun DVB bij hun aanvraag tot deelneming of hun offerte.

Wanneer de kandidaat of inschrijver een combinatie van ondernemers is, vult elk lid van die combinatie het deel A van het DVB in en voegt dit bij de offerte of de aanvraag tot deelneming.

Art. 35.§ 1. Onverminderd artikel 44, gaat de aanbesteder, vóór de gunning van de concessie, ten minste de verklaringen na vervat in het DVB in hoofde van de voorgenomen inschrijver. Indien de plaatsingsprocedure in verschillende opeenvolgende fasen plaatsvindt, gaat de aanbesteder eveneens deze verklaringen na in hoofde van de geselecteerde kandidaten. § 2. In het kader van het in de eerste paragraaf bedoelde nazicht aanvaarden de aanbesteders als voldoende bewijs dat de kandidaten of inschrijvers zich niet in de gevallen bevinden bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet : 1° voor de in artikel 50 van de wet bedoelde verplichte uitsluitingsgronden, een uittreksel uit het desbetreffende register, zoals een uittreksel uit het strafregister of, bij gebreke daarvan, een gelijkwaardig document dat is afgegeven door een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van het land van oorsprong of het land waar de ondernemer is gevestigd, waaruit blijkt dat aan de betrokken eisen is voldaan.Deze documenten worden op eerste verzoek overgelegd binnen een door de aanbesteder te bepalen redelijke termijn; 2° in de in de artikelen 51 en 52, eerste lid, 2°, van de wet bedoelde uitsluitingsgronden, een door een bevoegde instantie afgegeven attest of certificaat.Deze documenten worden op eerste verzoek overgelegd binnen een door de aanbesteder te bepalen redelijke termijn.

Wanneer het betrokken land de in deze paragraaf bedoelde documenten niet aflevert of wanneer deze niet alle gevallen bedoeld in de eerste paragraaf dekken, kunnen deze vervangen worden door een verklaring op erewoord of, in de landen waar een dergelijke verklaring niet voorzien is, door een plechtige verklaring afgelegd door de betrokkene voor een rechterlijke of administratieve overheid, een notaris of een gekwalificeerd beroepsorganisme van het land van oorsprong of van het land waar de ondernemer is gevestigd.

De ondernemer kan desgevallend aan de bevoegde overheden van de lidstaat waarin hij gevestigd is vragen om hem een officiële verklaring te verstrekken waarin bevestigd wordt dat de documenten of certificaten bedoeld in deze paragraaf niet afgeleverd worden of dat ze niet alle gevallen waarvan sprake in deze paragraaf dekken. § 3. Onverminderd artikel 44, stelt de aanbesteder die de mogelijkheid heeft om rechtstreeks certificaten, documenten of inlichtingen te bekomen die hem toelaten de toestand van de kandidaten of inschrijvers na te gaan ten opzichte van het artikel 50, 51 of 52 van de wet door middel van de raadpleging van een nationale databank die gratis toegankelijk is, de kandidaten of inschrijvers vrij van het leveren van documenten en attesten als bedoeld in paragraaf 2.

In hoofde van de Belgische kandidaten of inschrijvers en van de kandidaten of inschrijvers die personeel te werk stellen dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gebeurt het nazicht bijgevolg prioritair via de toepassing Telemarc voor deze uitsluitingsgronden waarvoor inlichtingen beschikbaar zijn via deze toepassing.

Art. 36.De bepalingen van deze afdeling zijn eveneens van toepassing in hoofde van derden op wiens draagkracht beroep wordt gedaan door de kandidaat of inschrijver om aan de selectievoorwaarden te voldoen of desgevallend aan de criteria voor de beperking van het aantal kandidaten tegemoet te komen. Afdeling 2. - Selectiecriteria en -voorwaarden

Definitie van de selectiecriteria en -voorwaarden

Art. 37.§ 1. Onverminderd artikel 43, § § 2 en 3, van de wet, geeft de aanbesteder in de concessieaankondiging of, in afwezigheid van een dergelijke aankondiging, in de concessiedocumenten de selectievoorwaarden aan alsook de rechtvaardigende stukken die de kandidaten of inschrijvers moeten leveren om te bewijzen dat ze aan de selectievoorwaarden voldoen.

In voorkomend geval bepaalt de concessieaankondiging, in geval van een procedure in meerdere fases, de niet-discriminerende criteria voor de beperking van het aantal kandidaten die geselecteerd zullen worden en de rechtvaardigende stukken die ze moeten voorleggen om te bewijzen dat ze aan de voormelde criteria voldoen. § 2. Elke voorwaarde of criterium bedoeld in de eerste paragraaf moet geformuleerd worden op een voldoende duidelijke wijze ten einde toe te laten over te gaan tot de selectie van de kandidaten of inschrijvers. § 3. Onverminderd artikel 42, § 2, moet de combinatie van ondernemers in haar geheel voldoen aan de selectievoorwaarden en -criteria, in geval de kandidaat of inschrijver bestaat uit een combinatie van ondernemers. Echter moet aan elke voorwaarde en elk criterium volledig voldaan zijn door ten minste één deelnemer aan de combinatie.

Indien objectieve redenen dit rechtvaardigen en mits eerbiediging van het proportionaliteitsbeginsel, kan de aanbesteder afwijken van het eerste lid.

Art. 38.Wanneer, krachtens artikel 3, eerste lid, van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, bij een concessie voor werken geplaatst door een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf, de werken die het voorwerp vormen van de concessie slechts mogen uitgevoerd worden ofwel door ondernemers die hiertoe erkend zijn, ofwel aan de voorwaarden ertoe voldoen, ofwel die het bewijs geleverd hebben dat ze aan de voorwaarden voor de erkenning bepaald door of krachtens de voormelde wet, vermelden de aankondiging van de concessie of, bij gebrek daaraan, de concessiedocumenten, welke erkenning vereist is in overeenstemming met de eerder aangehaalde wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De aanvraag tot deelneming of offerte geeft het volgende aan : 1° ofwel dat de kandidaat of inschrijver over de vereiste erkenning beschikt;2° ofwel dat de kandidaat of inschrijver houder is van een certificaat of ingeschreven is op een officiële lijst van erkende aannemers in een andere lidstaat van de Europese Unie.In dat geval kan de kandidaat of inschrijver bij zijn aanvraag tot deelneming of offerte het door de bevoegde certificeringsinstelling afgeleverde certificaat of het door de bevoegde instantie van de lidstaat bevestigde bewijs van inschrijving voegen, alsook elk document dat de gelijkwaardigheid tussen deze certificering of inschrijving en de vereiste erkenning als bedoeld in het eerste lid kan aantonen. Deze certificaten vermelden de referenties op grond waarvan de inschrijving van die ondernemers op de officiële lijst of certificering mogelijk was, alsmede de classificatie op deze lijst; 3° ofwel dat de kandidaat of inschrijver de toepassing inroept van artikel 3, eerste lid, 2°, van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken.De aanbestedende entiteit stelt de Commissie voor erkenning der aannemers ingesteld door de voormelde wet hiervan onmiddellijk op de hoogte.

De aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf kan, indien zij de voorwaarden bepaald door of krachtens de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken voldoende acht om tot de selectie van de inschrijvers over te gaan, zich beperken tot de vermelding bedoeld in het eerste lid zonder van de kandidaten of inschrijvers andere inlichtingen of documenten te eisen betreffende hun economische, financiële, technische of beroepscapaciteit.

Bewijs- en nazichtsmodaliteiten

Art. 39.De aanbesteders vullen het deel B van het DVB aan overeenkomstig de Richtlijnen in bijlage 6.

De kandidaten of inschrijvers vullen het deel B van het DVB in en voegen dit toe aan hun aanvraag tot deelneming of offerte.

Art. 40.Onverminderd artikel 44 kan de aanbesteder, in de procedure in één fase, de offertes van de op basis van het DVB voorlopig geselecteerde inschrijvers analyseren.

Art. 41.De aanbesteder die de mogelijkheid heeft om rechtsreeks de certificaten, documenten of inlichtingen te bekomen die hem moeten toelaten de toestand van de kandidaten en inschrijvers na te gaan ten opzichte van de selectievoorwaarden en -criteria voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten via de raadpleging van een gratis toegankelijke nationale databank, stelt de kandidaten en inschrijvers vrij van het overmaken van de rechtvaardigende stukken bedoeld in artikel 37.

Draagkracht van derden

Art. 42.§ 1. Overeenkomstig artikel 49 van de wet kan een ondernemer desgevallend voor een bepaalde concessie, beroep doen op de draagkracht van andere instanties, ongeacht de juridische band die hen bindt, met het oog op het beantwoorden van de selectievoorwaarden.

In zijn aanvraag tot deelneming identificeert de ondernemer de derde op wiens draagkracht hij beroep doet om aan de selectievoorwaarden te beantwoorden. Hij voegt het bewijs toe dat hij er over zal beschikken, alsook deel A van DVB dat door deze derde is ingevuld.

De aanbesteder ziet na of er uitsluitingsgronden bestaan in hoofde van deze derde entiteiten en dit, onverminderd de regularisatie of de corrigerende maatregelen in de zin van de artikelen 51 en 53 van de wet.

De aanbesteder eist dat de ondernemer de entiteit tegen wie, ondanks de voormelde regularisatiemogelijkheid of corrigerende maatregelen, uitsluitingsgronden kunnen ingeroepen worden als bedoeld in de artikelen 50 en 51 van de wet, vervangt. De aanbesteder kan bovendien eisen dat de ondernemer de entiteit tegen wie, ondanks de corrigerende maatregelen bedoeld onder artikel 53 van de wet, facultatieve uitsluitingsgronden zoals bedoeld in artikel 52 van de wet kunnen ingeroepen worden, vervangt. Het uitblijven van een vervanging ingevolge een dergelijke vraag brengt de niet-selectie van de ondernemer met zich mee. § 2. Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van ondernemers de draagkracht laten gelden van deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten. § 3. In een procedure met opeenvolgende fases behoudt de kandidaat die werd geselecteerd op basis van de draagkracht van een derde, zijn verbintenissen met deze derde gedurende de ganse loop van de plaatsingsprocedure en van concessielooptijd, voor zover deze kandidaat concessiehouder wordt. Dit moet blijken uit de opeenvolgende offertes.

Onderaanneming

Art. 43.Los van de bepalingen van artikel 42, kunnen de aankondiging van de concessie of de concessiedocumenten eisen dat de kandidaat of inschrijver in zijn aanvraag tot deelneming of offerte het eventuele deel van de concessie aangeeft dat hij voornemens is aan derden in onderaanneming te geven, alsook de voorgestelde onderaannemers. Afdeling 3. - Recht op informatie van de aanbesteder

Art. 44.Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk kan de aanbesteder zo nodig op elk moment van de procedure het volgende doen ten einde het goede verloop van de procedure te waarborgen : 1° zich vergewissen met alle middelen die hij nuttig acht, van de toestand van een kandidaat of inschrijver met het oog op het nazicht van de uitsluitingsgronden bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet of van het voldoen aan de selectievoorwaarden en -criteria.De aanbesteder kan zich onder meer, in geval van twijfel omtrent de toestand van deze kandidaten of inschrijvers ondanks de inlichtingen waarover hij beschikt, wenden tot de bevoegde Belgische of buitenlandse overheden om de inlichtingen te verkrijgen die hij nodig acht in dit kader; 2° eisen dat de kandidaten of inschrijvers de bewijzen voorleggen van de afwezigheid van uitsluitingsgronden, de rechtvaardigende documenten voor wat betreft het voldoen aan de selectievoorwaarden en -criteria of elke inlichting nodig voor het goed verloop van de procedure.Te dien einde kan hij onder meer : a) de voorlegging eisen van de statuten of notariële akten van de maatschappij alsook van elke inlichting betreffende de bestuurders en beheerders, voor zover het documenten en inlichtingen betreft die niet met toepassing van de artikelen III.29 tot III.35 van het Wetboek van economisch recht kunnen worden verkregen; b) de kandidaten of inschrijvers uitnodigen, mits eerbiediging van het gelijkheidsprincipe, om het (de) DVB('s) en de rechtvaardigende documenten over te maken. TITEL 3. - Bepalingen betreffende de uitvoering van de concessies HOOFDSTUK 1. - De concessiedocumenten

Art. 45.De concessiedocumenten bepalen de uitvoeringsvoorwaarden voor de concessies met eerbiediging van de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze titel. HOOFDSTUK 2. - Algemene uitvoeringsregels van de concessieovereekomsten Afdeling 1. - Elektronische communicatiemiddelen

Art. 46.De aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst laat het gebruik van elektronische middelen voor de communicatie van de in dit hoofdstuk bedoelde geschreven stukken toe of legt deze op in de concessiedocumenten.

Elk geschreven stuk dat werd opgesteld of gecommuniceerd met elektronische middelen en dat een macro, computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, kan in een veiligheidsarchief worden opgenomen. In geval van technische noodzakelijkheid kan dit geschreven stuk als niet ontvangen beschouwd worden. In dit geval licht de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst de concessiehouder hiervan onmiddellijk in.

Ongeacht de gebruikte communicatiemiddelen, verlopen de uitwisselingen en de opslag van informatie zodanig dat de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid gewaarborgd zijn. Afdeling 2. - Leidend ambtenaar

Art. 47.De aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst geeft schriftelijk kennis aan de concessiehouder van de identiteit en gegevens van de leidend ambtenaar en dit uiterlijk op het tijdstip van de sluiting van de concessie, behalve indien deze identificatie reeds gebeurd is in de concessiedocumenten.

