gepubliceerd op 17 oktober 2023
Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten van een tweede projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de productie en het gebruik van waterstof en waterstofderivaten
12 OKTOBER 2023. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten van een tweede projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de productie en het gebruik van waterstof en waterstofderivaten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerpbesluit beoogt, ter uitvoering van artikel 15 van de
wet van 21 mei 2023Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
21/05/2023
pub.
07/06/2023
numac
2023020122
bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
Wet houdende diverse bepalingen inzake energie
sluiten houdende diverse bepalingen inzake energie, de modaliteiten van een tweede projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de productie en het gebruik van waterstof en waterstofderivaten, vast te stellen. Het doel van deze oproep is om potentiële kandidaten uit te nodigen om in het kader van het Klimaat-, transitie- en relance fonds projectvoorstellen in te dienen.
De aard van de toegewezen ontvangsten en de aard van de goedgekeurde uitgaven van het Klimaat, transitie en relance fonds zijn nader bepaald in de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, met name de rubriek 06-01 van de tabel die aan de genoemde wet is gehecht, ingevoegd bij artikel 91 van de Programmawet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 20/12/2020 pub. 30/12/2020 numac 2020044541 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten. Fiche I-1.15 van het Plan voor Herstel en Veerkracht voor België merkt de financiering van een industriële waardeketen voor de waterstofeconomie als een prioritaire maatregel aan. Deze maatregel kadert in de federale H2-strategie, zoals laatst bijgewerkt op 12 oktober 2022 en gepubliceerd op de website van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Waterstof biedt nieuwe perspectieven om de energietransitie te verwezenlijken van sommige toepassingen waarvoor elektrificatie technisch niet haalbaar of economisch niet realistisch is. Zo kan de snelle uitrol van een robuuste waterstofmarkt het decarboniseren van o.a. bepaalde industriële activiteiten versnellen. Het is hiervoor van essentieel belang dat innovatieve waterstoftechnologieën zo spoedig mogelijk hun weg vinden naar de commerciële markt. Gezien de onzekerheid en commerciële risico's die vandaag nog bestaan in de zich ontwikkelende waterstofmarkt, hebben projectontwikkelaars bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën, na de fase van fundamenteel onderzoek, evenwel vaak moeite om de vereiste financiering te verwerven voor de meer praktische ontwikkelingsfase.
Bijgevolg wordt beoogd om innovatieve waterstofprojecten te stimuleren die een groot potentieel hebben om de energietransitie sneller te doen verlopen, zodat ze sneller tot wasdom komen en kunnen worden opgeschaald voor commercieel gebruik.
In artikel 2, § 1, wordt gepreciseerd dat de oproep betrekking heeft op "projectvoorstellen die de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en/of de demonstratie van technologieën en/of infrastructuur voor de productie en/of het gebruik van waterstof en/of waterstofderivaten tot doel hebben". In artikel 6, 3° wordt bepaald dat het project moet aantonen dat het voldoet aan de in artikel 25, artikel 26, artikel 26bis, artikel 36 of artikel 41 en in hoofdstuk I van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun verenigbaar met de interne markt worden verklaard op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag (hierna: "de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde voorwaarden").
Artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening inzake "steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojectenprojecten" maakt een onderscheid tussen "fundamenteel onderzoek", "industrieel onderzoek" en "experimentele ontwikkeling". De Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie1 bepaalt in voetnoot 60 dat "Praktisch gezien, en tenzij wordt aangetoond dat in individuele gevallen een andere schaal moet worden gehanteerd, kunnen de verschillende O&O-categorieën ook worden geacht overeen te komen met de Technology Readiness Levels (TR[L]'s) 1 (fundamenteel onderzoek), 2-4 (industrieel onderzoek) en 5-8 (experimentele ontwikkeling)".
Het begrip "ontwikkeling" in artikel 2, § 1, is ruimer dan het begrip "experimentele ontwikkeling" in de algemene groepsvrijstellingsverordening en omvat ook projectvoorstellen met een TRL hoger dan 8. Voor die projectvoorstellen kan een beroep worden gedaan op artikel 36 ("investeringssteun voor milieubescherming, met inbegrip van decarbonisatie) of artikel 41 ("investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling") van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor zover ze binnen de federale bevoegdheden vallen.
Wat betreft de bevoegdheid van de federale overheid om het voorliggende besluit aan te nemen, wordt het volgende opgemerkt.
De federale overheid is bevoegd voor de productie van energie (artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, hierna "BWHI"). Met productie van energie wordt de omzetting van een energiebron naar een energiedrager of -vector bedoeld (bv. de omzetting van wind naar elektriciteit via een windmolen, de omzetting van aardgas naar elektriciteit met een STEG centrale, de omzetting van zonne-instraling naar elektriciteit via een PV-paneel en omvormer, ...), of ook de omzetting tussen energievectoren (bv. de omzetting van elektriciteit naar waterstof via elektrolyse).
