Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 juni 2013
gepubliceerd op 27 juni 2013

Koninklijk besluit betreffende de mededinging in het raam van de Europese Unie van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2013021067
pub.
27/06/2013
prom.
24/06/2013
ELI
eli/besluit/2013/06/24/2013021067/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JUNI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de mededinging in het raam van de Europese Unie van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, hierna « de wet » genoemd, heeft tot doel de gehele wetgeving te hervormen die tot op heden gebaseerd is op de wet van 24 december 1993 en op diverse koninklijke besluiten. Zoals opgemerkt tijdens de parlementaire voorbereiding, beoogt de nieuwe wet ook de omzetting van de meeste niet-dwingende bepalingen van de Europese Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG van 31 maart 2004. De dwingende bepalingen van de bedoelde richtlijn en werden reeds omgezet middels een aanpassing van de wet van 24 december 1993 en haar uitvoeringsbesluiten.

Dit ontwerp van koninklijk besluit zorgt voor de uitvoering van titel IV van de wet, die van toepassing is op de opdrachten van de aanbestedende entiteiten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten. Het handelt evenwel niet over de overheidsopdrachten van de aanbestedende overheden en van de overheidsbedrijven in dezelfde sectoren (uitgezonderd artikel 68 van dit ontwerp), noch de overheidsopdrachten en de concessies voor openbare werken in de klassieke sectoren, die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke besluiten. Het ontwerp bevat evenmin de specifieke voorschriften die van toepassing zijn op de defensieopdrachten zoals bedoeld in Richtlijn 2009/81/EG van 13 juli 2009 en in de wet van 13 augustus 2011.

Dit ontwerp van koninklijk besluit beoogt een totale omvorming van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen, met name de definities van de in het besluit gebruikte termen, alsook bepalingen betreffende het toepassingsgebied, de marktverkenning, de communicatiemiddelen, de technische specificaties en normen, de varianten en de percelen, de verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden en prijsonderzoek.

Hoofdstuk 2 is gewijd aan de regels omtrent de raming van de opdrachtbedrag.

Hoofdstuk 3 groepeert alle bepalingen inzake bekendmaking.

Hoofdstuk 4 omvat de regels inzake de indiening van de aanvragen tot deelneming en de offertes.

Hoofdstuk 5 omvat de voorschriften inzake toegangsrecht en kwalitatieve selectie.

Hoofdstuk 6 behandelt de gunning bij onderhandelingsprocedure.

Hoofdstuk 7 groepeert de voorschriften betreffende de specifieke of aanvullende opdrachten en procedures, namelijk het dynamisch aankoopsysteem, de elektronische veiling en de ontwerpenwedstrijd.

TITEL 3, die artikel 68 omvat, zorgt voor de uitvoering van artikel 72 van de wet, betreffende de activiteiten van overheidsbedrijven die geen betrekking hebben op hun taken van openbare dienst als bedoeld in een wet, een decreet of een ordonnantie maar wel bedoeld zijn in Richtlijn 2004/17/EG. Hetzelfde geldt voor de opdrachten van aanbestedende overheden die betrekking hebben op de productie van elektriciteit.

TITEL 4 bevat de slotbepalingen.

Ten slotte wordt erop gewezen dat met het woord « of » in dit ontwerp « en/of » wordt bedoeld.

Voor een overzicht van de artikelen wordt verwezen naar de onderstaande inhoudstafel.

Inhoudstafel TITEL 1 - Inleidende bepaling . . . . . Art. 1 TITEL 2 - Opdrachten geplaatst door privéondernemingen Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Afdeling 1 - Definities . . . . . Art. 2

Afdeling 2 - Toepassingsgebied . . . . . Art. 3

Afdeling 3 - Marktverkenning . . . . . Art. 4

Afdeling 4 - Communicatiemiddelen . . . . . Art. 5

Afdeling 5 - Technische specificaties en normen . . . . . Art. 6 tot 8

Afdeling 6 - Varianten en percelen . . . . . Art. 9 en 10

Afdeling 7 - Beroep op draagkracht van derden . . . . . Art 11

Afdeling 8 - Verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming,

arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden en prijsonderzoek . . . . .

Art. 12 en 13 Hoofdstuk 2 - Raming opdrachtbedrag . . . . . Art. 14 tot 18 Hoofdstuk 3 - Bekendmaking Afdeling 1 - Algemene bekendmakingsregels . . . . . Art. 19 tot 21

Afdeling 2 - Europese drempels . . . . . Art. 22 en 23

Afdeling 3 - Europese bekendmaking . . . . . Art. 24 tot 31

Hoofdstuk 4 - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1 - Termijnen - Algemene bepalingen . . . . . Art. 32 tot 34

Afdeling 2 - Termijnen voor de bekendmaking . . . . . Art. 35 en 36

Afdeling 3 - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte . . . .

. Art. 37 Afdeling 4 - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes . . . . . Art. 38 tot 40 Hoofdstuk 5 - Selectie kandidaten en inschrijvers - Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1 - Algemene bepalingen . . . . . Art. 41 en 42

Afdeling 2 - Toegangsrecht . . . . . Art. 43 en 44

Afdeling 3 - Kwalitatieve selectie . . . . . Art. 45 tot 47

Hoofdstuk 6 - Gunning bij onderhandelingsprocedure . . . . . Art. 48 tot 50 Hoofdstuk 7 - Specifieke of aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1 - Dynamisch aankoopsysteem . . . . . Art. 51 tot 55

Afdeling 2 - Elektronische veiling . . . . . Art. 56 tot 61

Afdeling 3 - Ontwerpenwedstrijd

Onderafdeling 1 - Toepassingsvoorwaarden en jury . . . . . Art. 62 tot 64 Onderafdeling 2 - Raming en bekendmaking . . . . . Art. 65 tot 67 TITEL 3 - Opdrachten geplaatst door bepaalde overheidsbedrijven of inzake de productie van elektriciteit . . . . . Art. 68 TITEL 4 - Slotbepalingen . . . . . Art. 69 tot 72 In dit ontwerp is grotendeels gevolg geven aan de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies 53.175/1 van 22 mei 2013.

Wat betreft de opmerkingen van de Raad van State waaraan geen gevolg is gegeven, worden in de commentaar bij de kwestieuze artikelen telkens de beweegredenen hiervoor uiteengezet.

Inzake de algemeen - terminologische - opmerking van de Raad van State, inzonderheid wat betreft de blijvende inconsequenties in het gebruik van de begrippen 'plaatsing', 'gunning' en 'sluiting' in de Nederlandse tekst en de overeenkomstige noties 'passation', 'attribution' en 'conclusion' in de Franse tekst, zijn de nodige bijkomende aanpassingen doorgevoerd. Evenwel, overeenkomstig de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, zoals gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2011, is ervoor geopteerd de bedoelde begrippenopdeling niet door te trekken naar de benaming van de procedures. Immers, de noties 'gunningsprocedure' en 'gunningswijze' zijn niet alleen sterk ingeburgerd, maar de koppeling van de noties 'gunning' en 'procedure' is ook logisch vanuit de optiek dat de verschillen tussen de procedures net liggen in de manier waarop de beslissing over de keuze van de offerte zal gebeuren, waarmee dus wordt verwezen naar de gunning van de opdracht.

Wat betreft de opmerking in verband met de effectbeoordeling wordt het in de vrijstelling ingeroepen formeel karakter van de tekst bevestigd.

TITEL 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Artikel 1 verwijst naar de Richtlijn 2004/17/EG van 31 maart 2004. Het ontwerp zorgt voor de omzetting van sommige bepalingen van deze richtlijn, in de mate dat deze nog niet werden omgezet door de wet van 15 juni 2006.

TITEL 2. - Opdrachten geplaatst door privéondernemingen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities

Art. 2.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de definities van in de wet en in dit ontwerp van koninklijk besluit gebruikte begrippen. Een dergelijk artikel is niet opgenomen in het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

De bepaling onder 2° verwijst voor het begrip « aanbestedende entiteit » naar artikel 2, 3°, van de wet.

Het in de bepaling onder 3° omschreven begrip « opdracht » omvat alle soorten opdrachten, overeenkomsten en wedstrijden als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de wet. Deze definitie heeft tot doel herhaalde opsommingen te vermijden die de tekst nodeloos zouden verzwaren.

De bepaling onder 4° tot 8° definiëren de technische specificaties, de norm, de Europese technische goedkeuring, de gemeenschappelijke technische specificaties en het technisch referentiekader. Deze begrippen zijn terug te vinden in bijlage XXI van Richtlijn 2004/17/EG. Deze definities blijven ongewijzigd ten opzichte van deze vermeld in het koninklijk besluit van 18 juin 1996.

De bepaling onder 9° verwijst naar Uitvoeringsverordening (EG) nr. 842/2011 van de Commissie van 19 augustus 2011 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1564/2005. Er wordt dienaangaande verwezen naar de commentaar van artikel 31.

De bepalingen onder 10° (variante) en 11° (optie) zijn toegevoegd ingevolge de opmerking van punt 14 van het advies van de Raad van State.

Paragraaf 2 van artikel 2 bepaalt dat elk bedrag vermeld in het ontwerp steeds zonder belasting over de toegevoegde waarde is. Deze verduidelijking heeft als bedoeling om de tekst van het besluit niet nodeloos te verzwaren. Afdeling 2. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit artikel bepaalt in zijn eerste lid het toepassingsveld ratione materiae van het ontwerp dat betrekking heeft op de opdrachten die onder titel IV van de wet vallen.

Het tweede lid bevat een bepaling die vergelijkbaar is met die vervat in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. De bijlage 1 van dit besluit vervat een niet-limitatieve lijst van aanbestedende entiteiten als bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet. Zoals vermeld in de memorie van toelichting tracht deze lijst zo volledig mogelijk te zijn. Nochtans kan het voorkomen dat personen die beantwoorden aan de definitie van aanbestedende entiteit, niet in de lijst zijn opgenomen.

Deze personen zijn niettemin aan de toepassing van de wetgeving onderworpen. Omgekeerd zal een persoon die in de lijst voorkomt maar die niet langer beantwoordt aan de definitie van aanbestedende entiteit, niet meer onderworpen zijn. Afdeling 3. - Marktverkenning

Art. 4.Artikel 4 van het ontwerp dat een marktverkenning toelaat, vormt een nieuwe bepaling waarvan het principe vermeld is in de overweging 15 van Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepaling erkent de geldigheid van de praktijk waarbij de aanbestedende entiteiten de evolutie van de producten en technieken op de markt volgen.

Deze marktverkenning moet plaatsvinden vóór het uitschrijven van de gunningsprocedure en mag ook niet leiden tot enige vorm van vooronderhandelingen met bepaalde ondernemingen.

Een dergelijke marktverkenning mag bovendien niet tot een verhindering of vertekening van de mededinging leiden, wat met name het geval kan zijn indien de technische specificaties van een opdracht een fabrikaat of een techniek zouden vermelden welke specifiek betrekking heeft op een bepaalde onderneming, wat in strijd zou zijn met artikel 8, § 2, eerste lid, van het ontwerp. Afdeling 4. - Communicatiemiddelen

Art. 5.Artikel 5 zorgt voor de gedeeltelijke uitvoering van artikel 58 van de wet betreffende de communicatiemiddelen. Deze bepaling moet eveneens in verband worden gebracht met de definities van schriftelijk stuk en elektronisch middel vervat in de wet, alsook met de bepalingen van artikel 40 van dit ontwerp betreffende het gebruik van elektronische middelen voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes.

Artikel 5, § 1, bepaalt net zoals artikel 19ter van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 en artikel 48. 3, van Richtlijn 2004/17/EG verduidelijkt dat, ongeacht of elektronische middelen worden gebruikt, de mededeling, uitwisseling en opslag van informatie zodanig moeten plaatsvinden dat de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid van de offertes en van de aanvragen tot deelneming gewaarborgd worden en dat de aanbestedende entiteit pas bij het verstrijken van de voorziene termijn kennisneemt van de inhoud ervan.

Paragraaf 2 van artikel 5 bepaalt vervolgens het gevolg dat moet worden gegeven aan een schriftelijk stuk dat met elektronische middelen is opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, een computervirus of een andere schadelijke instructie vertoont.

Het is mogelijk dat de ontvangen versie door de bestemmeling in een veiligheidsarchief wordt opgenomen. Indien zulks technisch noodzakelijk is, wordt het document als niet ontvangen beschouwd en wordt de afzender van het schriftelijk stuk hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht. De bestemmeling kan eveneens beslissen het bewuste document te aanvaarden, indien hij meent het zonder risico te kunnen lezen of desinfecteren, teneinde niet enkel zijn computersysteem, maar ook de integriteit van dat document te vrijwaren. De bestemmeling die een dergelijke verrichting overweegt, moet zich ervan vergewissen dat hierdoor de inhoud van het document niet zal worden gewijzigd. De bestemmeling is verantwoordelijk voor de eindbeslissing en moet erop toezien dat het gelijkheidsbeginsel wordt nageleefd.

Indien het document een aanvraag tot deelneming of een offerte is, is de aanpak evenwel anders. Indien zulks technisch noodzakelijk is, kan de aanvraag tot deelneming of de offerte geweerd worden overeenkomstig artikel 40, § 1, 2°. De selectie- of de gunningsbeslissing moet de verwerping motiveren. Wanneer het ontvangstsysteem van de offertes de macro of de infectie ontdekt, mag de aanbestedende entiteit de kandidaat of inschrijver hiervan niet onmiddellijk in kennis stellen.

De kandidaten of inschrijvers in kwestie mogen immers niet de kans krijgen om alsnog een schriftelijk stuk in te dienen dat aan de voorschriften voldoet en hun aanvraag tot deelneming of offerte te regulariseren, aangezien de gelijke behandeling van de concurrenten die een papieren gegevensdrager of klassieke transmissietechnieken gebruiken, hierdoor in het gedrang zou komen. De informatie zal gebeuren volgens de op dat vlak toepasselijke bepalingen Paragraaf 3 bepaalt dat de aanbestedende entiteit het gebruik van elektronische middelen kan toestaan voor de verzending van andere schriftelijke stukken dan de aanvragen tot deelneming of de offertes, zoals bijvoorbeeld verduidelijkingen of prijsverantwoordingen.

Dezelfde regel is toepasselijk voor de kandidaten of inschrijvers. Het tweede lid van paragraaf 3 voegt hieraan toe dat wanneer een bepaling van het besluit vermeldt dat een verzending aangetekend moet plaatsvinden of worden bevestigd, dit zowel met een fysieke aangetekende brief als met een elektronische aangetekende zending, zij het telkens met ontvangstmelding kan gebeuren. De aangetekende verzending moet een bewijs leveren van de volgende elementen : - de identiteit van afzender en bestemmeling; - het feit van de verzending van het bericht evenals de datum en het tijdstip van verzending; - de ontvangst van het bericht door de bestemmeling en de datum en het tijdstip van ontvangst; - de inhoud van het bericht in het geval van een elektronische aangetekende zending. Afdeling 5. - Technische specificaties en normen

Art. 6.Dit artikel heeft betrekking op de technische specificaties als bedoeld in artikel 71 van de wet en met name ook in de artikelen 20 et 21, §§ 1 tot 5, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 en in bijlage XXI van Richtlijn 2004/17/EG. Artikel 2, 4° tot 8°, van dit ontwerp bevat een definitie van deze specificaties.

Zoals artikel 20, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, bepaalt paragraaf 1 van artikel 6 dat de aanbestedende entiteit de technische specificaties opneemt in de opdrachtdocumenten.

Artikel 34.1, alsook overweging 42 van Richtlijn 2004/17/EG gaan nader in op een bekommernis die zeer ruim geformuleerd is op Europees niveau. Ze betreft het in overweging nemen van toegankelijkheidscriteria in de technische specificaties, teneinde rekening te houden met de behoeften van alle gebruikers, met inbegrip van personen met een handicap.

De paragrafen 2 tot 5 behandelen de technische specificaties, de formulering ervan, het aantonen van de overeenstemming met de voorschriften van de technische specificaties, naargelang ze werden aangegeven door verwijzing naar normen of functionele eisen, en het voorschrijven van milieukenmerken.

De overweging 42 van de richtlijn luidt als volgt : « De door aankopers opgestelde technische specificaties moeten de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging mogelijk maken; daartoe moet het mogelijk zijn inschrijvingen in te dienen waarin de diversiteit van de technische oplossingen tot uiting komt. Te dien einde moeten enerzijds de technische specificaties kunnen worden opgesteld in termen van prestaties en functionele eisen en moeten anderzijds, bij verwijzing naar de Europese - of bij ontstentenis daarvan naar de nationale - norm, inschrijvingen op basis van andere gelijkwaardige oplossingen die voldoen aan de voorschriften van de aanbestedende diensten en die qua veiligheid gelijkwaardig zijn, door de aanbestedende diensten in overweging worden genomen. Om de gelijkwaardigheid aan te tonen, moeten de inschrijvers elk bewijsmiddel kunnen gebruiken. De aanbestedende diensten moeten iedere beslissing dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid, kunnen motiveren. Aanbestedende diensten die in de technische specificatie van een bepaalde opdracht milieueisen wensen op te nemen, kunnen de milieukenmerken en/of het milieueffect van specifieke productgroepen of diensten voorschrijven. Zij kunnen, zonder dat daartoe een verplichting bestaat, de passende specificaties gebruiken die zijn omschreven in milieukeuren, zoals de Europese milieukeur, (pluri-)nationale milieukeuren of een andere milieukeur indien de vereisten voor de keur zijn ontwikkeld en aangenomen op grond van wetenschappelijke gegevens via een proces waaraan de betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties, kunnen deelnemen en indien de keur toegankelijk en beschikbaar is voor alle betrokken partijen. De aanbestedende diensten moeten, indien mogelijk, technische specificaties vaststellen die rekening houden met de toegankelijkheidscriteria voor gehandicapten of een voor alle gebruikers geschikt ontwerp. De technische specificaties moeten duidelijk worden aangegeven, zodat alle inschrijvers weten waarop de door de aanbestedende dienst gestelde eisen betrekking hebben. » Een toepassingsvoorbeeld van dergelijke technische specificaties kan ondermeer worden gevonden in de omzendbrief P&O/DO/1 van 27 januari 2005 betreffende de implementatie van het duurzame ontwikkelingsbeleid bij de overheidsopdrachten van leveringen gelanceerd door aanbestedende overheden van de federale overheid die behoren tot de klassieke sectoren (Belgisch Staatsblad van 4 februari 2005).

Art. 7.Dit artikel stemt overeen met artikel 22 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, betreffende de mededeling door de aanbestedende entiteit van de technische specificaties die in de regel bedoeld worden in haar opdrachten of waarnaar zij wil verwijzen in haar opdrachten.

Art. 8.Paragraaf 1 van dit artikel stemt overeen met artikel 21, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 en zorgt voor de omzetting van artikel 34, 2, van Richtlijn 2004/17/EG dat herinnert aan het principe dat de technische specificaties de inschrijvers gelijke toegang moeten bieden en niet tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor de mededinging mogen leiden.

Paragraaf 2 bevat in een aangepaste vorm, de bepalingen van artikel 21, § 6, van het koninklijk besluit van 18 juin 1996 en zorgt voor de omzetting van artikel 34, 8, van de Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepaling verbiedt de invoering van technische specificaties die producten vermelden van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een bijzondere werkwijze, of die verwijzen naar een merk, een octrooi, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie waardoor bepaalde ondernemingen kunnen worden bevoordeeld of geëlimineerd. Een dergelijke verwijzing is slechts uitzonderlijk toegestaan, hetzij wanneer het voorwerp van de opdracht dit rechtvaardigt (bijvoorbeeld voor de aankoop van wisselstukken die, om technische redenen, van een bepaald merk moeten zijn of in geval van een wereldmonopolie), hetzij wanneer een voldoende nauwkeurige en duidelijke beschrijving van het voorwerp van de opdracht conform artikel 6, §§ 2 en 3 niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de vermelding of verwijzing vergezeld gaan van de woorden « of gelijkwaardig » (cf. in dat verband m.n. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 24 januari 1995, zaak C-359/93, Commissie van de Europese Gemeenschappen versus Koninkrijk der Nederlanden en de beschikking van het Hof van 3 december 2001, zaak C-59/00, Bent Mousten Vestergaard versus SpOttrup Boligslkab).

In dit verband kan ook worden verwezen naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 23 juni 2004 betreffende het verbod om in de bepalingen van een opdracht technische specificaties op te nemen die het gewone verloop van de mededinging beperken of uitsluiten (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2004) alsook naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 8 december 2006 betreffende de technische specificaties van microprocessoren in het kader van federale informaticaopdrachten (Belgisch Staatsblad van 15 december 2006). Afdeling 6. - Varianten en percelen

Art. 9.Het eerste lid van artikel 9 zorgt voor de omzetting van artikel 36,1, van Richtlijn 2004/17/EG. Wanneer de opdracht aan de economisch voordeligste offerte moet worden gegund, zijn er volgens dit lid twee voorwaarden om varianten in aanmerking te kunnen nemen.

Enerzijds moet de aanbestedende entiteit in de aankondiging en eventueel in de andere opdrachtdocumenten vermelden of zij de indiening van varianten toestaat. Zo niet zijn ze niet toegestaan en moeten ze gewoon worden afgewezen, aangezien enkel de basisofferte in aanmerking wordt genomen. Anderzijds moet zij de minimumeisen bepalen waaraan deze varianten moeten voldoen (ze kan bijvoorbeeld vermelden dat een variante betrekking mag hebben op een bepaald technisch aspect van de geplande opdracht). Aan deze laatste voorwaarde kan worden voldaan door in het algemeen te verwijzen naar de minimumeisen in de opdrachtdocumenten.

De aanbestedende entiteit kan beslissen een variante niet in aanmerking te nemen. Ze moet haar beslissing evenwel motiveren op basis van bijvoorbeeld technische elementen of andere factoren zoals de prijs, de financiële verplichtingen of de uitvoeringstermijnen.

Het tweede lid bevat een bepaling die opgenomen is in artikel 36, 2, van Richtlijn 2004/17/EG, alsook in artikel 22, § 3, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Volgens deze bepaling mag een variante niet worden afgewezen enkel omwille van het feit dat, indien de aanbestedende entiteit ze zou aanvaarden, een opdracht voor diensten een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn voor een opdracht betreffende de ontwikkeling van software via een opdracht voor diensten, terwijl een concurrent als variante een softwarepakket zou indienen dat voldoet aan de eisen van de aanbestedende entiteit.

Art. 10.Deze bepaling betreffende de opdrachten in percelen is nieuw.

Ze vermeldt dat de opdrachtdocumenten de aard en het voorwerp van de percelen, de verdeling en de kenmerken ervan moeten bepalen. Deze verduidelijking moet de inschrijvers de mogelijkheid bieden om, met kennis van zaken, een of meer percelen te kiezen waarvoor ze een offerte wensen in te dienen. Afdeling 7. - Beroep op draagkracht van derden

Art. 11.Dit artikel voorziet in de omzetting van artikel 37 van Richtlijn 2004/17/EG. Krachtens paragraaf 1, eerste lid van dit artikel kan de inschrijver worden verzocht om in zijn offerte te vermelden voor welke gedeelte van de opdracht hij voornemens is een beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten als bedoeld in artikel 45 en welke entiteiten hij voorstelt. Aldus wordt een verband gelegd met artikel 45 betreffende de mogelijkheid om rekening te houden met de draagkracht van andere entiteiten in het kader van de kwalitatieve selectie. Deze mogelijkheid impliceert niet alleen dat deze entiteit zich ertoe verbindt haar draagkracht ter beschikking te stellen van de inschrijver maar ook dat de aanbestedende entiteit in rechte en in feite nagaat of deze draagkracht werkelijk voorhanden is.

Het tweede lid van paragraaf 1 maakt een onderscheid tussen het geval waarin de procedure één enkele fase omvat en dat waarin ze twee fasen omvat.

Paragraaf 2 is het logische gevolg van paragraaf 1, tweede lid, 2°.

Hij bepaalt dat de aanbestedende entiteit, bij een procedure in twee fasen, opnieuw nagaat of de voorgestelde entiteiten nog over voldoende draagkracht beschikken. Afdeling 8. - Verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming,

arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden en prijsonderzoek

Art. 12.Dit artikel bevat een bepaling die vergelijkbaar is met die vervat in artikel 22bis van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, die artikel 39 van Richtlijn 2004/17/EG omzet en die de verplichtingen inzake fiscaliteit, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden betreft.

Art. 13.Dit artikel betreffende het prijsonderzoek herneemt de voorschriften van artikel 16 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Krachtens het eerste lid van dit artikel moeten de inschrijvers op verzoek van de aanbestedende entiteit alle nodige inlichtingen verstrekken om het prijsonderzoek mogelijk te maken, en dit ongeacht de gunningsprocedure.

Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet-limitatief karakter van de in het derde lid opgesomde verantwoordingen die in aanmerking kunnen worden genomen om het normale karakter van een prijs aan te tonen, thans wordt bevestigd door de woorden met name'. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest van 27 november 2001, C-286/99, Sciaudone) en de Raad van State (RvS, arrest nr. 100.084 van 23 oktober 2001) hebben evenwel geoordeeld dat de verantwoordingen in de reglementering niet limitatief zijn.

Teneinde te vermijden dat de inschrijvers ongegronde verantwoordingen zouden indienen, kan de aanbestedende entiteit overeenkomstig het eerste lid steeds een prijsanalyse eisen om het normale karakter van de prijs te beoordelen.

Ten slotte kan de inschrijver zich ter verantwoording van zijn prijs niet beperken tot een verwijzing naar de prijs van een onderaannemer, vermeerderd met een winstmarge. In dat geval dient de inschrijver de prijs van de onderaannemer te verantwoorden.

Indien de aanbestedende entiteit voor een bepaalde prijs reeds over de nodige inlichtingen beschikt op grond van het eerste lid, dient ze het derde lid vanzelfsprekend niet meer na te leven voor de prijs in kwestie.

Het vijfde lid neemt in gewijzigde vorm de tekst over van paragraaf 2 van artikel 16 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. De nieuwe bepaling heeft een minder ruime toepassing doordat ze voortaan de opdrachten voor diensten van de bijlage II, B, van de wet niet meer omvat en dit ongeacht de gevolgde gunningswijze. HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag

Art. 14.Dit artikel betreffende de raming van het opdrachtbedrag, groepeert enkele bepalingen van artikel 17 van Richtlijn 2004/17/EG en van artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Het eerste lid van artikel 14 herinnert aan een algemene regel volgens dewelke de raming van het opdrachtbedrag gebaseerd is op de totale duur en waarde van de opdracht. Hierin zijn begrepen alle verplichte opties, percelen, herhalingen als bedoeld in artikel 66, § 2, 3°, van de wet en alle gedeelten.

Wanneer voor de oorspronkelijke opdracht is voorzien in één of meer verlengingen, zal de totale geraamde duur van de opdracht in principe maximaal 4 jaar kunnen bedragen. In dat geval geldt immers de regel dat de duur van opdracht beperkt dient te blijven tot vier jaar na het sluiten van de opdracht.

Moeten eveneens in aanmerking worden genomen, alle voor de totale duur van een raamovereenkomst of dynamisch aankoopsysteem geplande opdrachten, alsook het prijzengeld en de betalingen aan de deelnemers.

Bijgevolg moet de raming rekening houden met alle elementen die de waarde van het ontwerp kunnen beïnvloeden.

Het tweede lid bevat een nieuwe verduidelijking betreffende het tijdstip waarop de raming wordt gemaakt : dit moet gebeuren op het tijdstip van de verzending van de bekend te maken aankondiging of, wanneer deze aankondiging gezien de gunningswijze niet noodzakelijk is, op het tijdstip waarop de procedure wordt aangevat, namelijk bij de verzending van de uitnodigingen om een aanvraag tot deelneming of een offerte in te dienen.

Het derde lid herinnert aan het principe dat vervat is in artikel 17. 2, van Richtlijn 2004/17/EG, alsook in 3, § 6, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Volgens dit principe mag geen enkele opdracht worden gesplitst teneinde die aan de bekendmakingsregels te onttrekken. Indien bijvoorbeeld percelen of gedeelten van werken of bouwwerken toegestaan zijn, mogen deze modaliteiten niet tot gevolg hebben dat de percelen of gedeelten onttrokken worden aan de mededinging via een bekendmaking op Europees niveau.

Betreffende de opmerking in punt 20 van het advies van de Raad van State wordt verwezen naar de bepaling van artikel 2, § 2, van het ontwerp.

Art. 15.Onverminderd de bepalingen van artikel 14 van dit ontwerp, bevat het onderhavige artikel, dat overeenstemt met artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, twee verduidelijkingen voor de berekening van de geraamde waarde van een opdracht voor werken: 1° enerzijds dient rekening te worden gehouden met alle geplande werken.Wanneer het een bouwwerk betreft als bedoeld in de artikelen 3, 2°, en 4, 2°, van de wet, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting, d.w.z. het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen, moet de waarde van de verschillende opdrachten worden samengeteld om de op elke afzonderlijke opdracht toepasselijke bekendmakingsregels te bepalen op grond van de regel vermeld in artikel 14, derde lid; 2° anderzijds moet ook rekening worden gehouden met de geraamde waarde van de leveringen of diensten die nodig zijn voor de uitvoering van de werken of van het bouwwerk en die de aanbestedende entiteit ter beschikking stelt van de aannemer, zoals bijvoorbeeld de ter beschikkingstelling van een partij straatstenen of andere materialen;3° aangezien de Europese drempels voor de werken, leveringen en diensten verschillend zijn, betekent dit a contrario dat de waarde van de leveringen of diensten die niet nodig zijn voor de uitvoering van een opdracht voor werken, niet mag worden toegevoegd aan de waarde van de werken met de bedoeling ze te onttrekken aan de mededinging op Europees niveau.