Indien de leiding en de controle over de uitvoering van de concessie toevertrouwd worden aan een ambtenaar van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, wordt elke eventuele beperking van zijn bevoegdheden eveneens schriftelijk bekendgemaakt ten laatste bij de sluiting van de concessie, tenzij deze vermeldingen reeds opgenomen waren in de concessiedocumenten.

Indien de leiding en de controle over de uitvoering van de concessie toevertrouwd worden aan een persoon die niet behoort tot de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, wordt de inhoud van het eventueel mandaat van deze persoon schriftelijk bekendgemaakt ten laatste bij de sluiting van de concessie, tenzij deze vermeldingen reeds opgenomen waren in de concessiedocumenten.

De leidend ambtenaar kan vervangen worden in de loop van de uitvoering van de concessie, op voorwaarde van schriftelijke communicatie van de in de vorige leden bedoelde inlichtingen. Afdeling 3. - Waarborgen van goede uitvoering

Art. 48.De aanbestedende overheden en de overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst bepalen in de concessiedocumenten, de waarborg(en) die de concessiehouder moet voorleggen na de sluiting van de concessie en dit om de goede uitvoering van zijn contractuele verbintenissen te verzekeren.

De concessiedocumenten bepalen onder meer het volgende : 1° de aard van de door de concessiehouder te leveren waarborg(en);2° het bedrag ervan;3° de aanpassing van dit (deze) bedrag(en) of het opnieuw samenstellen ervan in geval van afname in de loop van de uitvoering van de concessie;4° de modaliteiten en termijnen alsook van de vrijgave van deze waarborg(en);5° de toepasselijke sancties in geval van niet-samenstelling van deze waarborg(en) binnen de contractuele termijnen;6° de rechten van de aanbestedende overheid of van het overheidsbedrijf op deze waarborg(en), onder meer in termen van afname van rechtswege door middel van compensatie van de door de concessiehouder verschuldigde sommen of in geval van verbreking van de concessie om reden van contractuele tekortkoming in hoofde van de concessiehouder. Afdeling 4. - Onderaanneming

Art. 49.De onderaanneming of meer in het algemeen het feit dat de concessiehouder het geheel of een deel van zijn engagementen aan een derde toevertrouwt, ontlast deze laatste niet van zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst. Deze laatsten hebben geen contractuele band met die derden. De concessiehouder blijft de enige verantwoordelijke voor de uitvoering van de concessie tegenover de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst.

Art. 50.De concessiehouder heeft de verplichting om beroep te doen op onderaannemers wanneer : 1° deze opgelegd werden door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst;2° die zich verbonden hebben tot een tussenkomst als onderaannemer in de aanvraag tot deelneming en/of in de definitieve offerte goedgekeurd door de concessiehouder, ten einde hem toe te laten aan de selectievoorwaarden te beantwoorden in toepassing van artikel 49 van de wet en van artikel 42 van dit besluit;3° die hij heeft geïdentificeerd in zijn offerte met toepassing van artikel 43, indien hij effectief het betrokken deel van de concessie in onderaanneming geeft, tenzij de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst hem toelaat zich te wenden tot een andere onderaannemer onverminderd de bepalingen van de artikelen 51 en 52. Onverminderd het eerste lid, 1°, is de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, wanneer hij een onderaannemer oplegt, verantwoordelijk voor diens financiële, economische, technische en beroepscapaciteit.

Art. 51.§ 1. Na het sluiten van een concessie in een fraudegevoelige sector of van een concessie van diensten die moet uitgevoerd worden in de lokalen van de aanbesteder en onder diens toezicht, is de concessiehouder ertoe verplicht aan de aanbesteder de lijst over te maken van de onderaannemers die in de uitvoering van de werken of diensten die het voorwerp vormen van de concessie, tussenkomen en dit, ongeacht het niveau of de omvang van hun tussenkomst in de onderaannemingsketen.

De lijst bedoeld in het eerste lid omvat de identificatie en de gegevens van de onderaannemers alsook van hun wettelijke vertegenwoordigers.

De concessiehouder moet aan de aanbesteder elke wijziging of actualisering van de lijst bedoeld in het eerste lid doorgeven, evenals de inlichtingen die zij omvat.

De concessiedocumenten bepalen de termijn waarin een concessiehouder deze lijst en haar bijwerkingen moet overmaken vooraleer de effectieve tussenkomst van de (nieuwe) onderaannemers gebeurt. § 2. De eerste paragraaf is niet van toepassing op de concessies geplaatst in het domein van defensie en veiligheid. § 3. Voor de overige concessies dan deze bedoeld in de eerste paragraaf, kan de aanbesteder de inlichtingen waarvan sprake in de voormelde paragraaf opvragen.

Art. 52.§ 1. In de concessies in een fraudegevoelige sector gaat de aanbestedende overheid over tot het nazicht van het bestaan van uitsluitingsgronden zoals bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet in hoofde van de rechtstreekse onderaannemers van de concessiehouder, voor zover dit nazicht niet reeds werd gedaan in het kader van de plaatsingsprocedure.

Voor de concessies van werken geldt de voormelde verplichting slechts wanneer de geraamde waarde gelijk is aan of hoger dan de in artikel 4, eerste lid, vastgestelde drempel. § 2. Met het oog op het nazicht waarvan sprake in de eerste paragraaf, deelt de concessiehouder, voor elke betrokken onderaannemer, het ingevulde deel A van het DVB mee aan de aanbestedende overheid.

De aanbestedende overheid gaat over tot het nazicht van de uitsluitingsgronden op basis van het DVB, onverminderd zijn recht om van deze onderaannemers de rechtvaardigende documenten te bekomen, zoals bedoeld in artikel 37 of om de rechten voorzien in artikel 44 van dit besluit uit te oefenen.

De aanbestedende overheid die het bestaan van een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 51 van de wet vaststelt, geeft aan de betrokken onderaannemer de mogelijkheid om zijn toestand te regulariseren binnen een door hem bepaalde redelijke termijn. Indien hij het bestaan vaststelt van een verplichte of facultatieve uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 50 of 52 van de wet, geeft hij aan de betrokken onderaannemer de mogelijkheid om de in artikel 53 van de wet bedoelde corrigerende maatregelen aan te brengen, binnen een door hem bepaalde redelijke termijn.

De aanbestedende overheid moet de vervanging bevelen van een onderaannemer in hoofde van wie een verplichte uitsluitingsgrond bestaat, zoals voorzien in de artikelen 50 en 51 van de wet.

De aanbestedende overheid kan de vervanging bevelen van een onderaannemer in hoofde van wie een facultatieve uitsluitingsgrond werd vastgesteld, zoals voorzien in artikel 52 van de wet.

De vaststelling van een uitsluitingsgrond en de beslissing tot vervanging worden zonder verwijl meegedeeld aan de concessiehouder, die over een termijn van vijftien dagen beschikt, behoudens andersluidend beding in de concessiedocumenten, om hieraan te voldoen. § 3. De niet-eerbiediging van een bevel tot vervanging bedoeld in paragraaf 2 : 1° geeft aanleiding tot de toepassing van een straf van 5.000 euro per dag, tenzij een ander bedrag werd voorzien in de concessiedocumenten dat niet hoger kan zijn 10.000 euro, van rechtswege van toepassing vanaf het verstrijken van de in paragraaf 2, zesde lid, bedoelde termijn en tot aan de dag waarop het in gebreke blijven is hersteld; 2° wordt beschouwd als een ernstige contractuele tekortkoming. § 4. Ook wanneer hij hiertoe niet verplicht is overeenkomstig de eerste paragraaf, kan de aanbestedende overheid overgaan tot het nazicht van de afwezigheid van uitsluitingsgronden in hoofde van alle onderaannemers, ongeacht het niveau of de omvang van hun tussenkomst in de onderaannemingsketen. Wanneer hij overgaat tot een dergelijk nazicht zijn de bepalingen van de paragrafen 2 en 3 van toepassing.

Art. 53.§ 1. Het is verboden voor een onderaannemer om het geheel van de concessie dat hem werd toegewezen in onderaanneming te geven aan een andere onderaannemer. Het is eveneens verboden voor een onderaannemer om alleen de coördinatie van de concessie te behouden. § 2. Onverminderd artikel 2, § 3bis, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, wordt de keten van onderaanneming voor de concessies in een fraudegevoelige sector die worden geplaatst door aanbestedende overheden als volgt beperkt : 1° als het een concessie voor werken betreft die volgens zijn aard in een categorie wordt ingedeeld overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 september 1991 tot vaststelling van bepaalde toepassingsmaatregelen van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, mag de onderaannemingsketen uit niet meer dan drie niveaus bestaan, te weten de rechtstreekse onderaannemer van de concessiehouder, de onderaannemer van het tweede niveau en de onderaannemer van het derde niveau;2° als het een concessie voor werken betreft die volgens zijn aard in een ondercategorie wordt ingedeeld overeenkomstig artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 26 september 1991, mag de onderaannemingsketen uit niet meer dan twee niveaus bestaan, te weten de rechtstreekse onderaannemer van de concessiehouder en de onderaannemer van het tweede niveau;3° als het een concessie voor diensten betreft in een fraudegevoelige sector mag de onderaannemingsketen uit niet meer dan twee niveaus bestaan, te weten de rechtstreekse onderaannemer van de concessiehouder en de onderaannemer van het tweede niveau. Onverminderd artikel 55 is in de volgende gevallen echter één bijkomend niveau van onderaanneming mogelijk : 1° wanneer zich omstandigheden voordoen die redelijkerwijze niet voorzienbaar waren bij de indiening van de offerte, die niet konden worden ontweken en waarvan de gevolgen niet konden worden verholpen door de ondernemers, niettegenstaande al het nodige daartoe werd gedaan en voor zover deze omstandigheden schriftelijk kenbaar gemaakt worden aan de aanbestedende overheid binnen de dertig dagen nadat ze zich hebben voorgedaan; of 2° mits voorafgaandelijk schriftelijk akkoord van de aanbestedende overheid. Wanneer het een concessie van werken betreft en de concessiehouder om het in tweede lid, 2°, bedoelde akkoord van de aanbestedende overheid verzoekt, voegt hij een attest toe waaruit blijkt dat de betreffende onderaannemer over de erkenning beschikt. Zoniet verschaft hij een kopij van de in artikel 6 van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken bedoelde beslissing dat, in hoofde van de betreffende onderaannemer, voldaan is aan de erkenningsvoorwaarden, dan wel aan de vereisten inzake gelijkwaardigheid van een erkenning. De aanbestedende overheid ziet dit attest of deze beslissing na.

Worden niet beschouwd als onderaannemer voor de toepassing van dit artikel : 1° de partijen in een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, met inbegrip van de tijdelijke handelsvennootschap;2° leveranciers van goederen, zonder bijkomende plaatsings- of installatiewerken;3° de organismen of instellingen die controle of certificatie uitvoeren;4° uitzendkantoren in de zin van wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. § 3. De niet-naleving van dit artikel geeft aanleiding tot de toepassing van een straf van 5.000 euro per dag, tenzij een ander bedrag werd voorzien in de concessiedocumenten dat niet hoger kan zijn 10.000 euro. Deze straf wordt toegepast vanaf het verstrijken van de in artikel 71, § 2, eerste lid, 2°, a), bedoelde termijn van vijftiende dagen, en loopt tot en met de dag waarop aan de inbreuk een einde is gesteld. De niet-naleving van dit artikel wordt eveneens beschouwd als een ernstige contractuele tekortkoming.

Art. 54.De aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst kan eisen dat de onderaannemers, ongeacht het niveau waarop ze tussenkomen in de onderaannemingsketen, beantwoorden aan de door de concessiedocumenten opgelegde selectievoorwaarden inzake technische en beroepsbekwaamheid, proportioneel met het gedeelte van de concessie dat ze uitvoeren.

Art. 55.De werken die het voorwerp uitmaken van een concessie voor werken gesloten door een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, kunnen slechts uitgevoerd worden door aannemers die voldoen aan de bepalingen van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van de aannemers van werken.

Deze verplichting is van toepassing op alle aannemers die tussenkomen in de werken, ongeacht het niveau waarop ze tussenkomen in de onderaannemingsketen.