Energiedragers of -vectoren worden geproduceerd op basis van energiebronnen en zijn producten die worden verhandeld op de energiemarkt en die rechtstreeks kunnen worden ingezet voor het leveren of van energiediensten (bv. elektriciteit, methaan, olieproducten, waterstof,...). Energiebronnen daarentegen worden ontgonnen of opgevangen uit de omgeving met het oog op de productie van energiedragers (bv zonne-instraling, wind, aardgas, ...).
De bevoegdheid inzake de productie van energie heeft niet alleen betrekking op de eigenlijke regulering van de energieproductie of het vergunningsbeleid. Deze bevoegdheid omvat ook de mogelijkheid om de uitbouw en het behoud van het energieproductiepark financieel te ondersteunen en ontwikkeling van de noodzakelijke technologieën te bevorderen (Advies RvS 54.884/3 van 20 januari 2014).
Op de principiële bevoegdheid van de federale overheid inzake de productie van energie kan slechts uitzondering worden gemaakt wanneer de productie van energie volledig "inherent" is aan één van de aangelegenheden die aan de gewesten uitdrukkelijk zijn toegewezen (Advies RvS 49.272/3 van 15 maart 2011). Dat is bv. het geval wanneer de productie van energie onlosmakelijk verbonden is met de aangelegenheid van de nieuwe energiebronnen (artikel 6, § 1, VII, eerste lid, f), van de BWHI) of met de aangelegenheid van de terugwinning van energie door de nijverheid en andere gebruikers (artikel 6, § 1, VII, eerste lid, g), van de BWHI).
In elk geval kan er met betrekking tot de productie van waterstof vanuit de meest gangbare technologieën die vandaag gekend zijn niet gesteld worden dat deze productie onlosmakelijk verbonden is met de aangelegenheid van nieuwe energiebronnen.
Voor de productie van waterstof is elektriciteit vereist.
Elektriciteit kan worden opgewekt op basis van verschillende bestaande (nieuwe of niet-nieuwe) energiebronnen. Vaak zal het echter technisch niet mogelijk zijn om te achterhalen op basis van welke achterliggende energiebronnen de elektriciteit werd opgewekt die wordt gebruikt voor de productie van waterstof. Bovendien, zelfs als het wel mogelijk is om dit te achterhalen, dan betekent dit niet automatisch dat waterstof die geproduceerd wordt met "nieuwe energiebronnen", automatisch als een gewestelijke aangelegenheid in de zin van artikel 6, § 1, VII, eerste lid, f), van de BWHI zou moeten worden beschouwd, waarvoor de federale overheid niet bevoegd zou zijn.
Zo is het perfect mogelijk dat waterstof wordt geproduceerd op basis van elektriciteit afkomstig van nieuwe energiebronnen die buiten het territoriaal bevoegdheidsgebied van de gewesten zijn gelegen (bv. offshore windmolens gelegen in zeegebieden waarover de Belgische Staat jurisdictie uitoefent of elektriciteitsproductie-installaties die gelegen zijn in het buitenland en dus buiten het territoriale bevoegdheidsgebied van de gewesten vallen). De federale overheid is vanzelfsprekend bevoegd om de productie van dergelijke waterstof te stimuleren, door te voorzien in een financiële ondersteuning.
De gehanteerde techniek voor de productie van waterstof kan, voor zover dit in de praktijk al een bruikbaar criterium zou zijn, in het licht van de bevoegdheidsverdeling dan ook geen bepalend criterium zijn om vast te stellen welke overheid bevoegd is om ter zake een regeling te treffen.
Het voorliggende besluit is in principe van toepassing op alle vormen van waterstof, zonder dat er een specifieke vereiste wordt opgelegd inzake de oorsprong van de energie voor de productie van de primaire energiedrager (elektriciteit) waarmee de waterstof wordt geproduceerd.
Het voorliggende besluit bepaalt in dat verband enkel dat de vooropgestelde projecten in overeenstemming moeten zijn met de relevante Europeesrechtelijke verplichtingen. Concreet wil dit zeggen dat zij (i) geen ernstige afbreuk mogen doen aan de in artikel 9 van de Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van de Verordening (EU) 2019/2088 genoemde milieudoelstellingen ("Do no Significant Harm") en (ii) in overeenstemming moeten zijn met de principes van het Plan voor Herstel en Veerkracht voor België (hierna "PNRR"), goedgekeurd door het Uitvoeringsbesluit van de Raad van 6 juli 2021. De opzet en de strekking van de vooropgestelde financieringsregeling is, meer algemeen, om, in lijn met de federale waterstofstrategie, de productie van waterstof, als energiedrager of -vector, en de integratie van deze energiedrager in het energiesysteem, te stimuleren, ongeacht de achterliggende energiebron die wordt aangewend voor de productie ervan. Het toepassingsgebied van het voorliggende besluit is dus niet beperkt tot waterstof geproduceerd op basis van nieuwe of hernieuwbare bronnen.
Het voorliggende besluit regelt dan ook geenszins "de nieuwe energiebronnen" in de zin van artikel 6, § 1, VII, eerste lid, f), van de BWHI en is er evenmin "inherent" mee verbonden.
De projecten die op basis van het voorliggende besluit zullen worden gefinancierd, hebben, zoals gezegd, betrekking op (de rol van) waterstof als energiedrager of -vector, niet als energiebron.
