Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 juli 2011
gepubliceerd op 09 augustus 2011

Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2011021058
pub.
09/08/2011
prom.
15/07/2011
ELI
eli/besluit/2011/07/15/2011021058/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 JULI 2011. - Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, hierna « de wet » genoemd, heeft tot doel de gehele wetgeving te hervormen die tot op heden gebaseerd is op de wet van 24 december 1993 en op diverse koninklijke besluiten. Zoals opgemerkt tijdens de parlementaire voorbereiding, beoogt de nieuwe wet ook de omzetting van de meeste niet-dwingende bepalingen van de Europese Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG van 31 maart 2004. De dwingende bepalingen van de bedoelde richtlijnen werden reeds omgezet middels een aanpassing van de wet van 24 december 1993 en haar uitvoeringsbesluiten.

Dit ontwerp van koninklijk besluit zorgt voor de uitvoering van titel II van de wet. Het besluit behandelt evenwel niet de overheidsopdrachten en de opdrachten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten, gemeenzaam « speciale sectoren » genoemd. Het bevat evenmin de specifieke voorschriften die van toepassing zijn op de overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied als bedoeld in Richtlijn 2009/81/EG, noch de algemene uitvoeringsregels voor de overheidsopdrachten en evenmin de bepalingen betreffende de bevoegdheidsdelegaties en sommige toezichtsmaatregelen voor de overheidsopdrachten op federaal niveau.

Dit ontwerp van koninklijk besluit beoogt een totale omvorming van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken. In tegenstelling tot de gevolgde werkwijze bij dit laatste besluit, is het voorliggende ontwerp niet gestructureerd in functie van de aard van de overheidsopdracht. In 1996 werd voor deze werkwijze geopteerd omdat de opdrachten voor werken, leveringen en diensten werden behandeld in afzonderlijke Europese richtlijnen. De nieuwe Richtlijn 2004/18/EG heeft de vorige richtlijnen in één coherent geheel samengevoegd, zodat kan worden afgestapt van de werkwijze waarbij soms identieke bepalingen dienden te worden herhaald.

Een zeker aantal bepalingen zijn overgenomen uit het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels betreffende de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken (met inbegrip van de bijlage houdende de Algemene aannemingsvoorwaarden) omdat het om bepalingen gaat waarmee de aanbestedende overheid en de inschrijvers reeds rekening dienen te houden bij de plaatsing van de opdracht. Vanzelfsprekend gelden deze bepalingen ook voor de interpretatie van de opdrachtdocumenten in de loop van de uitvoering van de opdracht.

Verder wordt erop gewezen dat met het woord « of » in dit ontwerp « en/of » wordt bedoeld.

Ten slotte is rekening gehouden met de opmerkingen in de adviezen van de Raad van State, tenzij anders is bepaald in de commentaar.

Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen, met name de definities van de in het besluit gebruikte termen, alsook bepalingen betreffende het toepassingsgebied, de marktverkenning, de communicatiemiddelen, de technische specificaties, de varianten, opties en percelen, bepaalde prijsmodaliteiten en het verbod inzake belangenvermenging en afspraken.

Hoofdstuk 2 is gewijd aan de regels omtrent de raming van het bedrag van de opdracht.

Hoofdstuk 3 groepeert alle bepalingen inzake bekendmaking.

Hoofdstuk 4 omvat de regels inzake de indiening van de aanvragen tot deelneming en de offertes.

Hoofdstuk 5 omvat de voorschriften inzake toegangsrecht en kwalitatieve selectie.

Hoofdstuk 6 is gewijd aan de gunning van opdrachten bij aanbesteding en offerteaanvraag.

Hoofdstuk 7 behandelt de gunning bij onderhandelingsprocedure.

Hoofdstuk 8 omvat de bepalingen betreffende de gunning bij concurrentiedialoog.

Hoofdstuk 9 groepeert de voorschriften betreffende de specifieke en aanvullende opdrachten en procedures, namelijk de promotieopdracht van werken, het dynamisch aankoopsysteem, de elektronische veiling, de raamovereenkomst, de werkenwedstrijd, de ontwerpenwedstrijd en de gunning van bepaalde juridische diensten.

Hoofdstuk 10 behandelt de concessies voor openbare werken en de opdrachten geplaatst in naam van de concessiehouders voor openbare werken.

Hoofdstuk 11 bevat de wijzigende en de slotbepalingen.

In dit hoofdstuk is de bepaling inzake het correctiemechanisme geschrapt. Deze bepaling vindt immers beter haar plaats in het in voorbereiding zijnde ontwerp van wet betreffende de motivering, informatie en rechtsmiddelen. Een bepaling analoog aan die van artikel 65/34 van de wet van 24 december 1993 zal daarin worden opgenomen.

Deze structuur is zo opgevat dat de hoofdstukken 1 tot 5 en 11 in de regel toepasselijk zijn op alle opdrachten en gunningsprocedures, tenzij de wet of dit ontwerp voor een bepaalde opdracht of procedure in een andersluidende regeling beschikken.

Voor een overzicht van de artikelen wordt verwezen naar de onderstaande inhoudsopgave.

Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1 Afdeling 2. - Definities en toepassing belasting over de toegevoegde

waarde Art. 2 Afdeling 3. - Toepassingsgebied

Art. 3 en 4 Afdeling 4. - Marktverkenning

Art. 5 Afdeling 5. - Communicatiemiddelen

Art. 6 Afdeling 6. - Technische specificaties en normen

Art. 7 en 8 Afdeling 7. - Varianten, opties en percelen

Art. 9 tot 11 Afdeling 8. - Onderaanneming

Art. 12 Afdeling 9. - Prijsvaststelling, prijsbestanddelen en prijsherziening

Art. 13 tot 20 Afdeling 10. - Prijsonderzoek

Art. 21 Afdeling 11. - Belangenvermenging en afspraken

Art. 22 en 23 HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag Art. 24 tot 28 HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 29 tot 31 Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 32 en 33 Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 34 tot 38 Afdeling 4. - Belgische bekendmaking

Art. 39 tot 41 HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1 -Termijnen. - Algemene bepalingen

Art. 42 tot 45 Afdeling 2. - Termijnen bij Europese bekendmaking

Art. 46 en 47 Afdeling 3. - Termijnen bij Belgische bekendmaking

Art. 48 en 49 Afdeling 4. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 50 Afdeling 5. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes Art. 51 tot 56 Afdeling 6. - Verbintenistermijn

Art. 57 HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers - Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 58 tot 60 Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 61 tot 66 Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Art. 67 tot 79 HOOFDSTUK 6. - Gunning bij aanbesteding en offerteaanvraag Afdeling 1. - Vorm, inhoud en ondertekening offerte

Art. 80 tot 82 Afdeling 2. - Samenvattende opmeting en inventaris

Art. 83 en 84 Afdeling 3. - Interpretatie, fouten en leemten

Art. 85 tot 87 Afdeling 4. - Prijsopgave en percelen

Art. 88 en 89 Afdeling 5. - Indiening offertes

Art. 90 en 91 Afdeling 6. - Opening offertes

Art. 92 tot 94 Afdeling 7. - Onderzoek en regelmatigheid offertes

Art. 95 tot 99 Afdeling 8. - Gunning opdracht

Art. 100 en 101 Afdeling 9. - Sluiting opdracht

Art. 102 tot 104 HOOFDSTUK 7. - Gunning bij onderhandelingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke drempels

Art. 105 Afdeling 2. - Verloop en sluiting

Art. 106 tot 110 HOOFDSTUK 8. - Gunning bij concurrentiedialoog Art. 111 tot 114 HOOFDSTUK 9. - Specifieke en aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Promotieopdracht van werken

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. 115 tot 117 Onderafdeling 2. - Opdrachtdocumenten Art. 118 tot 124 Afdeling 2. - Dynamisch aankoopsysteem

Art. 125 tot 129 Afdeling 3. - Elektronische veiling

Art. 130 tot 135 Afdeling 4. - Raamovereenkomst

Art. 136 tot 138 Afdeling 5. - Werkenwedstrijd

Art. 139 Afdeling 6. - Ontwerpenwedstrijd

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury Art. 140 tot 142 Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking Art. 143 tot 145 Afdeling 7. - Gunning bepaalde juridische diensten

Art. 146 HOOFDSTUK 1 0. - Concessie voor openbare werken Afdeling 1 - Concessieverplichtingen

Art. 147 en 148 Afdeling 2. - Bekendmaking en selectie

Art. 149 en 150 Afdeling 3. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes

Art. 151 tot 153 Afdeling 4. - Gunningsregels

Art. 154 en 155 Afdeling 5. - Opdrachten te plaatsen door de concessiehouder

Art. 156 en 157 HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigende en slotbepalingen Art. 158 tot 163 HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Artikel 1 verwijst naar de Richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004. Het ontwerp zorgt voor de omzetting van sommige bepalingen van deze richtlijn, in de mate dat deze nog niet werden omgezet door de wet van 15 juni 2006. Afdeling 2. - Definities en toepassing belasting over de toegevoegde

waarde

Art. 2.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de definities van in de wet en in dit ontwerp van koninklijk besluit gebruikte begrippen. Een dergelijk artikel is niet opgenomen in het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het in 2° omschreven begrip « opdracht » omvat alle soorten opdrachten, overeenkomsten en wedstrijden als bedoeld in artikel 3 van de wet. Deze definitie heeft tot doel herhaalde opsommingen te vermijden die de tekst nodeloos zouden verzwaren.

De bepaling onder 3° handelt over een nieuwe vorm van onderhandelingsprocedure met bekendmaking. Deze vorm voldoet aan de definitie van artikel 3, 8°, van de wet. Het gaat dus niet om een nieuwe procedure.

Kenmerkend is dat « de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking » slechts één enkele fase omvat : toegangsrecht, kwalitatieve selectie en onderzoek van de inhoud van de offertes. Deze procedure, die is ingevoerd in het kader van de administratieve vereenvoudiging, is op dat vlak vergelijkbaar met de open procedure, in die zin dat de geïnteresseerden onmiddellijk een offerte indienen.

In tegenstelling tot bij de open procedure is bij de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking, zoals overigens bij alle andere vormen van onderhandelingsprocedure, evenwel geen zitting voor de opening van de offertes vereist en mag er worden onderhandeld.

De vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking is niet vermeld in Richtlijn 2004/18/EG. Het gebruik ervan is dan ook slechts toegestaan voor de opdrachten die de Europese drempels vermeld in artikel 32 niet bereiken en voor zover men zich in een toepassingsgeval van artikel 26, § 2, van de wet bevindt. In het geval van artikel 26, § 2, 1°, d, van de wet voegt artikel 105, § 2, 1°, van dit ontwerp een bijkomende voorwaarde toe voor opdrachten voor werken, in die zin dat daarvoor het bedrag van 600.000 euro niet mag worden bereikt.

Het gevolg van haar specifieke vorm, en met name het feit dat ze één enkele fase omvat, is bovendien dat niet alle bepalingen van dit ontwerp die handelen over de onderhandelingsprocedure met bekendmaking zonder meer op haar kunnen worden toegepast. Verder wordt verwezen naar de commentaar van hoofdstuk 7.

De bepalingen onder 4° tot 7° definiëren de verschillende vormen die de opdrachten inzake prijsvaststelling kunnen aannemen. Ze hernemen op een meer nauwkeurige wijze de bepalingen die nu zijn vervat in artikel 86 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

De bepaling onder 4° verduidelijkt wat wordt bedoeld met een opdracht tegen globale prijs. De draagwijdte ervan wordt niet gewijzigd.

De bepaling onder 5° definieert de opdracht tegen prijslijst. De tekst van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 gaat niet nader in op de vermelding van de hoeveelheden die vermoedelijk zijn of uitgedrukt worden binnen een vork. Deze verduidelijking is evenwel belangrijk omdat ze de inschrijvers de mogelijkheid biedt de prijs met kennis van zaken vast te stellen, vooral in de gevallen waarin de bestelde hoeveelheden sterk kunnen variëren.

Deze posten worden verrekend op basis van de werkelijk bestelde en gebruikte hoeveelheden. De precisering « bestelde » heeft tot doel te vermijden dat de opdrachtnemers meer zouden presteren en factureren dan wat volgens de bestelling was voorzien.

De bepaling onder 6° neemt de definitie van de opdracht tegen terugbetaling over die inhoudelijk niet gewijzigd wordt. De formulering « als winst toe te passen verhogingen » is evenwel vervangen door de term « verhogingen » die een ruimere draagwijdte heeft. De verhogingen omvatten niet enkel de winst, maar kunnen ook de administratiekosten, de bouwplaatskosten of andere algemene kosten omvatten.

De bepaling onder 7° neemt de definitie van de gemengde opdracht ongewijzigd over. Het tekstvoorstel in het eerste advies van de Raad van State is niet in aanmerking genomen omdat het deze definitie niet verbetert.

De bepalingen onder 8° en 9° definiëren de samenvattende opmeting en inventaris en hernemen op een meer precieze wijze de bepalingen van de artikelen 96, § 1, eerste lid, en 97, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

De bepaling onder 10° verduidelijkt wat wordt bedoeld met een variante. In Richtlijn 2004/18/EG is dit begrip niet gedefinieerd, net zomin trouwens als in het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Deze verduidelijking bleek evenwel nuttig teneinde het onderscheid te kunnen maken met de optie. De variante vormt een alternatieve conceptie- of uitvoeringswijze die hetzij op verzoek van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver, wordt ingediend. Deze alternatieve conceptie-of uitvoeringswijze heeft betrekking op het geheel of een deel van de opdracht, dat altijd noodzakelijk is voor de uitvoering ervan. Bijvoorbeeld, voor een voertuig : een benzinemotor, met een variante die een dieselmotor aanbiedt; voor vensters : ramen in PVC met een variante voor ramen in aluminium.

Onder financiële varianten worden varianten verstaan die ofwel passen in het kader van een opdracht voor financiële diensten, ofwel in het kader van de bepalingen betreffende de financiering van andere opdrachten, in het bijzonder van een promotieopdracht van werken. Het spreekt vanzelf dat deze varianten in aanmerking kunnen worden genomen. Daarentegen kan de indiening van twee prijzen voor hetzelfde voorwerp van een opdracht zonder verdere specificering niet als een louter financiële variante worden beschouwd.

De bepaling onder 11° definieert het begrip « optie ». Het gaat om een tot dusver nog niet gedefinieerd begrip dat echter gebruikt wordt in Richtlijn 2004/18/EG. De optie vormt ten opzichte van het basisproject een element dat niet strikt noodzakelijk en bijkomstig is voor de uitvoering van de opdracht, dat wordt ingediend hetzij op verzoek van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver.

Het gaat bijvoorbeeld, voor een voertuig : om de levering van een trekhaak; bij een opdracht voor werken, om de aanleg van een bijkomende kelder voor een gebouw. De optie vormt geen voorwaardelijk gedeelte in de zin van artikel 37, § 1, van de wet.