Art. 16.Dit artikel bevat specifieke berekeningsmodaliteiten voor sommige opdrachten voor leveringen die vervat zijn in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. 1° Conform het eerste lid, moet bij opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen of bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, worden uitgegaan van de totale geraamde waarde van de opeenvolgende opdrachten over twaalf maanden volgend op de eerste levering of, indien de looptijd van de opdracht meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd ervan.

Artikel 17.7, van Richtlijn 2004/17/EG voorziet in twee verschillende ramingswijzen voor dit soort opdrachten. In dit ontwerp wordt gekozen voor de meest strenge ramingswijze om foutieve interpretaties te voorkomen.

Ingevolge de opmerking in punt 6.2 van de Raad van State wordt verduidelijkt dat het woord « periode » verkozen werd boven het woord « boekjaar » in de veronderstelling dat het om meer dan twaalf maanden gaat. De tekst van artikel 17.7, b, van de richtlijn is immers niet zeer coherent aangezien hij verwijst naar « het boekjaar, indien het zich over meer dan twaalf maanden uitstrekt », zonder evenwel de draagwijdte van het woord te verduidelijken terwijl de bepaling betrekking heeft op opdrachten voor leveringen en diensten die met name bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd.

De formulering « opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen » heeft betrekking op de aankoop van leveringen van dezelfde aard via afzonderlijke opdrachten die gegund worden tijdens dezelfde referentieperiode, meer bepaald het begrotingsjaar of boekjaar.

De formulering « die bestemd zijn om te worden hernieuwd » heeft betrekking op steeds wederkerende behoeften van de aanbestedende entiteit. 2° Overeenkomstig het tweede lid, zijn specifieke berekeningsmodaliteiten van toepassing wanneer de opdrachten gegund worden in de vorm van huur, huurkoop, leasing of in een vergelijkbare vorm.Bij een opdracht met een bepaalde duur, wordt rekening gehouden met de geraamde totale waarde van de opdracht voor de gehele looptijd ervan. Wanneer deze bepaalde duur meer dan twaalf maanden bedraagt, moet de restwaarde van de leveringen op het einde van de overeenkomst in de raming worden opgenomen.

Bij opdrachten van onbepaalde duur, of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, moet het geraamde maandelijkse bedrag van de opdracht vermenigvuldigd worden met achtenveertig. Hier worden bijvoorbeeld de opdrachten met een clausule tot jaarlijkse verlenging bedoeld.

Daarentegen moet een opdracht met een maximale looptijd van vijf jaar die een clausule tot jaarlijkse opzegging bevat, beschouwd worden als een opdracht met een bepaalde duur van vijf jaar. In dat geval zullen de vijf jaar in aanmerking worden genomen om de geraamde waarde van de opdracht te bepalen.

Ten slotte wordt hier nog herinnerd aan de bepaling van artikelen 3, 3°, en 4, 2°, van de wet die betrekking heeft op de hypothese van een gemengde opdracht voor leveringen en werken. Meer bepaald gaat het om de regel volgens dewelke een opdracht die betrekking heeft op het leveren van producten en in bijkomende orde op plaatsing- en installatiewerkzaamheden als een opdracht voor leveringen moet worden beschouwd.

Art. 17.Dit artikel bevat sommige berekeningsmodaliteiten die specifiek betrekking hebben op de opdrachten voor diensten die vervat zijn in artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Paragraaf 1 herinnert aan het principe volgens hetwelk de waarde van de opdracht de geraamde totale vergoeding van de dienstverlener bevat.

Vervolgens licht de tekst dit principe toe voor drie categorieën van diensten.

De paragrafen 2 en 3 bevatten twee verduidelijkingen over de berekeningswijze van de geraamde waarde van sommige opdrachten voor diensten.

Bij een opdracht met een bepaalde duur die niet meer bedraagt dan achtenveertig maanden, moet rekening worden gehouden met de totale geraamde waarde van de opdracht voor de gehele looptijd ervan. Bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de bepaalde duur meer bedraagt dan achtenveertig maanden, is de berekening daarentegen gebaseerd op de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig.

Bij opdrachten voor diensten die een zekere regelmaat vertonen of bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt uitgegaan van de totale geraamde waarde van de opeenvolgende opdrachten over twaalf maanden volgend op de eerste prestatie of, indien de looptijd van de opdracht meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd ervan.

Paragraaf 4 bepaalt dat bij opdrachten die diensten van zowel bijlage II, A, als bijlage II, B, van de wet omvatten, moet worden bepaald welke van deze beide categorieën de grootste waarde vertegenwoordigt teneinde de toepasselijke regels te bepalen.

Paragraaf 5 handelt over de raming van de waarde van de opdrachten die zowel leveringen als diensten omvatten en eventueel ook plaatsing en installatie.

Art. 18.Dit artikel preciseert dat de raming van het opdrachtbedrag bij de aanvang van de procedure bepaalt welke voorschriften erop van toepassing zijn tijdens het volledige verloop ervan tot aan de sluiting van de opdracht. Zo zal bijvoorbeeld een opdracht waarvoor volgens de raming een bekendmaking op Europees niveau vereist is, onderworpen zijn aan de voorschriften die toepasselijk zijn op die opdrachtcategorie, zelfs indien het goed te keuren offertebedrag lager is dan de Europese drempel. Omgekeerd zal een opdracht waarvan het geraamde bedrag beneden de Europese drempel lag, maar waarvan het bedrag van de goed te keuren offerte deze drempel komt te overschrijden, niet aan dit besluit onderworpen worden.

De bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en eventueel in het Bulletin der Aanbestedingen van een aankondiging betreffende een opdracht waarvoor een dergelijke bekendmaking niet verplicht is, heeft daarentegen geen enkele invloed op het op die opdracht toepasselijke stelsel, uitgaande van zijn geraamde waarde. HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 19.Dit artikel stemt overeen met de bepalingen betreffende de bekendmaking die verspreid zijn over de artikelen 6 e.v. van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het bepaalt dat voor de opdrachten die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, de aankondigingen bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze aankondiging kan ook worden bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen wanneer de aanbestedende entiteit dit beslist. De aankondiging bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen moet inhoudelijk overeenstemmen met die bestemd voor het Publicatieblad en de bekendmaking ervan mag niet plaatsvinden vóór de datum waarop de aankondiging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie wordt verzonden.

Volgens paragraaf 2 geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en eventueel in het Bulletin der Aanbestedingen, als officiële bekendmaking. Geen enkele andere bekendmaking mag plaatsvinden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging. Ze mag geen andere informatie bevatten dan die vervat in die aankondiging.

De bepaling vermeldt ten slotte dat het verboden is om vóór de verzendingsdatum van de aankondiging met het oog op een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie de in de aankondiging vermelde informatie te bekend te maken of te verspreiden. Dit verbod heeft hoofdzakelijk betrekking op de elektronische en automatische verspreiding van de informatie vervat in de aankondiging naar geïnteresseerde personen en dit vóór de verzendingsdatum van de aankondiging. De bedoeling hiervan is te vermijden dat sommige ondernemingen op die manier een tijdsvoordeel zouden bekomen omdat zij vóór de bekendmaking op de hoogte zijn gebracht.

Om dezelfde reden mag de inhoud van de niet-officiële bekendmaking niet verschillen van die van de officiële bekendmaking, zodat het niet toegestaan is om langs die weg bijkomende informatie mee te delen.

Art. 20.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling. Wanneer de aanbestedende entiteit sommige reeds officieel bekendgemaakte gegevens wenst te verbeteren of aan te vullen, kan zij hetzij een volledig nieuwe aankondiging bekendmaken, hetzij een rechtzettingsbericht bekendmaken volgens het model van aankondiging beschikbaar op de webapplicatie van de Europese Unie (http://simap.europa.eu/buyer/forms-standard/index_nl.htm ). Dankzij dit model kan worden vermeden dat een volledig nieuwe aankondiging moet worden bekendgemaakt, wat een soepeler oplossing biedt wanneer de verbeteringen of wijzigingen eerder beperkt zijn.

In geval van de bekendmaking van een volledig nieuwe aankondiging is het wenselijk om daarop de aandacht te vestigen in het veld VI.3 « Andere inlichtingen », teneinde een link te leggen met de eerder bekendgemaakte aankondiging(en).

De aanbestedende entiteit dient evenwel rekening te houden met de eventuele impact van de aangebrachte verbeteringen of aanvullingen op de ontvangsttermijn voor de aanvragen tot deelneming of de offertes, zoals vermeld in de oorspronkelijke aankondiging. Doorgaans zal zij een verlenging ervan moeten toestaan. Deze dient eventueel te worden verlengd in functie van het belang van de verbeteringen of aanvullingen, opdat de kandidaten of inschrijvers nog over een voldoende termijn zouden beschikken om met het bericht rekening te kunnen houden.

Art. 21.Het eerste lid van dit artikel bevat een nieuwe bepaling die de bewijslast van de verzending van de aankondiging van opdracht bij de aanbestedende entiteit legt.

Het tweede lid bevat ook een nieuwe bepaling volgens dewelke de bevestiging van de verzending van de inlichtingen als bewijs geldt voor de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 22.Dit artikel vermeldt de Europese drempelbedragen. Het stemt overeen met artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. De opdrachten waarvan de geraamde waarde de in dit artikel vastgelegde bedragen bereikt of overschrijdt, zijn onderworpen aan de Europese bekendmaking. Overeenkomstig artikel 2, § 2, van dit ontwerp, gaat het om bedragen zonder belasting over de toegevoegde waarde. Naargelang de aard van de opdracht, zijn de volgende drempels van toepassing vanaf 1 januari 2012 : 1° voor de werken, 5.000.000 euro. Het begrip « werken » omvat ook de bouwwerken, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting van artikel 3, 2°, van de wet; 2° voor de leveringen en de diensten bedoeld in bijlage II van de wet 400.000 euro.

Hierbij moet worden opgemerkt dat, in tegenstelling tot de diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet, de diensten bedoeld in bijlage II, B, als niet-prioritair worden beschouwd voor de voltooiing van de interne markt en enkel verplicht onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking in het stadium waarin de resultaten van de opdracht worden medegedeeld, en dit ongeacht de procedure, conform artikel 31, § 2. Tot nader order worden deze diensten, anders dan die van de bijlage II, A, van de wet, minder belangrijk geacht voor de mededinging binnen de interne markt. Dat is ook de reden waarom ze niet het voorwerp moeten uitmaken van een voorafgaande Europese bekendmaking.

De Europese Commissie kan het bedrag van de Europese drempels herzien overeenkomstig artikel 69 van Richtlijn 2004/17/EG. Dit is de reden waarom de Eerste Minister, op grond van artikel 75, § 2, van de wet belast is met de aanpassing van de bedragen van dit besluit op basis van de door de Europese Commissie verrichte herzieningen.

Art. 23.Dit artikel betreffende de opdrachten in percelen, herneemt de bepalingen van artikel 3, § 5, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 en verruimt ze tot de homogene leveringen en de diensten.

Onder homogene leveringen moeten leveringen worden verstaan van dezelfde aard en met dezelfde of een vergelijkbare bestemming : bijvoorbeeld fotokopieerpapier ongeacht het vereiste formaat, kantoormeubelen die een harmonisch geheel moeten vormen of nog voedingsmiddelen van een bepaald assortiment. In dat geval moeten de bedragen van alle percelen worden samengevoegd teneinde te bepalen of de Europese drempel is bereikt. Als dat zo is, zijn alle percelen onderworpen aan de Europese bekendmaking.

De aanbestedende entiteit kan nochtans gebruik maken van de in dit artikel vermelde mogelijkheid om percelen waarvan het individuele bedrag kleiner is dan 1.000.000 euro voor werken en 80.000 euro voor homogene leveringen en voor diensten aan de Europese bekendmaking te onttrekken. Hiervoor geldt evenwel als voorwaarde dat het samengevoegde bedrag van de onttrokken percelen niet meer bedraagt dan twintig percent van het bedrag van het geheel van alle percelen. Een dergelijke bepaling maakt het mogelijk deze percelen met een beperkte waarde op Europees niveau niet bekend te maken, daar deze immers vooral interessant zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen.

De waarde van deze percelen wordt niettemin in aanmerking genomen voor de raming van de opdracht overeenkomstig de artikelen 14 tot 18.

Een voorbeeld zou kunnen zijn, een bouwwerk met een geraamd bedrag van 5,5 miljoen euro en verdeeld in vier percelen van respectievelijk: - perceel « ruwbouw » = 4 miljoen euro - perceel « speciale technieken » = 0,7 miljoen euro - perceel « schrijnwerk » = 0,5 miljoen euro - perceel « afwerking » = 0,3 miljoen euro.

De aanbestedende entiteit mag de percelen « speciale technieken » en « schrijnwerk » niet onttrekken aan de Europese bekendmaking. Alhoewel de individuele waarde van deze verschillende percelen inderdaad minder bedraagt dan 1 miljoen euro, is hun samengevoegd bedrag evenwel hoger dan 20 % van het opdrachtbedrag, zijnde 1,1 miljoen euro.

De percelen « schrijnwerk » en « afwerking » kunnen daarentegen aan de Europese bekendmaking worden onttrokken, omdat de individuele waarde van deze verschillende percelen minder bedraagt dan 1 miljoen euro en hun samengevoegd bedrag lager is dan 20 % van het opdrachtbedrag, zijnde 1,1 miljoen euro.

Hetzelfde zou gelden voor het perceel « speciale technieken ».

In deze gevallen dienen de andere percelen vanzelfsprekend te worden bekendgemaakt op Europees niveau, zelfs indien de totale waarde van die percelen de Europese drempel niet bereikt. In het eerst geciteerde voorbeeld vertegenwoordigen de percelen « ruwbouw » en « speciale technieken » slechts een bedrag van 4,7 miljoen euro. Niettemin moeten ze worden bekendgemaakt omdat rekening moet worden gehouden met de geraamde waarde van de onttrokken percelen bij het bepalen van de globale waarde van de opdracht (rekening houdend met de huidige Europese drempel van 5 miljoen euro).

Dit besluit is niet van toepassing op de plaatsing van de onttrokken percelen. Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 24.Dit nieuwe artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op de opdrachten onder de tweeledige voorwaarde dat ze de Europese drempels bereiken en onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking.

Art. 25.Dit nieuwe artikel somt de aankondigingen op die vorm geven aan de Europese bekendmaking, namelijk de periodieke indicatieve aankondiging, de aankondiging van opdracht, de aankondiging betreffende de instelling van een kwalificatiesysteem en de aankondiging van gegunde opdracht. Er wordt verwezen naar de commentaar van de artikelen 26 en volgende.

Art. 26.Dit artikel herneemt dit bepalingen betreffende de bekendmaking van de periodieke indicatieve aankondiging en de inhoud ervan opgenomen in artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

De bedoelde werken en bouwwerken zijn die waarvan de geraamde waarde minimum 5.000.000 euro bedraagt. Wat de leveringen betreft, heeft de vooraankondiging betrekking op alle opdrachten met een totale waarde van minimum 750.000 euro die individueel waarschijnlijk de drempel voor de Europese bekendmaking bereiken en ingedeeld zijn per productgroep. De « productgroepen » worden aangeduid met de drie eerste cijfers van de basiswoordenlijst van de CPV-nomenclatuur (gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten), goedgekeurd bij verordening (EG) nr. 213/2008 van de Commissie van 28 november 2007 tot wijziging van verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV) en tot wijziging van de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, in verband met de herziening van de CPV (PBEU L-74 van 15 maart 2008). Zo hebben de drie eerste cijfers 031 bijvoorbeeld betrekking op land- en tuinbouwproducten, de cijfers 302 op computeruitrusting en -benodigdheden, de cijfers 325 op telecommunicatiebenodigdheden en de cijfers 341 op motorvoertuigen.

Het is overigens nuttig eraan te herinneren dat de raamovereenkomst valt onder het begrip opdracht als bedoeld in dit ontwerp.

Wat de diensten betreft, is de indeling voor hetzelfde totaalbedrag van 750.000 euro gebaseerd op de categorieën van bijlage II, A, van de wet.

Artikel 26 bevat een nieuwe verduidelijking. De bekendmaking van een dergelijke aankondiging is slechts verplicht wanneer de aanbestedende entiteit de termijn voor de ontvangst van de offertes wenst in te korten ten gevolge van deze bekendmaking. Indien dit niet in haar bedoeling ligt, is de bekendmaking facultatief, maar laat deze geen inkorting van de termijnen toe.

Nochtans dient men zich bewust te zijn van het belang dat deze informatie over mogelijke geplande opdrachten voor de ondernemingen kan hebben.

Bepaalde opdrachten voor leveringen en voor diensten kunnen de drempel voor de Europese bekendmaking bereiken (vandaag 400.000 euro) zonder individueel of samen de drempel van 750.000 euro te bereiken. In dat geval is de inkorting van de termijn ingevolge de bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging eveneens mogelijk.

De bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging maakt het immers mogelijk dat de ondernemers zich voorbereiden op de deelname aan de aldus aangekondigde procedures en dat de aanbestedende entiteiten voordeel kunnen halen uit een eventuele verruiming van de mededinging. Dit is de reden waarom paragraaf 3 bepaalt dat de bekendmaking van een dergelijke aankondiging zo vlug mogelijk moet gebeuren na het begin van het begrotingsjaar of, voor de werken, na de beslissing tot goedkeuring van het programma waarin de werken of de raamovereenkomsten zijn opgenomen. In die omstandigheden zal een vooraankondiging immers het meest nuttig zijn. Dit belet evenwel niet dat later in de loop van het begrotingsjaar een bekendmaking kan plaatsvinden indien, bijvoorbeeld, nieuwe opdrachten worden uitgeschreven.

Paragraaf 2 is een nieuwe bepaling dat artikel 41, § 2, van de richtlijn omzet. Volgens deze bepaling kunnen voor belangrijk projecten verscheidene periodieke indicatieve aankondigingen worden bekengemaakt, zonder in eerdere aankondigingen vervatte inlichtingen te herhalen, mits vermeld wordt dat deze aankondigingen een aanvulling zijn.

Bovendien wordt de bepaling vervat in artikel 41. 1, van Richtlijn 2004/17/EG vooralsnog niet omgezet in dit ontwerp. Volgens deze bepaling kan de aanbestedende entiteit de periodieke indicatieve aankondiging, via haar kopersprofiel, bekendmaken op een website. Een dergelijke bepaling is immers complex omdat de aanbestedende entiteit zelfs in dat geval de Europese Commissie moet informeren over deze bekendmaking via haar kopersprofiel. Bovendien zou het overaanbod van dergelijke websites de ondernemingen minder transparante informatie bieden dan de officiële bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en eventueel in het Bulletin der Aanbestedingen.

Art. 27.Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 en somt de aankondigingen op die vorm geven aan de inmededingingstelling.

Artikel 27, alsook de artikelen 28 tot 30, zijn niet van toepassing op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, want deze zijn niet verplicht onderworpen aan een voorafgaande Europese bekendmaking.

Art. 28.Dit artikel herneemt bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het betreft de inmededingingstelling via een aankondiging van opdracht.

Art. 29.Dit artikel herneemt bepalingen van artikel 9 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het betreft de inmededingingstelling via een periodieke indicative aankondiging en de hiervoor toepasselijke voorwaarden.

Art. 30.Dit artikel neemt bepalingen over van artikel 10 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, toepasselijk bij de invoering en het beheer van een kwalificatiesysteem. Met name worden de punten 5° en 6° toegevoegd die overeenstemmen met artikel 53. 7 en 9, van Richtlijn 2004/17/EG. Volgens de bepaling onder 5° moet een lijst van aanvragers worden bijgehouden die in categorieën kan worden ingedeeld volgens het opdrachttype waarvoor de kwalificatie geldt. De bepaling onder 6° verduidelijkt dat de aanbestedende entiteit, naar aanleiding van een bepaalde opdracht, kan overgaan tot een eventuele aanvullende selectie onder de gekwalificeerde aanvragers. Het spreekt vanzelf dat deze selectie op de oorspronkelijke kwalificatiecriteria moet steunen waarbij de beoordeling eventueel gerichter of strenger gebeurt.

Art. 31.Dit artikel stemt overeen met artikel 12 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, behalve wat de toelichting over het dynamisch aankoopsysteem betreft. Deze modaliteit bestaat heden niet.

Ongeacht de gebruikte procedure en dus ook in geval van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking bij de aanvang van de procedure als bedoeld in artikel 66, § 2, van de wet, wordt een aankondiging van gegunde opdracht bekendgemaakt conform het model opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011.

Overeenkomstig paragraaf 1, moet deze aankondiging worden verzonden binnen een termijn van twee maanden na de sluiting van de opdracht.

Voor de opdrachten gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem, mogen de resultaten nochtans per trimester worden gegroepeerd. Deze aankondiging bevat informatie over de resultaten van de procedure. In dat geval mogen de resultaten van de tijdens een trimester toegewezen opdrachten dus worden gegroepeerd en, indien nodig, het voorwerp uitmaken van diverse afzonderlijke aankondigingen, volgens de betrokken leveringen of diensten voor courant gebruik.

Deze aankondiging is bestemd voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en eventueel in het Bulletin der Aanbestedingen.

Een aankondiging van gegunde opdracht is evenwel niet vereist bij de sluiting van elk van de opdrachten die op een raamovereenkomst gebaseerd zijn.

Volgens paragraaf 2 moet de aanbestedende entiteit, wanneer de opdracht betrekking heeft op de diensten zoals vermeld in bijlage II, B, van de wet waarvan het geraamde bedrag de Europese drempel bereikt evenwel vermelden of zij de bekendmaking van de aankondiging in het Officiële Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt. Indien zij die weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. In tegenstelling tot de Europese Commissie heeft de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie immers geen bevoegdheid inzake toezicht op de overheidsopdrachten, en die informatie, die niet bestemd is voor publicatie, zou geenszins nuttig zijn voor haar.

Paragraaf 3 is een nieuwe bepaling die gewijd is aan het specifieke geval van de opdrachten voor onderzoek en ontwikkeling en de niet-bekendmaking van bepaalde gegevens voor die opdrachten.

Volgens paragraaf 4 mag de aanbestedende entiteit bepaalde gegevens niet bekendmaken indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van ondernemingen of de eerlijke mededinging tussen hen zou kunnen schaden.

Deze bepaling wordt onder meer geïllustreerd door de volgende rechtspraak: Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 14 februari 2008, zaak C-450/06, Varec; Raad van State, arrest nr. 164.028 van 24 oktober 2006; Grondwettelijk Hof, arrest nr. 118/2007 van 19 september 2007. HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen - Algemene bepalingen

Art. 32.Het eerste lid van dit artikel, herinnert aan het algemeen principe volgens hetwelk de termijnen als bedoeld in de artikelen 35 en 36, minimumtermijnen zijn, die moeten worden bepaald rekening houdend met de complexiteit van de opdracht en met de nodige voorbereidingstijd.

Hierbij moet worden opgemerkt dat overeenkomstig artikel 72bis van de wet alle termijnen worden uitgedrukt in kalenderdagen. Ze worden berekend vanaf de verzending van de aankondiging van opdracht of de uitnodiging tot het indienen van een offerte, naargelang het geval, overeenkomstig de modaliteiten van het Gemeenschapsrecht houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden als bedoeld in de verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden. Volgens artikel 3 van deze verordening : - gaat een in dagen omschreven termijn in bij de aanvang van het eerste uur van de eerste dag ervan en loopt deze af bij het einde van het laatste uur van de laatste dag ervan; - zijn feestdagen, zondagen en zaterdagen in de termijnen begrepen, behalve indien deze dagen daarvan uitdrukkelijk zijn uitgesloten of indien de termijnen in werkdagen zijn omschreven; - geldt dat, indien de laatste dag van een anders dan in uren omschreven termijn een feestdag, een zaterdag of een zondag is, deze termijn afloopt bij het einde van het laatste uur van de daaropvolgende werkdag. Deze laatste bepaling is niet van toepassing op termijnen die met terugwerkende kracht vanaf een bepaalde datum of gebeurtenis worden berekend, wat hier niet het geval is.

Wanneer bijvoorbeeld in het kader van een opdracht te plaatsen via een open procedure, waarvoor een bekendmakingstermijn van 52 dagen geldt, de aankondiging is verzonden op 1 maart, begint de termijn te lopen op 2 maart en eindigt deze ten vroegste op 22 april middernacht. De uiterste datum voor de ontvangst van de offertes zal dan niet kunnen vastgesteld worden op 22 april, maar wel op 23 april. Indien 22 april echter op een zaterdag valt, zal de uiterste datum ten vroegste kunnen vastgesteld worden bij het verstrijken van de eerstvolgende werkdag (dit is maandag 24 om middernacht), d.w.z. op dinsdag 25 april.

Het tweede lid handelt over bepaalde omstandigheden die een rol spelen bij de vaststelling van de termijn.

Het derde en vierde lid die overeenstemmen met artikel 11, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, preciseren de omstandigheden waarin de proceduretermijnen moeten worden aangepast.

Het laatste lid bevat een nieuwe bepaling ingeval de artikelen 35 en 36 geen termijnen vaststellen, bijvoorbeeld voor de ontvangst van de offertes bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking. In dat geval bepaalt de aanbestedende entiteit een passende en redelijke termijn, rekening houdend met de complexiteit van de opdracht.

Art. 33.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het bepaalt dat bij open procedure de opdrachtdocumenten door de aanbestedende entiteit worden verstrekt binnen zes dagen na ontvangst van de aanvraag. Een nieuwe bepaling vermeldt evenwel dat dit voorschrift niet van toepassing is indien de aanbestedende entiteit via het aangeduid internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten.

Art. 34.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met artikel 11, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het bepaalt binnen welke termijn de aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten moeten worden verstrekt. Deze kunnen worden meegedeeld tijdens een bij voorkeur in de opdrachtdocumenten aangekondigde informatiesessie georganiseerd door de aanbestedende entiteit. Afdeling 2. - Termijnen voor de bekendmaking

Art. 35.Het eerste lid van paragraaf 1 van dit artikel neemt de bepalingen over van artikel 8, § 3, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het bepaalt voor de open procedure, de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes. Voor het bepalen van het vertrekpunt van de termijn dient te worden herinnerd aan de regel volgens dewelke de datum van verzending van de aankondiging van het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie in aanmerking moet worden genomen en niet de datum van de eventuele verzending naar de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Er dient te worden opgemerkt dat de inkorting van de termijn ten gevolge van de bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging geen formele motivering vereist.

Paragraaf 2 is nieuw. Hieruit blijkt dat de termijn voor de ontvangst van de offertes, eventueel ingekort overeenkomstig paragraaf 1, bijkomend met zeven dagen kan worden ingekort indien de aankondiging online wordt opgesteld en met elektronische middelen wordt verzonden conform het formaat en op de wijze bepaald in paragraaf 2, 1°. Een bijkomende inkorting met vijf dagen is mogelijk indien de aanbestedende entiteit vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten via een internetadres.

Deze verschillende termijninkortingen zijn cumuleerbaar binnen de perken van het tweede lid van paragraaf 2.

Art. 36.Paragraaf 1 van dit artikel neemt de bepalingen over van artikel 8, § 4, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Hij bepaalt voor de beperkte procedures of de onderhandelingsprocedure met bekendmaking de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming.

Het tweede en derde lid zijn nieuwe bepalingen die een inkorting van de ontvangsttermijn van de aanvragen tot deelneming mogelijk maken wanneer de aankondiging online wordt opgesteld en via elektronische middelen wordt verzonden, conform het formaat en de verzendingswijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Volgens het tweede lid kan de termijn met zeven dagen worden ingekort wanneer de aankondiging via elektronische middelen wordt verzonden.

Het derde lid bepaalt dat de ontvangsttermijn voor de aanvragen tot deelneming mag worden ingekort tot een minimumtermijn van vijftien dagen vanaf de verzendingsdatum van de aankondiging wanneer de aankondiging via elektronische middelen wordt verzonden, conform het formaat en de voormelde modaliteiten, of per telefax en tot tweeëntwintig dagen wanneer andere middelen worden gebruikt.

De rechtvaardiging van het gebruik van deze laatste inkorting, is verschillend van de dwingende spoed die voortvloeit uit onvoorziene gebeurtenissen die niet te wijten zijn aan de aanbestedende entiteit als bedoeld in artikel 66, § 1, 1°, a, van de wet. Deze laatste omstandigheden zouden immers het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking rechtvaardigen.

Het spoedeisend karakter waarvan hier sprake is, vloeit voort uit een rechts- of feitelijke toestand, binnen de aanbestedende entiteit of daarbuiten, die een inkorting van de gewone minimumtermijn noodzakelijk maakt in dit stadium van de procedure.