Waterstof is als zodanig ook geen (nieuwe of niet-nieuwe) energiebron, aangezien waterstof niet wordt ontgonnen of opgevangen in de omgeving met het oog op het leveren van energiediensten. De projecten die op basis van het voorliggende besluit zullen worden gefinancierd, zijn dan ook niet van dien aard dat zij (de aanwending of het gebruik van) nieuwe energiebronnen als zodanig zouden regelen.
De projecten die op basis van het voorliggende besluit zullen worden gefinancierd, strekken er evenmin toe om installaties voor de productie van hernieuwbare energie op basis van nieuwe energiebronnen of installaties voor energierecuperatie te financieren, zoals windmolens, PV-installaties of topdruk-terugwinningsturbines.
Het toepassingsgebied van het voorliggende besluit is, zoals gezegd, ook niet beperkt tot waterstof geproduceerd op basis van nieuwe of hernieuwbare bronnen, maar tot alle vormen van waterstof. Ook de productie van waterstof door middel van bestaande en niet-hernieuwbare energiebronnen kan op grond van het voorliggende besluit in principe worden gesubsidieerd, mits is voldaan aan bepaalde voorwaarden. Met andere woorden, de projectoproep strekt er geenszins toe om "energiebronnen" als zodanig, laat staan (het gebruik van) "nieuwe energiebronnen" te subsidiëren, noch rechtstreeks, noch onrechtreeks.
Bij de beoordeling van de projectvoorstellen zal wel, overeenkomstig de Europeesrechtelijke verplichtingen ter zake, rekening moeten worden gehouden met welbepaalde milieudoelstellingen, zoals de overeenstemming van het project met het DNSH-criterium ("Do No Significant Harm") en de inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit het PNRR. Vanuit bevoegdheidsrechtelijk oogpunt bestaat er geen bezwaar dat dergelijke milieudoelstellingen door de federale overheid worden nagestreefd. Elke overheid kan immers in de uitoefening van haar eigen bevoegdheden maatregelen ten behoeve van het klimaat aannemen (Advies RvS 65.404/AV-65.405/AV van 4 maart 2019).
De federale overheid is bijgevolg bevoegd om de voorliggende regeling aan te nemen op grond van haar bevoegdheid inzake de productie van energie (artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI).
In tegenstelling tot wat sommige recente adviespraktijk van de Afdeling wetgeving van de Raad van State laat uitschijnen, is de
voormelde federale bevoegdheid inzake de productie van energie aan geen verdere bevoegdheidsrechtelijke beperkingen onderworpen. Het standpunt dat in het advies nr. 71.998/VR van 12 oktober 2022 en in het advies over de wettelijke grondslag van het voorliggende besluit (Advies RvS nr. 72.956/3 van 28 februari 2023) werd ingenomen door de Afdeling wetgeving van de Raad van State over de schaal van de
energieproductie kan niet worden bijgetreden. In deze adviespraktijk lijkt de Afdeling wetgeving van de Raad van State aan te nemen dat uit de zinsnede "wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven", bedoeld in artikel 6, § 1, VII, tweede lid, van de BWHI, zou voortvloeien "dat een substantiële of op zijn minst significante bijdrage moet voorliggen tot de energiebevoorrading van het land". Daardoor zou de federale overheid enkel bevoegd zijn voor de productie (en het vervoer) van energie in zoverre de schaal van het project voldoende groot zou zijn om tot een "substantiële of significante bijdrage" te kunnen besluiten. Toegepast op het voorliggende besluit, zou dit betekenen dat de federale overheid enkel bevoegd zou zijn voor het stimuleren van projecten die de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en/of de demonstratie van technologieën en/of infrastructuur voor de productie (en/of het gebruik) van waterstof en/of waterstofderivaten tot doel hebben, voor zover deze projecten, door hun omvang, rechtstreeks bijdragen aan de energiebevoorrading van het land.
Een dergelijke zienswijze kan echter niet gevolgd worden. De interpretatie waarbij de zinsnede "wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven" als een extra bevoegdheidsbeperkende drempel voor de federale overheid moet worden gelezen, gaat immers in tegen de letterlijke bewoordingen van artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI. De bijzondere wet spreekt immers van "te weten" (wat duidt op een exhaustieve opsomming) en niet van "voor zover" (wat duidt op een bijkomende voorwaarde), alvorens de verschillende federale voorbehouden bevoegdheden worden opgelijst.
Bovendien gaan deze adviezen in tegen eerdere adviespraktijk van de Raad van State én rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Zo stelde de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies van 15 maart 2011 in nr. 49.272/3 dat "de federale overheid bevoegd (is) voor de productie van energie, zonder dat (...) moet worden nagegaan of de betrokken productie van energie een technische en economische ondeelbaarheid vertoont dan wel kan worden geacht een "gewestelijk aspect" van het energiebeleid te vormen". Specifiek met betrekking tot de bevoegdheid voor het vervoer van energie, oordeelde het Grondwettelijk Hof in arrest nr. 21/2005 dat "wat betreft het vervoer van energie, (...) de bijzondere wet geen onderscheid volgens de grootte van de infrastructuren (maakt), zoals dat voor de stockering ervan wel het geval is". Dat kan voor de productie van energie onmogelijk anders zijn, aangezien zowel de bevoegdheid inzake de productie van energie als de bevoegdheid inzake het vervoer van energie hun grondslag vinden in artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI en in deze bepaling grammaticaal op identieke wijze worden omschreven.