De bepalingen onder 12° tot 16° definiëren de technische specificaties, de norm, de Europese technische goedkeuring, de gemeenschappelijke technische specificaties en het technisch referentiekader. Deze begrippen zijn terug te vinden in bijlage VI van Richtlijn 2004/18/EG. Deze definities blijven ongewijzigd ten opzichte van deze vermeld in het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Paragraaf 2 van artikel 2 bepaalt dat elk bedrag vermeld in het ontwerp steeds zonder belasting over de toegevoegde waarde is. Deze verduidelijking heeft als bedoeling om de tekst van het besluit niet nodeloos te verzwaren. Afdeling 3. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit artikel bepaalt het toepassingsveld van het ontwerp dat betrekking heeft op de opdrachten die onder titel II van de wet vallen.

Art. 4.Paragraaf 1 van dit artikel bevat een bepaling die vergelijkbaar is met die vervat in de artikelen 1, § 1, tweede lid, 27, § 1, tweede lid, en 53, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. In uitvoering van artikel 12, tweede lid, van de wet, vormt de bijlage 1 van dit besluit een niet-limitatieve lijst van aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 2, 1°, c en d, van dezelfde wet. Zoals vermeld in de memorie van toelichting tracht deze lijst zo volledig mogelijk te zijn. Nochtans kan het voorkomen dat personen die beantwoorden aan de definitie van aanbestedende overheid, niet in de lijst zijn opgenomen. Deze personen zijn niettemin aan de toepassing van de wetgeving onderworpen.

Omgekeerd zal een persoon die in de lijst voorkomt maar die niet langer beantwoordt aan de definitie van aanbestedende overheid, niet meer onderworpen zijn.

Paragraaf 2 behandelt een aangelegenheid die tot op heden geregeld is in de artikelen 1, § 2, 11, 53, § 2, en 63 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Deze bepaling betreft enkel de privaatrechtelijke personen die niet beschouwd kunnen worden als aanbestedende overheid omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, 1°, d De hier besproken paragraaf voert artikel 13 van de wet uit en bepaalt dat de opdrachten voor werken en voor diensten verbonden aan die werken, welke geplaatst worden door privaatrechtelijke personen, tot het toepassingsgebied van de wet en van het besluit behoren wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het geraamde bedrag van de opdracht voor werken bereikt de Europese drempel vermeld in artikel 32 van dit ontwerp. In dit verband is evenwel gekozen voor een andere aanpak dan in het koninklijk besluit van 8 januari 1996. De artikelen 11 en 63 van dat besluit bepalen immers dat de reglementering gedeeltelijk van toepassing is zodra de opdracht een geraamd bedrag van 135.000 euro excl. btw bereikt. Er wordt voorgesteld de nieuwe bepaling af te stemmen op die vervat in artikel 8 van de Richtlijn 2004/18/EG, temeer daar het toepassingsgebied ervan beperkt is tot de privaatrechtelijke personen die niet als aanbestedende overheden kunnen worden beschouwd, zoals hiervoor is toegelicht; 2° de opdracht wordt voor meer dan vijftig percent rechtstreeks gesubsidieerd door één of meer aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet.Voor de toepassing van deze paragraaf worden ook de subsidies die afkomstig zijn van de Europese Unie en toegekend door een aanbestedende overheid in aanmerking genomen, hoewel de Europese Unie geen aanbestedende overheid is in de zin van artikel 2, 1° van de wet. Onder rechtstreekse subsidie dient te worden begrepen, de subsidie die uitsluitend voor de opdracht in kwestie is bestemd. Het percentage van meer dan vijftig percent wordt berekend op het geraamde bedrag van het bouwwerk of de opdracht. Als voorbeeld wordt verwezen naar een bouwwerk waarvan het geraamde bedrag 6 miljoen euro zonder btw bedraagt en dat drie percelen omvat (ruwbouw, speciale technieken en afwerking) : indien het perceel « speciale technieken » geraamd wordt op 3,1 miljoen euro en als enige gesubsidieerd wordt, in dit geval tegen 80 procent, moet men ervan uitgaan dat het percentage van 50 procent niet bereikt is; 3° zoals in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 heeft het voorwerp van de opdracht ofwel betrekking op bouwwerken voor ziekenhuizen, inrichtingen voor sportbeoefening, recreatie en vrijetijdsbesteding, onderwijsgebouwen en gebouwen met een administratieve bestemming, ofwel op werken van civieltechnische aard van de lijst van beroepsactiviteiten die overeenstemt met de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap vermeld in bijlage I van de wet, ofwel op diensten die op deze werken of bouwwerken betrekking hebben. De toepasselijkheid van de wet is beperkt tot de plaatsing van deze opdrachten, meer in het bijzonder de bepalingen vervat in titel I en titel II, hoofdstukken I tot IV van de wet. Ook het onderhavige ontwerp is integraal toepasselijk. Deze regeling verschilt van de regeling van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 waar ze beperkt is tot de toepasselijkheid van de wet en tot de in dat koninklijk besluit aangeduide bepalingen, m.n. deze inzake de bekendmaking.

Zoals het koninklijk besluit van 8 januari 1996, voert artikel 4, § 2, een basisstelsel in dat geen afbreuk doet aan elke bepaling van een wet, een decreet, een ordonnantie, een besluit of een beslissing - ook al maakt deze laatste het voorwerp uit van een overeenkomst - die de naleving van de wet en van dit ontwerp zou opleggen, zelfs wanneer de toepassingsvoorwaarden van dit artikel niet vervuld zijn.