Art. 56.Het is de concessiehouder verboden het geheel of een deel van de uitvoering van de concessie toe te vertrouwen aan : 1° een met toepassing van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van de aannemers van werken uitgesloten aannemer;2° een aannemer, leverancier of dienstenpresteerder die moet uitgesloten worden op basis van één van de gronden bedoeld in artikel 50 van de wet onverminderd de corrigerende maatregelen waarvan sprake in artikel 53 van de wet. Afdeling 5. - Betalingen

Prijs van de concessie en voorschotten

Art. 57.§ 1. Wanneer de concessie gepaard gaat met een prijs die door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst moet betaald worden, wordt deze ofwel betaald in één maal na de uitvoering van de werken of diensten, ofwel door middel van betalingen in mindering al naargelang de vordering van de uitvoering, ofwel overeenkomstig andere in de concessiedocumenten bepaalde nadere regels. § 2. De voorschotten kunnen slechts toegestaan worden aan de concessiehouder in de volgende gevallen : 1° voor de concessies geplaatst door aanbestedende entiteiten andere dan aanbestedende overheden of overheidsbedrijven die optreden in het kader van hun taken van openbare dienst;2° volgens de modaliteiten voorzien in de concessiedocumenten, wanneer de concessie voorafgaande investeringen vereist met een belangrijke waarde, en die specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van : a) ofwel de realisatie van bouwwerken of installaties;b) ofwel de aankoop van materieel, machines of werktuigen;c) ofwel de aankoop van octrooien of productie- of vervolmakingslicenties;d) ofwel voor studies, proeven, oppuntstellingen of voor de realisatie van prototypes;3° voor de concessies van diensten : a) gesloten met andere Staten of met een internationale organisatie;b) gesloten met ondernemers met wie men verplicht is te werken en die de aanvaarding van de concessie doen afhangen van de betaling van voorschotten;c) gesloten met een bevoorradings- of herstelorganisme dat uit Staten is samengesteld;d) gesloten in het kader van onderzoeks-, test-, studie- of productieprogramma's die gezamenlijk gefinancierd worden door meerdere Staten of internationale organismen;e) die, al naargelang het gebruik, gesloten worden op basis van een abonnement of waarvoor een voorafgaande betaling vereist is. Behalve in de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°, kan het bedrag van het voorschot vijftig procent van de waarde van de concessie niet overschrijden.

De betaling van voorschotten is afhankelijk van de indiening door de concessiehouder van een factuur of schuldvordering. Ze wordt betaald binnen de termijnen bedoeld in artikel 58. Artikel 59 is van toepassing in geval van vertraging in de betaling.

De betaling van voorschotten kan opgeschort worden in geval van contractuele tekortkoming, en onder meer in de gevallen bedoeld in artikel 27, tweede lid van de wet.

De bedragen die ten titel van voorschot betaald werden, worden desgevallend afgehouden door compensatie op de prijs die door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst moet betaald worden, volgens de modaliteiten voorzien in de concessiedocumenten.

Nadere regels en betalingstermijnen van de prijs van de concessie

Art. 58.§ 1. Wanneer de concessie gepaard gaat met een door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst te betalen prijs, is de concessiehouder ertoe gehouden om een factuur of een schuldvordering in te dienen die steunt op een gedetailleerde staat de gerealiseerde prestaties, welke volgens hem de gevraagde betalingen rechtvaardigen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde aanbesteder beschikt over een verificatietermijn van dertig dagen vanaf de datum van ontvangst van de schuldvordering en de in paragraaf 1 bedoelde gedetailleerde staat van de gerealiseerde prestaties.

De in paragraaf 1 bedoelde aanbesteder stelt binnen de verificatietermijn de volgende verrichtingen : 1° ze ziet de ingediende staat van de prestaties na en brengt er eventueel verbeteringen in aan;2° ze maakt een proces-verbaal op met vermelding van de prestaties die voor betaling zijn aanvaard en het volgens haar verschuldigde bedrag. Ze geeft de concessiehouder schriftelijk kennis van dit proces-verbaal en verzoekt hem binnen de vijf dagen een factuur in te dienen voor het vermelde bedrag.

De concessiedocumenten kunnen een andere verificatietermijn voorzien dan deze voorzien in het eerste lid. De concessiedocumenten kunnen geen langere termijn voorzien dan deze bedoeld in het eerste lid, dan voor zover : 1° dit geen kennelijke onbillijkheid behelst ten opzichte van de concessiehouder in de zin van artikel 60;2° deze afwijking gerechtvaardigd is op grond van de bijzondere aard of eigenschappen van de concessie en, op straffe van nietigheid, uitdrukkelijk gemotiveerd is in de concessiedocumenten. In het andere geval is elke verlenging van de in het eerste lid voorziene verificatietermijn van rechtswege nietig. § 3. De betaling van het aan de concessiehouder verschuldigde bedrag vindt plaats binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van beëindiging van de in paragraaf 2 bedoelde verificatie, voor zover de in paragraaf 1 bedoelde aanbesteder tegelijk over de regelmatig opgemaakte factuur beschikt, alsook over de andere, eventueel vereiste documenten.

Wanneer, in afwijking van paragraaf 2, de concessiedocumenten bepalen dat er geen verificatie plaatsvindt, neemt de betalingstermijn van dertig dagen een aanvang, naargelang het geval : 1° vanaf de datum van ontvangst van de schuldvordering of van de factuur door de in paragraaf 1 bedoelde aanbesteder;2° indien de datum van ontvangst van de schuldvordering of van de factuur niet vaststaat, vanaf de datum van de ontvangst van de gedetailleerde staat van de gerealiseerde prestaties;3° indien de in paragraaf 1 bedoelde aanbesteder de schuldvordering eerder ontvangt dan de realisatie van de prestaties, vastgesteld door de gedetailleerde staat van de gerealiseerde prestaties, vanaf de realisatie van de prestaties. De in de vorige leden bepaalde betalingstermijn bedraagt zestig dagen voor de concessies die geplaatst worden door aanbestedende overheden die gezondheidszorg verstrekken en die specifiek voor dat doel zijn erkend, zij het enkel voor de concessies verbonden aan die specifieke activiteit.

De concessiedocumenten kunnen in een andere betalingstermijn voorzien dan deze bepaald in de vorige leden.

De in paragraaf 1 bedoelde aanbesteders kunnen slechts een langere betalingstermijn voorzien voor zover : 1° deze termijn de zestig dagen niet overschrijdt;2° deze afwijking gerechtvaardigd is op grond van de bijzondere aard of eigenschappen van de concessie en, op straffe van nietigheid, uitdrukkelijk gemotiveerd is in de concessiedocumenten. In het andere geval is elke verlenging van de betalingstermijn van rechtswege nietig. § 4. Wanneer een verificatie plaatsvindt in de zin van paragraaf 2, wordt de overeenkomstig paragraaf 3 vastgestelde betalingstermijn, in geval van overschrijding van de toepasselijke verificatietermijn, verminderd naar rato van het aantal dagen overschrijding van de verificatietermijn.

De betalingstermijn wordt geschorst a rato van het aantal dagen : 1° overschrijding van de termijn die wordt toegekend aan de concessiehouder om zijn factuur in te dienen overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, 2°;2° dat nodig is om het antwoord van de concessiehouder te ontvangen, wanneer de in paragraaf 1 bedoelde aanbesteder hem, in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, moet ondervragen over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schuld als bedoeld in artikel 30bis, § 4 en 30ter, § 4, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, respectievelijk artikel 403 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 5. In geval van verzet tegen de betaling of van bewarend derdenbeslag ten laste van de concessiehouder, wordt de betalingstermijn geschorst. De schorsing eindigt op de dag dat de aanbesteder verwittigd wordt dat het beletsel tegen de betaling is opgeheven.

Betalingsachterstand van de prijs van de concessie

Art. 59.§ 1er. Wanneer de in artikel 58 vastgestelde betalingstermijnen worden overschreden, heeft de concessiehouder van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van een intrest naar rato van het aantal dagen overschrijding.

Deze enkelvoudige intrest is hetzij de door de Europese Centrale Bank voor haar meest recente basisherfinancieringstransacties toegepaste intrestvoet, hetzij de marginale intrestvoet die het gevolg is van variabele rentetenders voor de meest recente basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank. De bedoelde intrestvoet wordt vermeerderd met acht procent.

De minister bevoegd voor Financiën maakt halfjaarlijks de voor ieder semester toepasselijke enkelvoudige intrest bekend in het Belgisch Staatsblad. § 2. Als er, overeenkomstig paragraaf 1, intrest voor laattijdige betaling verschuldigd is, heeft de concessiehouder van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van een forfaitaire vergoeding van veertig euro voor invorderingskosten.

Behoudens andersluidend beding in de concessiedocumenten, kan de concessiehouder naast dit forfaitaire bedrag aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling voor alle andere invorderingskosten die ontstaan zijn door de laattijdige betaling. § 3. Het indienen van de regelmatig opgestelde factuur of de schuldvordering overeenkomstig artikel 58 geldt in voorkomend geval als schuldvordering voor de betaling van de in paragraaf 1 bedoelde intrest en de in paragraaf 2 bedoelde invorderingskosten, maar heeft geen invloed op het tijdstip waarop de intrest begint te lopen. § 4. De in de eerste paragraaf bedoelde interest wordt berekend op basis van het totaal bedrag van de factuur of de schuldvordering, inclusief alle kosten, heffingen of belastingen, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde.

In het geval waarbij de aanbesteder niet beschouwd wordt als een publiekrechtelijk lichaam in de zin van artikel 6 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, wordt de intrest echter berekend op basis van het totaal bedrag van de factuur of de schuldvordering zoals in het eerste lid bepaald, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde. § 5. Het onderhavige artikel is niet van toepassing op de betalingen die betrekking hebben op schadevergoedingen.

Onbillijke bedingen en praktijken

Art. 60.Voor de toepassing van de artikelen 58 en 59, is een contractueel beding of praktijk die jegens de concessiehouder een kennelijke onbillijkheid behelst, nietig.

Om uit te maken of een contractueel beding of een praktijk kennelijke onbillijkheid behelst jegens de concessiehouder, worden alle omstandigheden in aanmerking genomen, inzonderheid : 1° elke aanmerkelijke afwijking van de goede handelspraktijken die in strijd is met de goede trouw en de eerlijke behandeling;2° de aard van de werken of diensten die het voorwerp uitmaken van de concessie;3° de door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst in de concessiedocumenten ingeroepen motieven om af te wijken, wanneer dit wordt toegelaten, van de bepalingen van de artikelen 58 en 59. Contractuele bedingen en praktijken die de betaling van intrest voor betalingsachterstand uitsluiten of de vergoeding van invorderingskosten uitsluiten, worden als kennelijk onbillijk beschouwd. Afdeling 6. - Wijzigingen aan de concessie

Art. 61.De concessies kunnen enkel zonder nieuwe plaatsingsprocedure worden gewijzigd in de gevallen voorzien in deze afdeling.

Herzieningsclausules

Art. 62.Een wijziging mag zonder nieuwe plaatsingsprocedure voor concessies worden aangebracht, wanneer de wijziging ongeacht zijn bedrag, in de oorspronkelijke concessiedocumenten was voorzien in een duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige herzieningsclausule.

Deze herzieningsclausules omschrijven het toepassingsgebied en de aard van de mogelijke wijzigingen alsmede de voorwaarden waaronder deze kunnen worden gebruikt. Zij voorzien niet in wijzigingen die de algemene aard van de concessie kunnen veranderen.

In geval van toepassing van een herzieningsclausule is een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf die optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst gerechtigd om de boekhoudkundige stukken van de concessiehouder ter plaatse te controleren.

Art. 63.§ 1. Wanneer voor de concessie voorzien is in een prijs die door een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf die optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst verschuldigd is, voorzien de concessiedocumenten een herzieningsclausule waarbij wordt voorzien in de herziening van de prijzen op grond van de prijsevolutie van zijn volgende hoofdcomponenten : 1° de uurlonen van het personeel en de sociale lasten;2° in functie van de aard van de concessie, één of meer relevante elementen zoals de materiaal- en grondstofprijzen, alsook wisselkoersen. De prijsherziening steunt op objectieve en controleerbare parameters en maakt gebruik van passende wegingscoëfficiënten.

De herziening weerspiegelt de werkelijke kostprijsstructuur.

De prijsherziening kan een vaste, niet-herzienbare factor bevatten, die de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf bepaalt in functie van de specificiteiten van de concessie. § 2. De in de eerste paragraaf bedoelde modaliteiten voor prijsherziening zijn eveneens van toepassing op de onderaannemingsovereenkomsten gesloten door de concessiehouder.

Aanvullende werken of diensten

Art. 64.§ 1. Een wijziging mag zonder nieuwe plaatsingsprocedure worden doorgevoerd, voor door de oorspronkelijke concessiehouder te verrichten aanvullende werken of diensten die noodzakelijk zijn geworden en die niet in de oorspronkelijke concessie waren opgenomen, indien de verandering van concessiehouder : 1° niet mogelijk is om economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke concessie zijn verworven;en 2° tot aanzienlijk ongemak of een aanzienlijke kostenstijging zou leiden voor de aanbesteder. De verhoging die het gevolg is van de wijziging mag evenwel niet hoger zijn dan vijftig procent van de waarde van de oorspronkelijke concessie. Indien er verscheidene opeenvolgende wijzigingen worden doorgevoerd, geldt deze beperking voor de waarde van elke wijziging.

Dergelijke opeenvolgende wijzigingen mogen er niet op gericht zijn om de wet te omzeilen.

Het tweede lid is niet van toepassing op de concessies die worden geplaatst in het kader van de in bijlage II bij de wet bedoelde activiteiten. § 2. Voor de berekening van het in de eerste paragraaf, tweede lid, bedoelde bedrag wordt, voor zover de concessie een indexeringsclausule bevat, de geactualiseerde waarde als referentiewaarde gehanteerd.

Indien de concessie geen indexeringsclausule bevat, wordt bij de berekening van de geactualiseerde waarde rekening gehouden met de gemiddelde inflatie in België. § 3. De aanbesteder die een concessie wijzigt in toepassing van het onderhavige artikel publiceert een bericht dat de in bijlage 7 bedoelde informatie bevat, mits naleving van artikel 7, § § 1, 3 en 4.