De adviezen van de Raad van State waarin het bijkomende criterium van de "substantiële of op zijn minst significante bijdrage tot de energiebevoorrading van het land" wordt toegevoegd, verwijzen naar een eerder advies, met name nr. 72.004/VR van 6 oktober 2022. De Raad van State verliest echter uit het oog dat dat advies betrekking had op de opslag van energie, waar de bijzondere wetgever wél uitdrukkelijk heeft gepreciseerd dat de federale bevoegdheid zich enkel uitstrekt tot "grote infrastructuren". Deze precisering werd echter niet hernomen voor de productie (en het vervoer) van energie. Het is ook duidelijk dat het woord "grote" in artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI enkel betrekking heeft op de "infrastructuren voor de stockering" en niet op het vervoer en de productie van energie. Die laatste twee bevoegdheden zijn in artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI immers gescheiden van de bevoegdheid van de federale overheid inzake de "grote infrastructuren voor de stockering" door een puntkomma, wat erop wijst dat de bijzondere wetgever geenszins de bedoeling had dat het woord "grote" ook op deze bevoegdheden zou slaan.
Daarnaast verwijzen deze adviezen van de Raad van State naar rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (nr. 57/95) waarin het Hof uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet afleidt dat "de bijzondere wetgever dat bevoegdheidsvoorbehoud heeft gemaakt om de federale Staat ertoe in staat te stellen hetzij te blijven deelnemen aan het beheer van de ondernemingen en instellingen welke in de betrokken sectoren actief zijn, hetzij toezicht te blijven uitoefenen op de productie, de opslag en het transport van energie en hierbij op te treden in het belang van 's lands energiebevoorrading". De omstandigheid dat de bevoegdheid inzake de productie, de opslag en het vervoer van energie de federale overheid in staat stelt om op te treden in het belang van 's lands energiebevoorrading, betekent omgekeerd echter niet dat zij niet bevoegd zou zijn om op te treden wanneer de productie of het vervoer van energie niet significant bijdraagt tot de energiebevoorrading. Uit de parlementaire voorbereiding waar het Grondwettelijk Hof naar verwijst, blijkt niet dat de bevoegdheid van de federale overheid beperkt zou zijn tot interventies in functie van de energiebevoorrading. De federale overheid is dan ook van oordeel dat uit dit arrest onmogelijk kan voortvloeien dat de federale overheid alleen in die gevallen zou kunnen optreden.
Om bovenstaande redenen is de federale overheid bevoegd voor het voorliggende besluit op grond van haar bevoegdheid voor de productie van energie (artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI).
Aanvullend is er ook een bevoegdheidsrechtelijke grondslag te vinden bij de federale bevoegdheid inzake de bevoorradingszekerheid. De federale overheid is, op grond van artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI, in samenhang gelezen met artikel 6, § 1, VII, tweede lid, a), van de BWHI, immers ook bevoegd om de energiebevoorradingszekerheid van het land te waarborgen (GwH 21 januari 2016, nr. 8/2016 en advies RvS 54.884/3 van 20 januari 2014).
Dit veronderstelt ook dat de federale overheid moet kunnen optreden om de energiebevoorrading "toekomstbestendig" te maken. Het is, onder meer in het licht van de internationale en Europeesrechtelijke ambities en verplichtingen ter zake, noodzakelijk om reeds vandaag op te treden om in de energiebevoorrading te kunnen voorzien wanneer dit niet meer kan op basis van conventionele energiedragers- of vectoren, zoals gas of olie. Bijgevolg is onderzoek naar en ontwikkeling van technologieën die een rol kunnen opnemen in het garanderen van de energiebevoorradingszekerheid in een context van de uitfasering van fossiele energiebronnen noodzakelijk.
Tot slot kan de federale overheid zich, bijkomend, ook beroepen op haar bevoegdheid inzake wetenschappelijk onderzoek. Het voorliggende besluit richt zich namelijk uitdrukkelijk tot "projectvoorstellen die de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en/of de demonstratie van technologieën en/of infrastructuur voor de productie en/of het gebruik van waterstof en/of waterstofderivaten tot doel hebben". Op grond van artikel 6bis, § 2, 1°, van de BWHI kan de federale overheid wetenschappelijk onderzoek voeren of stimuleren dat nodig en nuttig is voor de uitoefening van haar eigen bevoegdheden.
Welnu, onderzoek naar de mogelijkheden van waterstof als energievector is onmiskenbaar nuttig en noodzakelijk in het kader van de federale bevoegdheid inzake de opslag, het vervoer en de productie van energie (artikel 6, § 1, VII, tweede lid, c), van de BWHI).
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Energie, T. VAN DER STRAETEN _______ Nota 1 PB 2022, C 414/1.