Deze verplichting zou kunnen slaan op zowel titel II, hoofdstuk V, van de wet voor de opdrachten bedoeld in het eerste lid, als op het geheel of een deel van de wet en van dit besluit voor de opdrachten die buiten het eerste lid vallen. Afdeling 4. - Marktverkenning

Art. 5.Dit artikel van het ontwerp dat een marktverkenning toelaat, vormt een nieuwe bepaling waarvan het principe vermeld is in de overweging 8 van Richtlijn 2004/18/EG. Deze bepaling erkent de geldigheid van de praktijk waarbij de aanbestedende overheden de evolutie van de producten en technieken op de markt volgen.

Deze marktverkenning moet plaatsvinden vóór het uitschrijven van de gunningsprocedure en mag ook niet leiden tot enige vorm van vooronderhandelingen met bepaalde ondernemingen.

Een dergelijke marktverkenning mag bovendien niet tot een verhindering of vertekening van de mededinging leiden, wat met name het geval kan zijn indien de technische specificaties van een overheidsopdracht een fabrikaat of een techniek zouden vermelden welke specifiek betrekking heeft op een bepaalde onderneming, wat in strijd zou zijn met artikel 8, § 2, eerste lid, van het ontwerp. Afdeling 5. - Communicatiemiddelen

Art. 6.Dit artikel zorgt voor de gedeeltelijke uitvoering van artikel 10 van de wet betreffende de communicatiemiddelen. Deze bepaling moet eveneens in verband worden gebracht met de definities van schriftelijk stuk en elektronisch middel vervat in de wet, alsook met de bepalingen van artikel 51 betreffende inzonderheid het gebruik van elektronische middelen voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes.

Artikel 6, § 1, verduidelijkt net zoals artikel 81ter van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en artikel 42, 3, van Richtlijn 2004/18/EG dat, ongeacht of elektronische middelen worden gebruikt, » de mededeling, uitwisseling en opslag van informatie zodanig moeten plaatsvinden dat de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid van de offertes en van de aanvragen tot deelneming gewaarborgd worden en dat de aanbestedende overheid pas bij het verstrijken van de voorziene termijn kennisneemt van de inhoud ervan.

Paragraaf 2 van artikel 6 bepaalt vervolgens het gevolg dat moet worden gegeven aan een schriftelijk stuk dat met elektronische middelen is opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, een computervirus of een andere schadelijke instructie vertoont.

Het is mogelijk dat de ontvangen versie door de bestemmeling in een veiligheidsarchief wordt opgenomen. Indien zulks technisch noodzakelijk is, wordt het document als niet ontvangen beschouwd en wordt de afzender van het schriftelijk stuk hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht. De bestemmeling kan eveneens beslissen het bewuste document te aanvaarden, indien hij meent het zonder risico te kunnen lezen of desinfecteren, teneinde niet enkel zijn computersysteem, maar ook de integriteit van dat document te vrijwaren. De bestemmeling die een dergelijke verrichting overweegt, moet zich ervan vergewissen dat hierdoor de inhoud van het document niet zal worden gewijzigd. De bevoegde overheid is verantwoordelijk voor de eindbeslissing en moet erop toezien dat het gelijkheidsbeginsel wordt nageleefd.

Indien het document een aanvraag tot deelneming of een offerte is, is de aanpak evenwel anders. Indien zulks technisch noodzakelijk is, kan de aanvraag tot deelneming of de offerte geweerd worden overeenkomstig artikel 52, § 1, 2°. De selectie- of de gunningsbeslissing moet de verwerping motiveren. Wanneer het ontvangstsysteem van de offertes de macro of de infectie ontdekt, mag de aanbestedende overheid de kandidaat of inschrijver hiervan niet onmiddellijk in kennis stellen.

De kandidaten of inschrijvers in kwestie mogen immers niet de kans krijgen om alsnog een schriftelijk stuk in te dienen dat aan de voorschriften voldoet en hun kandidatuur of offerte te regulariseren, aangezien de gelijke behandeling van de concurrenten die een papieren gegevensdrager of klassieke transmissietechnieken gebruiken, hierdoor in het gedrang zou komen. De informatie zal gebeuren volgens de op dat vlak toepasselijke bepalingen.

Paragraaf 3 bepaalt dat de aanbestedende overheid het gebruik van elektronische middelen kan toestaan voor de verzending van andere schriftelijke stukken dan de aanvragen tot deelneming of de offertes, zoals bijvoorbeeld verduidelijkingen, prijsverantwoordingen. Dezelfde regel is toepasselijk voor de kandidaten of inschrijvers. Het tweede lid van paragraaf 3 voegt hieraan toe dat wanneer een bepaling van het besluit vermeldt dat een verzending aangetekend moet plaatsvinden of worden bevestigd, dit zowel op papier als via elektronische middelen kan gebeuren. De aangetekende verzending moet een bewijs leveren van de volgende elementen : - de identiteit van afzender en ontvanger; - het feit van de verzending van een bericht evenals de datum en het tijdstip van verzending; - de ontvangst van het bericht door de bestemmeling en de datum en het tijdstip van ontvangst; - de inhoud van het bericht in het geval van een elektronische aangetekende zending. Afdeling 6. - Technische specificaties en normen

Art. 7.Dit artikel heeft betrekking op de technische specificaties als bedoeld in artikel 41 van de wet en met name ook in de artikelen 82bis et 83bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en in bijlage IV van Richtlijn 2004/18/EG. Artikel 2, 12° tot 16°, van dit ontwerp bevat een definitie van deze specificaties.