Het eerste lid is niet van toepassing op de wijzigingen van de concessies voor werken waarvan de geraamde waarde lager is dan de in artikel 4 bedoelde drempel en die worden geplaatst door aanbestedende overheden of door overheidsbedrijven die handelen in het kader van hun taken van openbare dienst.

Onvoorzienbare omstandigheden in hoofde van de aanbesteder

Art. 65.§ 1. Een wijziging mag zonder nieuwe plaatsingsprocedure worden aangebracht, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de wijziging is het noodzakelijk gevolg van omstandigheden die een zorgvuldige aanbesteder niet kon voorzien;2° de wijziging brengt geen verandering in de algemene aard van de concessie;3° de verhoging die het gevolg is van een wijziging is niet hoger dan vijftig procent van het bedrag van de oorspronkelijke concessie. Indien er verscheidende opeenvolgende wijzigingen worden doorgevoerd, geldt deze beperking voor de waarde van elke wijziging. Dergelijke opeenvolgende wijzigingen mogen niet worden gebruikt om de wet te omzeilen.

De voorwaarde vermeld in het eerste lid, 3°, is niet van toepassing op de concessies geplaatst in het kader van de in bijlage II bij de wet bedoelde activiteiten. § 2. Voor de berekening van het in de eerste paragraaf, eerste lid, 3°, bedoelde bedrag wordt, voor zover de concessie een indexeringsclausule bevat, de geactualiseerde waarde als referentiewaarde gehanteerd. Indien de concessie geen indexeringsclausule bevat, wordt bij de berekening van de geactualiseerde waarde rekening gehouden met de gemiddelde inflatie in België. § 3. De aanbesteder die een concessie wijzigt in toepassing van het onderhavige artikel publiceert een bericht dat de in bijlage 7 bedoelde informatie bevat, mits naleving van artikel 7, § § 1, 3 en 4.

Het eerste lid is niet van toepassing op de wijzigingen van de concessies voor werken waarvan de geraamde waarde lager is dan de in artikel 4 bedoelde drempel en die worden geplaatst door aanbestedende overheden of door overheidsbedrijven die handelen in het kader van hun taken van openbare dienst.

Vervanging van de concessiehouder

Art. 66.Een nieuwe concessiehouder mag de concessiehouder aan wie aanvankelijk was gegund vervangen : 1° in toepassing van een herzieningsclausule zoals bepaald in artikel 62;2° ten gevolge van een rechtsopvolging onder algemene of gedeeltelijke titel in de positie van de aanvankelijke concessiehouder, ten gevolge van herstructurering van de onderneming, onder meer door overname, fusie, acquisitie of insolventie, door een andere ondernemer die voldoet aan de aanvankelijk vastgestelde selectiecriteria, mits dit geen andere wezenlijke wijzigingen in de concessie meebrengt en niet bedoeld is om zich aan de toepassing van de wet te onttrekken. De minimis-regel

Art. 67.Een wijziging kan zonder nieuwe plaatsingsprocedure worden doorgevoerd, indien het bedrag waarmee de wijziging gepaard gaat lager is dan elk van beide volgende bedragen : 1° de in artikel 4 bepaalde drempel;en 2° tien procent van de waarde van de oorspronkelijke concessie. Wanneer een aantal opeenvolgende wijzigingen plaatsvinden, moet de netto-cumulatieve waarde van de opeenvolgende wijzigingen lager zijn dan de in het eerste lid bedoelde bedragen.

De wijziging mag de algemene aard van de concessie evenwel niet veranderen.

Voor de berekening van het in het eerste lid, 2°, bedoelde bedrag wordt, voor zover de concessie een indexeringsclausule bevat, de geactualiseerde waarde als referentiewaarde gehanteerd. Indien de concessie geen indexeringsclausule bevat, wordt bij de berekening van de geactualiseerde waarde rekening gehouden met de gemiddelde inflatie in België.

Niet-wezenlijke wijziging

Art. 68.Een wijziging mag zonder nieuwe plaatsingsprocedure worden doorgevoerd, indien de wijziging, ongeacht de waarde ervan, niet wezenlijk is.

Een wijziging van een concessie wordt als wezenlijk beschouwd wanneer de karakteristieken van de concessie hierdoor materieel verschillen ten opzichte van de initieel voorziene karakteristieken. Onverminderd de artikelen 62 tot 67, wordt een wijziging in elk geval als wezenlijk beschouwd wanneer tenminste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de wijziging voorziet in voorwaarden die, als zij deel van de aanvankelijke plaatsingsprocedure hadden uitgemaakt, de toelating van andere dan de aanvankelijk geselecteerde kandidaten of de aanvaarding van een andere offerte dan de oorspronkelijk aanvaarde mogelijk zouden hebben gemaakt, dan wel bijkomende deelnemers aan de plaatsingsprocedure zouden hebben aangetrokken;2° de wijziging verandert het economisch evenwicht van de concessie ten gunste van de concessiehouder op een wijze die niet is voorzien in de oorspronkelijke concessie;3° de wijziging leidt tot een aanzienlijke verruiming van het toepassingsgebied van de concessie;4° een nieuwe concessiehouder in de plaats is gekomen van de concessiehouder aan wie de aanbesteder de concessie aanvankelijk had gegund in andere dan onder artikel 66 bedoelde gevallen. Afdeling 7. - Tienjarige aansprakelijkheid van de concessiehouder

Art. 69.In geval van een concessie voor werken neemt de concessiehouder de in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aansprakelijkheid op ten aanzien van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, vanaf de voorlopige oplevering van de werken, onafgezien van de looptijd van de concessie of van het feit dat voor het verstrijken van de in de voormelde artikelen bedoelde termijn van tien jaar een einde zou zijn gesteld aan de concessie. Afdeling 8. - Nadere regels voor de uitvoering van de concessie

Art. 70.§ 1er. De concessiedocumenten kunnen, om de nadere regels voor de uitvoering van de werken te bepalen, alle of een gedeelte van de bepalingen omtrent de opdrachten voor werken van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 houdende de algemene uitvoeringsregels inzake overheidsopdrachten, van toepassing maken. § 2. De concessiehouder kan gedurende de ganse looptijd van de concessie genieten van de zakelijke rechten op de terreinen en bouwwerken die toebehoren aan een aanbestedende overheid of aan een overheidsbedrijf die handelt in het kader van zijn taken van openbare dienst en die deel uitmaken van zijn openbaar domein.

Wanneer de concessiehouder, overeenkomstig het eerste lid, eigenaar is van de bouwwerken gedurende de ganse looptijd van de concessie, kan hij deze niet met een hypotheek of met een erfdienstbaarheid bezwaren, dan met het voorafgaand schriftelijk akkoord van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf. Afdeling 9. - Contractuele tekortkomingen van de concessiehouder en

actiemiddelen van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van de taken van openbare dienst

Art. 71.§ 1. Onverminderd de straffen en vertragingsboetes die in de concessiedocumenten voorzien zijn of de sancties zoals voorzien door de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, kan de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat handelt in het kader van zijn taken van openbare dienst beslissen om de volgende ambtshalve maatregelen toe te passen in geval van ernstige contractuele tekortkoming van de concessiehouder : 1° het eenzijdig verbreken van de concessie;2° de uitvoering in eigen beheer van het geheel of van een deel van de niet-uitgevoerde concessie, op kosten en risico van de in gebreke gebleven concessiehouder;3° het sluiten van één of meerdere overeenkomsten voor rekening met één of meerdere derden voor het geheel of een deel van de concessie, op kosten en risico van de in gebreke gebleven concessiehouder. Nochtans vallen de vertragingsboetes en straffen die bij de uitvoering van de overeenkomst voor rekening worden toegepast, ten laste van de nieuwe opdracht- of concessiehouder.

Onverminderd het bepaalde in de concessiedocumenten worden met name de volgende gevallen beschouwd als zijnde ernstige contractuele tekortkomingen : 1° de niet-naleving van de in de artikelen 25, § 2, en 27 van de wet bedoelde verplichtingen;2° de niet-naleving van het in artikel 52 bedoelde bevelen tot vervanging. § 2. De beslissing om ambtshalve maatregelen te nemen of straffen toe te passen kan slechts genomen worden voor zover : 1° de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst een schriftelijk proces-verbaal heeft opgemaakt waarin de ernstige tekortkomingen worden vastgesteld, waarvan de concessiehouder wordt in kennis gesteld door middel van een aangetekende zending of een elektronische zending die op vergelijkbare wijze de exacte datum van de verzending waarborgt;en 2° de concessiehouder : a) de tekortkomingen niet heeft hersteld binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de datum van verzending van het proces-verbaal, tenzij de concessiedocumenten in een kortere termijn voorzien overeenkomstig paragraaf 3;of b) binnen deze termijn zijn verweermiddelen niet heeft voorgelegd;of c) binnen deze termijn verweermiddelen heeft voorgelegd die door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf als niet gerechtvaardigd worden beoordeeld;of d) de vastgestelde tekortkomingen heeft toegegeven. Vanaf de kennisgeving van de beslissing dat een ambtshalve maatregel genomen worden, mag de in gebreke gebleven concessiehouder niet meer tussenkomen in het gedeelte van de concessie dat onderworpen is aan deze maatregel, behoudens andersluidend beding in de concessiedocumenten.

Wanneer de maatregel erin bestaat dat een of meerdere overeenkomsten voor rekening worden gesloten, worden de opdrachtdocumenten of de concessiedocumenten voorafgaandelijk aan de in gebreke gebleven concessiehouder toegestuurd door middel van een aangetekende zending of een elektronische zending die op vergelijkbare wijze de exacte datum van de verzending waarborgt. § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet en met name in de gevallen waarbij de concessiehouders of een onderaannemer, op welke plaats deze ook tussenkomen bij de uitvoering van de concessie, op zwaarwichtige wijze is tekort geschoten in zijn verplichting om zijn werknemers tijdig het loon te betalen waarop deze recht hebben, of illegaal verblijvende onderdanen van derde landen heeft tewerk gesteld, kan de in de eerste paragraaf, eerste lid, 2°, a), bedoelde termijn worden ingekort door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst, zonder dat deze echter korter kan zijn dan vijf werkdagen.

Mits uitdrukkelijke motivering in de concessiedocumenten en voor zover de bijzondere eisen van de concessie dit noodzakelijk maken, mag de in de eerste paragraaf, eerste lid, 2°, a), bedoelde termijn ook ingevolge andere dan het eerste lid bedoelde redenen worden ingekort door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf. § 4. De toepassing van boetes of straffen ontneemt de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst niet het recht om het volledige herstel te vragen van het nadeel dat hij lijdt ingevolge de contractuele tekortkomingen en de vertragingen in de uitvoering van de concessie.

De concessiehouder vrijwaart de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst in voorkomend geval tegen elke schadevergoeding die deze aan derde verschuldigd is op grond van de tekortkomingen of de vertragingen in de uitvoering van de concessie. § 5. Wanneer de vertragingsboetes of de straffen die voorzien zijn in de concessiedocumenten berekend worden op basis van de door de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst te betalen prijs, wordt de belasting over de toegevoegde waarde niet in aanmerking genomen in de berekeningsbasis.

Art. 72.Onverminderd artikel 71 kan de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat handelt in het kader van zijn taken van openbare dienst, in geval van ernstige contractuele tekortkoming, beslissen om de concessiehouder van haar concessies uit te sluiten voor een periode van drie jaar.

De niet-naleving van de in artikel 25, § 2, van de wet bedoelde verplichtingen wordt aanzien als een ernstige contractuele tekortkoming overeenkostig het eerste lid.

De aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf moet de concessiehouder horen vooraleer de beslissing tot uitsluiting wordt genomen, zodat de concessiehouder zich kan verdedigen. Bovendien moet rekening worden gehouden, in voorkomend geval, met de in de artikel 53 van de wet bedoelde corrigerende maatregelen.

De concessiehouder moet in kennis worden gesteld van de gemotiveerde beslissing tot uitsluiting.

De berekening van de periode van drie jaar gebeurt overeenkomstig artikel 52, tweede lid, van de wet.

De in onderhavige bepaling vermelde sanctie is een vergelijkbare sanctie in de zin van artikel 52, eerste lid, 7°, van de wet. Afdeling 10. - Verbreking van de concessie

Art. 73.Onverminderd de artikelen 71 en 72, kan de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst de concessie eenzijdig verbreken wanneer in hoofde van de concessiehouder een uitsluitingsgrond bestaat als bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet, onverminderd de in de artikelen 51 en 53 van de wet bedoelde regularisatie en de corrigerende maatregelen, uitgezonderd in geval van toepassing van de wetgeving betreffende de continuïteit van de ondernemingen.

Onverminderd de artikelen 71 en 72, kan de aanbesteder de concessie verbreken in de volgende gevallen : 1° wanneer de concessie wezenlijk is gewijzigd waardoor een nieuwe plaatsingsprocedure zou vereist geweest zijn op grond van de artikelen 62 tot 68;2° wanneer de concessiehouder zich op het moment van de gunning van de concessie in één van de in de artikel 50 van de wet bedoelde situaties bevond en dan ook uitgesloten had moeten worden van de procedure;3° wanneer het Hof van Justitie van de Europese Unie in een procedure overeenkomstig artikel 258 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie vaststelt dat België zijn verplichtingen krachtens de Europese Verdragen niet is nagekomen wegens het feit dat een aanbesteder de betrokken concessie heeft gegund zonder te voldoen aan haar verplichtingen krachtens deze Verdragen en Richtlijn 2014/23/EU. Afdeling 11. - Gerechtelijk optreden

Art. 74.Iedere dagvaarding voor de rechter tegen een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst met betrekking tot een concessie, wordt op straffe van rechtsverval, aan de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf betekend uiterlijk dertig maanden volgend op het einde van de looptijd van de concessie.