RAAD VAN STATE Afdeling Wetgeving
Eerste vakantiekamer De door de Minister van Energie op 27 juli 2023 ingediende aanvraag om advies over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de modaliteiten van een tweede projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de productie en het gebruik van waterstof en waterstofderivaten', ingeschreven op de rol van de afdeling Wetgeving van de Raad van State onder het nummer 74.335/1/V, werd op 12 september 2023 van de rol afgevoerd, overeenkomstig artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
12 OKTOBER 2023. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten van een tweede projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de productie en het gebruik van waterstof en waterstofderivaten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
Gelet op de verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit;
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, artikelen 121 tot 124;
Gelet op de programmawet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 20/12/2020 pub. 30/12/2020 numac 2020044541 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, artikel 91;
Gelet op de wet van 21 mei 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/05/2023 pub. 07/06/2023 numac 2023020122 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende diverse bepalingen inzake energie sluiten houdende diverse bepalingen inzake energie, artikel 15;
Gelet op het Nationaal Plan voor Herstel en Veerkracht voor België betreffende de financiering van een industriële waardeketen voor de waterstofeconomie, zoals goedgekeurd bij het Uitvoeringsbesluit van de Raad van 6 juli 2021 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor België;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 juli 2023;
Gelet op de adviesaanvraag binnen dertig dagen, die op 27 juli 2023 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "NPHV": het Nationaal Plan voor Herstel en Veerkracht voor België, met inbegrip van de bijlage, goedgekeurd door het Uitvoeringsbesluit van de Raad van 6 juli 2021 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor België;2° "minister": de minister bevoegd voor Energie; 3° "Algemene Directie Energie": de Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 4° "de kandidaat": een rechtspersoon die alleen deelneemt of een combinatie van rechtspersonen die samen deelnemen aan de oproep tot projectvoorstellen bedoeld in artikel 2, waarbij deze rechtspersonen in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie moeten zijn gevestigd;5° "begunstigde": de begunstigde van de subsidie toegekend op grond van dit besluit;6° "algemene groepsvrijstellingsverordening": de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun verenigbaar met de interne markt worden verklaard op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag, en de daaropvolgende wijzigingen; 7° "waterstof": elk product dat hoofdzakelijk bestaat uit waterstofmoleculen;8° "de federale waterstofstrategie": de Belgische federale waterstofstrategie, zoals laatst bijgewerkt op 12 oktober 2022 en aan de projectoproep, bedoeld in artikel 2, gevoegd.
Art. 2.§ 1. De Algemene Directie Energie organiseert een oproep tot het indienen van projectvoorstellen die de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en/of de demonstratie van technologieën en/of infrastructuur voor de productie en/of het gebruik van waterstof en/of waterstofderivaten tot doel hebben.
De projectoproep, bedoeld in het eerste lid, betreft het toekennen van een eenmalige financiële ondersteuning. § 2. Het totale beschikbare bedrag bedraagt 18.989.430,10 euro.
De maximale subsidie per project vloeit voort uit de verenigbaarheid met het staatssteunregime, en is in elk geval beperkt tot vijftien miljoen euro. HOOFDSTUK 2. - Ontvankelijkheid van de projectvoorstellen
Art. 3.Op straffe van niet-ontvankelijkheid dient de kandidaat uiterlijk op de laatste dag van de derde maand die volgt op de datum van de projectoproep, bedoeld in artikel 2, het aanvraagdossier, elektronisch in bij de Algemene Directie Energie via cleanhydrogenforcleanindustry@economie.fgov.be.
Als de kandidaat uit een combinatie van rechtspersonen bestaat, wordt het aanvraagdossier ingediend door de rechtspersoon die werd aangeduid om de combinatie in het kader van deze projectoproep te vertegenwoordigen.
Art. 4.§ 1. Het aanvraagdossier, bedoeld in artikel 3, bevat de volgende documenten: 1° het deelnemingsformulier dat door de Algemene Directie Energie ter beschikking wordt gesteld en dat door de indiener is ondertekend;2° het projectvoorstel, dat bestaat uit: a) een inhoudelijke voorstelling van het project;b) een plan van aanpak waarin in detail wordt beschreven hoe het project zal worden uitgevoerd, met inbegrip van een tijdsschema voor de uitvoering van het project;c) een gedetailleerde begroting voor de uitvoering van het project, met inbegrip van een cijfermatige berekening voor de totale duur van het project;d) een financieel plan, waarin de noodzaak voor en de toegevoegde waarde van de subsidie wordt uiteengezet en waarin wordt toegelicht wat de andere financieringsbronnen zullen zijn, alsook welke criteria zullen worden toegepast voor de toewijzing van kosten aan de subsidie;3° een lijst met referenties, waaruit blijkt dat de personen die daadwerkelijk betrokken zullen zijn bij de uitvoering van het project over de vereiste technische en professionele bekwaamheid beschikken;4° een document waarin op gedetailleerde wijze wordt aangetoond dat het project en de gevraagde steun voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6;5° een verklaring op eer waarin de indiener van het projectvoorstel verklaart dat hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7;6° de statuten van de indiener van het projectvoorstel;7° de laatst goedgekeurde jaarrekening van de indiener van het projectvoorstel of, als die geen jaarrekening moet opstellen, enig gelijkwaardig document;8° een uittreksel van strafregister van de indiener of bij gebreke daarvan, een gelijkwaardig document dat is afgegeven door een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van het land van oorsprong of het land waar de indiener is gevestigd, waaruit blijkt dat de indiener zich niet in een uitsluitingsgrond bevindt, of bij gebreke daarvan een ondertekende verklaring op eer. Als het projectvoorstel waarvoor steun wordt gevraagd onder meer dan één van de categorieën opgesomd in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening valt, dan bevat het document, bedoeld in het eerste lid, 4°, tevens een duidelijke onderverdeling van elk van de voor steun in aanmerking komende kosten overeenkomstig voornoemde categorieën.