Zoals artikel 83bis, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, bepaalt paragraaf 1 van artikel 7 dat de aanbestedende overheid de technische specificaties opneemt in de opdrachtdocumenten.

Artikel 23, 1, alsook overweging 29 van Richtlijn 2004/18/EG gaan nader in op een bekommernis die zeer ruim geformuleerd is op Europees niveau. Ze betreft het in overweging nemen van toegankelijkheidscriteria in de technische specificaties, teneinde rekening te houden met de behoeften van alle gebruikers, met inbegrip van personen met een handicap.

De paragrafen 2 tot 5 behandelen de technische specificaties, het aantonen van de overeenstemming met de voorschriften van de technische specificaties, naargelang ze werden aangegeven door verwijzing naar normen of functionele eisen, en het voorschrijven van milieukenmerken.

De overweging 29 van de Richtlijn luidt als volgt : « De door de aanbestedende diensten opgestelde technische specificaties moeten de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging mogelijk maken; daartoe moet het mogelijk zijn inschrijvingen in te dienen waarin de diversiteit van de technische oplossingen tot uiting komt. Te dien einde moeten enerzijds de technische specificaties kunnen worden opgesteld in termen van prestaties en functionele eisen en moeten anderzijds, bij verwijzing naar de Europese - of bij ontstentenis daarvan naar de nationale - norm, op andere gelijkwaardige oplossingen gebaseerde inschrijvingen door de aanbestedende dienst in overweging worden genomen. Om de gelijkwaardigheid aan te tonen, moeten de inschrijvers elk bewijsmiddel kunnen gebruiken. Overheidsdiensten moeten iedere beslissing dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid, kunnen motiveren. Aanbestedende diensten die in de technische specificatie van een bepaalde opdracht milieueisen wensen op te nemen, kunnen de milieukenmerken, zoals een bepaalde productiemethode, en/of het milieueffect van specifieke productgroepen of -diensten voorschrijven. Zij kunnen, zonder dat daartoe een verplichting bestaat, de passende specificaties gebruiken die zijn omschreven in milieukeuren, zoals de Europese milieukeur, (pluri)nationale milieukeuren of een andere milieukeur indien de vereisten voor de keur zijn ontwikkeld en aangenomen op grond van wetenschappelijke gegevens via een proces waaraan de betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties, kunnen deelnemen en indien de keur toegankelijk en beschikbaar is voor alle betrokken partijen. De aanbestedende diensten moeten, indien mogelijk, technische specificaties vaststellen die rekening houden met de toegankelijkheidscriteria voor gehandicapten of een voor alle gebruikers geschikt ontwerp. De technische specificaties moeten duidelijk worden aangegeven, zodat alle inschrijvers weten waarop de door de aanbestedende dienst gestelde eisen betrekking hebben. » Een toepassingsvoorbeeld van dergelijke technische specificaties kan onder meer worden gevonden in de omzendbrief P&O/DO/1 van 27 januari 2005 betreffende de implementatie van het duurzame ontwikkelingsbeleid bij de overheidsopdrachten van leveringen gelanceerd door aanbestedende overheden van de federale overheid die behoren tot de klassieke sectoren (Belgisch Staatsblad van 4 februari 2005).

Art. 8.Paragraaf 1 van dit artikel stemt overeen met artikel 83bis, § 2, eerste zin, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hij zorgt voor de omzetting van artikel 23, 2, van Richtlijn 2004/18/EG dat herinnert aan het principe dat de technische specificaties de inschrijvers gelijke toegang moeten bieden en niet tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor de mededinging mogen leiden.

Paragraaf 2 bevat in een aangepaste vorm, de bepalingen van artikel 85 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en zorgt voor de omzetting van artikel 23, 8, van Richtlijn 2004/18/EG. Deze bepaling verbiedt de invoering van technische specificaties die producten vermelden van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een bijzondere werkwijze, of die verwijzen naar een merk, een octrooi, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie waardoor bepaalde ondernemingen kunnen worden bevoordeeld of geëlimineerd. Een dergelijke verwijzing is slechts uitzonderlijk toegestaan, hetzij wanneer het voorwerp van de opdracht dit rechtvaardigt (bijvoorbeeld voor de aankoop van wisselstukken die, om technische redenen, van een bepaald merk moeten zijn of in geval van een wereldmonopolie), hetzij wanneer een voldoende nauwkeurige en duidelijke beschrijving van het voorwerp van de opdracht conform artikel 7, §§ 2 en 3 niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de vermelding of verwijzing vergezeld gaan van de woorden « of gelijkwaardig » (cf. in dat verband het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 24 januari 1995, zaak C-359/93, Commissie van de Europese Gemeenschappen versus Koninkrijk der Nederlanden en de beschikking van het Hof van 3 december 2001, zaak C-59/00, Bent Mousten Vestergaard versus SpOttrup Boligslkab).