In afwijking van het eerste lid, wanneer de concessiedocumenten in een opleveringsprocedure voorzien die plaatsvindt vóór het verstrijken van de looptijd van de concessie, voor bepaalde of alle prestaties die het voorwerp uitmaken van de concessie, wordt iedere dagvaarding voor de rechter tegen een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf dat optreedt in het kader van zijn taken van openbare dienst met betrekking tot een concessie, op straffe van rechtsverval, aan de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf betekend uiterlijk dertig maanden volgend op de oplevering.

Wanneer de dagvaarding zijn oorsprong vindt in feiten of omstandigheden die zijn opgedoken tijdens een waarborgperiode en voortduren nadat de looptijd van de concessie is afgelopen, moet zij, in afwijking van het eerste en tweede lid, op straffe van rechtsverval, betekend worden uiterlijk dertig maanden volgend op het aflopen van de waarborgperiode.

De concessiedocumenten kunnen afwijken van het bepaalde in dit artikel.

TITEL 4. - Eind-, opheffings- en inwerkingtredingsbepalingen

Art. 75.De aanbesteders die nog niet over een toegang tot Telemarc beschikken, vragen dit aan bij de Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging.

Art. 76.Hoofdstuk 10, houdende de artikelen 147 tot 157 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 15 juli 2011, wordt opgeheven.

Art. 77.De wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten treedt in werking op 30 juni 2017 voor de concessies waarvoor vanaf die datum een aankondiging van concessie wordt bekendgemaakt of had moeten worden bekendgemaakt, alsook voor de concessies waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf de desbetreffende datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte.

Art. 78.Het onderhavig besluit, met uitzondering van artikel 75, treedt in werking op 30 juni 2017.

Artikel 75 treedt in werking op 1 mei 2018.

Gegeven te Brussel, 25 juni 2017.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten A. Niet-exhaustieve lijst van de publiekrechtelijke organismen bedoeld in artikel 2, 1°, c) van de wet - Académie royale de Langue et de Littérature française - Agence de Stimulation économique - Agence de Stimulation technologique - Agence wallonne à l'Exportation et aux Investissements étrangers - Agence wallonne de l'Air et du Climat - Agence wallonne des Télécommunications - Agence wallonne pour la Promotion d'une Agriculture de Qualité - Agence wallonne pour l'Intégration des Personnes handicapées - Agentschap Plantentuin Meise - Agentschap ter Bevordering van de lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie - Agentschap voor de buitenlandse Handel - Agentschap voor de Oproepen tot de Hulpdiensten - Agentschap voor geografische Informatie Vlaanderen - Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs - Agentschap voor Landbouw en Visserij - Agentschap voor territoriale Ontwikkeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Apetra - Aquafin NV - Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft - Astrid SA - Atrium ASBL - Autonoom Provinciebedrijf Campus Vesta - Autonoom Provinciebedrijf Cultuurhuis de Warande - Autonoom Provinciebedrijf Inovant - Autonoom Provinciebedrijf Plantijn Hogeschool - Autonoom Provinciebedrijf Provinciaal Domein De Gavers - Autonoom Provinciebedrijf Provinciaal Zorgcentrum Lemberge - Autonoom Provinciebedrijf Provinciale Hogeschool Limburg - Autonoom Provinciebedrijf Sport - Autonoom Provinciebedrijf Vera - Autonoom Provinciebedrijf Westtoer - Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel - Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden - Belgische Maatschappij voor internationale Investeringen - Belgische technische Coöperatie - Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft - Belgisch Instituut voor Post en Telecommunicatie - Berlaymont 2000 - Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen ten Bate van de Arbeiders der Diamantnijverheid - Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen ten Bate van de Arbeiders der Ondernemingen voor Binnenscheepvaart - Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen ten Bate van de Arbeiders gebezigd door Ladings- en Lossingsondernemingen en door de Stuwadoors in de Havens, Losplaatsen, Stapelplaatsen en Stations - Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen ten Bate van de Arbeiders in de Houtnijverheid - Blue Gate Antwerp - Brussels Agentschap voor de Onderneming - Brussels Energie Agentschap ASBL - Brussels gewestelijk Herfinancieringsfonds van de gemeentelijke Thesaurieën - Brussels Instituut voor Milieubeheer - Brussels internationaal - Tourism & Congres ASBL - Brussels Waarborgfonds - Brusselse gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling - Brusselse gewestelijke Huisvestingsmaatschappij en erkende maatschappijen - Brusselse hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en dringende medische Hulp - Bureau voor Normalisatie - Cel voor financiële Informatieverwerking - Centrale Dienst voor sociale en culturele Actie van het Ministerie van Landsverdediging - Centrale Raad voor het Bedrijfsleven - Centre hospitalier psychiatrique Les Marronniers à Tournai - Centre hospitalier universitaire de Liège - Centre régional d'Aide aux Communes - Centre wallon de recherches agronomiques - Centrum voor Informatica voor het Brusselse Gewest - Centrum voor Landbouweconomie - Comité de Contrôle de l'Electricité et du Gaz - Commissariat général au Tourisme - Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas - Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen - Commission wallonne pour l'Energie - Conseil économique et social de Wallonie - Controledienst voor de Ziekenfondsen en de Landsbonden van Ziekenfondsen - Delcrederedienst NV - De Rand - De Vlaamse Waterweg NV - Dienst Informatie, Vorming en Afstemming - Dienst Kijk- en Luistergeld in het tweetalig Brusselse Hoofdstedelijk Gewest - Dienst voor de Bijzondere Sociale zekerheidsstelsels - Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit Behinderung - Ecole d'Administration publique commune - Economische en sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Educatief Bosbouwcentrum Groenendaal - Egov - Eigen Vermogen Flanders Hydraulics - Eigen Vermogen van het Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek - Eigen Vermogen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Eigen Vermogen van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed - Entreprise publique des nouvelles Technologies de l'Information et de la Communication de la Communauté française - Europees sociaal Fonds- Agentschap Vlaanderen - Europese Programma's voor Onderwijs, Opleiding en Samenwerking - Evoliris - Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers - Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen - Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten - Federaal Agentschap voor nucleaire Controle - Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg - Federaal Planbureau - Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij - Federale Pensioendienst - Financieringsfonds voor Schuldafbouw en eenmalige Investeringsuitgaven - Financieringsinstrument voor de Vlaams Visserij- en Aquicultuursector - Flanders international technical Agency - Fonds bruxellois francophone pour l'Intégration sociale et professionnelle des Personnes handicapées - Fonds culturele Infrastructuur - Fonds d'Aide au Redressement financier des Communes - Fonds de Constructions d'Institutions hospitalières et medico-sociales de la Communauté française - Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie - Fonds Ecureuil de la Communauté française - Fonds Jongerenwelzijn - Fonds piscicole de Wallonie - Fonds pour l'Egalisation des Budgets et pour le Désendettement de la Communauté française - Fonds Stationsomgevingen - Fonds tot Vergoeding van de in Geval van Sluiting van Ondernemingen ontslagen Werknemers - Fonds voor Arbeidsongevallen - Fonds voor de Beroepsziekten - Fonds voor de Financiering van het Waterbeleid - Fonds voor de Scheepsjongens aan Boord van Vissersvaartuigen - Fonds voor dringende Geneeskundige Hulpverlening - Fonds voor Financiering van de Leningen aan Vreemde Staten - Fonds voor wetenschappelijk Onderzoek - Garantiefonds der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Schulbauten - Garantiefonds voor Huisvesting - Gewestelijk School voor openbaar Bestuur - Gimvindus - GO Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap - Grindfonds - Herculesstichting - Hermesfonds - Herplaatsingsfonds - Hoge Raad voor de Justitie - Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de kleine en middelgrote Ondernemingen - Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden - Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen - Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering - Institut du Patrimoine wallon - Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleinen und mittleren Unternehmen - Institut scientifique de Service public - Institut wallon de Formation en Alternance et des Indépendants et petites et moyennes Entreprises - Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique - Instituut ter Bevordering van het wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel - Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen - Instituut voor de nationale Rekeningen - Instituut voor gerechtelijke Opleiding - Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie - Instituut voor Textiel en Confectie - Instituut voor Veteranen - Nationaal Instituut voor Oorlogsinvaliden, Oudstrijders en Oorlogsslachtoffers - Instituut voor Vorming en Begeleiding van de Zelfstandigen en de kleine en middelgrote Ondernemingen - Interfederaal Gelijkekansencentrum - Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant - Jobpunt Vlaanderen - Kas der geneeskundige Verzorging van de NMBS Holding - Kind en Gezin - Koninklijk Belgisch Filmarchief - Koninklijk Museum voor schone Kunsten Antwerpen - Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België - Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde - Koninklijke Academie voor overzeese Wetenschappen - Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en schone Kunsten van België - Koninklijke Instelling van Mesen - Koninklijke Muntschouwburg - Koninklijke Schenking - Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten - Koninklijke Vlaamse Schouwburg - Kruispuntbank van de sociale Zekerheid - Le Circuit de Spa-Francorchamps - Limburgse Reconversiemaatschappij - Maatschappij voor de Verwerving van Vastgoed - Maatschappij voor Grond- en industrialisatiebeleid Linkerscheldeoevergebied - Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied - Milieu- en Natuur Raad van Vlaanderen - Multisectoriële individuele Rekening - Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk - Nationaal geografisch Instituut - Nationaal Instituut voor Criminalistiek - Nationaal Instituut voor Radio-Elementen - Nationaal Onderzoeksinstituut voor Arbeidsomstandigheden - Nationaal Orkest van België - Nationaal Waarborgfonds voor Schoolgebouwen - Nationale Arbeidsraad - Nationale Bank van België - Nationale Instelling voor radioactief Afval en Splijtstoffen - Nationale Kas voor Oorlogspensioenen - Nationale Kas voor Rampenschade - Nationale Loterij - Nautinvest Vlaanderen - Net - Brussel - Gewestelijke Agentschap voor Netheid - Novovil - Office de la Naissance et de l'Enfance - Office de Promotion du Tourisme de la Communauté française - Office régional de Promotion de l'Agriculture et de l'Horticulture - Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi - Ondersteunend Centrum van het Agentschap voor Natuur en Bos - Oost-Vlaams Milieubeheer - Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Geel - Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Rekem - Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij - Opéra royal de Wallonie - Paleis voor Congressen - Paleis voor schone Kunsten - Participatiefonds - Participatiemaatschappij Vlaanderen - Patrimoniale Immobiliënmaatschappij - Pendelfonds - Pensioenfonds voor de Rustpensioenen van het statutair Personeel van Belgacom - Proefbank voor Vuurwapens te Luik - Radio et Télévision belge de la Communauté française - Regie der Gebouwen - Rentenfonds - Reservefonds van het Brussels hoofdstedelijk Gewest - Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening - Rijksdienst voor jaarlijkse Vakantie - Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers - Rijksdienst voor sociale Zekerheid - Rijksinstituut voor de sociale Verzekeringen der Zelfstandigen - Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering - Rubiconfonds - Sciensano - Service social des Services du Gouvernement wallon - Smals - Sociaal economische Raad van Vlaanderen - Société publique d'Administration des Bâtiments scolaires bruxellois - Société publique d'Administration des Bâtiments scolaires de Liège - Société publique d'Administration des Bâtiments scolaires de Luxembourg - Société publique d'Administration des Bâtiments scolaires de Namur - Société publique d'Administration des Bâtiments scolaires du Hainaut - Société publique d'Administration des Bâtiments scolaires du Brabant wallon - Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement - Société publique de Gestion de l'Eau - Société wallonne de Financement complémentaires des Infrastructures - Société wallonne de Location-Financement - Société wallonne du Crédit social - Société wallonne du Logement et sociétés agréées - Sofibru - Stichting Technologie Vlaanderen - Stichting Vlaams Erfgoed - Studiecentrum voor Kernenergie - Technopolis - Théâtre national de Belgique - Toerisme Vlaanderen - Topstukkenfonds - Universitaire instellingen afhangende van de Franse Gemeenschap - Universitaire instellingen afhangende van de Vlaamse Gemeenschap - Universitaire Stichting - Universitaire Ziekenhuis Gent - Via Invest Vlaanderen - Vlaams Agentschap voor internationaal Ondernemen - Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap - Vlaams Audiovisueel Fonds - Vlaams Brusselfonds - Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing - Vlaams Fonds voor de Letteren - Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw VZW - Vlaams Infrastructuurfonds - Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden - Vlaams Instituut voor de Bevordering van het wetenschappelijk- en technologisch Onderzoek in de Industrie - Vlaams Instituut voor zelfstandig Ondernemen - Vlaams Landbouwinvesteringsfonds - Vlaams Toekomstfonds - Vlaams Woningfonds voor de grote Gezinnen - Vlaams Zorgfonds - Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding - Vlaamse Fonds voor de Lastendelging - Vlaamse Havens - Vlaamse Instelling voor technologisch Onderzoek - Vlaamse Landmaatschappij - Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en erkende maatschappijen - Vlaamse Milieuholding - Vlaamse Milieumaatschappij - Vlaamse Opera - Vlaamse Participatiemaatschappij NV - Vlaamse Radio- en Televisieomroep - Vlaamse Regulator voor de Media - Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt - Vlaamse Stichting voor Verkeerskunde - Vlaamse Zorgkas - Wallonie-Bruxelles international - Werkholding - Woningfonds van de grote Gezinnen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest B. Niet-exhaustieve lijst van de overheidsbedrijven bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet SECTOR WATER - Société wallonne des Eaux (SWDE) - Vivaqua - Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) SECTOR VERVOER o Luchthavens - Société wallonne des Aéroports (SOWAER) - Société de Gestion de l'Aérodrome de Saint-Hubert - Société de Gestion de l'Aérodrome de Spa - Brussels South Charleroi Airport (BSCA) - Brussels South Charleroi Airport security (BSCA SECURITY) - Liège Airport (LA) - Liège Airport Business Park - Liège Airport Security (LAS) - Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Antwerpen - Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Kortrijk-Wevelgem - Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Oostende- Brugge o Havens - AG Haven Oostende - Havenbedrijf Antwerpen - Havenbedrijf Gent GAB - Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen - NV De Scheepvaart - Port autonome de Charleroi (PAC) - Port autonome du Centre et de l'Ouest (PACO) - Port autonome de Liège (PAL) - Port autonome de Namur (PAN) - Société régionale du Port de Bruxelles - Waterwegen en Zeekanaal NV o Vervoer - Infrabel - HR Rail - Société des Transports intercommunaux de Bruxelles (STIB) - Société nationale des Chemins de Fer belges (SNCB) - Société régionale wallonne du Transport (SRWT) - TEC Brabant wallon - TEC Charleroi - TEC Hainaut - TEC Liège - Verviers - TEC Namur - Luxembourg - Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn SECTOR ENERGIE - Eandis - Infrax - Ores - Sibelga SECTOR POSTDIENSTEN - bpost Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten Inlichtingen die in de concessieaankondiging moeten worden opgenomen overeenkomstig artikel 42 van de wet - Artikel 10 van het koninklijk besluit 1. Naam, identificatienummer, adres inclusief NUTS-code, telefoon- en faxnummers, e-mail- en internetadres van de aanbestedende overheid of de aanbestedende entiteit en, wanneer verschillend, van de dienst waar aanvullende informatie te verkrijgen is.2. Soort aanbestedende overheid of entiteit en uitgeoefende hoofdactiviteit.3. Indien de kandidaturen offertes omvatten, e-mail- en internetadres waarop de concessiedocumenten gratis, rechtstreeks volledig en vrij ter beschikking gesteld worden.Indien een dergelijke kosteloze, rechtstreekse, volledige en vrije ter beschikkingstelling onmogelijk is in de gevallen bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de wet, de modaliteiten van toegang tot de concessiedocumenten. 4. Beschrijving van de concessie : aard en omvang van de werken, aard en omvang van de diensten, orde van grootte of indicatieve waarde en, zo mogelijk, de looptijd van het contract.Indien de concessie in percelen verdeeld is, deze inlichtingen vermelden voor elk perceel.