De verdere modaliteiten zullen nader worden gespecificeerd bij de publicatie van de oproep tot het indienen van de projecten. § 2. Als de kandidaat uit een combinatie van rechtspersonen bestaat, bevat het aanvraagdossier bovendien: 1° het bewijs dat elke lid van de combinatie aan de ondertekenaar van het deelnemingsformulier volmacht heeft verleend om de combinatie in het kader van deze projectoproep te vertegenwoordigen;2° voor elke betrokken rechtspersoon afzonderlijk de documenten, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 5° tot en met 8°.
Art. 5.Binnen tien werkdagen na ontvangst van een projectvoorstel stuurt de Algemene Directie Energie per e-mail een ontvangstbevestiging aan de indiener van het projectvoorstel, waarin wordt verklaard dat het dossier ontvankelijk is of waarin de nog in te dienen stukken worden verduidelijkt.
De ontbrekende stukken worden op straffe van niet-ontvankelijkheid van het projectvoorstel binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verzoek aan de Algemene Directie Energie bezorgd via cleanhydrogenforcleanindustry@economie.fgov.be . HOOFDSTUK 3. - Selectie van de projectvoorstellen
Art. 6.Om te worden geselecteerd door de Algemene Directie Energie, moet het projectvoorstel ontvankelijk zijn en aantonen dat het aan de volgende criteria voldoet: 1° het project heeft betrekking op onderzoek naar, de ontwikkeling en/of de demonstratie van technologieën en/of infrastructuur voor de productie en/of het gebruik van waterstof en/of waterstofderivaten;2° het project valt onder de bevoegdheid van de federale overheid als bedoeld in titel II van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen;3° het project voldoet aan de in artikel 25, artikel 26, artikel 26bis, artikel 36 of artikel 41 en in hoofdstuk I van de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde voorwaarden; 4° de gevraagde subsidie bedraagt minstens 100.000 euro en maximum 15 miljoen euro; 5° de gevraagde subsidie bedraagt maximum 70% van de totale projectbegroting;6° het project is nog niet in uitvoering op de datum van indiening van de aanvraag;7° het project moet uiterlijk op 20 december 2025 kunnen worden afgerond;8° het project zal overeenkomstig artikel 17 van de Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van de Verordening (EU) 2019/2088 geen ernstige afbreuk doen aan de in artikel 9 van voormelde verordening genoemde milieudoelstellingen ("Do no Significant Harm");9° het project is in overeenstemming met het NPHV.
Art. 7.§ 1. Om te worden geselecteerd door de Algemene Directie Energie, moet de indiener van het projectvoorstel op de uiterste datum van indiening van het projectvoorstel aan de volgende selectiecriteria voldoen: 1° hij beschikt over voldoende economische en financiële draagkracht om het voorgestelde project uit te voeren;2° hij beschikt over voldoende technische en professionele bekwaamheid om het project uit te voeren;3° hij heeft geen fiscale schulden of achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;4° hij is niet in staat van faillissement, heeft geen verzoek tot gerechtelijke reorganisatie ingediend, en is geen onderneming in moeilijkheden als vermeld in artikel 2, punt 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;5° er staat ten aanzien van hem geen bevel tot terugvordering uit ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;6° tenzij de indiener aantoont toereikende maatregelen te hebben genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen ondanks de toepassing van één van de hierna vermelde uitsluitingsgronden, mag hij niet door een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde veroordeeld zijn voor een van de volgende misdrijven: a) deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of in artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit; b) omkoping als bedoeld in artikelen 246 en 250 van het Strafwetboek of in artikel 3 van de Overeenkomst opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn of in artikel 2.1, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector; c) fraude als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/02/2002 pub. 15/05/2002 numac 2002015030 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1° Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995. 2° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996. 3° Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997. 4° Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996. 5° Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997 type wet prom. 17/02/2002 pub. 16/09/2005 numac 2005015127 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende Internationale Akten : 1ø Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaand de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Brussel op 26 juni 1995; 2ø Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, gedaan te Dublin op 27 september 1996; 3ø Tweede Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en gezamenlijke Verklaring, gedaan te Brussel op 19 juni 1997; 4ø Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europse Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, en Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996; 5ø Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lid-Staten van de Europese Unie betrokken zijn, gedaan te Brussel op 26 mei 1997. - Addendum sluiten;d) terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek of in de zin van de artikelen 1 of 3 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van een dergelijk misdrijf of strafbaar feit;e) witwassen van geld en financiering van terrorisme als bedoeld in artikel 5 van de wet van 11 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/01/1993 pub. 29/07/2013 numac 2013000488 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 11/01/1993 pub. 27/06/2012 numac 2012000391 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme of in de zin van artikel 1 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;f) kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad;g) het tewerkstellen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in de zin van artikel 35/7 van de wet van 12 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/04/1965 pub. 08/03/2007 numac 2007000126 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de bescherming van het loon der werknemers sluiten betreffende de bescherming van het loon der werknemers of in de zin van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van vreemde arbeiders. De hierboven onder a) tot f), bedoelde uitsluitingsgronden gelden slechts voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van de veroordeling. De hierboven onder g), bedoelde uitsluitingsgrond geldt slechts voor een periode van vijf jaar, vanaf de beëindiging van de inbreuk.