In de volgende voorbeelden is de verantwoording in principe aanvaardbaar : - de dienstverlening aan de gebruikers moet worden voortgezet ondanks de onverwachte stopzetting van de activiteiten van de opdrachtnemer; - de onvoorziene toename van de bestellingen van apparatuur die het voorwerp uitmaakt van de opdracht op internationaal niveau leidt tot een verlenging van de productietermijnen; - de Europese kredieten of subsidies moeten verplicht binnen een bepaalde termijn worden gebruikt; - de continuïteit en permanentie van een strategisch communicatieplan dienen te worden gewaarborgd, terwijl de omschrijving van de behoeften van de aanbestedende entiteit afhankelijk was van haar beheersovereenkomst die te laat werd goedgekeurd; - de werken moeten snel worden opgestart teneinde de betaling van een dwangsom of het verstrijken van de bouwvergunning te vermijden; - de prijs van de betrokken producten is onderhevig aan grote schommelingen op de internationale markt, zodat de leveranciers geen verbintenis kunnen aangaan anders dan op zeer korte termijn.

Vormen daarentegen geen aanvaardbare verantwoording, de loutere vermelding dat : - de aankondiging werd verstuurd via elektronische middelen; - de prestaties enkel door personen die een bepaald beroep uitoefenen, mogen worden uitgevoerd; - de gewone termijn niet haalbaar is; - een bepaald artikel van de reglementering betreffende de inkorting van de termijn van toepassing is.

Geen van de bovenstaande voorbeeldenlijsten zijn limitatief te interpreteren.

Paragraaf 2 van artikel 36 bevat de bepalingen van artikel 8, § 5, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Hij verduidelijkt dat de termijn voor de ontvangst van de offertes gezamenlijk kan worden bepaald door de aanbestedende entiteit en de geselecteerden.

Indien het onmogelijk is om tot een akkoord te komen, dient de aanbestedende entiteit een termijn te bepalen die doorgaans niet minder dan vierentwintig dagen.

Volgens een nieuwe bepaling in het derde lid kan de termijn worden ingekort wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen online wordt opgesteld en verzonden of wanneer een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang tot de opdrachtdocumenten gewaarborgd wordt. In antwoord op de opmerking in punt 6.3 van het advies van de Raad van State, wordt erop gewezen dat de mogelijkheid tot inkorting van de termijn voor de indiening van de offertes met zeven dagen voortvloeit uit de samenlezing van artikel 45.5 en artikel 45.8, tweede alinea.

Het vierde lid bepaalt de toepasselijke minimumtermijn in geval van samenspel van inkortingen. Afdeling 3. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 37.Dit artikel bevat bepalingen die vergelijkbaar zijn met die van artikel 8, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het eerste lid bepaalt dat bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, de kandidaten gelijktijdig en schriftelijk worden uitgenodigd om een offerte in te dienen. Het tweede lid preciseert de documenten en inlichtingen die de uitnodiging tot het indienen van een offerte moet bevatten.

Wat de in de uitnodiging te vermelden gegevens betreft, moet worden gewezen op de volgende bepalingen : - in 1°, a, de mogelijkheid om met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang te bieden tot de opdrachtdocumenten; - in 1°, b, de vermelding van de kostprijs van de opdrachtdocumenten wanneer hun afgifte betalend is. De kostprijs mag enkel de kosten voor het kopiëren van de documenten en eventueel de frankeerkosten omvatten; - in 3°, a, de uiterste datum en uur voor ontvangst van de offertes; - in 5°, de vermelding « al naargelang » met betrekking tot de weging van de gunningscriteria, dat eraan herinnert de algemene wegingsregel. Afdeling 4. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes

Art. 38.Dit artikel gaat nader in op de indieningswijze van de aanvragen tot deelneming en de offertes.

Paragraaf 1, die gedeeltelijk overeenstemt met paragraaf 3 van artikel 11 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, bepaalt de indieningsregels van de aanvragen tot deelneming.

Het vervolg van de paragraaf verduidelijkt eveneens zoals artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 dat indien de aanvraag tot deelneming per telefax of via een elektronisch middel gebeurt, met het oog op een juridisch bewijs een schriftelijke bevestiging kan worden geëist. Wat de elektronisch middel betreft, is deze bevestiging evenwel enkel vereist wanneer dat middel niet voldoet aan de voorschriften van artikel 40, § 1. Een schriftelijke bevestiging is daarentegen verplicht ingeval van een telefonische aanvraag tot deelneming.

Behalve voor de documenten waarvan het origineel moet worden voorgelegd, dient de bevestiging de reeds per telefax ingediende aanvraag niet volledig over te nemen, maar betrekking te hebben op de indiening zelf. Aangezien de aanvraag moet worden ondertekend, een vereiste waaraan niet kan worden voldaan bij een verzending per telefax, moet de bevestiging geldig ondertekend zijn.

De aanvraag tot deelneming moet worden ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de kandidaat te verbinden.

De woorden « in voorkomend geval » hebben betrekking op de indieningsmodaliteiten. De aanvraag kan immers niet worden ondertekend wanneer ze telefonisch, per telefax, e-mail of SMS werd ingediend.

Onder « ondertekening » wordt begrepen : - de ondertekening door de kandidaat-natuurlijke persoon; - de ondertekening door de natuurlijke persoon die bevoegd is om de kandidaat-rechtspersoon te verbinden krachtens de wetgeving vennootschappen of andere wettelijke of reglementaire bepalingen en de toepasselijke statutaire bepalingen; - de ondertekening door een natuurlijke of rechtspersoon, die gemachtigd is de kandidaat-natuurlijke of rechtspersoon te verbinden.

Dit voorschrift geldt eveneens voor alle personen die samen een aanvraag tot deelneming indienen en de intentie hebben om na hun selectie een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid op te richten.

Paragraaf 2, die toepasselijk is voor alle gunningsprocedures, met uitzondering van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, behandelt de indienings- en ondertekeningswijzen van de offertes. De offerte wordt schriftelijk ingediend. Wat de ondertekening van de offerte betreft, zijn dezelfde voorschriften van toepassing als die van paragraaf 1.

Art. 39.Dit artikel betreffende de onderaanneming voorziet in de omzetting van artikel 37 van Richtlijn 2004/17/EG. Krachtens het eerste lid van dit artikel kan de inschrijver worden verzocht om in zijn offerte het in onderaanneming gegeven gedeelte van de opdracht en de identiteit van de onderaannemers te vermelden.

Deze bepaling is toepasselijk op de opdrachten voor werken, leveringen en diensten.

Bij een procedure in twee fasen, wanneer de inschrijver geselecteerd werd rekening houdend met de draagkracht van zijn onderaannemers, moet de offerte voortaan het in onderaanneming gegeven gedeelte van de opdracht en de identiteit van de onderaannemers vermelden. Dit blijkt uit artikel 45.

Art. 40.Dit artikel betreffende het gebruik van elektronische middelen voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes neemt bepalingen van artikel 19quater van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 over.

Paragraaf 1 van dit artikel bepaalt vervolgens de na te leven minimumvoorwaarden wanneer elektronische middelen worden gebruikt.

Deze voorwaarden stemmen inhoudelijk overeen met die van artikel 19quater van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Wat de opgesomde voorwaarden betreft, zijn enkel die vermeld in 1°, betreffende de elektronische handtekening, de te nemen maatregelen in geval van ontdekking van een computervirus (punt 2° ) alsook die betreffende de automatische vaststelling van het precieze tijdstip van ontvangst (punt 3° ) en tegelijk van toepassing op de kandidaten of inschrijvers, en op de aanbestedende entiteit.

De overige voorwaarden zijn enkel van toepassing op de aanbestedende entiteit.

De tekst verduidelijkt in het laatste lid dat de voorwaarden van 3° tot 8° niet toepasselijk zijn op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd. Het is immers mogelijk dat een schriftelijk stuk wordt opgesteld via elektronische middelen en via andere middelen wordt verzonden. Zo bijvoorbeeld wanneer het wordt weggeschreven naar een materiële informaticadrager (hardware) zoals CD, DVD, USB-apparaat,.... In dit geval zijn de regels voor de verzending per brief of per drager van toepassing.

Volgens punt 1°, moet de handtekening een geavanceerde elektronische handtekening met een gekwalificeerd certificaat zijn, zoals bedoeld in de Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor de elektronische handtekeningen en zoals bedoeld in de wet van 25 maart 2003 tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hieruit vloeit voort dat een kandidatuur of offerte die werd ondertekend via een anoniem certificaat, moet worden verworpen. De geavanceerde elektronische handtekening garandeert o.a. de authenticiteit van de handtekening zelf maar ook de integriteit van de inhoud ervan. Zij laat bovendien perfect toe na te gaan of de offerte werd geopend of gewijzigd.

Eén van de voorwaarden is dat de handtekening wordt gerealiseerd via een veilig middel voor het aanmaken van een handtekening. Volgens bijlage III van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, die Richtlijn 1999/93/EG omzet, moet een dergelijk middel, via passende technieken en procedures, ten minste waarborgen dat : - de gebruikte gegevens voor het aanmaken van een handtekening in de praktijk slechts éénmaal kunnen voorkomen en dat de vertrouwelijkheid ervan op redelijke wijze verzekerd is; - men redelijke zekerheid heeft dat de gebruikte gegevens voor het aanmaken van de handtekening niet door deductie kunnen worden achterhaald en dat de handtekening met de op dit ogenblik beschikbare technische middelen beschermd is tegen vervalsing; - de voor het aanmaken van de handtekening gebruikte gegevens door de legitieme ondertekenaar op betrouwbare wijze kunnen worden beschermd tegen het gebruik door anderen.

Bovendien mogen de veilige middelen voor het aanmaken van een handtekening noch de te ondertekenen gegevens wijzigen, noch verhinderen dat die gegevens vóór het ondertekeningsproces aan de ondertekenaar worden voorgelegd.

De bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt, zijn ook van toepassing op de verzending via elektronische middelen.

Bovendien heeft de wet van 20 oktober 2000, het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure ingevoerd.

Volgens punt 2° moet de integriteit van de inhoud van de verzending worden gewaarborgd. Zoals hierboven werd opgemerkt, is deze bepaling niet enkel van toepassing op de aanbestedende entiteit, maar ook op de kandidaten of inschrijvers. Hieruit vloeit voort dat een aanvraag tot deelneming of offerte die een macro-opdracht bevat die het document kan wijzigen, zal worden geweerd. Er wordt verwezen voor dit punt naar het commentaar van artikel 5, § 2.

Volgens punt 3° moet, wanneer een verzending via elektronische middelen gebeurt, het tijdstip van ontvangst van het document kunnen worden bewezen door overlegging van een ontvangstbewijs dat automatisch door de bestemmeling aan de afzender wordt verstrekt.

Op technisch niveau dienen de automatisch verzonden ontvangstbewijzen ten minste de datum en het uur van ontvangst te vermelden, alsook een refertenummer en het aantal en de naam van de elementen waaruit het bericht bestaat, m.a.w. de bijlagen. Het is niet nodig een kopie van het ontvangen bericht als bijlage toe te voegen.

Volgens de bepalingen onder 4° en 5° wordt het vertrouwelijk karakter van de aanvragen tot deelneming en de gewaarborgd door een systeem dat redelijkerwijs verzekert dat de overgemaakte gegevens voor niemand toegankelijk zijn vóór de uiterste datum en dat elke inbreuk zal worden opgespoord. Het is de bedoeling om via deze vereiste een waarborg te bieden die minstens gelijkwaardig is aan die geboden door de vormvereiste van de definitief gesloten envelopen de verzending onder gewone of dubbele envelop in geval van overhandiging door een bode of verzending per brief.

Volgens de punten 6° en 7° mogen enkel de aangestelde personen die handelen in naam van de aanbestedende entiteit, de data van opening van de overgelegde gegevens vastleggen of wijzigen en kunnen ze, door hun gelijktijdig optreden, toegang verlenen tot deze gegevens op de vastgelegde uiterste datum en uur. De overgemaakte gegevens betreffen zowel de aanvragen tot deelneming als de offertes, de wijzigingen en intrekkingen van offertes, alsook de plannen en ontwerpen bij een ontwerpenwedstrijd. Deze bepalingen zijn daarentegen niet van toepassing op het onderzoek van de elektronische aanvragen tot deelneming of offertes en evenmin op de procedures van interne controle bij de aanbestedende entiteit.

Volgens punt 8° zijn die vertrouwelijke gegevens, zowel in het geval van een aanvraag tot deelneming als van een offerte, na de opening ervan alleen toegankelijk voor de tot inzage aangestelde personen.

Volgens 9° mogen de te gebruiken hulpmiddelen niet discriminerend zijn. Ze moeten beschikbaar zijn voor alle betrokkenen. Ze worden beschreven in de opdrachtdocumenten.

Bijgevolg worden aanvragen tot deelneming of offertes die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen die deze voorwaarden bevatten geweerd. Dit zal het geval zijn wanneer een offerte wordt ingediend op een materiële informaticadrager (hardware) zoals CD, DVD, USB-apparaat,... en die niet compatibel is met de door de aanbestedende entiteit in de opdrachtdocumenten aangeduide middelen.

Paragraaf 2 laat het daarentegen aan de aanbestedende entiteit over om voor elke opdracht waarvoor geen beroep wordt gedaan op het dynamisch aankoopsysteem of de elektronische veiling, te beslissen of het gebruik van elektronische middelen voor de indiening van de aanvragen tot deelneming of de offertes wordt opgelegd, toegestaan of verboden.

Deze beslissing alsook, eventueel, het te gebruiken elektronisch adres worden vermeld in de opdrachtdocumenten.

Indien deze vermeldingen ontbreken, is het gebruik van elektronische middelen verboden. Deze laatste oplossing is verschillend van de oplossing waarvoor geopteerd werd in het koninklijk besluit van 18 juni 1996. In dit besluit wordt immers bepaald dat zelfs indien de aanbestedende entiteit het gebruik van elektronische middelen toestaat, de kandidaten en de inschrijvers hun aanvragen tot deelneming of offertes op papier mogen opstellen, of gedeeltelijk via elektronische middelen en gedeeltelijk op papier.

Het tweede en derde lid van paragraaf 2 zorgen evenwel voor een versoepeling aangezien het onmogelijk of zeer moeilijk kan zijn om sommige documenten elektronisch beschikbaar te maken. In dat geval mogen de kandidaten en inschrijvers, indien de aanbestedende entiteit het gebruik van elektronische middelen heeft toegestaan, deze documenten op papier bezorgen. Indien elektronische middelen verplicht zijn, dient de aanbestedende entiteit zich vooraf akkoord te verklaren met het gebruik van papieren documenten.

Het vierde lid van paragraaf 2 stemt overeen met de inhoud van artikel 19quater, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Uit deze bepaling blijkt dat de kandidaat of inschrijver die zijn aanvraag tot deelneming of offerte volledig of gedeeltelijk via elektronische middelen indient, aanvaardt dat bepaalde gegevens door de werking zelf van het ontvangstsysteem worden geregistreerd.Een dergelijke bepaling is vereist om reden dat de registratie van de activiteiten (logging) inzake ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes absoluut noodzakelijk blijkt te zijn. Deze bepaling komt met name tegemoet aan de voorschriften van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Paragraaf 3 die handelt over de dubbele verzending en de veiligheidskopie stemt overeen met artikel 19quater, § 3, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

In de praktijk kan het gebeuren dat de vastgestelde termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes om diverse technische redenen wordt overschreden : de server van de aanbestedende entiteit is overbelast omdat omvangrijke documenten gelijktijdig zijn binnengekomen, tijdelijke onbeschikbaarheid van de server die te wijten is aan de internetprovider van de kandidaat of de inschrijver, foute inschatting van de downloadtermijnen door de inschrijver, enz.

In dat geval is slechts een deel van de offerte tijdig « toegekomen ».

De gekozen concrete oplossing bestaat erin dat enkel een vereenvoudigd document mag worden ingediend op het uiterste ogenblik van de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes. Dit document bevat hun identiteit, de elektronische handtekening van hun volledige aanvraag tot deelneming of offerte en, in voorkomend geval, het bedrag van hun offerte. De elektronische handtekening op de vereenvoudigde zending moet dus verplicht betrekking hebben op de volledige aanvraag tot deelneming of offerte. Via deze elektronische handtekening wordt de integriteit gewaarborgd van de inhoud van het document dat later wordt verzonden. Ook dit vereenvoudigd document moet elektronisch worden ondertekend omdat het geldt als aanvraag tot deelneming of offerte.

Het downloaden van de volledige offerte binnen de daaropvolgende vierentwintig uur biedt een oplossing voor dit technisch probleem.

Vanzelfsprekend mag de periode van vierentwintig uur enkel volgen op het uiterste ogenblik van de ontvangst van de offerte en er niet aan voorafgaan. Zoniet zal hetzelfde probleem opduiken na afloop van deze periode. Na de opening mag niets meer worden gewijzigd aan de offerte.

De elektronische handtekening op de vereenvoudigde offerte authentificeert de inschrijver.

Via de elektronische handtekening op de vereenvoudigde offerte wordt de integriteit nagegaan van de volledige offerte die later wordt verzonden.

Bovendien, om eventuele technische moeilijkheden van allerlei aard te verhelpen die deze overlegging nog zouden kunnen verstoren, met name indien de over te leggen offertes zeer omvangrijk zijn, kunnen de kandidaten of inschrijvers hun offerte bovendien overleggen via een dubbele zending met een « veiligheidskopie ». Deze veiligheidskopie bevat de volledige inhoud van de oorspronkelijke offerte die aan de aanbestedende entiteit werd overgemaakt. Ze kan worden overgelegd op een elektronische fysieke drager (CD-Rom, DVD-Rom, USB-sleutel...) of op een papieren drager. Ze wordt gericht aan de aanbestedende entiteit, gelijktijdig met de verzending van de oorspronkelijke offerte, onder gesloten omslag en met de verplichte vermelding : « Veiligheidskopie ». De documenten die deze drager bevat, moeten met de hand worden ondertekend indien het om een papieren drager gaat of elektronisch worden ondertekend indien het om een elektronische drager gaat. Deze veiligheidskopie mag slechts worden geopend in geval van een tekortkoming bij de overlegging, de ontvangst of de opening van de aanvraag tot deelneming of van de offerte die via elektronische middelen wordt overgelegd. Eens geopend, vervangt deze kopie definitief het document dat ze heeft bewaard. Op de veiligheidskopie van een offerte zijn voor het overige alle regels toepasselijk die gelden voor offertes, zowel vóór als na de opening ervan. HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 41.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Volgens paragraaf 1 gebeurt de selectie op basis van, enerzijds, de bepalingen betreffende het toegangsrecht die vervat zijn in de artikelen 43 en 44 en, anderzijds, van de kwalitatieve selectiecriteria als bedoeld in de artikelen 45 tot 47.

In 2° wordt bepaald dat de kwalitatieve selectiecriteria van financiële, economische, technische aard of inzake beroepsbekwaamheid verband moeten houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. De aanbestedende entiteit moet tevens het vereiste niveau bepalen van deze criteria.

Zo moet in het kader van procedures die één enkele fase omvatten, de aanbestedende entiteit alle inschrijvers selecteren die aan haar minimale eisen voldoen, zonder hierbij onder hen te mogen kiezen.

Volgens de nieuwe bepaling van paragraaf 2, gebaseerd op bijlage XIII, C, punt 15, van de richtlijn, kan de aanbestedende entiteit, indien het gebruik van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking gerechtvaardigd is, kandidaten in aanmerking nemen die geselecteerd waren tijdens een vorige procedure waaraan ze geen gevolg heeft gegeven. De vorige procedure kan een onderhandelingsprocedure zijn, maar ook een open of beperkte procedure die zonder resultaat is gebleven. Wanneer voor de opdracht een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, bevat de aankondiging van opdracht de namen en adressen van de betrokken geselecteerden.

Paragraaf 3 van hetzelfde artikel herformuleert een bepaling van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Om de essentie van een procedure die gepaard gaat met een voorafgaande selectie optimaal te benutten, kan de aanbestedende entiteit op wettige wijze en op grond van een objectief gemotiveerde keuze steunende op de selectiecriteria, het aantal kandidaten beperken dat zij uiteindelijk kiest en aan dewelke zij zal vragen een offerte in te dienen. Zo kan de aanbestedende entiteit, wanneer bijvoorbeeld vijftien kandidaten in verschillende mate zouden voldoen aan de gestelde voorwaarden, beslissen dit aantal zodanig te verminderen dat enkel de meest geschikte kandidaten overblijven, rekening houdend met de moeilijkheidsgraad van de betrokken opdracht, alsook met de mogelijkheden waarover de aanbestedende entiteit beschikt voor het onderzoek van een groot aantal offertes.

In de loop van eenzelfde procedure mag de aanbestedende entiteit geen andere belangstellenden opnemen die niet om deelname hebben gevraagd.

Indien de aanbestedende entiteit een minimumaantal kandidaten vaststelt dat ze wenst te selecteren via een beperkte procedure en een onderhandelingsprocedure met bekendmaking, moet dit aantal enkel worden gerespecteerd voorzover er zich een voldoende aantal geschikte kandidaten aandienen. Dit wordt bevestigd door het Hof van Justitie (HJEG, arrest van 15 oktober 2009, C-138/08, Hochtief en Linde).

Daarentegen is de aanbestedende entiteit gebonden door het maximumaantal kandidaten dat zij eventueel heeft aangegeven.

Uitzonderlijk kan de aanbestedende entiteit evenwel een groter aantal kandidaten selecteren, voor zover zij niet in staat is tussen een aantal onder hen een keuze te maken.

In elk geval moet het aantal kandidaten dat uiteindelijk wordt geselecteerd, voldoende groot zijn om een werkelijke mededinging te garanderen.

Paragraaf 4 bevat een nieuwe bepaling betreffende de kwalitatieve selectie bij opdrachten in percelen.

In geval van percelen moet de aanbestedende entiteit de mogelijkheid hebben om over te gaan tot de kwalitatieve selectie van de kandidaten of inschrijvers in twee fasen.

De aanbestedende entiteit kan kwalitatieve selectiecriteria bepalen volgens dewelke de kandidaten of de inschrijvers moeten voldoen aan de minimumeisen inzake draagkracht voor elk van de percelen waarvoor ze een aanvraag tot deelneming of een offerte hebben ingediend, aangezien elk perceel afzonderlijk kan worden gegund. De aanbestedende entiteit kan bovendien ook minimumeisen opleggen indien meerdere percelen worden gegund aan dezelfde inschrijver, doorgaans met het oog op een gelijktijdige uitvoering.

Het is immers mogelijk dat de financiële en economische draagkracht van de inschrijver (met name in het licht van de eventueel noodzakelijke investeringen) of diens technische en beroepsbekwaamheid (bijvoorbeeld wat het beschikbare personeelsbestand betreft) beperkt is tot de uitvoering van een gering aantal percelen ten opzichte van alle percelen die hem kunnen worden gegund.

Enkel in het stadium van de gunning van de opdracht kan worden nagegaan of aan deze laatste eisen is voldaan, wanneer de rangschikking van de verschillende offertes voor de betrokken percelen gekend is.

Paragraaf 5 bevat eveneens een nieuwe bepaling over de mogelijkheid tot herziening van de selectie.

Eens over de selectie is beslist, worden de geselecteerden geacht zich niet in een toestand van uitsluiting te bevinden, en in staat te zijn de opdracht uit te voeren.

Dit vermoeden vervalt echter wanneer de aanbestedende entiteit na de selectie, maar vóór de gunning vaststelt dat één van de geselecteerden of inschrijvers zich in een toestand van uitsluiting bevindt.

Tevens bestaat het risico dat de toestand van een geselecteerde verslechtert, met name wanneer de gunningsprocedure veel tijd in beslag neemt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor een beperkte procedure wanneer een vrij lange termijn verloopt tussen de indiening van de aanvragen tot deelneming en de verzending naar de geselecteerden van de uitnodiging tot het indienen van een offerte.

Dit kan eveneens het geval zijn voor offertes die betrekking hebben op technisch ingewikkelde opdrachten. Hetzelfde geldt bij gebruik van een kwalificatiesysteem overeenkomstig artikel 30 Het is dan ook mogelijk dat een geselecteerde in een beperkte procedure of een onderhandelingsprocedure met bekendmaking, of een inschrijver die op basis van de verkregen inlichtingen en documenten voor selectie in aanmerking komt in een open procedure, bijvoorbeeld zijn financiële en economische draagkracht ongunstig ziet evolueren zonder daarom in een toestand van uitsluiting te belanden.

De aanbestedende entiteit kan bijgevolg op basis van nieuwe elementen, haar beoordeling inzake de selectie van de onderneming herzien. De regel is immers dat een opdracht maar kan worden gegund aan een onderneming met voldoende draagkracht.

Deze herziening mag in geen geval leiden tot de regularisering van een kandidaat of inschrijver die zich wat betreft de voor de selectie in aanmerking te nemen referentieperiode niet in de voorwaarden voor selectie bevond. Dit betekent ook dat een niet-geselecteerde in een later stadium niet meer kan worden opgevist om de plaats in te nemen van een weggevallen geselecteerde.

Art. 42.Dit artikel voegt nieuwe bepalingen samen die betrekking hebben op de informatie en de aanvullende inlichtingen die de kandidaten of inschrijvers op verzoek van de aanbestedende entiteit verstrekken.

Krachtens 1° kunnen de kandidaten of inschrijvers verzocht worden de ingediende inlichtingen en documenten in het kader van de kwalitatieve selectie aan te vullen of toe te lichten. De mogelijkheid waarover de aanbestedende entiteit beschikt om aanvullende inlichtingen te vragen, betekent niet dat de kandidaten en inschrijvers in dit verband rechten kunnen doen gelden. Het kan de aanbestedende entiteit dus niet kwalijk worden genomen dat zij geen aanvullingen heeft gevraagd.

Het gebeurt immers dat kandidaten of inschrijvers bepaalde inlichtingen of documenten niet meedelen, of zelfs helemaal niets meedelen, terwijl de aanbestedende entiteit die nodig heeft om hun bekwaamheid te kunnen beoordelen. Indien geen enkele inlichting of document werd meegedeeld of bepaalde inlichtingen of documenten ontbreken, kan de aanbestedende entiteit tot de niet-selectie van de kandidaten of inschrijvers besluiten. Het komt evenwel vaker voor dat enkel een bepaalde inlichting of document niet werd meegedeeld, dubbelzinnig of onvolledig is. In dat geval moet de aanbestedende entiteit een beslissing nemen, rekening houdend met de grondbeginselen inzake mededinging, behoorlijk bestuur en gelijkheid. Zodoende zal de aanbestedende entiteit : - wat de financiële en economische draagkracht betreft, moeten nagaan of de kandidaat of inschrijver aangetoond heeft dat hij niet in staat was de gevraagde referenties als bewijs van zijn draagkracht voor te leggen en gevraagd heeft of hij die mag bewijzen met een ander door de aanbestedende entiteit daartoe geschikt geacht document; - wat de uitsluitingsgronden en de financiële en economische draagkracht, alsook de technische en beroepsbekwaamheid betreft, de kandidaten of inschrijvers kunnen vragen om de niet meegedeelde inlichtingen of documenten en deze die reeds in haar bezit zijn, te vervolledigen of te verduidelijken, teneinde de mededinging uit te breiden. Een dergelijke vraag of uitnodiging moet gebeuren ten aanzien van alle kandidaten of inschrijvers die zich in een gelijkaardige situatie bevinden. In een open procedure tast dit geenszins het onveranderlijk karakter van de offertes aan. Weliswaar mogen geen bijkomende eisen worden gesteld dan deze waarin oorspronkelijk was voorzien.

Indien inlichtingen of documenten uitgaande van een overheidsinstantie opgesteld zijn in een andere taal dan één van de officiële Belgische talen, kan de aanbestedende entiteit de kandidaten of inschrijvers een vertaling vragen, indien zij dit nodig acht.

Volgens 2° kan de aanbestedende entiteit, in eender welk stadium van de procedure en met alle middelen die zij nuttig acht inlichtingen inwinnen over de situatie van de kandidaat of inschrijver. Een dergelijke bepaling is tot op heden enkel uitdrukkelijk opgenomen voor het toezicht op de naleving door de kandidaten en inschrijvers van hun verplichtingen inzake sociale zekerheid.

De bepaling onder 3° is een nieuwe bepaling betreffende de overlegging door de rechtspersonen van hun statuten of vennootschapsakten en van de eventuele vertaling ervan.

Ingevolge de opmerking in punt 37 van het advies van de Raad van State is een analoge bepaling opgenomen als die van artikel 65, § 1, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten speciale sectoren van 16 juli 2012. Het betreft de bepaling die de kandidaten of inschrijvers vrijstelt van de mededeling van inlichtingen en documenten waartoe de aanbestedende entiteit kosteloos toegang heeft via elektronische middelen. Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 43.Paragraaf 1 van dit artikel geeft uitvoering aan artikel 63 van de wet. Het stemt overeen met artikel 15, § 1, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. De vier opgesomde gevallen geven aanleiding tot de verplichte uitsluiting van de toegang tot de opdracht. Van dit voorschrift mag slechts worden afgeweken om dwingende redenen van algemeen belang. Deze gevallen, waarmee rekening dient te worden gehouden in eender welk stadium van de procedure, werden uiteengezet in de memorie van toelichting bij de wet, waarnaar wordt verwezen.

Paragraaf 2 vermeldt de gevallen waarin een kandidaat of inschrijver kan worden uitgesloten van de toegang tot de opdracht. Deze gevallen stemmen overeen met die opgenomen in artikel 15, § 2, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Ter herinnering: de aanbestedende entiteit is niet verplicht alle in paragraaf 2 vermelde uitsluitingsgronden toe te passen.