Desgevallend de beschrijving van de opties. 5. CPV-codes.Indien de concessie in percelen verdeeld is, deze inlichtingen vermelden voor elk perceel. 6. NUTS-code voor de hoofdlocatie van de werken in geval van concessies voor werken of NUTS-code voor de hoofdplaats van uitvoering in geval van concessies voor diensten.Indien de concessie in percelen verdeeld is, deze inlichtingen vermelden voor elk perceel. 7. Voorwaarden tot deelneming, onder meer : a) desgevallend, aangeven of het gaat om een concessie die voorbehouden is voor beschermde werkplaatsen of waarvan de uitvoering voorbehouden is in het kader van programma's voor beschermde tewerkstelling;b) desgevallend, aangeven of de prestatie van de dienst krachtens wettelijke, reglementaire of administratieve bepalingen voorbehouden is voor een welbepaald beroep;verwijzing naar de pertinente wettelijke, reglementaire of administratieve bepaling; c) desgevallend, een lijst en korte omschrijving van de selectievoorwaarden en selectiecriteria;eventueel vereiste minimale niveau(s) van draagkracht; de nodige inlichtingen aangeven (verklaringen op erewoord, documenten). 8. Uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen of van de offertes.9. Criteria die zullen gebruikt worden voor de gunning van de concessie indien deze niet in de overige concessiedocumenten voorkomen.10. Datum van verzending van de aankondiging.11. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en, in voorkomend geval, bemiddelingsprocedures. Preciseringen betreffende de termijnen voor beroepsprocedures of, indien nodig, naam, adres, telefoon- en faxnummers, en e-mailadres van de dienst waar deze informatie kan worden verkregen. 12. Desgevallend, de bijzondere voorwaarden waaraan de exploitatie van de concessie verbonden is.13. Adres waarnaar de kandidaturen of offertes moeten gestuurd worden.14. Desgevallend, de vereisten en voorwaarden vermelden betreffende het gebruik van elektronische communicatiemiddelen.15. Vermelding of de concessie betrekking heeft op een project en/of programma gefinancierd met middelen van de Unie.16. Voor de concessies van werken, aangeven of de concessie gedekt is door het akkoord inzake overheidsopdrachten van 15 april 1994. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten Inlichtingen die in de gepubliceerde aankondigingen van de gunning van concessies moeten worden opgenomen overeenkomstig artikel 44 van de wet - Artikel 11 van het koninklijk besluit 1. Naam, identificatienummer, adres inclusief NUTS-code, en in voorkomend geval, telefoon- en faxnummers, e-mail- en internetadres van de aanbestedende overheid of de aanbestedende entiteit en, wanneer verschillend, van de dienst waar aanvullende informatie te verkrijgen is.2. Soort aanbestedende overheid of entiteit en uitgeoefende hoofdactiviteit.3. CPV-codes.4. NUTS-code voor de hoofdlocatie van de werken in geval van concessies voor werken of NUTS-code voor de hoofdplaats van uitvoering in geval van concessies voor diensten.5. Beschrijving van de concessie : aard en omvang van de werken, aard en omvang van de diensten, looptijd van de overeenkomst.Wanneer de concessie in percelen is verdeeld, wordt deze informatie voor elk perceel verstrekt. In voorkomend geval beschrijving van elke optie. 6. Beschrijving van de gebruikte gunningsprocedure, in geval van gunning zonder voorafgaande publicatie, motivering.7. De criteria als bedoeld in artikel 55 van de wet die zijn gebruikt voor de gunning van de concessie(s).8. Datum van het besluit of de besluiten tot gunning van de concessie.9. Het aantal met betrekking tot elke gunning ontvangen offertes, inclusief : a) het aantal offertes dat ontvangen is van ondernemers die kleine of middelgrote ondernemingen zijn, b) het aantal uit het buitenland ontvangen offertes, c) het aantal elektronisch ontvangen offertes.10. Per gunning, naam, adres inclusief NUTS-code, en desgevallend telefoonnummer, fax, e-mail- en internetadres van de begunstigde inschrijver(s) met inbegrip van : a) vermelding of de weerhouden inschrijver een kleine of middelgrote onderneming is;b) vermelding of de concessie aan een consortium is gegund.11. Waarde en belangrijkste financiële voorwaarden van de gegunde concessie, waaronder a) vergoedingen en eventuele boeten;b) prijzengeld en eventuele betalingen;c) elke eventuele andere bijzonderheid die relevant zijn voor de waarde van de concessie als bepaald in artikel 35, vierde lid.12. Vermelding of de concessie betrekking heeft op een project en/of programma gefinancierd met middelen van de Unie.13. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en, in voorkomend geval, bemiddelingsprocedures. Preciseringen betreffende de termijnen voor beroepsprocedures of, indien nodig, naam, adres, telefoon- en faxnummers, en e-mailadres van de dienst waar deze informatie kan worden verkregen. 14. Datum (data) en referentie(s) van eerdere bekendmakingen in het Bulletin der Aanbestedingen en/of in het Publicatieblad van de Europese Unie betreffende de in deze aankondiging gepubliceerde concessie(s).15. Datum van verzending van de aankondiging.16. Methode die wordt gebruikt voor het berekenen van de geraamde waarde van de concessie, indien die niet is vermeld in andere concessiedocumenten, overeenkomstig artikel 35 van de wet.17. elke andere pertinente inlichting. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten Inlichtingen die in vooraankondigingen betreffende concessies voor sociale en andere specifieke diensten moet worden opgenomen als bedoeld in artikel 34, § 1, van de wet, samen gelezen met artikel 42, tweede lid van de wet - artikel 12 van het koninklijk besluit 1. Naam, identificatienummer, adres inclusief NUTS-code, telefoon, fax, e-mail- en internetadres van de aanbestedende overheid of de aanbestedende entiteit, wanneer verschillend, van de dienst waar aanvullende informatie te verkrijgen is.2. In voorkomend geval, e-mail- of internetadres waar de specificaties en alle bewijsstukken beschikbaar zijn.3. Soort aanbestedende overheid of aanbestedende entiteit en uitgeoefende hoofdactiviteit.4. Codenummer(s) van de CPV-nomenclatuur.Indien de overeenkomst in percelen is verdeeld, moet deze informatie voor elk perceel worden verstrekt. 5. NUTS-code voor de hoofdplaats van levering of uitvoering van concessies voor diensten.6. Beschrijving van de diensten, indicatieve orde van grootte of waarde.7. Deelnemingsvoorwaarden.8. In voorkomend geval, termijn(en) voor het contacteren van de aanbestedende overheid of aanbestedende entiteit met het oog op deelname.9. In voorkomend geval, korte beschrijving van de hoofdkenmerken van de gunningsprocedure die zal worden toegepast.10. Elke andere pertinente inlichting. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten Inlichtingen die in aankondigingen van de gunning van concessies betreffende concessies voor sociale en andere specifieke diensten als bedoeld in artikel 34, § 1, van de wet, samen gelezen met artikel 44 van de wet - artikel 13 van het koninklijk besluit 1. Naam, identificatienummer, adres, inclusief NUTS-code, indien van toepassing, telefoon, fax, e-mail- en internetadres van de aanbestedende overheid of de aanbestedende entiteit en, indien verschillend, van de dienst waar aanvullende informatie te verkrijgen is.2. Soort aanbestedende overheid of entiteit en uitgeoefende hoofdactiviteit.3. CPV-codes.Indien de overeenkomst in percelen is verdeeld, moet deze informatie voor elk perceel worden verstrekt. 4. Beknopte beschrijving van het voorwerp van de concessie.5. Aantal ontvangen offertes.6. Waarde van de weerhouden offerte, met inbegrip van vergoedingen en prijzen.7. Naam en adres inclusief NUTS-code, telefoon, fax, e-mailadres en internetadres van de weerhouden ondernemer(s).8. Elke andere pertinente inlichting. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten DOCUMENT VAN VOORLOPIG BEWIJS BIJLAGE 6 A : Verklaringen op erewoord betreffende de uitsluitingsgronden Instructies Deze bijlage 6A is een verklaring op erewoord van de ondernemers die als voorlopig bewijs dient voor hun situatie met betrekking tot de uitsluitingsgronden bedoeld in de artikelen 50 tot 52 van de wet.

Het gaat om een officiële verklaring waarin de ondernemer bevestigt dat hij zich niet in een van de situaties bevindt die moeten of kunnen leiden tot de uitsluiting van een ondernemer, in voorkomend geval naar de corrigerende maatregelen verwijst die hij heeft genomen en de elementen vermeldt die de aanbesteder toelaten de verklaringen te controleren.

Deze bijlage ontslaat de ondernemers niet van de verplichting om de bewijsmiddelen te verstrekken bedoeld in artikel 35 van het onderhavige besluit genomen in uitvoering van de wet.

Deze bijlage moet worden ingevuld door elke natuurlijke of rechtspersoon of elk openbaar lichaam, alsook door elk lid van een combinatie van deze personen of lichamen (met inbegrip van de tijdelijke samenwerkingsverbanden van ondernemingen), in het kader van hun deelname, als kandidaat of inschrijver, aan de plaatsingsprocedure van een concessie. Deze bijlage moet ook worden ingevuld door de derden op wier draagkracht een beroep wordt gedaan overeenkomstig artikel 49 van de wet. In voorkomend geval geldt dit ook voor de voorgestelde onderaannemers op wier draagkracht geen beroep wordt gedaan voor de selectie.

Voor de toepassing van deze bijlage wijst de ondernemer dus de volgende personen aan : - de kandidaat of inschrijver; - elk lid van de combinatie wanneer de kandidaat of inschrijver een combinatie is; - de derde op wiens draagkracht een beroep wordt gedaan voor de selectievoorwaarden; - de voorgestelde onderaannemers op wier draagkracht geen beroep wordt gedaan voor de selectievoorwaarden.

Deze bijlage omvat de volgende delen : - Deel I. Informatie over de plaatsingsprocedure van een concessie en de aanbesteder. - Deel II. Informatie over de ondernemer. - Deel III. Uitsluitingsgronden : A : Gronden betreffende strafrechtelijke veroordelingen (art. 50, § 1, van de wet en artikel 31 van het onderhavige besluit).

B : Gronden betreffende de betaling van belastingen of sociale zekerheidsbijdragen (art. 51, § 1, van de wet en artikel 32 van het onderhavige besluit).