De economische en financiële draagkracht, bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt beoordeeld in het licht van de verklaring op eer, van de begroting, het financieel plan en de jaarrekening, vermeld in artikel 4, die de realistische aard van het projectvoorstel met betrekking tot de toereikendheid van de financiële middelen die voor de uitvoering van het voorgestelde project zijn voorzien, moeten aantonen.
De aanwezigheid van voldoende technische en professionele bekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt beoordeeld aan de hand van de lijst met referenties, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°. § 2. Als de kandidaat uit een combinatie van rechtspersonen bestaat, moet elke betrokken rechtspersoon afzonderlijk aan alle voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, voldoen.
In afwijking van het eerste lid is aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°, voldaan als alle betrokken rechtspersonen tezamen over voldoende economische en financiële draagkracht en over voldoende technische en professionele bekwaamheid beschikken om het project uit te voeren.
Art. 8.De Algemene Directie Energie kan zich bij de beoordeling van de criteria, vermeld in de artikelen 6 en 7, laten bijstaan door experten. HOOFDSTUK 4. - Beoordeling en rangschikking van de geselecteerde projectvoorstellen
Art. 9.De beoordeling en rangschikking van de geselecteerde aanvragen gebeurt door de Algemene Directie Energie op basis van volgende criteria en corresponderende wegingsfactoren: 1° 10 punten: de mate waarin het project bijdraagt aan de realisatie van één of meer van volgende pijlers van de federale waterstofstrategie: a) het positioneren van België als draaischijf voor de invoer en doorvoer van hernieuwbare moleculen voor Europa;b) het versterken van het Belgisch leiderschap in waterstoftechnologieën;c) het in het leven roepen van een robuuste waterstofmarkt;en d) het investeren in samenwerking voor een succesvolle uitvoering van de Belgische federale waterstofstrategie;2° 5 punten: de gevraagde steunintensiteit, zoals blijkt uit het financieel plan en aangetoond door de kandidaat via een analyse van het financieringstekort, waarbij een lagere intensiteit meer punten scoort;3° 5 punten: het niveau van technologische maturiteit van het voorgestelde project, waarbij een hoger niveau meer punten scoort;4° 10 punten: de organisatorische en procesmatige kwaliteit van het voorgestelde project, zoals blijkt uit het plan van aanpak;5° 5 punten: de vermeden broeikasgasemissies, dit wil zeggen in welke mate het project toekomstige broeikasgasemissies zal vermijden in vergelijking met de zogenaamde "best in class"-technologie voor de installatie waar het project zou worden uitgevoerd, waarbij een hoger niveau meer punten scoort;6° 5 punten: de bijdrage aan werkgelegenheid in België en aan de Belgische economie, waarbij de directe en indirecte effecten van het project worden bedoeld, waarbij een grotere bijdrage meer punten scoort;7° 5 punten: het innovatief of vooruitstrevend karakter.Met het innovatief karakter wordt bedoeld hoe het project innoveert ten opzichte van de best beschikbare technologieën. Met het vooruitstrevend karakter wordt bedoeld hoe het project zich onderscheidt van de bestaande technologie en hoe het project deze bestaande technologie verbetert of verder ontwikkelt, waarbij een hoger innovatief of vooruitstrevend karakter meer punten scoort.
Art. 10.§ 1. De Algemene Directie Energie stelt voor elk van de geselecteerde projectvoorstellen een advies op waarin zij het projectvoorstel beoordeelt op basis van de criteria, vermeld in artikel 9 en per criterium een score toekent waarvan de wijze van beoordeling ook verder verduidelijkt wordt in de oproep.
De Algemene Directie Energie kan aan de indiener van het projectvoorstel bijkomende inlichtingen vragen, wanneer de van hem verkregen informatie of documentatie onvolledig of onjuist is of lijkt te zijn, telkens met inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie. Het verzoek om inlichtingen en de verstrekte inlichtingen kunnen in geen geval leiden tot een wijziging van een essentieel element van het oorspronkelijke projectvoorstel. § 2. Na de beoordeling, bedoeld in paragraaf 1, stelt de Algemene Directie Energie een lijst op van de door haar geselecteerde projectvoorstellen, waarbij het projectvoorstel met de hoogste punten als eerste gerangschikt staat.