In dit verband kan ook worden verwezen naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 23 juni 2004 betreffende het verbod om in de bepalingen van een opdracht technische specificaties op te nemen die het gewone verloop van de mededinging beperken of uitsluiten (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2004) alsook naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 8 december 2006 betreffende de technische specificaties van microprocessoren in het kader van federale informaticaopdrachten (Belgisch Staatsblad van 15 december 2006). Afdeling 7. - Varianten, opties en percelen

Art. 9.Paragraaf 1 van dit artikel gaat nader in op de diverse soorten varianten zoals omschreven in artikel 2, punt 10°.

De benadering inzake verplichte varianten wordt niet gewijzigd ten opzichte van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, terwijl die inzake de facultatieve varianten fundamenteel gewijzigd wordt.

Om na te gaan of zowel de basisofferte als de variante regelmatig zijn, is een tweeledig onderzoek vereist. Dit onderzoek betreft in de eerste plaats de indiening van deze verschillende soorten offertes.

Als deze fase goed is doorlopen, dient vervolgens de regelmatigheid van elk van de ingediende offertes te worden onderzocht om de eventuele wederzijdse beïnvloeding ervan te bepalen op het gebied van de regelmatigheid.

Bij verplichte varianten moet de inschrijver bijvoorbeeld een offerte indienen zowel voor de basisofferte als voor elke verplichte variante, op straffe van volledige onregelmatigheid van zijn offerte.

Bij facultatieve varianten kan de inschrijver voortaan een offerte indienen voor één of meerdere varianten en is hij niet langer verplicht een offerte in te dienen voor een basisoplossing. De aanbestedende overheid kan evenwel één bepaalde facultatieve variante als basisoplossing aanduiden en verplichten daarvoor een offerte in te dienen. Deze nieuwe bepalingen bieden meer soepelheid en zijn bedoeld om de mededinging te bevorderen.

De afwezigheid van een facultatieve variante leidt dus niet noodzakelijk tot de onregelmatigheid van de basisofferte. Indien enkel een facultatieve variante zonder offerte voor de basisoplossing wordt ingediend, moet de volledige offerte als onregelmatig worden beschouwd indien de opdrachtdocumenten de indiening van een dergelijke offerte oplegden. Anders zal dit niet het geval zijn.

De indiening van vrije varianten gebeurt op initiatief van de inschrijver. Bij offerteaanvraag moet de inschrijver nauwkeurig aangeven welke zijn basisofferte is en welke zijn vrije variante(n).

Bij onderhandelingsprocedure kan dit in de loop van de onderhandelingen gebeuren. Indien vrije varianten toegestaan zijn, kunnen verschillende varianten betrekking hebben op één of meer posten. De opdrachtdocumenten kunnen hieromtrent evenwel beperkingen opleggen.

Voor de opdrachten die verplicht onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking gelden twee voorwaarden. Enerzijds moet de aanbestedende overheid in de aankondiging en eventueel in de andere opdrachtdocumenten vermelden of zij de indiening van vrije varianten toelaat. Zo niet zijn ze niet toegelaten en moeten ze gewoon worden afgewezen, aangezien enkel de basisofferte in aanmerking wordt genomen. Anderzijds moet zij de minimumeisen bepalen waaraan deze varianten moeten voldoen (ze kan bijvoorbeeld vermelden dat een vrije variante betrekking mag hebben op een bepaald technisch aspect van de geplande opdracht). Aan deze laatste voorwaarde kan worden voldaan door in het algemeen te verwijzen naar de minimumeisen in de opdrachtdocumenten.

Voor de opdrachten die niet verplicht onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, is het indienen van vrije varianten, waarvoor de aanbestedende overheid geen voorafgaande eisen heeft bepaald, steeds mogelijk, tenzij de opdrachtdocumenten die mogelijkheid uitsluiten.

Het verbod om vrije varianten in te dienen, kan gepaard gaan met een sanctie van absolute nietigheid in de opdrachtdocumenten. Deze vermelding is evenwel af te raden omdat ze nadelige gevolgen kan hebben voor de mededinging en de economische doeltreffendheid.

De aanbestedende overheid kan beslissen een vrije variante niet in aanmerking te nemen. Ze moet haar beslissing evenwel motiveren op basis van bijvoorbeeld technische elementen of andere factoren zoals de prijs, de budgettaire verplichtingen of de uitvoeringstermijnen.

Paragraaf 2 expliciteert dat de verschillende soorten varianten bij alle gunningprocedures kunnen worden gebruikt. De vrije variante blijft evenwel uitgesloten bij aanbesteding. Daarnaast verduidelijkt deze paragraaf dat ze, hetzij met een afzonderlijke offerte, hetzij met een deelofferte kunnen worden ingediend.

Paragraaf 3 bevat een bepaling die opgenomen is in artikel 24, § 4, van Richtlijn 2004/18/EG, alsook in artikel 84, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Volgens deze bepaling mag een variante niet worden afgewezen enkel omwille van het feit dat, indien de aanbestedende overheid ze zou aanvaarden, een opdracht voor diensten een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn voor een opdracht betreffende de ontwikkeling van software via een opdracht voor diensten, terwijl een concurrent als variante een softwarepakket zou indienen dat voldoet aan de eisen van de aanbestedende overheid.