C : Overige uitsluitingsgronden (art. 52 van de wet) Deel I : Informatie over de plaatsingsprocedure van een concessie en de aanbesteder A. Informatie over de bekendmaking - Verwijzing naar de relevante aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie : - Nummer ontvangen aankondiging : - Nummer aankondiging in PB S : - URL van het PB S : - Verwijzing naar de relevante aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen : - Nummer aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen : - URL van het BDA : Wanneer bekendmaking van een aankondiging niet is vereist, moet de aanbesteder de plaatsingsprocedure van een concessie duidelijk omschrijven.

B. Identiteit van de aanbesteder - Officiële naam : - Land : C. Informatie over de plaatsingsprocedure - Titel : - Korte beschrijving : - Referentienummer van het dossier bij de aanbesteder (indien van toepassing) : Deel II : Informatie over de ondernemer A. Informatie over de ondernemer 1. Identiteit - Naam of handelsnaam : - Rechtsvorm (indien van toepassing) : - Adres van de woonplaats of van de maatschappelijke zetel : Straat en nummer : Postcode : Stad : Land : - Internetadres (indien van toepassing) : - Elektronisch adres : - Telefoonnummer : - Contactpersoon of -personen : - BTW-nummer (indien van toepassing) : Vermeld indien er geen BTW-nummer is, een ander nationaal identificatienummer, indien vereist en toepasselijk - Is de ondernemer een micro-, kleine of middelgrote onderneming? [28] Ja / Neen 2.Voorbehouden concessies - Alleen wanneer de concessie voorbehouden is : is de ondernemer een beschermde werkplaats, een "sociale onderneming" of zorgt hij voor de uitvoering van de concessie in het kader van programma's voor beschermde arbeid? Ja / Neen - Wat is het corresponderende percentage werknemers met een handicap of kansarme werknemers? - Vermeld, indien vereist, of de betrokken werknemers behoren tot een of meer specifieke categorieën werknemers met een handicap of kansarme werknemers? B. Combinatie van ondernemers - Neemt de ondernemer samen met anderen deel aan de plaatsingsprocedure van een concessie? Ja / Neen - Zorg ervoor dat de andere betrokken partijen een afzonderlijke verklaring indienen - Vermeld de rol van de ondernemer binnen de combinatie (leider, verantwoordelijk voor specifieke taken, enz.) : - Vermeld de identiteit van de andere ondernemers die gezamenlijk aan de plaatsingsprocedure van een concessie deelnemen : Indien van toepassing, de naam van de deelnemende combinatie : C. Informatie over het beroep op de draagkracht van andere entiteiten - Doet de ondernemer een beroep op de draagkracht van andere entiteiten om te voldoen aan de selectievoorwaarden van de concessiedocumenten? Ja / Neen - Verstrek voor elk van de betrokken entiteiten een afzonderlijke verklaring met de informatie die wordt gevraagd in de afdelingen A en B van dit deel en deel III. Deze verklaring moet door de betrokken entiteiten naar behoren worden ingevuld en ondertekend. - Opgemerkt wordt dat het daarbij ook gaat om niet rechtstreeks tot de onderneming van de ondernemer behorende technici of technische organen, in het bijzonder die welke belast zijn met de kwaliteitscontrole en, in het geval van concessies voor werken, de technici of technische organen die de ondernemer ter beschikking zullen staan om de werkzaamheden uit te voeren.

D. Informatie over de onderaannemers bedoeld in artikel 43 van het onderhavige besluit (Gedeelte dat alleen moet worden ingevuld wanneer de aanbesteder expliciet om deze gegevens vraagt) - Is de ondernemer van plan een gedeelte van de overeenkomst aan derden in onderaanneming te geven? Ja / Neen - Zo ja, vermeld, voor zover bekend, over welke onderdelen van de concessie en welke onderaannemers het gaat : Deel de informatie mee die wordt gevraagd in de afdelingen A en B van dit deel en deel III voor elk van de opgesomde onderaannemers indien de aanbesteder expliciet om deze informatie vraagt naast de informatie in deel I. Deel III : Uitsluitingsgronden A. Gronden betreffende strafrechtelijke veroordelingen Artikel 50 van de wet, zoals uitgevoerd bij artikel 31 van het onderhavige besluit, bepaalt de volgende uitvoeringsgronden : 1. Deelname aan een criminele organisatie; - Is de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, veroordeeld bij onherroepelijk vonnis voor deelname aan een criminele organisatie, welk vonnis niet later dan vijf jaar geleden is gewezen of dat expliciet een uitsluitingsperiode bevat die nog steeds van toepassing is? - Deelname aan een criminele organisatie is gedefinieerd in artikel 324bis van het Strafwetboek en in artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit. - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de veroordeling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, duur van de uitsluitingsperiode : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? - Ja / Neen Beschrijf deze maatregelen : - Ja / Neen Beschrijf deze maatregelen : - Is de in dit punt bedoelde informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 2. Omkoping; - Is de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, veroordeeld bij onherroepelijk vonnis voor omkoping, welk vonnis niet later dan vijf jaar geleden is gewezen of dat expliciet een uitsluitingsperiode bevat die nog steeds van toepassing is? - Omkoping is gedefinieerd in artikel 3 van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (PB C 195 van 25.6.1997, blz. 1), in artikel 2, lid 1, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PB L 192 van 31.7.2003, blz. 54) en in de artikelen 246 en 250 van het Strafwetboek. - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de veroordeling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, duur van de uitsluitingsperiode : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen - Is de in dit punt opgenomen informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - Beschrijf deze maatregelen : - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 3. Fraude; - Is de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, veroordeeld bij onherroepelijk vonnis voor fraude, welk vonnis niet later dan vijf jaar geleden is gewezen of dat expliciet een uitsluitingsperiode bevat die nog steeds van toepassing is? - Fraude is gedefinieerd in artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48). - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de veroordeling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, duur van de uitsluitingsperiode : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen Beschrijf deze maatregelen : - Is de in dit punt bedoelde informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 4. Terroristische misdrijven, strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten of uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot van een dergelijk misdrijf of strafbaar feit; - Is de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, veroordeeld bij onherroepelijk vonnis voor een terroristisch misdrijf of strafbaar feit in verband met terroristische activiteiten, welk vonnis niet later dan vijf jaar geleden is gewezen of dat expliciet een uitsluitingsperiode bevat die nog steeds van toepassing is? - Terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten zijn gedefinieerd in artikel 137 van het Strafwetboek en in de artikelen 1 en 3 van Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3). Deze uitsluitingsgrond omvat ook uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 4 van genoemd kaderbesluit. - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de veroordeling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, duur van de uitsluitingsperiode : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen Beschrijf deze maatregelen : - Is de in dit punt opgenomen informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 5. Witwassen van geld of financiering van terrorisme; - Is de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, veroordeeld bij onherroepelijk vonnis voor witwassen van geld of financiering van terrorisme, welk vonnis niet later dan vijf jaar geleden is gewezen of dat expliciet een uitsluitingsperiode bevat die nog steeds van toepassing is? - Witwassen van geld en financiering van terrorisme zijn gedefinieerd in artikel 5 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, alsook in artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15). - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de veroordeling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, duur van de uitsluitingsperiode : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen - Beschrijf deze maatregelen : - Is de in dit punt opgenomen informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 6. Kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel; - Is de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, veroordeeld bij onherroepelijk vonnis voor kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel, welk vonnis niet later dan vijf jaar geleden is gewezen of dat expliciet een uitsluitingsperiode bevat die nog steeds van toepassing is? - Kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel zijn gedefinieerd in artikel 433quinquies van het Strafwetboek, alsook in artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1). - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de veroordeling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, duur van de uitsluitingsperiode : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen - Is de in dit punt bedoelde informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 7. Het tewerkstellen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen - Heeft de ondernemer zelf of iemand die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, een inbreuk begaan die is vastgesteld door een administratieve of rechterlijke beslissing, met inbegrip van een in uitvoering van artikel 49/2 van het Sociaal Strafwetboek opgestelde schriftelijke kennisgeving? - Uw antwoord : Ja / Neen - Datum van de vaststelling : - Reden : - Identiteit van de veroordeelde persoon : - Indien van toepassing, einddatum van de inbreuk : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen - Beschrijf deze maatregelen : - Is de in dit punt bedoelde informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : B.Gronden betreffende de betaling van belastingen of sociale zekerheidsbijdragen 1. Betaling van belastingen - Heeft de ondernemer, in voorkomend geval, zijn verplichtingen tot betaling van belastingen, in zijn land van vestiging en in België, geschonden? - Voor in België gevestigde ondernemers worden, volgens de wet en het onderhavige besluit, de belastingen ten aanzien van de FOD Financiën in aanmerking genomen. - Wordt beschouwd als zijnde in orde met de betaling van zijn belastingen, de ondernemer die : 1° een belastingschuld heeft die niet hoger is dan 3000 euro;of 2° kan aantonen dat hij op een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf een of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn.Deze schuldvorderingen moeten ten minste gelijk zijn aan zijn fiscale schuld, verminderd met 3000 euro. - Uw antwoord? Ja / Neen - Betrokken land of lidstaat : - Om welk bedrag gaat het? - Is de niet-nakoming van deze verplichtingen vastgesteld met andere middelen dan een rechterlijke of administratieve beslissing? Ja / Neen - Deel mee of de beslissing onherroepelijk en bindend was, indien de niet-nakoming van deze verplichtingen is vastgesteld door middel van een rechterlijke of administratieve beslissing.

Ja / Neen - Vermeld de datum van het vonnis of van de beslissing : - Is de ondernemer zijn verplichtingen nagekomen door de verschuldigde belastingen, met inbegrip van lopende rente of boetes indien toepasselijk, te betalen of een bindende regeling tot betaling daarvan aan te gaan? Ja / Neen - Vermeld : - Is de in dit punt bedoelde informatie elektronisch beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : 2. Betaling van sociale zekerheidsbijdragen - Heeft de ondernemer, in voorkomend geval, zijn verplichtingen tot betaling van sociale zekerheidsbijdragen, in zijn land van vestiging en in België, geschonden? - Voor ondernemers die personeel te werkstellen dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders worden, volgens de wet en het onderhavige besluit, de verplichtingen tot betaling van sociale bijdragen ten aanzien van de RSZ in aanmerking genomen. - Wordt beschouwd als zijnde in orde met de betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen, de ondernemer die : 1° een schuld aan bijdragen heeft die niet hoger is dan 3000 euro;of 2° kan aantonen dat hij op een aanbestedende overheid of een overheidsbedrijf een of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn.Deze schuldvorderingen moeten ten minste gelijk zijn aan zijn schuld aan sociale bijdragen, verminderd met 3000 euro. - Uw antwoord? Ja / Neen - Betrokken land of lidstaat : - Om welk bedrag gaat het? - Is de niet-nakoming van deze verplichtingen vastgesteld met andere middelen dan een rechterlijke of administratieve beslissing? Ja / Neen - Deel mee of de beslissing onherroepelijk en bindend was, indien de niet-nakoming van deze verplichtingen is vastgesteld door middel van een rechterlijke of administratieve beslissing.