Voor de in deze bepaling opgesomde gevallen is de aanbestedende entiteit dus a priori niet verplicht de kandidaat of inschrijver van deelname aan de opdracht uit te sluiten. Niettemin moet rekening worden gehouden met de mogelijke risico's bij het sluiten van een overeenkomst met een kandidaat of inschrijver die zich in die toestand bevindt.

Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie in het arrest van 16 december 2008, C-213/07, Michaniki, dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat ze een limitatieve opsomming bevat van de uitsluitingsgronden voor de deelname aan een overheidsopdracht voor werken, die gebaseerd zijn op criteria inzake beroepsbekwaamheid. Ze belet een lidstaat evenwel niet om, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, andere uitsluitingsmaatregelen te bepalen om de transparantie en de gelijke behandeling van de inschrijvers te waarborgen.

Aangaande 1° en 2° die met name de gerechtelijke reorganisatie en elke vergelijkbare situatie beogen wordt opgemerkt dat de aanbestedende entiteit elk geval zorgvuldig dient te onderzoeken teneinde een te strakke toepassing van de bepaling van paragraaf 2 te vermijden, rekening houdend met de bijzonderheden van de wetgeving die van toepassing is op de gerechtelijk reorganisatie, met name op Belgisch niveau.

De paragrafen 3 en 4 gaan nader in op de bewijsstukken die in aanmerking kunnen worden genomen en bevatten bepalingen die gedeeltelijk overeenstemmen met die van de bovengenoemde artikelen van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

In het eerste lid van paragraaf 3 worden de documenten of getuigschriften vermeld op basis waarvan de verificatie van de toestand inzake de in de paragraphen 1 en 2 vermelde uitsluitingsgronden gebeurt.

Het tweede lid voorziet in alternatieve bewijsmiddelen voor het geval de in het eerste lid bedoelde documenten of getuigschriften niet worden uitgereikt in het betrokken land of daarin niet alle in § 1 en in § 2, 1°, 2° of 3°, bedoelde gevallen worden vermeld. Het gaat meer bepaald om de verklaring onder eed en de plechtige verklaring.

Wanneer de voormelde documenten of getuigschriften in het betrokken land niet worden uitgereikt of niet toereikend zijn, dient in eerste instantie een beroep te worden gedaan op de verklaring onder eed, en staat de mogelijkheid van de plechtige verklaring enkel open wanneer in het betrokken land niet in een eed is voorzien.

Hierbij dient te worden onderstreept dat de verklaring onder eed niet mag worden verward met de verklaring op erewoord zoals bedoeld in paragraaf 4 hierna.

Met de verklaring onder eed wordt verwezen naar een specifiek systeem dat in sommige landen bestaat en waarbij via een bevoegde instantie aan verklaringen bewijskracht wordt verleend. Zo wordt in Groot-Brittannië de verklaring onder eed inzake sociale schulden afgelegd voor een « commissionner of oath ».

Om de gelijkwaardigheid met de verklaring onder eed - waar het formeel karakter wordt verondersteld - te garanderen, wordt voor de plechtige verklaring expliciet vermeld dat ze moet worden afgelegd voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst.

Paragraaf 4, tweede lid, vormt een nieuwe bepaling die aansluit bij de maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging. Voor zover de aanbestedende entiteit de in deze bepaling vermelde mogelijkheid aanwendt, volstaat een verklaring op erewoord van de kandidaten of inschrijvers waaruit blijkt dat zij zich niet in een uitsluitingstoestand bevinden als bedoeld in artikel 43, §§ 1 en 2.

Deze verklaring kan expliciet zijn, wat betekent dat een gedateerd en ondertekend document bij de aanvraag tot deelneming of offerte moet worden gevoegd. Ze kan ook impliciet voortvloeien uit een bepaling in de aankondiging van opdracht of de andere opdrachtdocumenten dat door het loutere feit van de indiening van zijn aanvraag tot deelneming of offerte, de kandidaat of inschrijver verklaart zich niet in één van de daarin vermelde uitsluitingstoestanden te bevinden.

Bij de meeste procedures in twee fasen zal het instrument van de verklaring op erewoord niet nuttig zijn gezien, enerzijds, de korte tijdspanne die er doorgaans ligt tussen de indiening van de aanvragen tot deelneming en de selectiebeslissing en, anderzijds, het soms beperkt aantal afgewezen aanvragen tot deelneming.

De verklaring op erewoord mag niet worden gelijkgesteld met een bewijsmiddel. De aanbestedende entiteit zal immers nog de echtheid van de verklaring op erewoord moeten onderzoeken. Daartoe verzoekt zij de kandidaten of inschrijvers die voor de selectie of de gunning van de opdracht in aanmerking komen de relevante inlichtingen of documenten voor te leggen alvorens de selectie- respectievelijk gunningsbeslissing te nemen.

Ten slotte kan eraan worden herinnerd dat voor het verkrijgen van de nodige inlichtingen in toepassing van de paragrafen 3 en 4, desgevallend een beroep zal moeten worden gedaan op buitenlandse overheden. Wat de lidstaten van de Europese Unie betreft, bevat de website van de Europese Commissie informatie over de bewijsmiddelen en de nationale instanties die bevoegd zijn voor de afgifte van attesten.

Art. 44.Deze nieuwe bepaling strekt ertoe de situatie te verduidelijken van de combinaties zonder rechtspersoonlijkheid, meer bepaald in België de feitelijke verenigingen en de tijdelijke handelsvennootschappen. Met het oog op de terminologische coherentie is evenwel geopteerd voor de term « combinatie » die gebruikt wordt in Richtlijn 2004/17/EG. Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Afdeling 3 herschikt de voorschriften inzake kwalitatieve selectie die

tot doel hebben de draagkracht van de kandidaten of inschrijvers te beoordelen. Het komt toe aan de aanbestedende entiteit om in de opdrachtdocumenten eenduidig de referenties te bepalen die zij wenst te ontvangen, alsook de niveaus die de ondernemingen moeten bereiken om voor de selectie in aanmerking te worden genomen. Bij de procedures die gepaard gaan met de bekendmaking van een aankondiging van opdracht, moeten de belangstellende kandidaten of inschrijvers in de aankondiging zelf kennis kunnen nemen van de gevraagde referenties en bewijsstukken. Eventueel kan bijkomend, doch niet uitsluitend, worden verwezen naar de bepalingen van andere documenten die beschikbaar zijn bij de aanbestedende entiteit (bestek of selectieleidraad), waartoe vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang wordt verschaft via elektronische middelen.

De aanbestedende entiteit moet haar vraag afstemmen op het voorwerp van de opdracht en op wat haar noodzakelijk of nuttig lijkt om haar beslissing inzake selectie te nemen, en om deze beslissing te kunnen motiveren. Bijgevolg dient de aanbestedende entiteit te vermijden gegevens op te vragen wanneer zij niet over de nodige interne of externe deskundigheid beschikt om deze te kunnen interpreteren.

Art. 45.Dit artikel neemt bepalingen van artikel 13bis van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 over. De tekst verduidelijkt dat een kandidaat of een inschrijver kan zich voor welbepaalde opdrachten, beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten. Hij moet de aanbestedende entiteit evenwel het bewijs leveren dat hij werkelijk over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen zal beschikken die deze entiteiten ter beschikking stellen.

Daartoe moet de kandidaat of inschrijver de aanbestedende entiteit het schriftelijk bewijs voorleggen dat hij, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, een beroep kan doen op de diensten van de entiteiten waarnaar hij verwijst, en dat deze entiteiten, rekening houdend met de vermelde referenties, een passend deel van de uitvoering voor hun rekening zullen nemen. Op deze entiteiten is artikel 43 van het ontwerp inzake toegangsrecht toepasselijk.

Dezelfde bepaling is van toepassing op de combinaties van kandidaten of inschrijvers voor de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie en van andere entiteiten die daarvan geen deel uitmaken.

Het laatste lid preciseert dat de aanbestedende entiteit in de opdrachtdocumenten voor een kandidaat of een inschrijver de mogelijkheid kan beperken om zich te beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer aan deze laatste het toegangsrecht is ontzegd op grond van artikel 64 van de wet. De bedoeling van deze bepaling is te vermijden dat artikel 64 van de wet zou worden omzeild, onder meer via een beroep op de onderaanneming.

Art. 46.Dit artikel stemt overeen met artikel 14 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het bevat een voorschrift betreffende de overeenstemming met bepaalde kwaliteitsnormen.

Art. 47.Dit artikel stemt overeen met artikel 14bis van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. In de gepaste gevallen, wanneer de aard van de werken of diensten rechtvaardigt dat bij de uitvoering van de opdracht milieubeheermaatregelen of -systemen worden toegepast, kan de toepassing van dergelijke maatregelen of systemen worden verlangd. Milieubeheersystemen kunnen, onafhankelijk van hun registratie overeenkomstig de communautaire instrumenten zoals de verordening (EG) nr. 761/2001 (EMAS) het bewijs leveren van de technische bekwaamheid van de aannemer of dienstverlener om de opdracht uit te voeren. Informatie over EMAS is onder meer te vinden op de website van de Europese Commissie. Bovendien moet een beschrijving van de door de aannemer of de dienstverlener toegepaste maatregelen om hetzelfde niveau inzake milieubescherming te waarborgen, als alternatief bewijsmiddel voor geregistreerde milieubeheersystemen, worden aanvaard. HOOFDSTUK 6. - Gunning bij onderhandelingsprocedure

Art. 48.Dit artikel is een nieuwe bepaling.

Ze neemt de bepalingen over die niet toepasselijk zijn op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Het gaat in de eerste plaats om de artikelen 5, 38 en 40 van het ontwerp. De artikelen 5 et 38 bevatten de na te leven voorschriften wanneer elektronische middelen worden gebruikt. Het is immers de bedoeling om, in het kader van deze niet-geformaliseerde procedure, het gebruik van de meest soepele communicatiemiddelen, met name e-mail en telefax, toe te staan. Artikel 40 bevat modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en de offertes waarvan de strikte toepassing niet vereist is bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Met het oog op het vermijden van elk overdreven formalisme wordt eveneens hoofdstuk 5 uitgesloten dat betrekking heeft op het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie, met uitzondering evenwel van artikel 43, §§ 1 en 2, 5°. Artikel 43, § 1, handelt over de uitsluitingsgevallen die van toepassing zijn op alle gunningsprocedures.

Uiteraard zijn andere bepalingen van het ontwerp betreffende bijvoorbeeld het dynamisch aankoopsysteem of de prijsvraag voor ontwerpen, niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure vermits ze enkel andere procedures beogen.

Daarnaast moet worden opgemerkt dat de aanbestedende entiteit in het kader van een onderhandelingsprocedure in principe onderhandelt. In sommige gevallen zal een onderhandelingsfase evenwel niet nuttig zijn, bijvoorbeeld wanneer de ingediende offertes aan de behoeften beantwoorden en van bij de aanvang voldoende interessant blijken vanuit het standpunt van de aanbestedende entiteit, rekening houdende met de specifieke vereisten en de in het geding zijnde belangen.

Art. 49.Het eerste lid van dit artikel voorziet de verplichting van de weging in wanneer er meerdere gunningscriteria zijn voor de opdrachten gegund bij onderhandelingsprocedure met of zonder bekendmaking. Hij overeenstemt met artikel 16bis van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. In dit verband wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 25 van de memorie van toelichting van de wet.

Het tweede lid is een nieuwe bepaling dat daarop twee uitzonderingen vermeldt. De eerste betreft de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet. De tweede betreft de diverse gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking waarin slechts één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden geraadpleegd, waardoor de weging in die gevallen geen zin heeft.

Art. 50.Dit artikel is een nieuwe bepaling volgens dewelke de onderhandelingen over de ingediende offertes tot doel hebben de beste offerte te kiezen vanuit het oogpunt van de aanbestedende entiteit.

Hierbij moet worden opgemerkt dat, in tegenstelling tot wat bepaald is in artikel 30. 2, van Richtlijn 2004/18/EG, Richtlijn 2004/17/EG, die toepasselijk is in de hier bedoelde sectoren, de mogelijkheid om over de voorwaarden van de opdracht te onderhandelen niet beperkt tot de inhoud van de offertes bij een onderhandelingsprocedure met bekendmaking waarvoor. Zelfs in dat geval kunnen de vooraf bepaalde voorwaarden van de opdracht in de loop van de onderhandelingen worden aangepast overeenkomstig de beginselen vermeld in artikel 56 van de wet. HOOFDSTUK 7 - Specifieke of aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Dynamisch aankoopsysteem

De artikelen 51 tot 55 van het ontwerp zijn nieuw. Ze hebben betrekking op het dynamisch aankoopsysteem als bedoeld in de artikelen 3, 13°, 4, 6°, en 67bis van de wet. Bijgevolg wordt ook verwezen naar de memorie van toelichting betreffende artikel 67bis van de wet.

Het dynamisch aankoopsysteem is een elektronisch proces dat een open procedure begeleidt. Het is beperkt in de tijd en uitsluitend bestemd voor leveringen en diensten voor courant gebruik. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aankoop van werkkledij, werfschoenen, voertuigen,..., maar ook om schoonmaakdiensten, drukkerijdiensten of onderhoud van voertuigen,.... In algemene zin gaat het om goederen of diensten die kunnen voorkomen in catalogi.

Art. 51.Dit artikel beschrijft de werkwijze bij het opzetten van een dynamisch aankoopsysteem Deze betreft achtereenvolgens de bekendmaking van een aankondiging van opdracht, de vermelding van verschillende gegevens in de opdrachtdocumenten en de toegang tot deze laatste.

Art. 52.Volgens dit artikel kan elke leverancier of dienstverlener op elk ogenblik een indicatieve offerte indienen teneinde tot het systeem te worden toegelaten. Dit artikel bepaalt ook de beoordelingstermijn van de indicatieve offertes en staat de verlenging ervan toe, op voorwaarde dat de opdracht op dat ogenblik nog niet in mededinging is gesteld. De beoordeling van de offerte omvat de controle van de selectievoorwaarden en het onderzoek van de conformiteit met de voorwaarden van de opdracht.

De aanvaarding of afwijzing van een indicatieve offerte maakt het voorwerp uit van een gemotiveerde beslissing. De aanbestedende entiteit brengt de deelnemer hiervan zo vlug mogelijk op de hoogte. De kennisgeving aan de deelnemer gebeurt via elektronische middelen overeenkomstig artikel 5 van het ontwerp. Het gaat hier immers niet om een gunningsbeslissing van opdracht.

Art. 53.Dit artikel bepaalt dat een vereenvoudigde aankondiging van opdracht moet worden bekendgemaakt alvorens de mededinging te raadplegen overeenkomstig artikel 54.

Indien de bekendmaking van een vereenvoudigde aankondiging overeenkomstig het model opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011 tot de indiening van nieuwe indicatieve offertes leidt, mag de aanbestedende entiteit de deelnemers slechts raadplegen nadat ze de selectie van de nieuwkomers heeft doorgevoerd en al deze indicatieve offertes heeft beoordeeld. Het is de bedoeling deze bijkomende deelnemers de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan de gunning van de betrokken opdracht.

De indicatieve offertes blijven geldig onverminderd de mogelijkheid, voor de reeds tot het systeem toegelaten deelnemers, om hun indicatieve offerte eventueel te wijzigen.

Art. 54.Dit artikel bepaalt dat de aanbestedende entiteit de mededinging raadpleegt voor elke specifieke opdracht. Hierbij verzoekt ze alle tot het systeem toegelaten deelnemers een definitieve offerte in te dienen en dit binnen een voldoende lange termijn. De gunning vindt plaats op basis van een of meer criteria die vermeld zijn in de aankondiging van opdracht voor de invoering van het systeem, zoals eventueel gepreciseerd in de uitnodiging tot het indienen van een offerte.

Om nutteloze herhalingen te vermijden, kan een definitieve offerte geheel of deels verwijzen naar een reeds ingediende indicatieve offerte, tenzij de opdrachtdocumenten anders zouden bepalen.

Het dynamisch aankoopsysteem wordt toegepast binnen een open procedure.

Art. 55.Volgens dit artikel mag de looptijd van een dynamisch aankoopsysteem niet meer dan vier jaar bedragen vanaf de eerste inmededingingstelling overeenkomstig artikel 54, behalve in behoorlijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen die vermeld zijn in de opdrachtdocumenten, overeenkomstig artikel 51, 2°. Een verlenging in de loop of op het einde van het systeem is niet geoorloofd. Een aanbestedende entiteit kan het systeem evenwel vroeger beëindigen.

Bovendien wordt bepaald dat aan de leveranciers of dienstverleners, in welk stadium van het systeem dan ook, geen administratiekosten mogen worden aangerekend. Afdeling 2. - Elektronische veiling

De artikelen 56 tot 61 van het ontwerp zijn nieuw. Ze gaan nader in op de elektronische veiling als bedoeld in de artikelen 3, 14°, 4, 6°, en 67ter van de wet.

De aanbestedende entiteiten dienen erover te waken om de specificaties van de opdracht nauwkeurig te bepalen, zoals opgelegd door artikel 71 van de wet, en bijgevolg geen te zwakke kwaliteitseisen te formuleren naar aanleiding van een dergelijke veiling. Het streven naar de laagste prijs mag immers niet leiden tot de aankoop van goedkope producten die van mindere of zelfs onvoldoende kwaliteit zijn.

De aanbestedende entiteiten dienen bijgevolg het eventueel gebruik van de veiling vooraf goed te overwegen.

Art. 56.Dit artikel staat het gebruik van de elektronische veiling enkel toe in het kader van procedures waarbij de prijs het enige gunningscriterium is. De veiling laat zich immers optimaal inpassen in dit soort procedures. Hoewel artikel 67ter van de wet in de mogelijkheid voorziet om de veiling ook in geval van meerdere gunningscriteria te regelen, is hiervoor vooralsnog niet geopteerd omwille van de ingewikkeldheid van de daartoe noodzakelijke bepalingen. Bijgevolg worden de open of beperkte procedure bedoeld wanneer de opdracht gegund wordt aan de inschrijver die de laagste prijs heeft geboden en, overeenkomstig artikel 67ter van de wet en voorzover de prijs het enige gunningscriterium is, de met bekendmaking. Onder dezelfde voorwaarde, kan een veiling worden gebruikt voor het opnieuw tot mededinging oproepen van de deelnemers aan een raamovereenkomst en voor de opdrachten die in het kader van een dynamisch aankoopsysteem worden geplaatst. Het uitsluiten van de andere dan de voormelde onderhandelingsprocedures, steunt op het feit dat het instrument van de veiling daarvoor normaal gezien niet passend is.

Art. 57.Volgens dit artikel moet de aanbestedende entiteit die gebruik wenst te maken van een elektronische veiling, dit vermelden in de oorspronkelijke aankondiging van opdracht. Het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten, onder meer, moeten bevatten. Deze hebben met name betrekking op de informatie die tijdens de veiling ter beschikking zal worden gesteld, op de informatie betreffende het verloop ervan en op het gebruikte elektronisch systeem. Wanneer bij de toepassing van het tweede lid, 3°, het vereiste minimumverschil niet wordt gerespecteerd, zal het systeem de inschrijver verwittigen dat zijn bod niet wordt aanvaard.

Art. 58.Dit artikel regelt de keuze van de deelnemers aan de veiling en de vermeldingen die de uitnodiging moet bevatten. Enkel de inschrijvers die voldoen aan de eisen inzake kwalitatieve selectie en die een regelmatige offerte hebben ingediend, worden uitgenodigd om deel te nemen aan de veiling en dit uiteraard tegelijkertijd.

In verband met de mogelijkheid om de procedure in verschillende, opeenvolgende fases te laten verlopen, dient benadrukt te worden dat dit nuttig kan zijn voor de deelnemers, omdat ze dan tussen de fases in over de nodige tijd beschikken om hun leveranciers te raadplegen en een nieuwe aangepaste bieding op te stellen. Ook de aanbestedende entiteit kan deze tijdspanne voor het prijsonderzoek van de biedingen.

Indien de procedure meerdere fasen omvat, kan de aanbestedende entiteit bovendien interessantere offertes ontvangen.

Art. 59.Paragraaf 1 van dit artikel behandelt de wijze van indiening van de biedingen. Het werd niet opportuun geacht om de elektronische handtekening voor elke bieding verplicht te stellen. Die zou immers kunnen leiden tot technische moeilijkheden, waardoor de inschrijvers niet meer op snelle wijze een nieuwe bieding zouden kunnen indienen.

Daarom is bepaald dat de inschrijver gebonden is door zijn biedingen indien ze worden ingediend op de wijze bepaald in de opdrachtdocumenten en eventueel in de uitnodiging.

Paragraaf 2 beschrijft het verloop van de veiling. Tijdens de hele duur van de veiling, alsook tijdens elke fase dient de aanbestedende entiteit de inschrijvers onmiddellijk en bestendig over hun rangschikking te informeren. Onder dezelfde voorwaarden kan zij het aantal inschrijvers meedelen dat aan een bepaalde fase van de veiling deelneemt, zonder evenwel hun identiteit bekend te maken. Wanneer de opdrachtdocumenten daarin voorzien, kan de aanbestedende entiteit eveneens informatie over de ingediende prijzen meedelen.

Het behoort tot de essentie zelf van een zich herhalend proces dat een deelnemer diverse keren na elkaar een bod kan doen in de loop van dezelfde fase.

Het verbod om biedingen in te trekken is bepaald om elke speculatie van de kant van de inschrijver te voorkomen.

Art. 60.Dit artikel bevat de drie modaliteiten voor het afsluiten van de veiling. Dit gebeurt op een vooraf vastgestelde datum en uur, of wanneer geen nieuwe prijzen meer worden ingediend die beantwoorden aan de vereiste minimumverschillen binnen een vooraf vermelde termijn, of nadat de vooraf vastgelegde fasen afgehandeld zijn. Deze modaliteiten kunnen worden gecombineerd. Bijgevolg is de aanbestedende entiteit niet verplicht om alle oorspronkelijk geplande fasen uit te voeren indien ze, na afloop van een lager aantal fasen, van mening is dat de latere fasen geen lagere biedingen meer zullen opleveren. Dit laatste geldt evenwel slechts op voorwaarde dat dit in de uitnodiging tot de veiling wordt vermeld en dat hierbij in een laatste biedingstermijn wordt voorzien vóór het definitieve afsluiten.

Analoog met andere lidstaten (Groot-Brittannië, Denemarken, ...) en bijvoorbeeld ook Noorwegen kan de aanbestedende entiteit eveneens de mogelijkheid voorzien de termijn van de veiling automatisch te verlengen met een door de aanbestedende entiteit vooraf bepaalde termijn (t1, bijvoorbeeld 120 seconden), indien gedurende een bepaalde termijn onmiddellijk voor het afsluiten van de veiling (t2, bijvoorbeeld 180 seconden), een winnend bod wordt ingediend. Deze mogelijkheid zal kunnen herhaald worden tot het afsluiten van de veiling, namelijk wanneer geen winnend bod meer wordt ingediend tijdens de verlengde termijn t1. De mogelijkheid om van deze verlengingen gebruik te maken en de vastgestelde termijnen (t1 en t2) zullen door de aanbestedende entiteit in de uitnodiging tot deelname aan de veiling vermeld worden.

Art. 61.Dit artikel gaat nader in op de gunning van de opdracht na het afsluiten van de elektronische veiling.

Er wordt onderstreept dat het in principe niet toegelaten is te onderhandelen na afloop van de veiling, zelfs niet bij onderhandelingsprocedure. Dit volgt zowel uit de tekst als uit de geest van de richtlijn vermits de veiling bedoeld is om de beste eindofferte te bekomen en dat een nieuwe onderhandeling het vooropgestelde doel zou miskennen. Een onderhandeling over de prijs zou nochtans kunnen worden overwogen na afloop van de veiling wanneer er bij onderhandelingsprocedure meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben ingediend.

De aanbestedende entiteit dient alle gegevens aangaande het verloop van de veiling te bewaren overeenkomstig de voorwaarden van artikel 70. Afdeling 3. - Ontwerpenwedstrijd

Deze afdeling herneemt in een gewijzigde vorm hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. De wijzigingen zijn terug te vinden in artikel 62, tweede lid, en in artikel 67, § 2 laatste lid, en § 3.

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury

Art. 62.Dit artikel vermeldt dat de wedstrijd hetzij tot de keuze van een of meer winnende ontwerpen leidt, hetzij tot deze keuze gepaard gaande met de gunning van een opdracht voor diensten via een onderhandelingsprocedure met de winnaars, overeenkomstig artikel 66, § 2, 5°, van de wet. In het eerste geval wordt de wedstrijd beëindigd met die keuze, zonder dat er achteraf een opdracht voor diensten met één van de laureaten wordt gegund.

Bovendien bepaalt het tweede lid van artikel 62 dat de term « ontwerp » ook betrekking kan hebben op een « ontwerper voor een bepaald project ». Bij een ontwerpenwedstrijd moet het beoogde ontwerp immers niet noodzakelijk uitgewerkt zijn. Het kan enkel om een schets gaan die zal worden beoordeeld aan de hand van de vooraf bepaalde beoordelingscriteria die o.a. betrekking hebben op de filosofie, de ideeën, de persoonlijkheid en de architecturale visie van de ontwerper.

Art. 63.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de voorschriften die van toepassing zijn op de deelname, de selectie van de kandidaten en de beoordeling van de ontwerpen. Gelet op het specifieke karakter van deze procedure hoeven de beoordelingscriteria niet te worden gewogen.

In verband met de selectie verwijst de bepaling onder 3° naar de voorschriften van artikel 41, § 1. Daardoor zijn impliciet ook de artikelen 42 tot 44 toepasselijk. Voor de kwalitatieve selectiecriteria is men evenwel niet gebonden door de artikelen 45 tot 47, het volstaat dat ze duidelijk en niet-discriminerend zijn.

Gelet op het specifieke karakter van deze procedure hoeven de beoordelingscriteria bedoeld in 5° niet te worden gewogen.

Paragraaf 2 regelt de samenstelling van de jury en haar wijze van optreden. Om de onpartijdigheid te waarborgen, bepaalt de tekst dat de juryleden volledig onafhankelijk moeten zijn van de potentiële deelnemers. De wedstrijddocumenten bepalen of de jury een advies- of beslissingsbevoegdheid heeft. Onder beslissingsbevoegdheid wordt verstaan dat de aanbestedende entiteit erdoor gebonden is. De jury moet in elk geval haar advies of beslissing motiveren.

Hoe dan ook is de aanbestedende entiteit geenszins verplicht om na de wedstrijd een aansluitende dienstopdracht te gunnen, zelfs niet wanneer de wedstrijd in die mogelijkheid had voorzien.

Paragraaf 3 gaat nader in op het prijzengeld dat eventueel wordt toegekend aan deelnemers, waarvan de ontwerpen het best gerangschikt zijn, alsook op de eventueel aan de deelnemers betaalde vergoedingen.

Uit paragraaf 4 blijkt ten slotte dat de opdrachtdocumenten nauwkeurig de respectieve rechten inzake de eigendom van de ontwerpen en het gebruik ervan moeten bepalen.

Art. 64.Deze bepaling regelt het optreden van de jury en stemt grotendeels overeen met artikel 17 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Het eerste lid stelt de anonimiteitsregel verplicht. De anonimiteit moet worden gerespecteerd tot de beslissing of het advies van de jury, naargelang het geval, bekend is.

Het tweede lid verbiedt de jury op enigerlei wijze kennis te nemen van de inhoud van de ontwerpen vóór het verstrijken van de indieningstermijn ervan, teneinde de gelijke behandeling te waarborgen.

Volgens het derde en vierde lid, evalueert de jury de ontwerpen aan de hand van de beoordelingscriteria en stelt ze een proces-verbaal op van de gemaakte en gemotiveerde keuze. Uit het vijfde en zesde lid blijkt dat, indien toelichting vereist is, de deelnemers kunnen verzocht worden de in dat proces-verbaal vermelde opmerkingen en vragen te beantwoorden. Ook deze dialoog wordt opgenomen in een volledig proces-verbaal.

Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking

Art. 65.Dit artikel verduidelijkt de ramingswijze van een ontwerpenwedstrijd.

Tenzij de aankondiging een uit de wedstrijd voortvloeiende plaatsing van een opdracht voor diensten uitsluit, wordt in de raming ook de geraamde waarde van die opdracht begrepen. Daarnaast zijn de ramingsregels van hoofdstuk 2, meer bepaald de artikelen 14 en 17, §§ 1, 2 en 4, toepasselijk, waardoor de raming ook het eventuele prijzengeld en de eventuele vergoedingen moet omvatten.

Art. 66.Dit artikel stemt overeen met artikel 18 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren. De ontwerpenwedstrijden zijn enkel onderworpen aan de bekendmakingsregels van dit artikelen van de artikelen 19 tot 22 en 67.

Wanneer het geraamde bedrag van de wedstrijd de in artikel 22 vermelde drempel bereikt en de wedstrijd uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet, is een Europese bekendmaking vereist.

Art. 67.Deze bepaling stemt overeen met artikel 19 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren. Volgens deze bepaling moet een aankondiging van de resultaten van de wedstrijd worden bekendgemaakt indien het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is of die betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet die de Europese drempel bereiken. Het derde lid is nieuw en bepaalt, zoals artikel 31, § 4, dat sommige gegevens betreffende de uitslag van de wedstrijd niet worden bekendgemaakt in de in dit lid geciteerde gevallen.