Een projectvoorstel moet een globale eindscore van minstens zestig procent halen om in de rangschikking te worden opgenomen. § 3. De Algemene Directie Energie kan zich bij de beoordeling, bedoeld in paragraaf 1, laten bijstaan door experten.
Art. 11.§ 1. De Koning beslist op basis van de rangschikking, bedoeld in artikel 10, § 2, welke van de ingediende projectvoorstellen worden gesubsidieerd.
De Koning kan, mits bijzondere motivering, afwijken van de rangschikking, bedoeld in artikel 10, § 2. § 2. De Koning is niet verplicht om het totaal beschikbare bedrag, vermeld in artikel 2, § 2, volledig op te gebruiken.
De subsidies worden in aflopende volgorde toegekend aan het eerst gerangschikte project.
In afwijking van het tweede lid kan een project waarvoor zowel overeenkomstig dit besluit als overeenkomstig het koninklijk besluit van tot vaststelling van de modaliteiten van een projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de invoer van waterstof een projectvoorstel werd ingediend, slechts subsidies ontvangen onder dit besluit als het geen subsidies kan ontvangen onder het koninklijk besluit van tot vaststelling van de modaliteiten van een projectoproep voor de bevordering van onderzoek naar, de ontwikkeling en de demonstratie van technologieën en infrastructuur voor de invoer van waterstof. § 3. Als er onvoldoende budget beschikbaar is om het eerstvolgende project in de rangschikking het gevraagde steunbedrag toe te kennen, dan komt dat project in zijn geheel niet voor subsidies in aanmerking.
Lager gerangschikte projectvoorstellen komen wel in aanmerking voor zover er voldoende budget beschikbaar is om het gevraagde steunbedrag toe te kennen. HOOFDSTUK 5. - De subsidie
Art. 12.Elke combinatie van steun die ter uitvoering van dit besluit wordt verleend met elke andere steun, ongeacht de bron, vorm en doel, is alleen mogelijk als deze combinatie voldoet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Als de toekenning van steun overeenkomstig de bepalingen van dit besluit tot overschrijding van de maximale steunintensiteiten dreigt te leiden, wordt het toe te kennen steunbedrag beperkt tot de laagste toepasselijke maximale steunintensiteit.
Als de overschrijding pas aan het licht komt nadat de genoemde steun is verleend, wordt het bedrag dat de maximale steunintensiteit overschrijdt, teruggevorderd.
Art. 13.De voorwaarden die van toepassing zijn op de toekenning en het gebruik van de subsidie worden nader omschreven in een overeenkomst die de minister met de begunstigde sluit.
De subsidie wordt toegekend onder voorwaarde van ondertekening van de subsidieovereenkomst
Art. 14.De Algemene Directie Energie is belast met het toezicht op de bestemming door de begunstigde van de toegekende subsidie.
De Algemene Directie Energie kan zich bij de uitoefening van dit toezicht laten bijstaan door experten.
Art. 15.De begunstigde bezorgt elk jaar aan de Algemene Directie Energie een schriftelijk rapport over de vordering van de uitvoering van het project en de bestemming van de subsidie. De uiterste datum voor de oplevering van dit rapport is opgenomen in het subsidieprotocol waarin de rapportering in detail wordt vastgelegd.
Na afloop van het project en uiterlijk op 20 december 2025 legt de begunstigde een eindrapport voor over het verloop en de resultaten van het project en werkt hij mee aan de evaluatie ervan.
De begunstigde brengt de Algemene Directie Energie onmiddellijk op de hoogte van elke gebeurtenis die een impact heeft of kan hebben op de continuïteit en de goede uitvoering van het project.
Art. 16.§ 1. Bij niet-naleving van de voorwaarden van dit besluit, de beslissing tot toekenning van de subsidie of de subsidieovereenkomst, vermeld in artikel 13, stelt de Algemene Directie Energie de begunstigde per aangetekende zending in gebreke om zich te voegen naar voormelde voorwaarden.
Als de begunstigde zich niet binnen de door de Algemene Directie Energie meegedeelde termijn in regel heeft gesteld, gaat de minister op verzoek van de Algemene Directie Energie over tot stopzetting van betaling en/of herziening van het subsidiebedrag. § 2. De minister beveelt de terugbetaling van de subsidie in de volgende gevallen: 1° de niet-naleving van de voorwaarden voor toekenning van de subsidie ondanks de ingebrekestelling bedoeld in paragraaf 1;2° het gebruik van de subsidie voor andere doeleinden dan die waarvoor zij werd toegekend;3° de niet-naleving van de wettelijke informatie- en consultatieprocedures in geval van collectief ontslag. Bij terugvordering wordt vanaf de datum van toekenning van de subsidie de Europese referentierentevoet voor terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun toegepast. HOOFDSTUK 6. - Slotbepaling
Art. 17.De termijnen bedoeld in dit besluit worden berekend overeenkomstig artikel 1.7 van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 18.De minister bevoegd voor Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 oktober 2023.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Energie, T. VAN DER STRAETEN