Ja / Neen - Vermeld de datum van het vonnis of van de beslissing : - Is de ondernemer zijn verplichtingen nagekomen door de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen, met inbegrip van lopende rente of boetes indien toepasselijk, te betalen of een bindende regeling tot betaling daarvan aan te gaan? Ja / Neen - Vermeld : - Is de in dit punt bedoelde informatie elektroniche beschikbaar? Ja / Neen - URL : - Code : - Afgevende entiteit : C. Overige redenen 1. Niet-nakoming van de verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht - Heeft de ondernemer, de afgelopen drie jaar, voor zover hij weet, zijn verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht geschonden? - De verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht uit hoofde van het recht van de Europese Unie, het nationaal recht, de collectieve arbeidsovereenkomsten of de bepalingen van internationaal milieu-, sociaal en arbeidsrecht vermeld in bijlage IV van de wet of in bijlage X van Richtlijn 2014/24/EU. - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen - Uw antwoord? Ja / Neen - Beschrijf deze maatregelen : 2. Gevallen van insolventie - Heeft de ondernemer, de afgelopen drie jaar, voor zover hij weet, zijn verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht geschonden? - Verkeert de ondernemer in staat van faillissement of van vereffening, heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt, ondergaat hij een gerechtelijke reorganisatie of heeft hij aangifte gedaan van zijn faillissement, is voor hem een procedure van vereffening of gerechtelijke reorganisatie aanhangig of verkeert hij in een vergelijkbare toestand ingevolge een soortgelijke procedure in andere nationale reglementeringen? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen 3.Ernstige beroepsfout - Heeft de ondernemer, de afgelopen drie jaar, een ernstige beroepsfout begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : 4. Overeenkomsten met andere ondernemers teneinde de mededinging te vertekenen - Heeft de ondernemer, de afgelopen drie jaar, handelingen gesteld, overeenkomsten gesloten of afspraken gemaakt teneinde de mededinging te vertekenen? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen 5.Belangenconflict als gevolg van zijn deelname aan de plaatsingsprocedure van een concessie - Heeft de ondernemer weet van een huidig belangenconflict of van een belangenconflict dat de afgelopen drie jaar heeft plaatsgevonden? - Het begrip belangenconflict beoogt iedere situatie waarin een bij de plaatsing of de uitvoering betrokken ambtenaar, openbare gezagsdrager of andere persoon die op welke wijze ook aan de aanbesteder verbonden is, alsook elke persoon die bij de plaatsing of op het resultaat ervan invloed kan hebben, rechtstreeks of onrechtstreeks financiële, economische of andere persoonlijke belangen heeft die geacht kunnen worden hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid bij de plaatsing of de uitvoering van de concessie in het gedrang te brengen. - Een belangenconflict wordt alleszins vermoed te bestaan : 1° zodra de ambtenaar, de openbare gezagsdrager of elke persoon die bij de plaatsing of op het resultaat ervan invloed kan hebben, bloed- of aanverwant is in de rechte lijn tot de derde graad en in de zijlijn tot de vierde graad van een van de kandidaten of inschrijvers of van iedere andere natuurlijke persoon die voor rekening van een van hen een vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid uitoefent, dan wel wettelijk samenwoont met een van deze personen;2° indien de ambtenaar, de openbare gezagsdrager of elke persoon die bij de plaatsing of op het resultaat ervan invloed kan hebben, zelf of via een tussenpersoon, eigenaar, mede-eigenaar of werkend vennoot van een van de kandiderende of inschrijvende ondernemingen is dan wel in rechte of in feite, zelf of desgevallend via een tussenpersoon, een vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid uitoefent. - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? 6. Rechtstreekse of onrechtstreekse betrokkenheid bij de voorbereiding van deze plaatsingsprocedure van een concessie - Heeft de ondernemer of een met hem verbonden onderneming, de afgelopen drie jaar, de aanbesteder geadviseerd of is hij anderszins betrokken geweest bij de voorbereiding van de plaatsingsprocedure van een concessie? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen 7.Aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen uit hoofde van de ondernemer - Heeft de ondernemer, de afgelopen drie jaar, blijk gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een essentiële verplichting tijdens een eerdere concessie of een eerdere overeenkomst met een aanbesteder, en heeft dit geleid tot de stopzetting van de concessie, schadevergoedingen, ambtshalve maatregelen of andere vergelijkbare sancties? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen 8. Onrechtmatige beïnvloeding en vergelijkbare situaties - Heeft de ondernemer, de afgelopen drie jaar, getracht om het besluitvormingsproces van de aanbesteder onrechtmatig te beïnvloeden, vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen in de plaatsingsprocedure van een concessie kan bezorgen of door nalatigheid misleidende informatie heeft verstrekt die een belangrijke invloed kan hebben op beslissingen inzake uitsluiting, selectie of gunning? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen 9.Valse verklaringen - Bevindt de ondernemer zich in een van de volgende situaties of heeft hij zich, de afgelopen drie jaar, in een van deze situaties bevonden : a) hij heeft zich schuldig gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van uitsluitingsgronden of de naleving van de selectievoorwaarden;b) hij heeft deze informatie achtergehouden;c) hij was niet in staat de vereiste bewijsstukken over te leggen? - Uw antwoord? Ja / Neen - Vermeld : - Hebt u corrigerende maatregelen genomen als bedoeld in artikel 53 van de wet om uw betrouwbaarheid aan te tonen? Ja / Neen Ondergetekenden verklaren op erewoord dat de door hen hiervoor in de delen II en III verstrekte informatie accuraat en correct is dat zij zich volledig bewust zijn van de gevolgen van het afleggen van een valse verklaring. Ondergetekenden verklaren formeel desgevraagd en onverwijld de certificaten en andere bewijsstukken, als bedoeld in de regelgeving of in de concessiedocumenten, te kunnen overleggen.

Ondergetekenden stemmen er formeel mee in dat de aanbesteder toegang krijgt tot stukken tot staving van de informatie die in deze verklaring is verstrekt.

Datum, plaats en, indien vereist of noodzakelijk, handtekening(en) : Naam Functie Handtekening BIJLAGE 6 B : Verklaring op erewoord betreffende de selectievoorwaarden Instructies Deze bijlage is een verklaring op erewoord van de ondernemers die als voorlopig bewijs dient voor hun situatie met betrekking tot de selectievoorwaarden bedoeld in artikel 37 van het onderhavige besluit.

Het gaat om een officiële verklaring waarin de ondernemer (i) bevestigt dat hij aan de selectievoorwaarden voldoet die de aanbesteder in de concessieaankondiging heeft bepaald, en, bij procedures in twee fasen, dat hij aan de criteria voldoet voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten die in de concessieaankondiging zijn bepaald en (ii) alle informatie verstrekt die de aanbesteder toelaat deze verklaringen te controleren via gratis beschikbare databanken. Deze bijlage ontslaat de ondernemers niet van de verplichting om de door de aanbesteder bepaalde bewijsmiddelen te verstrekken om na te gaan of ze aan de selectievoorwaarden voldoen.

Deze bijlage moet worden ingevuld en ondertekend door de kandidaten en inschrijvers.

Deze bijlage omvat de volgende delen : [in te vullen door de aanbesteder [29]] Ondergetekenden verklaren op erewoord dat de door hen hiervoor in de delen II en III verstrekte informatie accuraat en correct is dat zij zich volledig bewust zijn van de gevolgen van het afleggen van een valse verklaring.

Ondergetekenden verklaren formeel desgevraagd en onverwijld de certificaten en andere bewijsstukken, als bedoeld in de regelgeving of in de concessiedocumenten, te kunnen overleggen.

Ondergetekenden stemmen er formeel mee in dat de aanbesteder toegang krijgt tot stukken tot staving van de informatie die in deze verklaring is verstrekt.

Datum, plaats en, indien vereist of noodzakelijk, handtekening(en) : Naam functie Handtekening Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Bijlage 7 bij het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten Inlichtingen die in de aankondigingen van wijzigingen van een concessie gedurende de looptijd ervan moet worden opgenomen - Artikelen 64, § 3, en 65, § 3, van het koninklijk besluit 1. Naam, identificatienummer, adres inclusief NUTS-code, telefoonnummer, fax, e-mail- en internetadres van de aanbestedende overheid of de aanbestedende entiteit en, wanneer verschillend, van de dienst waar aanvullende informatie te verkrijgen is.2. CPV-codes.3. NUTS-code voor de hoofdlocatie van de werken in het geval van concessies voor werken of NUTS-code voor de hoofdplaats van uitvoering in het geval van concessies voor diensten.4. Beschrijving van de concessie vóór en na de wijziging : aard en omvang van de werken, aard en omvang van de diensten.5. In voorkomend geval, wijziging van de waarde van de concessie, inclusief verhoging van prijzen of vergoedingen als gevolg van de wijziging.6. Omschrijving van de omstandigheden die de wijziging noodzakelijk hebben gemaakt.7. Datum van het besluit tot gunning van de concessie.8. Indien van toepassing, naam, adres inclusief NUTS-code, telefoonnummer, fax, e-mail- en internetadres van de nieuwe ondernemer(s).9. Vermelding of de concessie betrekking heeft op een project en/of programma gefinancierd met middelen van de Europese Unie.10. Naam en adres van de instantie die bevoegd is voor beroepsprocedures en eventueel bemiddelingsprocedures.Preciseringen betreffende de termijnen voor beroepsprocedures of, indien nodig, naam, adres, telefoon- en faxnummers, en e-mailadres van de dienst waar deze inlichtingen kunnen worden verkregen. 11. Datum (data) en referentie(s) van eerdere bekendmakingen in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen die relevant zijn voor de overeenkomst(en) waarop deze aankondiging betrekking heeft.12. Datum van verzending van de aankondiging.13. Elke andere nuttige inlichting. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

[1] Adv.RvS 61.030/1 van 23 maart 2017 over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken en tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten'. [2] De indeling van titel 1 van het ontwerp ("Algemene bepalingen") in één hoofdstuk 1 en 4 afdelingen moet worden aangepast, ermee rekening houdend dat er slechts één hoofdstuk is. [3] Het betrokken hoofdstuk 4 wordt in het ontwerp verkeerdelijk aangeduid als "hoofdstuk 3". [4] Het ontwerp bevat geen bepalingen die andere dan in de wet vermelde situaties "benoemt" als belangenconflict. De situaties vermeld in bijlage 6A (deel III, C, 5) komen reeds voor in artikel 26, § 3, van de wet van 17 juni 2016. [5] Het ontwerp bevat geen herzieningsmechanisme in het geval van een ontwrichting van het contractueel evenwicht zoals bedoeld in artikel 28, § 3, van de wet van 17 juni 2016. Dit wordt uitdrukkelijk bevestigd in het verslag aan de Koning bij het ontwerp. [6] Het ontwerp bevat geen enkele bepaling die het in artikel 59, § 2, van de wet van 17 juni 2016 bedoelde aanspreekpunt regelt, noch worden de gegevens bepaald waarvan melding wordt gemaakt in artikel 59, § 4, van deze wet. Uit de nota aan de Ministerraad van 16 mei 2017 blijkt dat een apart uitvoeringsbesluit met "de bepalingen inzake Bestuur", zoals bedoeld in titel 4 van de wet van 17 juni 2016 'inzake overheidsopdrachten' en titel 6 van de wet van 17 juni 2016 'betreffende de concessieovereenkomsten', "iets later zal volgen". [7] Het ontwerp bevat geen bepalingen waarbij "producten, diensten en gebouwen" worden vastgesteld waarop de betrokken regeling inzake energie-efficiëntie van toepassing is. [8] Artikel 63, eerste lid, van de wet van 17 juni 2016 bevat geen machtiging aan de Koning. Het ontwerp bevat geen overdracht van bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 63, derde lid, van deze wet. [9] Het ontwerp bevat geen maatregelen zoals bedoeld in artikel 65, eerste of derde lid, van de wet van 17 juni 2016. [10] Het ontwerp bevat geen artikelen die organieke of statutaire bepalingen wijzigen zoals bedoeld in artikel 66 van de wet van 17 juni 2016. [11] Zie o.m. adv.RvS 60.903/1 van 13 maart 2017 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit 'plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren' van 18 april 2017, opm. 4.4, BS 9 mei 2017, 55398. [12] Zie ook Beginselen van de wetgevingstechniek. Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling nr. 23.1, d), te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). [13] Deze bepalingen bevatten een deels gelijkaardige regeling als de artikelen 9, § 3, 69, 95 en 160 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 'tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken', waarvan artikel 1 overigens aangeeft dat het koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2011/7/EU. [14] Anders dan wat in het verslag aan de Koning bij het ontwerp het geval is, wordt deze regeling in artikel 35, derde lid, van de wet van 17 juni 2016 niet beperkt tot de "concessie van werken". [15] Zie o.m. overweging 4 van Richtlijn 2014/23/EU. [16] Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 'betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten'. [17] Als voorbeeld van een gelijke behandeling zou bijvoorbeeld kunnen worden beschouwd het vereiste volgens hetwelk alle inschrijvers op het door de aanbesteder vastgestelde tijdstip een offerte moeten indienen die minstens voldoet aan de minimale eisen. [18] Vgl. met artikel 72, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit 'plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren' van 18 april 2017. [19] Voetnoot 8 in het aangehaalde advies : Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 'betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten'. [20] Voetnoot 9 in het aangehaalde advies : Zie in het bijzonder het arrest C-406/14 van 14 juli 2016, Wroclaw. [21] Voetnoot 10 in het aangehaalde advies : Zie in die zin ook artikel 88, lid 5, vijfde alinea, b), van Richtlijn 2014/25/EU. [22] Voetnoot 11 in het aangehaalde advies : De betrokken criteria kunnen betrekking hebben op "de geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen", "de economische en financiële draagkracht" en "de technische en beroepsbekwaamheid". [23] HvJ 5 april 2017, C-298/15, Borta UAB. [24] Artikel 38, lid 2, van Richtlijn 2014/23/EU bevat weliswaar een specifieke regeling inzake de financiële draagkracht die niet voorkomt in artikel 54, lid 6, van Richtlijn 2004/17/EG, maar artikel 54 van het ontwerp is hoe dan ook beperkt tot "de door de concessiedocumenten opgelegde selectievoorwaarden inzake technische en beroepsbekwaamheid". [25] Met uitzondering van artikel 75 van het ontwerp waarvan de inwerkingtreding wordt vastgesteld op 1 mei 2018 (artikel 78, tweede lid, van het ontwerp). [26] Zie artikel 51, lid 1, van de betrokken Richtlijn. [27] Vgl. met artikel 67, § 1, 1°, c), van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 'tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken'. [28] Zie de aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36). Deze informatie is uitsluitend vereist voor statistische doeleinden. Micro-onderneming : onderneming met minder dan 10 werknemers en met een jaaromzet of jaarlijks balanstotaal van niet meer dan 2 miljoen EUR. Kleine onderneming : onderneming met minder dan 50 werknemers en met een jaaromzet of jaarlijks balanstotaal van niet meer dan 10 miljoen EUR; Middelgrote onderneming : onderneming die micro noch klein is en met minder dan 250 werknemers en met een jaaromzet van niet meer dan 50 miljoen EUR of een jaarlijks balanstotaal van niet meer dan 43 miljoen EUR. [29] De aanbesteder vermeldt alle selectievoorwaarden en formuleert voor elke voorwaarde een door de ondernemer in te vullen verklaring.

In voorkomend geval doet hij dit ook voor elk criterium voor de beperking van het aantal geselecteerde kandidaten. Voor elke voorwaarde en elk criterium hiervoor ondervraagt hij de ondernemer om na te gaan of de informatie en documenten bedoeld in de aankondiging van concessie elektronisch beschikbaar zijn. Hij voorziet in een in te vullen lijn voor de URL, de CODE en de AFGEVENDE ENTITEIT.

^