TITEL 3. - Opdrachten geplaatst door bepaalde overheidsbedrijven of inzake de productie van elektriciteit

Art. 68.Dit artikel werd genomen in uitvoering van artikel 72 van de wet. Het behandelt de problematiek die tot dusver aan bod kwam in de artikelen 63 van de wet van 24 december 1993 en 31 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het maakt dit ontwerp toepasselijk op de opdrachten van de overheidsbedrijven, wanneer deze opdrachten geen betrekking hebben op taken van openbare dienst krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie, maar niettemin activiteiten omvatten die onderworpen zijn aan Richtlijn 2004/17/EG. Dit artikel heeft ook betrekking op de opdrachten van de aanbestedende overheden inzake de productie van elektriciteit.

TITEL 4. - Slotbepalingen

Art. 69.Dit artikel neemt gedeeltelijk de bepalingen over van artikel 33 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. Het strekt ertoe te voldoen aan de statistische verplichtingen die voortvloeien uit de Europese richtlijnen en internationale akten inzake overheidsopdrachten.

Bovendien is voorzien in een overleg met de gewestelijke overheden.

Een dergelijk overleg is niet voorgeschreven in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, noch in enige andere tekst. Hierbij moet worden gepreciseerd dat het betrokken overleg een nauwere samenwerking tussen deze verschillende overheden moet toelaten, om zo dubbel gebruik op het vlak van de gegevensinzameling te vermijden.

Zelfs als artikel 11 van de wet niet vermeld is in deze bepaling, mag het evenwel duidelijk zijn dat de wettelijke verplichting omtrent de vertrouwelijkheid evengoed geldt met betrekking de informatie die wordt ingezameld in het kader van de opmaak van de statistieken.

Art. 70.Dit artikel bevat een nieuwe bepaling tot vaststelling van de minimumtermijn gedurende dewelke de documenten van de opdracht moeten worden bewaard. Deze termijn geldt onverminderd een eventuele langere termijn die op bepaalde opdrachten van toepassing zou zijn, bijvoorbeeld in het kader van de tienjarige aansprakelijkheid bij de opdrachten voor werken, of die uit een andere reglementering zou voortvloeien.

Art. 71.Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 72.Dit artikel bepaalt welke ministers met de toepassing van dit besluit belast zijn.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Administratieve Vereenvoudiging, O. CHASTEL De Minister van Overheidsbedrijven, J.-P. LABILLE

ADVIES 53.175/1 VAN 22 MEI 2013 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE DE MEDEDINGING IN HET RAAM VAN DE EUROPESE UNIE VAN BEPAALDE OPDRACHTEN VOOR WERKEN, LEVERINGEN EN DIENSTEN IN DE SECTOREN WATER, ENERGIE, VERVOER EN POSTDIENSTEN' Op 8 april 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Eerste Minister verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 22 mei 2013, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de mededinging in het raam van de Europese Unie van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 2 mei 2013.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraden, Marc Rigaux, assessor, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'Kindt, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 22 mei 2013. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. De regeling die in het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit is vervat, betreft de plaatsing van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten, bedoeld in titel IV van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten' van 15 juni 2006 (hierna « wet van 15 juni 2006 » genoemd) (1). Met het ontwerp wordt beoogd om de voornoemde wettelijke regeling uit te voeren en daarmee een verdere omzetting in het interne recht te realiseren van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten' (hierna « richtlijn 2004/17/EG » genoemd).

De ontworpen regeling is bedoeld om in de plaats te komen van de regeling die nu is vervat in het koninklijk besluit van 18 juni 1996 betreffende de mededinging in het raam van de Europese Gemeenschap van sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten' (2). 3.1. Het ontwerp kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen van de wet van 15 juni 2006 waarvan melding wordt gemaakt in het tweede lid van de aanhef. De betrokken opsomming dient bovendien te worden vervolledigd met een verwijzing naar artikel 75 van dezelfde wet. Artikel 75, § 1, eerste lid, van de wet, biedt immers rechtsgrond voor de bepalingen van het ontwerp die kunnen worden geacht de verplichte bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG om te zetten, zonder dat daarvoor een meer specifieke rechtsgrond valt aan te wijzen. In artikel 75, § 2, van de wet, kan rechtsgrond worden gevonden voor artikel 22, tweede lid, van het ontwerp, dat betrekking heeft op de aanpassing van de Europese drempelbedragen door de Eerste Minister. 3.2. Sommige bepalingen van het ontwerp beogen niet als zodanig uitvoering te geven aan een uitdrukkelijke delegatiebepaling van de wet van 15 juni 2006, maar kunnen niettemin worden ingepast in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning zoals die voortvloeit uit artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met sommige bepalingen van de voornoemde wet (3). 3.3. Artikel 38, § 2, tweede lid, van het ontwerp luidt : « De offerte wordt ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de inschrijver te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle deelnemers als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. De deelnemers zijn dan hoofdelijk verbonden en zijn verplicht de deelnemer aan te duiden die de combinatie zal vertegenwoordigen tegenover de aanbestedende entiteit. » Voor zover het in de bedoeling ligt van de steller van het ontwerp om een al in de wetgeving opgenomen voorschrift met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid in herinnering te brengen (4), is de betrokken bepaling op dat punt overbodig. Beoogt de steller daarentegen op een specifieke en geëigende wijze de hoofdelijke aansprakelijkheid in het beoogde geval te regelen, dan ontbreekt de rechtsgrond daarvoor. Geen bepaling van de wet van 15 juni 2006 die kan worden betrokken op opdrachten die onder toepassing vallen van titel IV van die wet, verleent immers aan de Koning de bevoegdheid om aan de deelnemers aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid een hoofdelijke verbintenis op te leggen.

Vormvereisten 4. Uit artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' vloeit voort dat elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd, aanleiding moet geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, tenzij het voorontwerp, het ontwerp of het voorstel hiervan is vrijgesteld. Die vrijstellingen zijn bepaald bij het koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid, van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling'.

In de bij de adviesaanvraag gevoegde nota aan de Ministerraad van 25 maart 2013 wordt vermeld dat « de DOEB-vrijstelling [wordt] ingeroepen », omdat « dit ontwerp geen impact heeft op sociaal of economisch vlak noch op het gebied van het leefmilieu ». Uit het eveneens bij de adviesaanvraag gevoegd « DOEB-vrijstellingsformulier (formulier A) » blijkt dat die inschatting is ingegeven door de opvatting dat de ontworpen regeling « een louter formeel karakter » heeft. De steller van het ontwerp beroept zich aldus op de vrijstellingsgrond vermeld in artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 20 september 2012.

Het is nochtans zeer de vraag of het voorliggende ontwerp effectief valt in te passen in de betrokken vrijstellingscategorie van het voornoemde koninklijk besluit, op grond waarvan geen voorafgaand onderzoek in voormelde zin moet worden uitgevoerd. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit betreft immers de globale regeling op uitvoerend niveau van een specifiek onderdeel van de reglementering inzake overheids- en aanverwante opdrachten. Tenzij een andere vrijstellingsgrond kan worden ingeroepen die wordt vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 september 2012, zal dan ook alsnog moeten worden voldaan aan het wettelijk voorgeschreven vormvereiste inzake het voorafgaande onderzoek met betrekking tot de noodzaak van de uitvoering van een effectbeoordeling in de voormelde zin. Wanneer uit dat onderzoek bovendien zou blijken dat een effectbeoordeling in de zin van artikel 19/2 van de voornoemde wet noodzakelijk is, en als gevolg van die effectbeoordeling wijzigingen zouden worden aangebracht in de tekst van het ontwerp, zoals die thans om advies aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, zullen deze wijzigingen eveneens om advies aan de afdeling Wetgeving moeten worden voorgelegd.

Onderzoek van de tekst Algemene opmerkingen 5. In het verslag aan de Koning wordt verduidelijkt dat de ontworpen regeling « zorgt voor de omzetting van sommige bepalingen van [Richtlijn 2004/17/EG], in de mate dat deze nog niet werden omgezet door de wet van 15 juni 2006.» De omzetting van Richtlijn 2004/17/EG gebeurt derhalve door middel van uiteenlopende normatieve teksten.

Sommige bepalingen van de richtlijn zijn omgezet door de wet van 15 juni 2006. Andere bepalingen van de richtlijn zullen door andere, afzonderlijke wetten en uitvoeringsbesluiten worden omgezet. Nog andere bepalingen van de richtlijn zullen worden omgezet op het niveau van de uitvoeringsbesluiten van de wet van 15 juni 2006. Het voorliggende ontwerp is een besluit in die zin.

Doordat de steller van het ontwerp ervoor opteert om sommige bepalingen van de richtlijn om te zetten door middel van een aantal wetten en om de overige richtlijnbepalingen om te zetten door middel van uitvoeringsbesluiten, dient erop te worden toegezien dat de omzetting, over de verspreid liggende teksten heen, volledig is. De toegankelijkheid van de ontworpen regeling zou ermee zijn gebaat indien de verhouding met Richtlijn 2004/17/EG niet enkel zou worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning, doch indien dat verslag tevens zou worden vergezeld van een omzettingstabel waarin duidelijk wordt aangegeven welke artikelen van de wet van 15 juni 2006 en van het voorliggende ontwerp strekken tot omzetting van welke bepalingen van de voornoemde richtlijn en, omgekeerd, welke richtlijnbepalingen in het interne recht worden omgezet door welke normatieve bepalingen.

Aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is in dat verband effectief een omzettingstabel meegedeeld. Deze tabel biedt evenwel enkel een overzicht van de omzetting van de richtlijn door de wet van 15 juni 2006 en het voorliggende ontwerp van uitvoeringsbesluit. Een tabel die een verificatie in omgekeerde richting mogelijk maakt, is daarentegen niet bezorgd, wat het onderzoek op dat vlak heeft bemoeilijkt.

De meegedeelde omzettingstabel dient overigens aan een bijkomend onderzoek te worden onderworpen. Zij bevat immers een aantal vermeldingen die niet correct zijn en die moeten worden rechtgezet (5). Bovendien is zij soms onnauwkeurig of zelfs onvolledig (6). 6.1. Uit wat voorafgaat volgt dat niet een volledige omzetting van Richtlijn 2004/17/EG in het interne recht is beoogd. Vraag is of de aldus geconcipieerde, gedeeltelijke omzetting van de voornoemde richtlijn naar behoren gebeurt en of de omzetting, binnen haar beperkte contouren, niet onvolledig of onjuist is op bepaalde punten.

Op basis van een vergelijking van de tekst van het ontwerp met de tekst van Richtlijn 2004/17/EG en de door de gemachtigde aan de Raad van State meegedeelde omzettingstabel, is gebleken dat er diverse vragen rijzen en opmerkingen zijn te maken met betrekking tot de met het ontwerp beoogde omzetting van de voornoemde richtlijn. Die vragen en opmerkingen worden onder de hierna volgende randnummers weergegeven. 6.2. De regeling inzake raming van de waarde van opdrachten voor leveringen of diensten die een bepaalde regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, in respectievelijk artikel 16, eerste lid, en artikel 17, § 3, van het ontwerp, stemt niet overeen met die welke vervat ligt in artikel 17, lid 7, van Richtlijn 2004/17/EG. In het verslag aan de Koning wordt in de commentaar bij artikel 16 van het ontwerp in dat verband het volgende verduidelijkt : « Artikel 17, [lid] 7, van Richtlijn 2004/17/EG voorziet in twee verschillende ramingswijzen voor dit soort opdrachten. In dit ontwerp wordt gekozen voor de meest strenge ramingswijze om foutieve interpretaties te voorkomen. » In de mate dat wordt gedoeld op de ramingswijze die wordt vermeld in artikel 17, lid 7, b), van de richtlijn valt op te merken dat in die richtlijnbepaling wordt geschreven « of over het boekjaar, indien dit zich over meer dan twaalf maanden uitstrekt », terwijl in de artikelen 16, eerste lid, en 17, § 3, van het ontwerp telkens de zinsnede « of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht » voorkomt. Het is niet duidelijk waarom de redactie van het ontwerp op dat punt afwijkt van de overeenkomstige richtlijnbepaling. Het verdient aanbeveling om hetzij in dat verband enige toelichting te verstrekken in het verslag aan de Koning, hetzij de redactie van de betreffende bepaling aan te passen. 6.3. Artikel 45, lid 5, van Richtlijn 2004/17/EG luidt : « Wanneer de aankondigingen in het formaat en op de wijze beschreven in bijlage XX, punt 3, met elektronische middelen zijn opgesteld en verzonden, kan de termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij niet-openbare procedures en procedures van gunning door onderhandelingen en de termijn voor de ontvangst van de inschrijvingen bij openbare procedures met zeven dagen worden bekort. » De betrokken richtlijnbepaling wordt omgezet in respectievelijk artikel 36, § 1, tweede lid, en artikel 35, § 2, eerste lid, 1°, van het ontwerp. Het is evenwel niet duidelijk in welke richtlijnbepaling de in artikel 36, § 2, derde lid, 1°, van het ontwerp, bedoelde inkorting met zeven dagen steun vindt (7) en of derhalve de laatstgenoemde bepaling in het ontwerp kan worden gehandhaafd. 6.4. Artikel 47 van Richtlijn 2004/17/EG geldt voor de beperkte procedure en de onderhandelingsprocedure in het algemeen. In tegenstelling tot wat de aan de Raad van State meegedeelde omzettingstabel laat uitschijnen, worden de leden 1, 2 en 4 van dat artikel dus niet volledig omgezet door artikel 37 van het ontwerp, dat, luidens het eerste lid ervan, slechts toepasselijk is op de beperkte procedure en de onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Zoals de gemachtigde heeft erkend, dient het ontwerp dan ook te worden aangevuld met een equivalent van die omzetting voor de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. 7. Op diverse plaatsen in het ontwerp wordt zonder duidelijke of aannemelijke reden afgeweken van de terminologie of de redactie van Richtlijn 2004/17/EG.Bij de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp worden wat dat betreft diverse voorbeelden vermeld.

Uitgangspunt dient te zijn dat in beginsel zo nauw als mogelijk bij de Richtlijn wordt aangesloten, tenzij een afwijking hiervan kan worden gebillijkt doordat een term of wijze van redigeren meer ingeburgerd en duidelijker is in de interne rechtsorde en daardoor niet het bereiken van het door de richtlijn vooropgezette resultaat in het gedrang komt. 8. In eerdere adviezen drukte de Raad van State, afdeling Wetgeving, de bekommernis uit om te komen tot een meer eenvormig en consequent gebruik van bepaalde basisbegrippen met het oog op een beter begrijpelijke en toegankelijke regelgeving inzake overheidsopdrachten (8).Er dient evenwel opnieuw te worden vastgesteld dat een dergelijk basisbegrip als de « gunning van de opdracht » (« attribution du marché »), dat wordt omschreven in artikel 3, 16°, van de wet van 15 juni 2006, in diverse bepalingen van het ontwerp niet consequent wordt gebruikt in de zin van die omschrijving. Zo worden bijvoorbeeld bij herhaling de begrippen « gunning », « gunningsprocedure » of « gunningswijze », in de Nederlandse tekst, weergegeven door respectievelijk de begrippen « passation », « procédure de passation » of « mode de passation », in de Franse tekst (9).

Ook wordt in sommige bepalingen van het ontwerp gebruik gemaakt van de begrippen « plaatsen » en « plaatsing » van de opdracht (« passer » en « passation du marché »), zonder dat die begrippen worden omschreven, alhoewel dat ter wille van de duidelijkheid van de regelgeving aanbeveling verdient. Het betrokken begrip is immers vatbaar voor een verschillende uitlegging en moet worden onderscheiden van de begrippen « gunning » en « sluiting » van de overheidsopdracht. De vaststelling dat de term « gunning », in de Nederlandse tekst, nu eens wordt weergegeven met « attribution », dan weer met « passation », in de Franse tekst, bevestigt de noodzaak van een adequate omschrijving en van een meer coherent gebruik van de desbetreffende begrippen in het ontwerp. Een bijkomend onderzoek van de tekst op dat punt is bijgevolg noodzakelijk. 9. In het ontwerp wordt meermaals melding gemaakt van modellen opgenomen in de uitvoeringsverordening (EU) nr.842/2011 (10).

Duidelijkheidshalve strekt het tot aanbeveling om daarbij telkens de bijlage van de bedoelde verordening te specificeren waarin het beoogde model is vervat. 10. In sommige artikelen van het ontwerp worden bepalingen van de wet van 15 juni 2006 in herinnering gebracht door ze over te nemen of te parafraseren, zij het soms met toevoeging van elementen die in die wettelijke bepalingen niet zijn opgenomen (11). Het overnemen of parafraseren in een lagere regeling van bepalingen van een hogere regeling dient in beginsel te worden vermeden. Niet alleen is een dergelijke werkwijze op het normatieve vlak overbodig aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien kan ze tot verwarring leiden over de precieze aard van het in de lagere regeling opgenomen voorschrift en kan ze inzonderheid aanleiding ertoe zijn dat later uit het oog wordt verloren dat alleen de hogere regelgever dat voorschrift kan wijzigen. Ook kan die werkwijze verwarring doen ontstaan over het ogenblik van inwerkingtreding van het betreffende voorschrift.

Het overnemen van wettelijke bepalingen in een koninklijk besluit kan dan ook alleen maar worden gedoogd in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van het besluit, in welk geval een uitdrukkelijke verwijzing naar de betreffende wetsbepaling het aangewezen middel zal zijn om de aard van die bepaling herkenbaar te houden (« overeenkomstig artikel... »). De redactie van de desbetreffende bepalingen van het ontwerp dient dan dienovereenkomstig te worden aangepast.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 11. Rekening houdend met hetgeen is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond van het ontwerp passe men de redactie van het tweede lid van de aanhef aan als volgt : « Gelet op de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, artikelen 58, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2011, 63, 67bis tot 67quinquies, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 2011, en 71 en 75, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2011;».

Dispositief Artikel 1 12. In artikel 1 van het ontwerp moet melding worden gemaakt van het correcte opschrift van Richtlijn 2004/17/EG.Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 1 moet derhalve worden geschreven « in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten ».

De redactie van artikel 22, tweede lid, van het ontwerp moet op dezelfde wijze worden aangepast.

Artikel 2 13. Aan het einde van artikel 2, § 1, 3°, van het ontwerp wordt best verwezen naar « artikel 4 van de wet » in plaats van naar « artikel 4, 1°, van de wet ».In artikel 4 van de wet van 15 juni 2006 komen immers in nog andere onderdelen dan 1° vormen voor van de « opdracht » zoals omschreven in artikel 2, § 1, 3°, van het ontwerp. 14. De lijst van definities die voorkomt in artikel 2, § 1, van het ontwerp, wordt best aangevuld met een omschrijving van de begrippen « variante » en « optie ».De gemachtigde is het hiermee eens.

Artikel 5 15. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 5, § 3, tweede lid, van het ontwerp « of wordt bevestigd per aangetekende brief, kan dit zowel... ».

Artikel 6 16. In overeenstemming met de terminologie die wordt gebruikt in artikel 34, lid 3, a), van Richtlijn 2004/17/EG en in artikel 6, § 4, eerste lid, van het ontwerp, vervange men in de Nederlandse tekst van artikel 6, § 2, a), de woorden « technische verwijzingssystemen » door de woorden « technische referentiesystemen ». Artikel 9 17. Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 9, eerste lid, 2°, van het ontwerp dient, zoals in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2004/17/EG, te worden geschreven « hoe zij moeten worden ingediend » (niet : « de modaliteiten voor de indiening ervan »). Artikel 13 18. In artikel 13, eerste lid, van het ontwerp wordt melding gemaakt van « een prijs ».Artikel 16, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, waarnaar nog wordt verwezen in het verslag aan de Koning, vermeldt « eenheidsprijzen of totale prijzen ». Vraag is of niet zou moeten worden verduidelijkt dat het begrip « prijs » in artikel 13, eerste lid, van het ontwerp zowel eenheids- als totale prijzen omvat. Dergelijke verduidelijking zou in het verslag aan de Koning kunnen worden opgenomen. 19. Nog in artikel 13, eerste lid, van het ontwerp vervange men, ter wille van de eenvormigheid, het woord « kalenderdagen » door het woord « dagen ». Artikel 14 20. De redactie van de inleidende zin van artikel 14, eerste lid, van het ontwerp, wijkt af van die van artikel 17, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2004/17/EG.Zo wordt onder meer in de voornoemde bepaling van het ontwerp niet geëxpliciteerd dat het om een bedrag gaat « exclusief BTW », zoals wel gebeurt in artikel 17, lid 1, van de richtlijn. De tekst van de inleidende zin van artikel 14, eerste lid, van het ontwerp zou derhalve meer op de tekst van artikel 17, lid 1, eerste alinea, van de voornoemde richtlijn moeten worden afgestemd.

Artikel 17 21. In tegenstelling tot wat het geval is in artikel 17, lid 10, van Richtlijn 2004/17/EG, waarin melding wordt gemaakt van « andere vormen van beloning », wordt in artikel 17, § 1, tweede lid, van het ontwerp, telkens melding gemaakt van « andere vormen van vergoeding » (in de Franse tekst : « autres modes de rémunération »).Het ware nuttig indien in het verslag aan de Koning zou worden verduidelijkt waarom op dat punt wordt geopteerd voor een terminologie die afwijkt van die van de richtlijn.

Artikel 20 22. Inzake het rechtzettingsbericht, waarvan melding wordt gemaakt in artikel 20 van het ontwerp, heeft de gemachtigde verklaard dat, in tegenstelling tot wat de tekst van het artikel laat uitschijnen, « hiervoor geen model [van aankondiging] is opgenomen in de bijlagen van de uitvoeringsverordening », maar dat daarvan « een model [...] werd voorgesteld en aangenomen door het Raadgevend Comité overheidsopdrachten - ondertussen omgedoopt tot Commission Government Experts Group on Public Procurement (EXPP) - dat wordt voorgezeten door de DG Interne Markt van de EU ».

De redactie van artikel 20 van het ontwerp dient derhalve te worden aangepast. Tevens moet erop worden toegezien dat de inhoud van het model van rechtzettingsbericht kan worden geraadpleegd in een vorm die voldoet aan het voorschrift van artikel 190 van de Grondwet.

Artikel 27 23. Anders dan wat het geval is in artikel 37, tweede lid, van het koninklijk besluit van 16 juli 2012 plaatsing overheidsopdrachten speciale sectoren', komt in artikel 27, tweede lid, van het ontwerp niet de zinsnede «, noch op de opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst », voor.Gevraagd naar de reden daarvoor verduidelijkte de gemachtigde : « De bedoelde zinsnede werd mede op advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten geschrapt gezien het bij de latere bespreking van het onderhavige ontwerp vrij vanzelfsprekend werd geacht dat de opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst zelf niet meer het voorwerp moeten uitmaken van een aankondiging van opdracht. Om pedagogische redenen zou evenwel kunnen worden overwogen om deze precisering opnieuw op te nemen. » Het verdient inderdaad aanbeveling om de bedoelde precisering aan te brengen in artikel 27, tweede lid, van het ontwerp. Op die wijze wordt vermeden dat met het weglaten van de betrokken zinsnede de indruk zou worden gewekt dat hiermee een inhoudelijk verschil overeenstemt.

Artikel 29 24. Aangezien met de « inmededingingstelling », aan het einde van de inleidende zin van artikel 29 en in andere bepalingen van het ontwerp (12), blijkbaar telkens wordt gedoeld op de « oproep tot mededinging », waarvan onder meer in artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG melding wordt gemaakt, wordt ook in de Nederlandse tekst van het ontwerp beter op een consistente wijze (13) gebruik gemaakt van het laatstgenoemde begrip.25. In de Nederlandse tekst van artikel 29, 3°, van het ontwerp, dient het woord « bevatten » te worden ingevoegd tussen de woorden « de gegevens » en de woorden « vermeld in het model ».26. Naar analogie van artikel 47, lid 5, tweede alinea, h), van Richtlijn 2004/17/EG dient in artikel 29, 4°, h), van het ontwerp de vorm van de opdracht nader te worden gespecificeerd. Artikel 30 27. Aan het einde van artikel 30, § 1, tweede lid, van het ontwerp moet, zoals in artikel 41, lid 3, in fine, van Richtlijn 2004/17/EG, worden geschreven « volstaat een eenmalige aankondiging » (niet : « volstaat de bekendmaking van de oorspronkelijke aankondiging »).28. Om ook de tweede zin van artikel 30, § 2, 2°, eerste lid, van het ontwerp beter te laten aansluiten bij de tekst van de eerste alinea van artikel 53, leden 4 en 5, van de richtlijn, zou in die zin moeten worden aangegeven dat overlegging van de daar bedoelde verbintenis slechts wordt vermeld als een voorbeeld van hoe de aannemer, leverancier of dienstverlener kan aantonen dat hij gedurende de volledige geldigheidsduur van het kwalificatiesysteem werkelijk kan beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen van andere entiteiten. Dezelfde opmerking kan worden gemaakt bij de tweede zin van artikel 45, eerste lid, van het ontwerp, wat de kwalitatieve selectie betreft, zij het nu in vergelijking met de eerste alinea van artikel 54, leden 5 en 6, van de richtlijn. 29. Naar analogie van de Franse tekst en ter wille van de terminologische eenvormigheid schrijve men aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 30, § 2, 3°, van het ontwerp « , deelt ze de namen van deze entiteiten of van deze instellingen mee aan de belangstellenden ». Artikel 31 30. Bij de bespreking van artikel 31, § 2, van het ontwerp, in het verslag aan de Koning wordt met betrekking tot die bepaling verduidelijkt wat volgt : « Volgens paragraaf 2 moet de aanbestedende entiteit, wanneer de opdracht betrekking heeft op de diensten zoals vermeld in bijlage II, B, van de wet waarvan het geraamde bedrag de Europese drempel bereikt evenwel vermelden of zij de bekendmaking van de aankondiging in het Officiële Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt.Indien zij die weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. » Het verdient aanbeveling om deze laatste precisering in de tekst van het ontwerp op te nemen.

Artikel 36 31. Aan het einde van artikel 36, § 1, tweede lid, van het ontwerp dient, zoals in artikel 35, § 2, eerste lid, 1°, te worden geschreven « online wordt opgesteld en verzonden » (niet : « wordt verzonden »).32. In de laatste zin van de Nederlandse tekst van artikel 36, § 2, tweede lid, vervange men de zinsnede « is te rekenen vanaf » door « gaat in vanaf ». Artikel 38 33. De Nederlandse tekst van artikel 38, § 1, tweede lid, van het ontwerp dient aan te vangen als volgt : « Wanneer de aanvraag wordt ingediend... ».

Artikel 40 34. In artikel 40, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, van toepassing zijn « op de kandidaten, de inschrijvers en de aanbestedende entiteit ».In het verslag aan de Koning wordt tevens melding gemaakt van de toepasselijkheid van artikel 40, § 1, eerste lid, 4°, van het ontwerp.

Deze discrepantie tussen de tekst van het ontwerp en het verslag aan de Koning moet worden verholpen. 35. Onder voorbehoud van de opmerking sub 34 moet in artikel 40, § 1, tweede lid, van het ontwerp worden verwezen naar het « eerste lid, 1° tot 3° » en het « eerste lid, 4° tot 9°.In artikel 40, § 1, derde lid, moet dan worden gerefereerd aan het « eerste lid, 3° tot 8° ».

Artikel 41 36. In de inleidende zin van artikel 41, § 4, eerste lid, van het ontwerp moet worden verwezen naar « paragraaf 1, eerste lid, 2° » in plaats van naar « § 1, 2° » van artikel 41. Artikel 42 37. Artikel 42, 3°, van het ontwerp heeft een algemene draagwijdte.De vraag rijst derhalve of in de tekst ervan niet moet worden geëxpliciteerd dat erin uitsluitend documenten en inlichtingen worden bedoeld die niet kunnen worden verkregen met toepassing van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen'. Bij gebrek aan dergelijke explicitering zou immers de indruk worden gewekt dat de Koning beoogt af te wijken van de laatstgenoemde wet, wat in casu niet kan (14).

Artikel 43 38. In artikel 43, § 2, 3°, van het ontwerp, worden de woorden « bij vonnis dat » best vervangen door de woorden « bij rechterlijke beslissing die ». Artikel 53 39. In artikel 53, tweede lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar « artikel 52 » in plaats van naar « artikel 50 ». Artikel 56 40. In het verslag aan de Koning wordt er in verband met artikel 56 van het ontwerp op gewezen dat het betrokken artikel « het gebruik van de elektronische veiling enkel [toestaat] in het kader van procedures waarbij de prijs het enige gunningscriterium is ».Deze explicitering dient in de tekst van artikel 56 van het ontwerp te worden opgenomen (15).

Artikel 61 41. Artikel 61 van het ontwerp bevat geen bepaling voor het geval waarin verscheidene inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden (16).De gemachtigde heeft meegedeeld dat zulks te verklaren valt door het feit dat de steller van het ontwerp « zich voor de opdrachten die ressorteren onder titel IV van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, inzonderheid gelet op het zeer beperkte personeel toepassingsgebied ervan, [wil] beperken tot de eenvoudige omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2004/17/EG ».

Die uitleg laat evenwel de vaststelling onverlet dat het geval zich kan voordoen dat verscheidene inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden. De steller van het ontwerp dient er over te oordelen of het ter wille van de rechtszekerheid toch geen aanbeveling verdient om de tekst van het ontwerp aan te vullen met een regeling voor dat geval.

Artikelen 65 en 67 42. Duidelijkheidshalve verwijze men in artikel 65, § 1, 1° en 2°, van het ontwerp, telkens best naar « de drempel vermeld in artikel 22, eerste lid, 3° ».43. In artikel 67, eerste lid, van het ontwerp verschilt de verwijzing naar de beoogde drempel in de Nederlandse (« de drempel vermeld in artikel 21 ») en in de Franse tekst (« le seuil fixé à l'article 22 »).Mede rekening houdend met de opmerking sub 42, verwijze men naar « de drempel vermeld in artikel 22, eerste lid, 3° ». 44. Men late de Nederlandse tekst van de tweede zin van artikel 67, tweede lid, van het ontwerp, aanvangen als volgt : « Zij mag eveneens... ». 45. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 67, derde lid, van het ontwerp « de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met... ».

Artikel 69 46. In het verslag aan de Koning wordt vermeld dat artikel 69 van het ontwerp « de bepalingen [bevat] van artikel 33 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 ».Artikel 69 van het ontwerp heeft evenwel een beperktere draagwijdte dan artikel 33 van het voornoemde koninklijk besluit. Artikel 69 van het ontwerp beoogt immers, in tegenstelling tot artikel 33 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996, enkel gegevens « met betrekking tot gegunde opdrachten, die onder de toepassing van de wet en dit besluit vallen ». Bovendien is ook de bepaling dat de nadere regels in verband met de mededeling van gegevens worden vastgesteld « in overleg met de gewestelijke overheden » nieuw in vergelijking met het bepaalde in artikel 33 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996.

Het verdient aanbeveling om de redenen voor deze verschilpunten kort te duiden in het verslag aan de Koning.

Artikel 70 47. De bepalingen van de wet van 15 juni 2006 die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekken, dienen nog in werking te worden gesteld door de Koning (17).Het spreekt voor zich dat de datum van inwerkingtreding van de betreffende wetsbepalingen uiterlijk dient samen te vallen met de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van het ontwerp die rechtsgrond vinden in de voornoemde wetsbepalingen.

Artikel 72 48. In artikel 72 van het ontwerp dient het woord « Minister », behalve waar het wordt gebruikt in de combinatie « Eerste Minister », zonder hoofdletter te worden geschreven (18) en moet in de Nederlandse tekst « Administratieve Vereenvoudiging » (niet : « Administratieve Vereenvoudigen ») worden geschreven. Bijlage 49. De tekst van het aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit is onvolledig.In artikel 3, tweede lid, van het ontwerp, wordt immers verwezen naar een niet-limitatieve lijst van aanbestedende entiteiten in de zin van artikel 2, 3°, van de wet, die bijlage 1 van het ontworpen besluit vormt, maar de beoogde bijlage is niet bij het ontwerp gevoegd (19).

De tekst van de bijlage moet derhalve nog aan het ontwerp worden toegevoegd. Zulks dient uiteraard op een technisch correcte wijze te gebeuren (20).

Slotopmerking 50. Mede rekening houdend met de in dit advies geformuleerde opmerkingen, zal ook het bij het ontwerp gevoegde verslag aan de Koning op tal van punten dienen te worden aangepast.Daarenboven is de tekst van het verslag aan de Koning op terminologisch en redactioneel vlak vatbaar voor verbetering (21). (1) Wat de regeling van inwerkingtreding van de bepalingen van de wet van 15 juni 2006 betreft die nog niet van toepassing zijn, en van een aantal uitvoeringsbesluiten ervan, zie advies 53.176/1 van 8 mei 2013 van de Raad van State, afdeling Wetgeving, over een ontwerp van koninklijk besluit tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en van de koninklijke uitvoeringsbesluiten ervan'. (2) In artikel 1, 3°, van het ontwerp van koninklijk besluit dat het voorwerp uitmaakt van het in de vorige voetnoot vermelde advies 53.176/1 wordt in de opheffing van het koninklijk besluit van 18 juni 1996 voorzien. (3) Zie de artikelen 4, 11, §§ 1 (voor zover die bepaling van toepassing is op andere derden dan onderaannemers) en 2, 18, 20, 32, vierde lid, 37, derde lid, 38, § 1, vierde lid, 48, 50, 69 (voor zover de gegevensverzameling niet is bedoeld om te voldoen aan artikel 67 van Richtlijn 2004/17/EG) en 70 van het ontwerp. (4) Zo wordt luidens artikel 1202 B.W. hoofdelijkheid niet vermoed.

Zij moet uitdrukkelijk bedongen zijn of bestaan « van rechtswege krachtens een bepaling van de wet ». Met de woorden « krachtens een bepaling van de wet » wordt niet enkel het geval bedoeld waarin de hoofdelijkheid bij de wet zelf is opgelegd, maar ook het geval waarin zij bepaald wordt bij een besluit of reglement genomen overeenkomstig de wet (« en conformité de la loi » : zie bv. reeds Cass., 7 mei 1942, Pas., 1942, I, 117). (5) Zo wordt bijvoorbeeld inzake de omzetting van artikel 17 van de richtlijn ten onrechte gerefereerd aan artikel 18 van het ontwerp en wordt artikel 45, lid 6, van de richtlijn mede omgezet door artikel 35, § 2, eerste lid, 2° (niet : tweede lid).(6) Zo wordt niet vermeld dat de artikelen 17, lid 6, a) en b), telkens derde alinea, 41, lid 1, laatste alinea, 45, lid 9, 46, lid 2, en 49, lid 2, derde alinea, en lid 3, van Richtlijn 2004/17/EG worden omgezet door respectievelijk de artikelen 23, 26, § 4, 30, § 2, 4°, 31, § 4, 32, derde lid, en 34 van het ontwerp.Er wordt evenmin rekening mee gehouden dat sommige bepalingen van het ontwerp, zoals artikel 41, § 2, en verschillende onderdelen van de opsomming in artikel 40, § 1, zijn terug te leiden tot de inhoud van de bijlagen XIII (rubriek C, nr. 15) en XXIV van de richtlijn. (7) Van de betrokken inkorting wordt evenmin melding gemaakt in bijlage XXII bij de richtlijn (« Overzicht van de in artikel 45 bedoelde termijnen »). (8) Zie onder meer advies 38.703/1/V van 6 september 2005 over een voorontwerp van wet dat heeft geleid tot de wet van 15 juni 2006 (Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2237/001, p. 137-138, nr. 9) en advies 49.529/1 van 5 mei 2011 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van die wet (Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-1590/001, p. 42-43, nr. 1). (9) Dat is het geval in de artikelen 4, 29, 4°, tweede lid, b), 42, 2° en 3°, 65, § 1, 1°, en 70, eerste lid, in limine.Ook op het vlak van het gebruik van werkwoorden kan dezelfde vaststelling worden gedaan (zie de artikelen 17, § 4, 25, 31, § 1, eerste lid, en 70, eerste lid, in fine). Soms wordt enkel in de Nederlandse tekst gerefereerd aan de « gunningsprocedure » (zie voor verschillende gevallen, artikel 43, §§ 1, 2 en 4, van het ontwerp). (10) Zie de artikelen 19, § 3, inleidende zin, 20, 26, § 1, derde lid, 28, 29, 3°, 30, § 1, eerste lid, 31, § 1, tweede lid, en § 3, eerste lid, 51, 1°, 53, tweede lid, 66, tweede lid, en 67, eerste lid, van het ontwerp.(11) Zie bijvoorbeeld de artikelen 49 (essentieel een gedeeltelijke herneming van de artikelen 67 en 68 van de wet), 56 (loutere bevestiging van artikel 67ter van de wet) en 63, § 1, 1° en 2° (parafrasering van artikel 67quinquies, tweede lid, van de wet).(12) Zie de artikelen 31, § 3, derde lid, 38, § 1, tweede lid, 52, tweede lid, 53 en 55, eerste lid, van het ontwerp.(13) Zie immers reeds de artikelen 27, eerste lid, 2°, 30, § 3, en 36, § 1, eerste lid, van het ontwerp.(14) Eventueel kan worden overwogen om een bepaling in de zin van artikel 65 van het koninklijk besluit van 16 juli 2012 in het ontwerp op te nemen.(15) De gemachtigde bevestigt dit en verwijst daarbij naar het facultatieve karakter van de vermelding van de elektronische veiling in artikel 56 van Richtlijn 2004/17/EG.(16) Een dergelijke bepaling is bijvoorbeeld wel opgenomen in artikel 130, tweede lid, van het koninklijk besluit van 16 juli 2012. (17) Zie in dat verband het reeds vermelde advies 53.176/1 dat door de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 8 mei 2013 is uitgebracht. (18) Zie Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling nr. 6.5, onderafdeling 1, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State ( www.raadvst-consetat.be ), hierna Handleiding Wetgevingstechniek genoemd. (19) De tekst van de betrokken bijlage is naderhand wel door de gemachtigde aan de Raad van State bezorgd.Indien slechts één bijlage bij het ontwerp wordt gevoegd, dient deze uiteraard niet te worden genummerd. In artikel 3, tweede lid, van het ontwerp volstaat het dan eveneens te verwijzen naar « de bijlage » bij het besluit. (20) Zie wat dat betreft Handleiding Wetgevingstechniek, aanbevelingen nrs.171 en 172. (21) Zo dient bijvoorbeeld op een aantal plaatsen het begrip « aanbestedende overheid » te worden vervangen door het begrip « aanbestedende entiteit » (zie de bespreking van de artikelen 23, 32, vierde lid, 36, § 2, tweede lid, 41, § 5, 54, eerste lid, en 60), moet bij de bespreking van artikel 25 van het ontwerp nog worden vermeld dat in dat artikel ook de aankondiging betreffende de instelling van een kwalificatiesysteem wordt vermeld, en wordt bij de toelichting van artikel 66 van het ontwerp in de Nederlandse tekst verkeerdelijk verwezen naar artikel 63 van het koninklijk besluit van 18 juni 1996. De griffier, W. Geurts.

De voorzitter, M. Van Damme.

24 JUNI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de mededinging in het raam van de Europese Unie van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, artikel 58, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2011, de artikelen 63, 67bis tot 67quinquies, ingevoegd bij de wet van 5 augustus 2011, en de artikelen 71 en 75, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2011;

Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 28 januari 2013;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 maart 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 27 maart 2013;

Gelet op het advies 53.175/1 van de Raad van State, gegeven op 22 mei 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten.

TITEL 2. - Opdrachten geplaatst door privé-ondernemingen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006;2° aanbestedende entiteit : de aanbestedende entiteit als bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet;3° opdracht : de opdracht en elke overeenkomst, raamovereenkomst en ontwerpenwedstrijd als bedoeld in artikel 4 van de wet;4° technische specificaties : a) in geval van een opdracht voor werken : alle technische voorschriften, met name die welke zijn opgenomen in de opdrachtdocumenten, die een omschrijving geven van de vereiste kenmerken van een werk, een materiaal, een product of een levering en aan de hand waarvan een werk, een materiaal, een product of een levering zodanig kan worden omschreven dat dit beantwoordt aan het gebruik waarvoor het door de aanbestedende entiteit is bestemd.Tot deze kenmerken behoren ook het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat voldoet voor alle gebruik met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de conformiteitsbeoordeling, gebruiksgeschiktheid, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van kwaliteitswaarborgingsprocedures, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering en productieprocessen en -methoden. Zij omvatten eveneens de voorschriften voor het ontwerpen en het berekenen van het werk, de voorwaarden voor proefnemingen, controle en oplevering van de werken, alsmede de bouwtechnieken of bouwwijzen en alle andere technische voorwaarden die de aanbestedende entiteit bij algemene dan wel bijzondere maatregel kan voorschrijven met betrekking tot de voltooide werken en tot de materialen of bestanddelen waaruit deze werken zijn samengesteld; b) in geval van een opdracht voor leveringen of diensten : een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product of dienst, zoals het niveau van kwaliteit, het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat voldoet voor alle gebruik met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de conformiteitsbeoordeling, gebruiksgeschiktheid, gebruik, veiligheid of afmetingen van het product, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake handelsbenaming, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering, gebruiksaanwijzingen, productieprocessen en -methoden, en de procedures voor de conformiteitsbeoordeling;5° norm : een technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling voor herhaalde of voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is en die tot één van de volgende categorieën behoort : a) internationale norm: een norm die door een internationale normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;b) Europese norm : een norm die door een Europese normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;c) nationale norm : een norm die door een nationale normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;6° Europese technische goedkeuring : een gunstige technische beoordeling gesteund op de bevinding dat aan de essentiële eisen wordt voldaan waarbij een product, gezien zijn intrinsieke eigenschappen en de voor de toepassing en het gebruik ervan vastgestelde voorwaarden, geschikt wordt verklaard voor het gebruik voor bouwdoeleinden.De Europese technische goedkeuring wordt verleend door een daartoe door de lidstaat erkende instelling; 7° gemeenschappelijke technische specificaties : technische specificaties die zijn opgesteld volgens een door de lidstaten erkende procedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt;8° technisch referentiekader : ieder ander product dan de officiële normen, dat door de Europese normalisatie-instellingen is opgesteld volgens procedures die aan de ontwikkeling van de marktbehoeften zijn aangepast;9° Uitvoeringverordening (EU) nr.842/2011 : de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011 van de Commissie van 19 augustus 2011 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1564/2005. 10° variante : een alternatieve conceptie- of uitvoeringswijze die hetzij op vraag van de aanbestedende entiteit, hetzij op initiatief van de inschrijver wordt ingediend;11° optie : een bijkomend element dat niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, dat hetzij op vraag van de aanbestedende entiteit, hetzij op initiatief van de inschrijver wordt ingediend; § 2. Elk bedrag vermeld in dit besluit is een bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde. Afdeling 2. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit besluit is uitsluitend toepasselijk op de opdrachten die onder het toepassingsgebied van titel IV van de wet vallen.

Een niet-limitatieve lijst van aanbestedende entiteiten in de zin van artikel 2, 3°, van de wet, vormt de bijlage 1 van dit besluit. Afdeling 3. - Marktverkenning

Art. 4.De aanbestedende entiteit mag vóór het aanvatten van een gunningsprocedure de markt verkennen met het oog op het opstellen van de opdrachtdocumenten en -specificaties, op voorwaarde dat die marktverkenning niet tot een verhindering of een vertekening van de mededinging leidt. Afdeling 4. - Communicatiemiddelen

Art. 5.§ 1. Ongeacht of elektronische middelen worden gebruikt of niet, vindt de mededeling, uitwisseling en opslag van informatie op zodanige wijze plaats dat: 1° de integriteit van de gegevens wordt gewaarborgd;2° de vertrouwelijkheid van de aanvragen tot deelneming en van de offertes wordt gewaarborgd, en dat de aanbestedende entiteit pas bij het verstrijken van de uiterste termijn kennisneemt van de inhoud ervan. § 2. Elk schriftelijk stuk dat met elektronische middelen werd opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, kan in een veiligheidsarchief worden opgenomen. Indien het stuk geen aanvraag tot deelneming of een offerte betreft, kan het, voor zover dit technisch noodzakelijk is, als niet ontvangen worden beschouwd. In dit geval wordt de afzender daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht. § 3. De aanbestedende entiteit kan het gebruik van elektronische middelen toestaan voor het uitwisselen, in de loop van de procedure, van schriftelijke stukken, andere dan aanvragen tot deelneming en offertes. De kandidaat of de inschrijver kunnen dit gebruik eveneens toestaan.

In geval van toepassing van het eerste lid en, wanneer een bepaling van dit besluit voorschrijft dat een verzending plaatsvindt of wordt bevestigd per aangetekende brief, kan dit zowel met een fysieke aangetekende zending als met een elektronische aangetekende zending gebeuren, zij het telkens met ontvangstmelding. Afdeling 5. - Technische specificaties en normen

Art. 6.§ 1. Overeenkomstig artikel 71, eerste lid, van de wet, neemt de aanbestedende entiteit de technische specificaties op in de opdrachtdocumenten. Waar mogelijk worden in deze technische specificaties toegankelijkheidscriteria in overweging genomen teneinde rekening te houden met de behoeften van alle gebruikers, inbegrepen de personen met een handicap. § 2. Onverminderd de verplichte nationale technische voorschriften, voor zover verenigbaar met het Europees recht, worden de technische specificaties als volgt aangegeven : a) hetzij door verwijzing naar de technische specificaties en - in volgorde van voorkeur - naar de nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, de Europese technische goedkeuringen, de gemeenschappelijke technische specificaties, internationale normen, andere door de Europese normalisatie-instellingen opgestelde technische referentiesystemen, of, bij ontstentenis daarvan, de nationale normen, de nationale technische goedkeuringen dan wel de nationale technische specificaties inzake het ontwerpen, het berekenen en het uitvoeren van werken en het gebruik van producten.Iedere verwijzing gaat vergezeld van de woorden "of gelijkwaardig"; b) hetzij in termen van prestatie-eisen of functionele eisen.Deze kunnen milieukenmerken omvatten. Zij moeten echter zo nauwkeurig zijn dat de inschrijvers in staat zijn het voorwerp van de opdracht te bepalen en de aanbestedende entiteit in staat is de opdracht te gunnen; c) hetzij in de onder b) bedoelde termen van prestatie-eisen of functionele eisen, waarbij onder vermoeden van overeenstemming met deze prestatie-eisen of functionele eisen wordt verwezen naar de onder a) bedoelde specificaties;d) hetzij door verwijzing naar de onder a) bedoelde specificaties voor bepaalde kenmerken, en naar de onder b) bedoelde prestatie-eisen of functionele eisen voor andere kenmerken. § 3. Wanneer de aanbestedende entiteit gebruik maakt van de mogelijkheid te verwijzen naar de in paragraaf 2, a), bedoelde specificaties, kan ze echter geen offerte weren met als reden dat de aangeboden producten en diensten niet beantwoorden aan de specificaties waarnaar zij heeft verwezen, indien de inschrijver, tot voldoening van de aanbestedende entiteit, in zijn offerte met elk passend middel aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze voldoen aan de eisen van de technische specificaties.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie. § 4. Wanneer de aanbestedende entiteit gebruik maakt van de in paragraaf 2 geboden mogelijkheid prestatie-eisen of functionele eisen te stellen, mag ze geen aanbod van werken, producten of diensten afwijzen die beantwoorden aan een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, aan een Europese technische goedkeuring, aan een gemeenschappelijke technische specificatie, aan een internationale norm, of aan een door een Europese normalisatie-instelling opgesteld technisch referentiesysteem, wanneer deze specificaties betrekking hebben op de prestaties of functionele eisen die ze heeft voorgeschreven.

De inschrijver toont, tot voldoening van de aanbestedende entiteit, in zijn offerte met elk passend middel aan dat de aan de norm beantwoordende werken, producten of diensten aan de prestatie-eisen of functionele eisen van de aanbestedende entiteit voldoen.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie. § 5. Een aanbestedende entiteit die milieukenmerken voorschrijft door verwijzing naar prestatie-eisen of functionele eisen, zoals bepaald in paragraaf 2, b), kan gebruik maken van de gedetailleerde specificaties of, zo nodig, van gedeelten daarvan, zoals vastgesteld in Europese, (pluri)nationale milieukeuren of in een andere milieukeur, voor zover : a) deze geschikt zijn voor de omschrijving van de kenmerken van de leveringen of diensten waarop de opdracht betrekking heeft;b) de vereisten voor de keur zijn ontwikkeld op grond van wetenschappelijke gegevens;c) de milieukeuren aangenomen zijn via een proces waaraan alle betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties hebben kunnen deelnemen;d) de milieukeuren toegankelijk zijn voor alle betrokken partijen. De aanbestedende entiteit kan aangeven dat de van een milieukeur voorziene producten of diensten worden geacht te voldoen aan de technische specificaties van het bestek. Ze dient elk ander passend bewijsmiddel te aanvaarden, zoals een technisch dossier van de fabrikant of een testverslag van een erkende organisatie. § 6. "Erkende organisaties" in de zin van dit artikel zijn testlaboratoria, ijklaboratoria en inspectie- en certificatieorganisaties die voldoen aan de toepasselijke Europese normen.

De aanbestedende entiteit aanvaardt certificaten van in andere lidstaten erkende organisaties.

Art. 7.§ 1. De aanbestedende entiteit deelt de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners die een opdracht wensen te verkrijgen en die hierom verzoeken, de technische specificaties mee die regelmatig bedoeld worden in de opdrachten voor werken, leveringen en diensten van bijlage II, A, van de wet, of de technische specificaties waarnaar zij wil verwijzen voor de opdrachten die het voorwerp uitmaken van een periodieke indicatieve aankondiging in de zin van artikel 26. Zij kan eisen stellen met het oog op de beveiliging van het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen die zij verschaft. § 2. Indien deze technische specificaties omschreven werden in documenten die ter beschikking kunnen gesteld worden van de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners wordt de aanduiding van de verwijzing naar deze documenten, als voldoende beschouwd.

Art. 8.§ 1. De technische specificaties bieden de inschrijvers gelijke toegang en mogen niet tot gevolg hebben dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de mededinging worden gecreëerd. § 2. In de technische specificaties mag geen melding worden gemaakt van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een bijzondere werkwijze, noch mogen deze een verwijzing bevatten naar een merk, een octrooi of een type, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of geëlimineerd.

Deze vermelding of verwijzing is bij wijze van uitzondering alleen toegestaan : 1° wanneer het niet mogelijk is door middel van voldoende nauwkeurige en voor alle betrokkenen volstrekt begrijpelijke specificaties een beschrijving van het voorwerp van de opdracht te geven door toepassing van artikel 6, §§ 2 en 3.Deze vermelding of verwijzing moet vergezeld gaan van de woorden "of gelijkwaardig", of 2° indien dit door het voorwerp van de opdracht is gerechtvaardigd. Afdeling 6. - Varianten en percelen

Art. 9.Wanneer de opdracht aan de economisch voordeligste offerte moet worden gegund, kan de aanbestedende entiteit de varianten in aanmerking nemen die door de inschrijvers zijn ingediend voor zover de opdrachtdocumenten: 1° de indiening ervan toestaan, en 2° de minimumeisen bevatten waaraan de varianten moeten voldoen, alsook hoe zij moeten worden ingediend. In dat geval mag de aanbestedende entiteit een variante niet weren met als enige reden dat een opdracht voor diensten daardoor een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd.

Art. 10.Wanneer in percelen wordt voorzien, bepalen de opdrachtdocumenten de aard en het voorwerp, de verdeling en de kenmerken ervan. Afdeling 7. - Beroep op draagkracht van derden

Art. 11.§ 1. De aanbestedende entiteit kan de inschrijver in de opdrachtdocumenten verzoeken om in zijn offerte te vermelden voor welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is een beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten als bedoeld in artikel 45 en welke entiteiten hij voorstelt.

Wanneer de draagkracht van die entiteiten bepalend is voor zijn selectie, vermeldt de kandidaat of de inschrijver, al naargelang, de in het eerste lid bedoelde gegevens steeds : 1° in zijn offerte ingeval de procedure slechts één fase met de indiening van offertes omvat;2° zowel in zijn aanvraag tot deelneming als in zijn offerte ingeval de procedure een eerste fase met de indiening van aanvragen tot deelneming omvat. De in het eerste en tweede lid bedoelde vermelding laat de aansprakelijkheid van de inschrijver onverlet. § 2. In de situatie van § 1, tweede lid, 2°, verifieert de aanbestedende entiteit in de tweede fase met de indiening van de offertes, op basis van de in paragraaf 1 bedoelde vermeldingen, of de in de offerte voorgestelde entiteit steeds op dezelfde manier beantwoordt aan de eisen van de opdrachtdocumenten die in de eerste fase tot de selectie van de inschrijver hebben geleid. Afdeling 8. - Verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming,

arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden en prijsonderzoek

Art. 12.De aanbestedende entiteit kan in de opdrachtdocumenten vermelden bij welke instanties de inschrijvers de ter zake dienende informatie kunnen verkrijgen over de verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd en die tijdens de uitvoering van de opdracht op die prestaties van toepassing zijn.

Wanneer de aanbestedende entiteit de in het eerste lid bedoelde vermelding opneemt, dienen de inschrijvers in hun offerte te verklaren dat zij bij het opstellen ervan rekening hebben gehouden met de verplichtingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd.

Het tweede lid geldt onverminderd de toepassing van artikel 13, derde lid, 4°.

Art. 13.Als de aanbestedende entiteit bij het prijsonderzoek vaststelt dat in een offerte een prijs wordt geboden die abnormaal laag of abnormaal hoog lijkt in verhouding tot de uit te voeren prestaties en alvorens die offerte om die reden te weren, verzoekt ze de inschrijver in kwestie per aangetekende brief om de nodige schriftelijke verantwoording over de samenstelling van de prijs in kwestie te verstrekken binnen een termijn van twaalf dagen, tenzij de uitnodiging een langere termijn bepaalt.

De inschrijver draagt de bewijslast van de verzending van de verantwoording.

De verantwoording is aanvaardbaar als ze met name gebaseerd is op : 1° de doelmatigheid van het bouwproces, van het productieproces van de producten of van de dienstverlening;2° de gekozen technische oplossingen of de uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren bij de uitvoering van de werken, de levering van de producten of het verlenen van de diensten;3° de originaliteit van de door de inschrijver aangeboden werken, leveringen of diensten;4° de naleving van de bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd;5° de eventuele ontvangst van rechtmatig toegekende overheidssteun door de inschrijver. De aanbestedende entiteit onderzoekt op basis van een bevraging van de inschrijver de samenstelling van de offerte aan de hand van de ontvangen verantwoordingen.

Wanneer de aanbestedende entiteit vaststelt dat een offerte voor opdracht voor werken, leveringen of diensten van de bijlage II, A, van de wet abnormaal laag is doordat de inschrijver overheidssteun heeft ontvangen, kan de offerte alleen op uitsluitend die grond worden geweerd indien de inschrijver desgevraagd niet binnen een door de aanbestedende entiteit bepaalde voldoende lange termijn kan aantonen dat de betrokken steun rechtmatig is toegekend. Wanneer de aanbestedende entiteit in een dergelijke situatie een offerte weert, stelt zij de Europese Commissie daarvan in kennis. HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag

Art. 14.De raming van het opdrachtbedrag moet steunen op de totale duur en waarde van de opdracht zoals berekend door de aanbestedende entiteit, met inbegrip van : 1° alle verplichte opties;2° alle percelen;3° alle herhalingen in de zin van artikel 66, § 2, 3°, van de wet;4° alle gedeelten;5° alle verlengingen van de opdracht;6° alle voor de duur van een raamovereenkomst of dynamisch aankoopsysteem overwogen opdrachten;7° al het prijzengeld en de vergoedingen aan de deelnemers. De berekening wordt gemaakt op het tijdstip van de verzending van de aankondiging of, wanneer geen aankondiging verplicht is, op het tijdstip waarop de procedure wordt aangevat.

Noch de keuze van de ramingsmethode, noch de splitsing van een opdracht mogen tot doel hebben de opdracht aan de bekendmakingsregels te onttrekken.

Art. 15.De raming van een opdracht voor werken omvat niet alleen de waarde van alle voorziene werken, maar ook de waarde van de leveringen en van de diensten die nodig zijn voor de uitvoering van de werken en die door de aanbestedende entiteit ter beschikking zijn gesteld van de aannemer.

De waarde van de leveringen en diensten die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een opdracht voor werken, mag niet worden toegevoegd aan de waarde van deze opdracht voor werken om deze leveringen en diensten aan de Europese bekendmaking te kunnen onttrekken.

Art. 16.Bij opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt de raming bepaald op grond van de totale waarde van de opeenvolgende opdrachten die zullen worden geplaatst over twaalf maanden volgend op de eerste levering of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht.

De raming van de opdrachten voor leveringen die geplaatst worden in de vorm van huur, huurkoop of leasing wordt als volgt bepaald : 1° bij een opdracht met een bepaalde duur, op grond van de geraamde totale waarde van de opdracht voor de gehele looptijd, wanneer deze twaalf maanden of minder bedraagt, of op grond van het totaalbedrag met inbegrip van de geraamde restwaarde wanneer de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt;2° bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, op grond van de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig.

Art. 17.§ 1. De raming van opdrachten voor diensten omvat de totale vergoeding van de dienstverlener.

Voor de berekening van dit bedrag worden in aanmerking genomen : 1° voor de verzekeringsdiensten, de te betalen premie en alle andere vormen van vergoeding;2° voor de bankdiensten en andere financiële diensten, de honoraria, het commissieloon, de intresten alsmede alle andere vormen van vergoeding;3° voor de diensten die betrekking hebben op ontwerpen, het honorarium, de commissielonen en alle andere vormen van vergoeding. § 2. De raming van de opdrachten voor diensten die geen totale prijs vermelden, wordt als volgt bepaald : 1° bij een opdracht met een bepaalde duur die gelijk is aan of korter is dan achtenveertig maanden, op grond van de totale geraamde waarde van de opdracht voor de gehele looptijd;2° bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de duur langer is dan achtenveertig maanden, op grond van de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig. § 3. Bij opdrachten voor diensten die een zekere regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt de raming bepaald op grond van de geraamde totale waarde van de opeenvolgende opdrachten die zullen worden gegund over twaalf maanden volgend op de eerste prestatie of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht. § 4. Een opdracht die tegelijk betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, A, en in bijlage II, B, van de wet, wordt gegund overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het gedeelte van de opdracht met de grootste geraamde waarde. § 5. Een opdracht die tegelijk betrekking heeft op diensten en leveringen, wordt geraamd op basis van de totale waarde van de diensten en de leveringen, ongeacht het respectieve aandeel ervan.

Deze raming omvat ook de waarde van de eventuele plaatsing en installatie.

Art. 18.De raming van de opdracht bij het opstarten van de procedure bepaalt de regels die gedurende het hele verloop ervan toepasselijk zijn, voor zover de toepassing van deze regels afhankelijk is van het geraamde opdrachtbedrag of van de verplichte voorafgaande Europese bekendmaking. HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 19.§ 1. Een opdracht onderworpen aan de Europese bekendmaking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Hij mag eveneens in het Bulletin der Aanbestedingen bekendgemaakt worden.

De eventuele aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen mag geen andere inhoud hebben dan die bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Ze mag niet worden bekendgemaakt vóór de datum van verzending van de aankondiging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie. De Europese bekendmaking vermeldt deze datum. § 2. Voor de opdrachten die overeenkomstig dit besluit aan de bekendmaking onderworpen zijn, geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en eventueel in het Bulletin der Aanbestedingen als een officiële bekendmaking.

Geen andere bekendmaking of verspreiding mag plaatsvinden vóór de datum van verzending van de aankondiging voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De bekendmaking of verspreiding mag geen andere inhoud hebben dan deze van de officiële bekendmaking. § 3. Zolang de bekendmaking van een aankondiging niet tegelijk kosteloos kan gebeuren in het Publicatieblad van de Europese Unie en het Bulletin der Aanbestedingen door een online invoering door elektronische gegevensopvang of door gegevensoverdracht tussen systemen die een automatische en gestructureerde bekendmaking mogelijk maken conform de modellen opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011, kan de bekendmaking van de bedoelde aankondiging geldig als volgt gebeuren: 1° in het Publicatieblad van de Europese Unie : door gebruik te maken van de modellen die op de webapplicatie eNotices van de Europese Unie beschikbaar zijn voor een online bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie;2° in het Bulletin der Aanbestedingen : door gebruik te maken van de passende modellen die op de webapplicatie e-Notification van de federale overheid of een andere, door het Bulletin der Aanbestedingen erkende webapplicatie beschikbaar zijn voor een online bekendmaking in het Bulletin der Aanbestedingen van de aankondigingen van opdrachten.

Art. 20.Wanneer de aanbestedende entiteit een officiële bekendmaking wenst te verbeteren of aan te vullen, gaat zij, conform deze afdeling, over tot de bekendmaking van hetzij een volledig nieuwe aankondiging, hetzij een rechtzettingsbericht volgens het model van aankondiging beschikbaar op de webapplicatie eNotices van de Europese Unie voor een online bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Art. 21.De aanbestedende entiteit wordt geacht het bewijs van de verzending van de aankondiging te kunnen leveren.

De door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie verstrekte bevestiging van de bekendmaking van de verzonden informatie, met vermelding van de datum van de bekendmaking, geldt als bewijs van de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 22.De Europese drempelbedragen zijn : 1° 5.000.000 euro voor de opdrachten voor werken; 2° 400.000 euro voor de opdrachten voor leveringen; 3° 400.000 euro voor de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II van de wet.

Deze drempels worden door de Eerste Minister aangepast op basis van de herzieningen bepaald in artikel 69 van de Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten.

Art. 23.Wanneer werken, homogene leveringen of diensten in percelen worden verdeeld, mag de aanbestedende entiteit van de toepassing van afdeling 3 van dit hoofdstuk afwijken voor percelen waarvan het individuele geraamde bedrag kleiner is dan 1.000.000 euro voor werken, respectievelijk 80.000 euro voor leveringen en diensten, maar voor zover hun samengevoegde geraamde waarde twintig percent van de geraamde waarde van het geheel van de percelen niet overschrijdt. Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 24.Deze afdeling is van toepassing op de opdrachten waarvan de geraamde waarde de drempels vermeld in artikel 22 bereikt en die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking.

Art. 25.De Europese bekendmaking bestaat uit een periodieke indicatieve aankondiging, een aankondiging van opdracht, een aankondiging betreffende de instelling van een kwalificatiesysteem en een aankondiging van gegunde opdracht.

Art. 26.§ 1. De bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging is slechts verplicht wanneer de aanbestedende entiteit gebruik wil maken van de mogelijkheid om de termijn voor de ontvangst van offertes overeenkomstig artikel 35, § 1, tweede lid, in te korten.

De periodieke indicatieve aankondiging bepaalt : a) voor opdrachten voor werken, de hoofdkenmerken van de opdrachten die de aanbestedende entiteit voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen en waarvan de geraamde waarde de drempel bepaald in artikel 22, eerste lid, 1° bereikt; b) voor opdrachten voor leveringen, de geraamde totale waarde van de opdrachten per productgroep die de aanbestedende entiteit voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen, wanneer de geraamde totale waarde gelijk is aan of hoger ligt dan 750.000 euro.

De aanbestedende entiteit stelt de productgroepen vast volgens de posten van de CPV-nomenclatuur; c) voor opdrachten voor diensten, de totale geraamde waarde van de opdrachten voor elk van de in bijlage II, A, van de wet vermelde dienstencategorieën die de aanbestedende entiteit voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen indien de geraamde waarde gelijk is aan of hoger ligt dan 750.000 euro.

De periodieke indicatieve aankondiging wordt opgesteld overeenkomstig het model van aankondiging opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011. § 2. Periodieke indicatieve aankondigingen over belangrijke projecten kunnen worden bekendgemaakt, zonder de reeds eerder in een periodieke indicatieve aankondiging vervatte inlichtingen te herhalen, mits duidelijk wordt vermeld dat deze aankondigingen een aanvulling zijn. § 3. De periodieke indicatieve aankondiging wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt bij het begin van het begrotingsjaar of, voor werken, nadat de beslissing is genomen tot goedkeuring van het programma voor de opdrachten voor werken die de aanbestedende entiteit voornemens is te plaatsen. § 4. Dit artikel is niet van toepassing op de opdrachten te plaatsen bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, noch op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 27.Elke aan deze afdeling onderworpen opdracht wordt in mededinging gesteld door middel van : 1° ofwel een aankondiging van opdracht, opgesteld overeenkomstig artikel 28;2° ofwel een periodieke indicatieve aankondiging gebruikt als oproep tot mededinging, opgesteld overeenkomstig artikel 29;3° ofwel een aankondiging betreffende een kwalificatiesysteem, opgesteld overeenkomstig artikel 30. Dit artikel en de artikelen 28 tot 30 zijn niet van toepassing op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, noch op de opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst.

Art. 28.Indien de aanbestedende entiteit verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 27, eerste lid, 1°, maakt de opdracht die zal worden geplaatst bij open procedure, bij beperkte procedure of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking het voorwerp uit van een aankondiging van opdracht bekendgemaakt overeenkomstig het model opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011.

Art. 29.Indien de aanbestedende entiteit verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 27, eerste lid, 2°, kan, voor een opdracht die zal worden geplaatst bij beperkte procedure of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking, de periodieke indicatieve aankondiging bedoeld in artikel 26 gebruikt worden als inmededingingstelling onder de volgende voorwaarden : 1° de aankondiging duidt specifiek de werken, de leveringen of de diensten aan die het voorwerp uitmaken van de opdracht;2° de aankondiging vermeldt dat de opdracht zal geplaatst worden bij beperkte procedure of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking, zonder latere bekendmaking van een aankondiging van opdracht, en verzoekt de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners hun belangstelling schriftelijk te betonen;3° de aankondiging dient niet minder dan tweeënvijftig dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de datum van verzending van de in 4° bedoelde uitnodiging bekendgemaakt te zijn en moet de gegevens bevatten vermeld in het model van aankondiging opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr.842/2011; 4° de aanbestedende entiteit verzoekt alle kandidaten om daarna hun belangstelling te bevestigen op basis van de gedetailleerde informatie betreffende de betrokken opdracht, alvorens over te gaan tot de selectie van de kandidaten. Deze informatie bevat ten minste de volgende gegevens : a) de aard en de hoeveelheid, met inbegrip van alle opties betreffende aanvullende opdrachten en, indien mogelijk, de geraamde termijn voor de uitoefening van deze opties.In het geval van hernieuwbare opdrachten, de aard en de hoeveelheid en, indien mogelijk, de geraamde termijn voor de bekendmaking van de latere aankondigingen van mededinging voor de werken, leveringen of diensten die het voorwerp zullen zijn van de opdracht; b) de gekozen gunningswijze: beperkte procedure of onderhandelingsprocedure;c) in voorkomend geval, de begin- of einddatum van de uitvoering van de opdracht;d) het adres en de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen met het oog op het krijgen van een uitnodiging tot het indienen van een offerte, alsook de toegelaten ta(a)l(en) waarin ze worden opgesteld;e) het adres van de aanbestedende entiteit die de opdracht moet plaatsen en de nodige inlichtingen moet verstrekken met het oog op het krijgen van de opdrachtdocumenten;f) de economische en technische voorschriften, de financiële waarborgen en de van de kandidaten vereiste inlichtingen;g) desgevallend, het bedrag en de betalingswijze van de som verschuldigd voor het krijgen van de opdrachtdocumenten;h) de vorm van de opdracht;5° de bepalingen van artikel 36, betreffende de termijn voor het indienen van de aanvragen tot deelneming en voor de ontvangst van de offertes, dienen nageleefd te worden.

Art. 30.§ 1. Wanneer de aanbestedende entiteit een kwalificatiesysteem overeenkomstig artikel 27, eerste lid, 3°, wil invoeren, maakt ze een aankondiging volgens het model opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011 bekend.

Wanneer het kwalificatiesysteem langer duurt dan drie jaar, dient de aankondiging vermeld in het eerste lid, jaarlijks bekendgemaakt te worden. Indien de duur ervan korter is, volstaat de bekendmaking van de oorspronkelijke aankondiging.

Deze aankondiging wordt eveneens bekendgemaakt na iedere actualisering van kwalificatiecriteria en -voorschriften.

De belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners kunnen op ieder ogenblik vragen om te worden opgenomen in elk door een aanbestedende entiteit ingesteld kwalificatiesysteem. § 2. Elk kwalificatiesysteem ingericht door een aanbestedende entiteit dient beheerd te worden op basis van door haar bepaalde objectieve kwalificatiecriteria en -voorschriften overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 die ze meedeelt aan de aannemers, leveranciers en dienstverleners die erom verzoeken. De volgende voorwaarden worden in acht genomen : 1° wanneer zij een beslissing neemt over de kwalificatie, de toepasselijke criteria en voorschriften bijwerkt of de deelnemers aan een procedure kiest, kan de aanbestedende entiteit sommige aanvragers geen administratieve, technische of financiële voorwaarden opleggen die ze niet aan anderen zou opleggen, noch proeven of bewijzen eisen indien daarvoor al objectieve bewijzen voorhanden zijn;2° wanneer de kwalificatiecriteria en -voorschriften eisen betreffende de economische, financiële of technische draagkracht en beroepsbekwaamheid omvatten, kan de aannemer, leverancier of dienstverlener zich in voorkomend geval beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten.In dat geval moet hij de aanbestedende entiteit aantonen dat hij gedurende de volledige geldigheidsduur van het kwalificatiesysteem over deze middelen kan beschikken met name door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten om dergelijke middelen tot zijn beschikking te stellen.

Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van kandidaten of inschrijvers zich beroepen op de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie of deze van andere entiteiten; 3° de kwalificatiecriteria en -voorschriften en hun bijwerking worden op hun aanvraag medegedeeld aan de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners.Er kunnen eisen worden opgelegd om het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen overgemaakt door de aanbestedende entiteit te beveiligen. Indien de aanbestedende entiteit meent dat het kwalificatiesysteem van andere aanbestedende entiteiten of derde instellingen aan haar eisen beantwoordt, deelt ze de namen van deze entiteiten of van deze instellingen mee aan de belangstellenden; 4° de aanbestedende entiteit neemt binnen een termijn van zes maanden een beslissing over de kwalificatie van de aanvragers.Indien deze beslissing meer dan vier maanden zal bedragen vanaf het neerleggen van de aanvraag, licht zij de aanvrager binnen de twee maanden na het neerleggen in over de redenen van verlenging van de termijn en over de datum waarop zijn verzoek aanvaard dan wel zal worden afgewezen; 5° de aanbestedende entiteit houdt een lijst bij van gekwalificeerde aanvragers, die zij volgens het opdrachttype waarvoor de kwalificatie geldt in categorieën kan indelen;6° wanneer een opdracht bij beperkte procedure of onderhandelingsprocedure met bekendmaking wordt geplaatst in het kader van een kwalificatiesysteem, selecteert de aanbestedende entiteit onder de gekwalificeerde aanvragers diegenen die zullen worden uitgenodigd om een offerte in te dienen. § 3. De invoering van een kwalificatiesysteem belet evenwel niet dat een afzonderlijke opdracht wordt geplaatst via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht of een periodieke indicatieve aankondiging gebruikt als oproep tot mededinging.

Art. 31.§ 1. Iedere opdracht die is gesloten, ook na een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, maakt het voorwerp uit van een aankondiging van gegunde opdracht.

Deze aankondiging wordt opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in Uitvoeringsverordening (UE) nr. 842/2011 en wordt verstuurd binnen twee maanden na de sluiting van de opdracht.

Deze regel is niet van toepassing op de opdrachten die zijn gebaseerd op een raamovereenkomst.

Daarentegen is deze wel van toepassing op iedere opdracht gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem. In dat geval mogen de opdrachten per trimester worden gegroepeerd. § 2. Voor opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, verzendt de aanbestedende entiteit een aankondiging overeenkomstig § 1, en duidt in de aankondiging aan of zij de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt. Indien zij die weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. § 3. Voor opdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten van categorie 8 van bijlage II, A, van de wet die geplaatst worden bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking overeenkomstig artikel 66, § 2, 1°, d, van de wet, mag de aanbestedende entiteit de overeenkomstig het model van aankondiging opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011 te verstrekken inlichtingen over de aard en de hoeveelheid van de verleende diensten beperken tot de vermelding "onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten".

Voor opdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten die onderworpen zijn aan een Europese bekendmaking bij de aanvang van de procedure, mag de aanbestedende entiteit de inlichtingen over de aard en de hoeveelheid van de verleende diensten beperken indien de bescherming van het zakengeheim dit noodzakelijk maakt.

In deze gevallen is de overeenkomstig deze paragraaf bekendgemaakte informatie minstens even gedetailleerd als die vervat in de aankondiging die als inmededingingstelling gebruikt werd overeenkomstig artikel 27.

Wanneer de opdracht in mededinging werd gesteld in het kader van een kwalificatiesysteem, is deze informatie minstens even gedetailleerd als die van de opdrachtencategorie waarvoor de kwalificatie geldt. § 4. Bepaalde gegevens betreffende een opdracht mogen niet worden bekendgemaakt indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen of de eerlijke mededinging tussen ondernemingen zou kunnen schaden. HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen - Algemene bepalingen

Art. 32.De termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en de offertes bepaald in de artikelen 35 et 36 zijn minimumtermijnen.

Bij de vaststelling van deze termijnen houdt de aanbestedende entiteit inzonderheid rekening met de complexiteit van de opdracht en met de nodige voorbereidingstijd van de offertes.

Behalve wanneer de termijn in onderlinge overeenstemming wordt bepaald overeenkomstig artikel 36, § 2, eerste lid, worden de termijnen voor de ontvangst van de offertes zodanig verlengd dat alle betrokken deelnemers van alle nodige informatie voor de opstelling van de offertes kennis kunnen nemen: 1° wanneer de offertes slechts kunnen worden opgesteld na raadpleging van een omvangrijke documentatie, plaatsbezoek of inzage ter plaatse van bepaalde opdrachtdocumenten;2° wanneer de opdrachtdocumenten, het beschrijvend document of de aanvullende inlichtingen tijdig zijn aangevraagd, maar om enigerlei redenen niet binnen de termijnen bepaald in de artikelen 33 en 34 zijn verstrekt. Indien de artikelen 35 en 36 geen termijnen vaststellen, bepaalt de aanbestedende entiteit een passende termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes.

Art. 33.Wanneer de aanbestedende entiteit bij open procedure niet via een aangeduid internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten, worden deze verstrekt binnen zes dagen na ontvangst van het verzoek, mits dit verzoek tijdig is gebeurd.

Art. 34.De aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten worden, voor zover daarom tijdig is verzocht, door de aanbestedende entiteit meegedeeld uiterlijk zes dagen vóór de uiterste datum vastgelegd voor de ontvangst van de offertes. Afdeling 2. - Termijnen voor de bekendmaking

Art. 35.§ 1. Bij open procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes tweeënvijftig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Deze termijn mag echter worden ingekort tot een termijn die lang genoeg is om de indiening van geldige offertes toe te laten, die in principe niet korter is dan zesendertig dagen en die in geen enkel geval korter is dan tweeëntwintig dagen, mits cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° de opdracht gaf aanleiding tot de verzending van een periodieke indicatieve aankondiging niet minder dan tweeënvijftig dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging van opdracht bepaald in artikel 28;2° deze periodieke indicatieve aankondiging bevatte ten minste de in het model van aankondiging van opdracht bedoelde gegevens, voor zover deze op het ogenblik van de publicatie van deze periodieke indicatieve aankondiging beschikbaar waren. § 2. De termijn voor ontvangst van de offertes mag worden ingekort : 1° met zeven dagen wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie online wordt opgesteld en verzonden;en 2° met vijf dagen indien de aanbestedende entiteit met elektronische middelen en vanaf de bekendmaking van de aankondiging vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten en in de aankondiging het internetadres vermeldt dat toegang biedt tot deze documenten. Het gecumuleerde effect van de inkortingen bepaald in het eerste lid mag niet tot gevolg hebben dat de ontvangsttermijn van de offertes minder bedraagt dan vijftien dagen vanaf de verzendingsdatum van de aankondiging per telefax of via elektronische middelen en minder dan tweeëntwintig dagen wanneer de aankondiging via andere communicatiemiddelen wordt verzonden.

Art. 36.§ 1. Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking is de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming in principe zevenendertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending hetzij van de aankondiging van opdracht, hetzij van de periodieke indicatieve aankondiging gebruikt als oproep tot mededinging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Deze termijn mag worden ingekort met zeven dagen wanneer de aankondiging via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie online wordt opgesteld en verzonden.

De termijn moet in elk geval minstens vijftien dagen bedragen wanneer de aankondiging via elektronische middelen wordt verzonden overeenkomstig het vorige lid of per telefax en tweeëntwintig dagen wanneer andere middelen worden gebruikt. § 2. Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, kan de ontvangsttermijn van de offertes worden bepaald in onderlinge overeenstemming tussen de aanbestedende entiteit en de geselecteerden op voorwaarde dat alle kandidaten over dezelfde termijn beschikken.

Indien het niet mogelijk is overeenstemming te bereiken over de termijn voor ontvangst van de offertes wordt deze termijn door de aanbestedende entiteit vastgesteld. In dat geval stelt de aanbestedende entiteit de termijn vast die niet minder dan vierentwintig dagen mag bedragen. Deze termijn gaat in vanaf de datum van verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen.

Behalve wanneer in onderlinge overeenstemming een termijn werd bepaald, mag de ontvangsttermijn voor de offertes, al dan niet cumulatief, worden ingekort: 1° met zeven dagen wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie online wordt opgesteld en verzonden;2° met vijf dagen indien de aanbestedende entiteit met deze elektronische middelen en vanaf de bekendmaking van de aankondiging vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten en in de aankondiging het internetadres vermeldt dat toegang biedt tot deze documenten. Behalve wanneer in onderlinge overeenstemming een termijn werd bepaald, mag het gecumuleerde effect van de inkortingen niet tot gevolg hebben dat de ontvangsttermijn van de offertes minder dan tien dagen bedraagt. Afdeling 3. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 37.Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure worden de geselecteerden gelijktijdig en schriftelijk uitgenodigd om een offerte in te dienen.

Deze uitnodiging bevat minstens : 1° a) hetzij de opdrachtdocumenten, hetzij het adres van de dienst waar die documenten kunnen worden opgevraagd en de uiterste datum voor deze aanvraag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanbestedende entiteit met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot die documenten. Zij vermeldt in dat geval het internetadres dat toegang biedt tot deze documenten; b) wanneer de afgifte van bepaalde opdrachtdocumenten betalend is, de kostprijs en de betalingswijze ervan;2° een verwijzing naar de bekendgemaakte aankondiging;3° a) de uiterste datum en uur voor ontvangst van de offertes;b) het adres waarnaar ze moeten worden verstuurd;c) de taal of talen waarin ze mogen worden opgesteld;4° de aanduiding van de eventueel toe te voegen documenten;5° het gunningscriterium of de gunningscriteria voor zover ze niet zijn opgenomen in de opdrachtdocumenten en, al naargelang, een aanduiding van de weging van de criteria, van hun dalende volgorde van belangrijkheid of van hun gelijke waarde. Het bewijs van de datum van verzending van de uitnodiging tot het indienen van een offerte wordt door de aanbestedende entiteit geleverd. Afdeling 4. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes

Art. 38.§ 1. Elke aanvraag tot deelneming wordt individueel en schriftelijk of telefonisch ingediend.

Wanneer de aanvraag wordt ingediend per telefax of via een elektronisch middel dat niet in overeenstemming is met artikel 40, § 1, kan de aanbestedende entiteit met het oog op een juridisch bewijs verzoeken dat deze aanvraag per brief of via een elektronische middel dat in overeenstemming is met artikel 40, § 1, wordt bevestigd. In dat geval worden dit verzoek, alsook de termijn binnen dewelke de bevestiging moet gebeuren, vermeld in de aankondiging van opdracht of indien de inmededingingstelling bestaat uit een periodieke indicatieve aankondiging, in de uitnodiging verzonden aan de kandidaten om hun belangstelling te bevestigen overeenkomstig artikel 29, 4°.

Wanneer de aanvraag per telefoon wordt ingediend, wordt deze per brief of via elektronisch middel dat in overeenstemming is met artikel 40, § 1, bevestigd vóór het verstrijken van de termijn bepaald voor haar ontvangst.

De aanvraag tot deelneming wordt in voorkomend geval ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de kandidaat te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle personen die samen een aanvraag tot deelneming indienen en de intentie hebben om een offerte in te dienen als combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. § 2. Elke offerte wordt schriftelijk ingediend.

De offerte wordt ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de inschrijver te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle deelnemers als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. De deelnemers zijn dan hoofdelijk verbonden en zijn verplicht de deelnemer aan te duiden die de combinatie zal vertegenwoordigen tegenover de aanbestedende entiteit.

Art. 39.Voor zover de aanbestedende entiteit dit oplegt in de opdrachtdocumenten, vermeldt de inschrijver, in voorkomend geval, het gedeelte van de opdracht dat hij in onderaanneming zal geven, alsook de identiteit en de nationaliteit van de onderaannemers op wie hij een beroep zal doen voor de uitvoering van de opdracht.

Art. 40.§ 1. Wanneer elektronische middelen worden gebruikt voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, bieden ze ten minste de waarborg : 1° dat de elektronische handtekening conform is met de regels van het Europees en het daarmee overeenstemmende nationaal recht inzake de geavanceerde elektronische handtekening met een geldig gekwalificeerd certificaat, waarbij deze handtekening werd gerealiseerd via een veilig middel voor het aanmaken van een handtekening.Voor de aanvragen tot deelneming geldt deze eis enkel voor zover de aanbestedende entiteit de ondertekening ervan oplegt; 2° dat elke aanvraag tot deelneming of offerte die met elektronische middelen werd opgesteld en die in de ontvangen versie een macro, een computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, in een veiligheidsarchief kan worden opgenomen.Voor zover dit technisch noodzakelijk is kan dit document als niet ontvangen worden beschouwd.

De aanvraag tot deelneming of de offerte wordt in dat geval geweerd, maar de kandidaat of inschrijver mag hiervan slechts op de hoogte worden gebracht volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de informatie aan de kandidaten en inschrijvers; 3° dat het precieze tijdstip van ontvangst door de bestemmeling automatisch vastgesteld wordt door een ontvangstbewijs dat via elektronische middelen wordt verzonden;4° dat redelijkerwijs kan worden verzekerd dat niemand vóór de vastgelegde uiterste datum en uur toegang kan hebben tot de overgelegde aanvragen tot deelneming of offertes;5° dat in geval van een inbreuk op dat toegangsverbod redelijkerwijs kan worden verzekerd dat de inbreuk duidelijk opspoorbaar is;6° dat enkel de daartoe aangestelde personen het precieze tijdstip van opening van de overgelegde gegevens mogen vastleggen of wijzigen;7° dat tijdens de procedure, op de vastgelegde uiterste datum en uur, de toegang tot de overgelegde gegevens slechts mogelijk is wanneer de daartoe aangestelde personen gelijktijdig optreden;8° dat de gegevens betreffende de overgelegde aanvragen tot deelneming of offertes, die geopend worden overeenkomstig de vereisten van dit artikel, alleen maar toegankelijk mogen zijn voor de daartoe aangestelde personen;9° dat de te gebruiken hulpmiddelen en de technische eigenschappen ervan, met inbegrip van de eventuele versleuteling, niet discriminerend en algemeen voor het publiek beschikbaar zijn en verenigbaar met algemeen gebruikte informatie- en communicatiemiddelen.Ze worden beschreven in de opdrachtdocumenten.

De voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1° tot 3° zijn van toepassing op de kandidaten, de inschrijvers en de aanbestedende entiteit en die vermeld in het eerste lid, 4° tot 9° zijn van toepassing op de aanbestedende entiteit.

De voorwaarden vermeld in het eerste lid, 3° tot 8° zijn niet toepasselijk op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd. § 2. Onverminderd de bepalingen inzake het dynamisch aankoopsysteem en de elektronische veiling beslist de aanbestedende entiteit voor elke opdracht afzonderlijk of ze het gebruik van elektronische middelen oplegt, toestaat of verbiedt voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes. De aanbestedende entiteit vermeldt deze beslissing in de opdrachtdocumenten, desgevallend samen met de door de kandidaten of inschrijvers te gebruiken elektronische hulpmiddelen en adres. Bij gebrek aan deze vermeldingen is het gebruik van elektronische middelen verboden.

Indien het gebruik van elektronische middelen wordt opgelegd voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, kunnen bepaalde bij te voegen documenten, die niet of uiterst moeilijk via elektronische middelen kunnen worden aangemaakt, op papier worden bezorgd vóór de uiterste ontvangstdatum.

Indien het gebruik van elektronische middelen wordt toegestaan voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, kunnen bepaalde bij te voegen documenten op papier worden bezorgd vóór de uiterste ontvangstdatum.

Door zijn aanvraag tot deelneming of offerte geheel of gedeeltelijk via elektronische middelen over te leggen, aanvaardt de kandidaat of inschrijver dat de gegevens van zijn aanvraag tot deelneming of offerte worden geregistreerd door het ontvangstsysteem. § 3. Om te verhelpen aan sommige problemen die zich kunnen voordoen bij de overlegging, de ontvangst of de opening van met elektronische middelen ingediende aanvragen tot deelneming of offertes, kan de aanbestedende entiteit in de aankondiging van opdracht of in de andere opdrachtdocumenten aan de kandidaten of inschrijvers de toestemming geven om: 1° ingeval een aanvraag tot deelneming of offerte de overlegging kan meebrengen van omvangrijke documenten en teneinde elke mogelijke vertraging door de elektronische overlegging ervan te vermijden, hun aanvraag tot deelneming of offerte over te leggen via een dubbele elektronische zending. Een eerste stap bestaat uit de overlegging van een vereenvoudigde zending die hun identiteit, de elektronische handtekening van hun volledige aanvraag tot deelneming of offerte en, in voorkomend geval, het bedrag van hun offerte omvat. Deze vereenvoudigde zending wordt elektronisch ondertekend. Haar ontvangst geldt als ontvangsttijdstip van de aanvraag tot deelneming of offerte.

Een tweede stap omvat de overlegging van de eigenlijke aanvraag tot deelneming of offerte, die elektronisch ondertekend is om de integriteit van de gegevens van de aanvraag tot deelneming of offerte te certificeren.

De ontvangst van de eigenlijke aanvraag tot deelneming of offerte gebeurt binnen een termijn die geen vierentwintig uur mag overschrijden na het uiterste ontvangsttijdstip van de aanvragen tot deelneming of de offertes, op straf van wering van de aanvraag tot deelneming of offerte; 2° zowel een aanvraag tot deelneming of een offerte, overgelegd met elektronische middelen, in te dienen, als een veiligheidskopie, opgesteld met elektronische middelen of op papier.Deze veiligheidskopie wordt in een definitief gesloten envelop gestoken waarop duidelijk "veiligheidskopie" wordt vermeld en wordt binnen de opgelegde ontvangsttermijn ingediend. Deze kopie mag enkel worden geopend ingeval van een tekortkoming bij de overlegging, de ontvangst of de opening van de met elektronische middelen ingediende aanvraag tot deelneming of offerte. Ze vervangt in dat geval definitief het met elektronische middelen ingediend stuk. De veiligheidskopie van een offerte is voor het overige onderworpen aan de op offertes toepasselijke regels van dit besluit.

De aanbestedende entiteit geeft in voorkomend geval in de aankondiging van opdracht of in de andere opdrachtdocumenten aan of ze de werkwijze sub 1°, de werkwijze sub 2° of beide toestaat. HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 41.§ 1. De aanbestedende entiteit gaat over tot de selectie van de kandidaten of inschrijvers in de mate dat de noodzakelijke inlichtingen en documenten aantonen dat ze cumulatief voldoen aan : 1° de bepalingen betreffende het toegangsrecht tot de opdracht zoals omschreven in de artikelen 43 en 44;2° de kwalitatieve selectiecriteria van financiële, economische of technische aard of inzake beroepsbekwaamheid die de aanbestedende entiteit heeft vastgesteld overeenkomstig deze afdeling en afdeling 3. Zij preciseert deze criteria en het vereiste niveau ervan op zodanige wijze dat ze verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Bij open procedure is het opleggen van een minimaal niveau verplicht.

De aanbestedende entiteit geeft in de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, in de uitnodiging tot het indienen van een offerte aan welke de vastgestelde kwalitatieve selectiecriteria zijn en welke de te verstrekken noodzakelijke inlichtingen en documenten zijn.

De aanbestedende entiteit mag aan sommige kandidaten of inschrijvers geen voorwaarden opleggen die niet voor anderen zouden gelden, noch proeven of verantwoordingen eisen indien daarvoor al objectieve bewijzen voorhanden zijn. § 2. Bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan de aanbestedende entiteit kandidaten in aanmerking nemen die waren geselecteerd tijdens een vorige procedure waaraan ze geen gevolg heeft gegeven. De aankondiging van opdracht bevat de namen en adressen van de geselecteerden in kwestie. § 3. Mits een voldoende mededinging gewaarborgd wordt, kan de selectie steunen op de objectieve noodzakelijkheid om het aantal kandidaten te beperken tot een evenwicht bereikt wordt tussen de specifieke eigenschappen van een beperkte procedure of van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking en de middelen die vereist zijn voor de verwezenlijking ervan. § 4. Bij opdrachten verdeeld in percelen kan de aanbestedende entiteit het minimale niveau bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, bepalen, dat vereist is : 1° voor elk perceel afzonderlijk;2° in geval van gunning van meerdere percelen aan dezelfde inschrijver. Wanneer de aanbestedende entiteit toepassing maakt van het eerste lid, 2°, onderzoekt ze bij de gunning van de percelen in kwestie, of er is voldaan aan het vereiste minimale niveau. § 5. Bij de gunningsbeslissing kan de aanbestedende entiteit de selectie van een reeds geselecteerde herzien, indien zijn persoonlijke situatie of bekwaamheid alsdan niet meer beantwoorden aan de op grond van paragraaf 1 bepaalde selectievoorwaarden.

Art. 42.§ 1. De aanbestedende entiteit kan : 1° verlangen dat de kandidaten of inschrijvers de uit hoofde van de artikelen 41 tot 47 overgelegde inlichtingen en documenten aanvullen of nader toelichten.Zij kan ook, indien zij dit nodig acht, een vertaling van de documenten aan hen vragen, behalve indien het gaat om een document uitgaande van een overheidsinstantie dat in een van de officiële Belgische talen is opgesteld; 2° in eender welk stadium van de gunningsprocedure en met alle middelen die zij dienstig acht inlichtingen inwinnen over de in artikel 41, § 1, bedoelde situatie van om het even welke kandidaat of inschrijver;3° in eender welk stadium van de gunningsprocedure van elke rechtspersoon de voorlegging eisen van zijn statuten of vennootschapsakten, eventueel vergezeld van een vertaling ervan indien die documenten niet opgesteld zijn in de taal of talen van de aanbestedende entiteit, evenals van elke wijziging van de inlichtingen betreffende zijn bestuurders of zaakvoerders. § 2. De aanbestedende entiteit die via elektronische middelen kosteloos toegang heeft tot de inlichtingen of documenten uitgaande van overheidsinstanties die haar in staat stellen de in artikel 41, § 1, bedoelde situatie van de betrokken kandidaten of inschrijvers na te gaan, stelt laatstgenoemden ervan vrij de in die artikelen bedoelde inlichtingen mee te delen of documenten voor te leggen.

De aanbestedende entiteit vermeldt in de opdrachtdocumenten de inlichtingen of documenten welke ze via elektronische weg zal opvragen. Zij vraagt zelf deze inlichtingen of documenten op en bewaart de resultaten ervan in het administratief dossier. Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 43.§ 1. Overeenkomstig artikel 63 van de wet wordt in elk stadium van de gunningsprocedure uitgesloten van de toegang ertoe, de kandidaat of inschrijver die bij rechterlijke beslissing dat in kracht van gewijsde is gegaan waarvan de aanbestedende entiteit in kennis is gesteld, veroordeeld is voor : 1° deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;2° omkoping als bedoeld in artikel 246 van het Strafwetboek;3° fraude als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002;4° witwassen van geld als bedoeld in artikel 5 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met het oog op de toepassing van deze paragraaf vraagt de aanbestedende entiteit aan de kandidaten of inschrijvers om de noodzakelijke inlichtingen of documenten over te leggen. Indien zij twijfels heeft over de persoonlijke situatie van die kandidaten of inschrijvers, kan zij de bevoegde binnenlandse of buitenlandse autoriteiten verzoeken om de inlichtingen die ze ter zake nodig acht.

De aanbestedende entiteit kan om dwingende redenen van algemeen belang afwijken van de in deze paragraaf bedoelde verplichting. § 2. Overeenkomstig artikel 63 van de wet kan in elk stadium van de gunningsprocedure worden uitgesloten van de toegang ertoe, de kandidaat of inschrijver die : 1° in staat van faillissement of van vereffening verkeert, die zijn werkzaamheden heeft gestaakt, die een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, of die in een overeenstemmende toestand verkeert als gevolg van een gelijkaardige procedure die bestaat in andere nationale reglementeringen;2° aangifte heeft gedaan van zijn faillissement, voor wie een procedure van vereffening of gerechtelijke reorganisatie aanhangig is, of die het voorwerp is van een gelijkaardige procedure bestaande in andere nationale reglementeringen;3° bij rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is geweest voor een misdrijf dat zijn professionele integriteit aantast;4° bij zijn beroepsuitoefening een ernstige fout heeft begaan;5° niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen;6° niet in orde is met de betaling van zijn belastingen volgens de Belgische wetgeving of die van het land waar hij gevestigd is;7° zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen bij het verstrekken van inlichtingen, opeisbaar bij toepassing van dit hoofdstuk, of die deze inlichtingen niet heeft verstrekt. § 3. Het bewijs dat de kandidaat of inschrijver zich niet in één van de gevallen, vermeld in de paragrafen 1 en 2, bevindt, kan geleverd worden door : 1° voor paragraaf 1 en paragraaf 2, 1°, 2° of 3° : een uittreksel uit het strafregister of een evenwaardig document uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst en waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is voldaan;2° voor paragraaf 2, 5° en 6° : een attest uitgereikt door de bevoegde overheid van het betrokken land;3° voor paragraaf 2, 4° en 7° : elk middel dat de aanbestedende entiteit aannemelijk kan maken. Wanneer een document of attest als bedoeld in de punten 1° en 2° van het eerste lid, is vereist, niet wordt uitgereikt in het betrokken land of daarin niet alle in paragraaf 1 en in paragraaf 2, 1°, 2° of 3°, bedoelde gevallen worden vermeld, kan het worden vervangen door een verklaring onder eed of, in landen waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring van de betrokkene voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst. § 4. De aanbestedende entiteit kan in de opdrachtdocumenten toestaan dat de kandidaten of inschrijvers een verklaring op erewoord afleggen dat ze zich niet in één van de uitsluitingsgevallen bedoeld in paragrafen 1 en 2 bevinden. De opdrachtdocumenten kunnen bepalen dat ze deze verklaring afleggen door het enkele feit van deel te nemen aan de gunningsprocedure.

In deze gevallen gaat de aanbestedende entiteit de toestand na van : 1° de voor selectie in aanmerking komende kandidaten, alvorens de selectiebeslissing te nemen;2° de als opdrachtnemer in aanmerking komende inschrijver, alvorens de gunningsbeslissing te nemen.

Art. 44.De bepalingen van deze afdeling zijn individueel toepasselijk op alle deelnemers die: 1° zich samen kandidaat stellen en de intentie hebben om, in geval van selectie, samen een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid op te richten;2° of samen een offerte indienen als combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Art. 45.Een kandidaat of een inschrijver kan zich voor welbepaalde opdrachten beroepen op de economische en financiële draagkracht, alsook op de technische en beroepsbekwaamheid van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten. In dat geval toont hij de aanbestedende entiteit aan dat hij zal beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen, met name door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten om de kandidaat of inschrijver dergelijke middelen ter beschikking te stellen. Op deze entiteiten is artikel 43 toepasselijk.

Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van kandidaten of van inschrijvers zich beroepen op de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

De aanbestedende entiteit kan in de opdrachtdocumenten voor een kandidaat of een inschrijver de mogelijkheid beperken om zich te beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer aan deze laatste het toegangsrecht is ontzegd op grond van artikel 64 van de wet.

Art. 46.Wanneer de aanbestedende entiteit de overlegging verlangt van door onafhankelijke instanties opgestelde verklaringen dat de kandidaat of inschrijver aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoet, dient ze te verwijzen naar kwaliteitsbewakingsregelingen die op de Europese normenreeksen op dit terrein zijn gebaseerd en die zijn gecertificeerd door instanties die voldoen aan de Europese normenreeks voor certificering. Ze erkent gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Ze aanvaardt eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het vlak van kwaliteitsbewaking.

Art. 47.Wanneer de aanbestedende entiteit voor een opdracht voor werken of diensten, en enkel in passende gevallen, de overlegging verlangt van een door onafhankelijke instanties opgestelde verklaring dat de kandidaat of inschrijver aan bepaalde normen inzake milieubeheer voldoet, verwijst ze naar het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of naar normen inzake milieubeheer die gebaseerd zijn op de desbetreffende Europese of internationale normen die gecertificeerd zijn door instanties die beantwoorden aan het recht van de Europese Unie of aan de toepasselijke Europese of internationale normen voor certificering. Ze erkent gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Ze aanvaardt tevens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het vlak van milieubeheer. HOOFDSTUK 6. - Gunning bij onderhandelingsprocedure

Art. 48.Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, zijn niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking : - de artikelen 5, 38 en 40; - hoofdstuk 5.

Artikel 43, §§ 1 en 2, 5° en 6°, is evenwel toepasselijk op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking.

Art. 49.Overeenkomstig de artikelen 67 en 68 van de wet van 15 juni 2006, wordt bij een onderhandelingsprocedure, de opdracht gegund, hetzij aan de inschrijver die de laagste offerte heeft ingediend, hetzij aan de inschrijver die de offerte heeft ingediend die de economisch voordeligste is vanuit het oogpunt van de aanbestedende entiteit. In dit laatste geval specificeert de aanbestedende entiteit in de opdrachtdocumenten de weging van elk gunningscriterium. Deze weging kan eventueel worden uitgedrukt binnen een vork met een passend verschil tussen minimum en maximum. Indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, worden de criteria vermeld in dalende volgorde van belangrijkheid.

Het vorige lid is niet toepasselijk op : 1° de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet;2° de diverse gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking waarvoor slechts één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden geraadpleegd.

Art. 50.De aanbestedende entiteit onderhandelt met de inschrijvers over hun offertes om de beste offerte te kiezen vanuit haar oogpunt. HOOFDSTUK 7. - Specifieke of aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Dynamisch aankoopsysteem

Art. 51.Bij het opzetten van een dynamisch aankoopsysteem binnen de voorwaarden van artikel 67bis van de wet gaat de aanbestedende entiteit als volgt te werk : 1° ze maakt een aankondiging van opdracht bekend opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr.842/2011, geeft daarbij aan dat het om een dynamisch aankoopsysteem gaat en vermeldt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 41, § 1, de gunningscriteria en het internetadres waar de opdrachtdocumenten kunnen worden geraadpleegd; 2° in de opdrachtdocumenten verstrekt ze nadere gegevens over onder andere de aard van de overwogen leveringen of diensten voor courant gebruik, alle nodige informatie omtrent het aankoopsysteem, de looptijd ervan, de gebruikte elektronische apparatuur en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding;3° tegelijk met de bekendmaking van de opdracht en tot aan het afsluiten van het systeem biedt ze langs elektronische weg een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang tot de opdrachtdocumenten.

Art. 52.Elke leverancier of dienstverlener heeft tijdens de gehele duur van het dynamisch aankoopsysteem de mogelijkheid een indicatieve offerte in overeenstemming met de opdrachtdocumenten in te dienen, teneinde tot het systeem te worden toegelaten, of zijn vorige indicatieve offerte te wijzigen. Elke gewijzigde indicatieve offerte geldt als een nieuwe indicatieve offerte.

De aanbestedende entiteit beslist over de selectie van de deelnemer en beoordeelt zijn indicatieve offerte binnen een termijn van vijftien dagen na de indiening. Ze kan de beoordelingsperiode echter verlengen, op voorwaarde dat er intussen geen in mededingingstelling gebeurt.

Art. 53.Voor elke specifieke opdracht gebeurt een in mededingingstelling overeenkomstig artikel 54.

Vooraleer daartoe over te gaan maakt de aanbestedende entiteit een vereenvoudigde aankondiging van opdracht bekend opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011. Daarin worden de geïnteresseerde leveranciers of dienstverleners uitgenodigd om overeenkomstig artikel 52 een indicatieve offerte in te dienen binnen een termijn van ten minste vijftien dagen te rekenen vanaf de verzendingsdatum van de vereenvoudigde aankondiging. De deelnemers die reeds in het systeem zijn aanvaard, kunnen eventueel een nieuwe indicatieve offerte indienen. In deze gevallen gaat de aanbestedende entiteit pas over tot de in mededingingstelling na beslist te hebben over de selectie van de nieuwe deelnemers en na alle binnen deze termijn ingediende indicatieve offertes beoordeeld te hebben.

Art. 54.De aanbestedende entiteit nodigt alle in het systeem aanvaarde deelnemers uit om voor elke specifieke opdracht die binnen dat systeem zal worden geplaatst een definitieve offerte in te dienen.

Daartoe stelt ze een voldoende lange termijn vast. In de uitnodiging kunnen desgevallend de gunningscriteria worden gepreciseerd.

Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten kan de inschrijver in zijn definitieve offerte verwijzen naar het geheel of een deel van zijn indicatieve offerte.

De aanbestedende entiteit gunt de opdracht aan de inschrijver die de beste offerte heeft ingediend op grond van het gunningscriterium of de gunningscriteria.

Art. 55.De looptijd van een dynamisch aankoopsysteem mag niet meer dan vier jaar bedragen vanaf de eerste in mededingingstelling overeenkomstig artikel 54, behalve in behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke gevallen.

Aan de leveranciers of dienstverleners mogen, in welk stadium van het systeem dan ook, geen administratiekosten worden aangerekend. Afdeling 2. - Elektronische veiling

Art. 56.De elektronische veiling kan worden aangewend in de gevallen bedoeld in artikel 67ter van de wet, op voorwaarde dat de prijs het enige gunningscriterium is.

Art. 57.Om gebruik te kunnen maken van een elektronische veiling, vermeldt de aanbestedende entiteit deze mogelijkheid in de initiële aankondiging van opdracht.

De opdrachtdocumenten bevatten onder andere de volgende informatie : 1° de informatie die tijdens de elektronische veiling ter beschikking van de inschrijvers zal worden gesteld en het tijdstip waarop;2° relevante informatie betreffende het verloop van de elektronische veiling;3° de voorwaarden waaronder de inschrijvers een bod kunnen doen en met name de vereiste minimumverschillen die in voorkomend geval voor de biedingen vereist zijn;4° relevante informatie betreffende het gebruikte elektronisch systeem en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding.

Art. 58.Alvorens over te gaan tot de elektronische veiling, doet de aanbestedende entiteit een eerste volledige beoordeling van de ingediende offertes.

Alle inschrijvers die voldoen aan de door de aanbestedende entiteit bepaalde eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 41, § 1, en die een regelmatige offerte hebben ingediend, worden tegelijkertijd via elektronische middelen uitgenodigd om nieuwe prijzen in te dienen.

De uitnodiging bevat eventueel aangepaste informatie voor de individuele verbinding met het gebruikte elektronisch systeem. Ze preciseert de datum en het aanvangsuur van de elektronische veiling evenals, in voorkomend geval, de opeenvolgende fases en hun tijdschema en afsluitingswijze.

De elektronische veiling kan pas beginnen na het verstrijken van een termijn van minstens vijf dagen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging.

Art. 59.§ 1. In afwijking van artikel 40, § 1, worden de biedingen niet elektronisch ondertekend, maar is de inschrijver erdoor gebonden indien ze worden ingediend op de wijze bepaald in de opdrachtdocumenten en eventueel de uitnodiging. § 2. Tijdens de duur van de veiling en elke fase ervan deelt de aanbestedende entiteit ogenblikkelijk aan alle inschrijvers ten minste de informatie mee die hen de mogelijkheid biedt op elk moment hun rangschikking te kennen. De aanbestedende entiteit kan ook informatie betreffende de prijzen van de andere inschrijvers meedelen indien dat in de opdrachtdocumenten is vermeld. Ze kan tevens op ieder ogenblik meedelen hoeveel inschrijvers aan de fase van de veiling deelnemen, maar in geen geval hun identiteit bekendmaken.

Noch gedurende de veiling, noch na afloop ervan, kan de inschrijver zijn laatste bod intrekken.

Art. 60.De aanbestedende entiteit kiest een of meer van de onderstaande wijzen om de elektronische veiling af te sluiten : 1° op de datum en het uur vermeld in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling;2° wanneer er geen nieuwe prijzen meer worden ontvangen die beantwoorden aan de vereiste minimumverschillen.In dit geval preciseert de aanbestedende entiteit in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling de termijn die ze na ontvangst van de laatste bieding in acht zal nemen alvorens de veiling af te sluiten; 3° wanneer alle fases van de veiling die in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling zijn vermeld, afgehandeld zijn.

Art. 61.Na de sluiting van de elektronische veiling gunt de aanbestedende entiteit de opdracht op basis van het resultaat van de veiling.

Wanneer meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden, gaat de aanbestedende overheid bij aanbesteding over tot een elektronische loting. Bij onderhandelingsprocedure kiest zij in dat geval tussen een elektronische loting of een laatste onderhandeling over de prijs. Afdeling 3. - Ontwerpenwedstrijd

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury

Art. 62.De ontwerpenwedstrijd leidt hetzij tot de keuze van één of meer ontwerpen, hetzij tot deze keuze gepaard gaande met de gunning van een opdracht voor diensten op grond van artikel 66, § 2, 5°, van de wet.

De wedstrijd kan ook de keuze van een ontwerper beogen, zonder dat deze keuze gekoppeld is aan een uitgewerkt ontwerp. In die zin kan het woord "ontwerp" in deze afdeling eveneens betrekking hebben op een "ontwerper voor een bepaald project".

Deze keuzes gebeuren op basis van de beoordelingscriteria.

Art. 63.§ 1.Voor een ontwerpenwedstrijd gelden naast de voorschriften van artikel 67quinquies, tweede lid van de wet de volgende regels : 1° de aanbestedende entiteit bepaalt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 41, § 1, en vermeldt deze eisen in de aankondiging van de wedstrijd.De kwalitatieve selectiecriteria dienen duidelijk en niet-discriminerend te zijn; 2° indien de wedstrijd een eerste fase met de indiening van aanvragen tot deelneming omvat, is het aantal geselecteerden dat wordt uitgenodigd om een ontwerp in te dienen voldoende om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen;3° de beoordelingscriteria worden vermeld in de aankondiging van de wedstrijd. § 2. De wedstrijddocumenten bepalen de samenstelling van de jury en haar wijze van optreden.

De jury bestaat uitsluitend uit natuurlijke personen, minimum vijf in aantal, die onafhankelijk zijn van de deelnemers aan de wedstrijd.

Minstens één van hen behoort niet tot de aanbestedende entiteit.

Indien van de deelnemers aan de wedstrijd een bijzondere beroepskwalificatie vereist wordt, beschikt minstens één derde van de juryleden over diezelfde of een gelijkwaardige beroepskwalificatie.

De wedstrijddocumenten bepalen of de jury een beslissings- of adviesbevoegdheid heeft. De jury is autonoom en moet in elk geval haar advies of beslissing motiveren. § 3. De wedstrijddocumenten bepalen het eventueel toekennen van prijzengeld voor de best gerangschikte ontwerpen of van vergoedingen voor de deelnemers. Het prijzengeld wordt door de aanbestedende entiteit toegekend met verplicht behoud van de door de jury opgestelde rangschikking. De aanbestedende entiteit kan het prijzengeld of de vergoedingen ook geheel of gedeeltelijk niet toekennen indien ze oordeelt dat de ontwerpen niet voldoen. § 4. De wedstrijddocumenten bepalen nauwkeurig de respectieve rechten van de aanbestedende entiteit en de ontwerpers inzake de eigendom en het gebruik van de ontwerpen.

Art. 64.De ontwerpen worden anoniem aan de jury voorgesteld. De anonimiteit wordt geëerbiedigd tot de beslissing of het advies van de jury bekend is.

Vóór het verstrijken van de termijn voor ontvangst van de ontwerpen neemt de jury geen kennis van de inhoud ervan.

Ze evalueert de ontwerpen op grond van de criteria bedoeld in artikel 63, § 1, 5°.

Ze stelt een door alle leden ondertekend proces-verbaal op, waarin ze de keuze van de ontwerpen motiveert op basis van hun afzonderlijke verdiensten en waarin ze haar opmerkingen en de eventuele punten die verduidelijking vergen, opneemt.

De deelnemers kunnen desgevallend worden uitgenodigd om de in het proces-verbaal vermelde opmerkingen en vragen te beantwoorden.

Van de dialoog tussen de juryleden en de deelnemers wordt eveneens een volledig proces-verbaal opgesteld.

Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking

Art. 65.§ 1. De ontwerpenwedstrijd is onderworpen aan de verplichte voorafgaande bekendmaking in de volgende gevallen : 1° wanneer de ontwerpenwedstrijd georganiseerd wordt in het kader van de gunningsprocedure van een opdracht voor diensten waarvan het geraamde bedrag, met inbegrip van het totale bedrag van de premies en de betalingen aan de deelnemers, gelijk is aan of hoger is dan de drempel vermeld in artikel 22;2° in alle gevallen van ontwerpenwedstrijd waarvoor het totale bedrag van de premies en de betalingen aan de deelnemers gelijk is aan of hoger is dan de drempel vermeld in artikel 22.Het geraamde bedrag van de opdracht die achteraf kan worden geplaatst, wordt ook in aanmerking genomen, tenzij de aanbestedende entiteit de plaatsing van deze opdracht heeft uitgesloten in de aankondiging van ontwerpenwedstrijd. § 2. De aanbestedende entiteit moet de datum van verzending kunnen bewijzen.

Art. 66.Inzake de bekendmakingsvoorschriften van hoofdstuk 3 zijn enkel de artikelen 19 tot 22 van toepassing op de wedstrijd.

De aankondiging van wedstrijd wordt bekendgemaakt volgens het model opgenomen in de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011.

Art. 67.Wanneer het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande bekendmaking verplicht is of die betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet die de drempel vermeld in artikel 22 bereiken, wordt een aankondiging van de resultaten van de wedstrijd bekendgemaakt volgens het model opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011.

De aankondiging wordt naar het Publicatieblad van de Europese Unie verzonden binnen een termijn van twee maanden na de keuze van het ontwerp of de ontwerpen. Zij mag eveneens naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden worden.

Bepaalde gegevens betreffende de resultaten van de wedstrijd mogen niet meegedeeld worden indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen, of de eerlijke mededinging tussen de dienstverleners zou kunnen schaden.

TITEL 3. - Opdrachten geplaatst door bepaalde overheidsbedrijven of inzake de productie van elektriciteit

Art. 68.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de opdrachten van de overheidsbedrijven bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de wet, wanneer de geraamde waarde van die opdrachten de drempels vermeld in artikel 22 van dit besluit bereiken.

Deze bepalingen zijn onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de opdrachten van de aanbestedende overheden bedoeld in artikel 72, tweede lid, van de wet voor de opdrachten die betrekking hebben op de productie van elektriciteit.

TITEL 4. - Slotbepalingen

Art. 69.Indien de Eerste Minister of de minister bevoegd voor economie daarom verzoekt, worden alle nodige statistische en andere gegevens met betrekking tot gegunde opdrachten, die onder de toepassing van de wet en dit besluit vallen, aan hen meegedeeld volgens de nadere regels die zij in overleg met de gewestelijke overheden bepalen.

Art. 70.De aanbestedende entiteit bewaart alle documenten betreffende de gunning van de opdracht of van de concessie voor openbare werken ten minste gedurende tien jaar vanaf de gunningsdatum of, eventueel, vanaf de datum waarop werd afgezien van het gunnen van de opdracht.

De volgende informatie mag op een elektronische drager worden bewaard : - een schriftelijk stuk dat is opgesteld met elektronische middelen conform artikel 40, § 1; - een schriftelijk stuk dat niet is opgesteld met elektronische middelen conform artikel 40, § 1, en geen verplichte handtekening noch paraaf bevat; - de gegevens betreffende het verloop van het dynamisch aankoopsysteem of de elektronische veiling of een andere elektronisch gevoerde gunningsprocedure.

De toepassing van dit artikel doet geen afbreuk aan de naleving van een langere bewaartermijn opgelegd ingevolge regels die verband houden met bepaalde soorten opdrachten of door andere bijzondere bepalingen.

Art. 71.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2013.

Het koninklijk besluit van 18 juni 2006 betreffende de mededinging in het raam van de Europese Gemeenschap van sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten blijven evenwel toepasselijk op de overheidsopdrachten, de opdrachten en de concessies voor openbare werken die vóór 1 juli 2013 zijn bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie of in het Bulletin der Aanbestedingen, alsook voor de overheidsopdrachten, de opdrachten en de concessies voor openbare werken waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vóór deze datum werd uitgenodigd tot het indienen van een aanvraag tot deelneming of van een offerte.

Art. 72.De Eerste Minister, de minister bevoegd voor economie en de minister bevoegd voor administratieve vereenvoudiging zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Administratieve Vereenvoudiging, O. CHASTEL De Minister van Overheidsbedrijven, J.-P. LABILLE

BIJLAGE 1 Overheidsbedrijven volgens artikel 3 van het koninklijk besluit - Brussels Airport Company; - EBCF, de beheersmaatschappij van de luchthaven van Cerfontaine.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 24 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Administratieve Vereenvoudiging, O. CHASTEL De Minister van Overheidsbedrijven J.-P. LABILLE

BIJLAGE 2 NUTS Code BE BELGIE * BE 1 BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST o BE10 Brussels Hoofdstedelijk Gewest * BE100 Arr. van Brussel-Hoofdstad * BE2 VLAAMS GEWEST o BE21 Prov. Antwerpen * BE211 Arr. Antwerpen * BE212 Arr. Mechelen * BE213 Arr. Turnhout o BE22 Prov. Limburg (B) * BE221 Arr. Hasselt * BE222 Arr. Maaseik * BE223 Arr. Tongeren o BE23 Prov. Oost-Vlaanderen * BE231 Arr. Aalst * BE232 Arr. Dendermonde * BE233 Arr. Eeklo * BE234 Arr. Gent * BE235 Arr. Oudenaarde * BE236 Arr. Sint-Niklaas o BE24 Prov. Vlaams-Brabant * BE241 Arr. Halle-Vilvoorde * BE242 Arr. Leuven o BE25 Prov. West-Vlaanderen * BE251 Arr. Brugge * BE252 Arr. Diksmuide * BE253 Arr. Ieper * BE254 Arr. Kortrijk * BE255 Arr. Oostende * BE256 Arr. Roeselare * BE257 Arr. Tielt * BE258 Arr. Veurne BE3 REGION WALLONNE o BE31 Prov. Brabant wallon * BE310 Arr. Nivelles o BE32 Prov. Hainaut * BE321 Arr. Ath * BE322 Arr. Charleroi * BE323 Arr. Mons * BE324 Arr. Mouscron * BE325 Arr. Soignies * BE326 Arr. Thuin * BE327 Arr. Tournai o BE33 Prov. Liège * BE331 Arr. Huy * BE332 Arr. Liège * BE334 Arr. Waremme * BE335 Arr. Verviers - communes francophones * BE336 -Bezirk Verviers - Deutschsprachige Gemeinschaft o BE34 Prov. Luxembourg (B) * BE341 Arr. Arlon * BE342 Arr. Bastogne * BE343 Arr. Marche-en-Famenne * BE344 Arr. Neufchâteau * BE345 Arr. Virton o BE35 Prov. Namur * BE351 Arr. Dinant * BE352 Arr. Namur * BE353 Arr. Philippeville BEZ EXTRA-REGIO o BEZZ Extra-Regio * BEZZZ Extra-Regio Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 24 juni 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Administratieve Vereenvoudiging, O. CHASTEL De Minister van Overheidsbedrijven, J.-P. LABILLE

^