Mede gelet op het advies van de Raad van State, zijn uiteindelijk geen toelichtingen opgenomen over de problematiek van de regelmatigheid van de varianten. Dit uit vrees voor te grote veralgemeningen en te rigide oplossingen die het maken van nuances naargelang de gebruikte gunningswijze in de weg staan.

Art. 10.Dit artikel van het ontwerp behandelt de in artikel 2, punt 11°, omschreven opties.

Paragraaf 1 maakt een onderscheid tussen de verplichte en vrije opties. In het eerste geval dient de aanbestedende overheid, net zoals bij de verplichte varianten, het voorwerp, de aard en de draagwijdte ervan te omschrijven in de opdrachtdocumenten en zijn de inschrijvers verplicht een bod te doen voor deze opties. Het tweede geval betreft de vrije opties. Deze kunnen op eigen initiatief door de inschrijvers worden ingediend.

Volgens paragraaf 2 wordt het bod voor de opties afzonderlijk vermeld in de offerte. Deze bepaling maakt het ook mogelijk om vrije opties in te dienen bij aanbesteding, op voorwaarde dat aan een dergelijke optie geen meerprijs of een andere tegenprestatie wordt verbonden. Dit verschil met de vrije variante, die in het kader van de aanbesteding zoals eerder vermeld niet is toegestaan, is gerechtvaardigd omdat de optie enkel betrekking heeft op een bijkomend element. De mogelijkheid die de aanbestedende overheid wordt geboden om, zelfs bij aanbesteding, vrije opties in aanmerking te nemen kan haar voordelen opleveren, daar aan het bestellen van de optie geen meerprijs kan worden verbonden.

Krachtens paragraaf 3 is de aanbestedende overheid nooit verplicht gebruik te maken van een optie bij het sluiten van de opdracht en evenmin tijdens de uitvoering ervan. Wat dit laatste punt betreft, kan het immers interessanter zijn enkel gebruik te maken van een optie tijdens de uitvoering van de opdracht. Een voorbeeld : bij interventievrachtwagens die uitgerust zijn met een zwaailicht, kan in een optie worden voorzien voor een bijkomend zwaailicht.

Art. 11.Deze bepaling betreffende de opdrachten in percelen is nieuw.

Volgens het eerste lid moeten de opdrachtdocumenten de aard en het voorwerp van de percelen, de verdeling en de kenmerken ervan bepalen.

Deze verduidelijking moet de inschrijvers de mogelijkheid bieden om, met kennis van zaken, één of meer percelen te kiezen waarvoor ze een offerte wensen in te dienen.

Volgens het tweede lid mag de gunningswijze verschillend zijn per perceel. De term « gunningswijzen » verwijst naar de keuze tussen de aanbesteding, de offerteaanvraag, de onderhandelingsprocedure en de concurrentiedialoog.

Deze versoepeling die in het tweede lid werd ingebouwd, dient evenwel op doordachte wijze te worden gebruikt. Het naast elkaar bestaan van diverse gunningswijzen kan immers de beoordeling van de offertes bemoeilijken en zelfs de indiening van prijskortingen onmogelijk maken. Afdeling 8. - Onderaanneming

Art. 12.Dit artikel betreffende de onderaanneming is volledig herwerkt overeenkomstig artikel 25 van Richtlijn 2004/18/EG, zoals gevraagd in de adviezen van de Raad van State.

Krachtens het eerste lid van dit artikel kan de inschrijver worden verzocht om in zijn offerte het in onderaanneming gegeven gedeelte van de opdracht en de identiteit van de onderaannemers te vermelden.

Deze bepaling is toepasselijk op de opdrachten voor werken, leveringen en diensten. Ze verschilt van die welke momenteel vervat is in artikel 90, § 1, 3°, in die zin dat deze laatste de inschrijver verplicht om de identiteit van de onderaannemers te vermelden voor de opdrachten voor werken, terwijl uit de nieuwe bepaling blijkt dat deze vermelding facultatief is.

Bovendien werd de vermelding van de nationaliteit van het tewerkgestelde personeel geschrapt omdat die weinig relevant was.

Bij een procedure in twee fasen, wanneer de inschrijver geselecteerd werd rekening houdend met de draagkracht van zijn onderaannemers, moet de offerte voortaan het in onderaanneming gegeven gedeelte van de opdracht bevatten, alsook de identiteit van de onderaannemers. Afdeling 9. - Prijsvaststelling, prijsbestanddelen en prijsherziening

Art. 13.Artikel 13, § 1, eerste lid, van het ontwerp verwijst naar artikel 2, 4° tot 7°, dat de verschillende soorten prijsvaststellingen definieert. Voor sommige specifieke opdrachten en procedures, zoals de promotieopdracht, de ontwerpenwedstrijd of de concessie voor openbare werken, wordt de prijs op een andere wijze vastgesteld. Het tweede lid is hernomen uit artikel 87 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Volgens paragraaf 2 moet de inschrijver bij een opdracht tegen globale prijs of voor de forfaitaire posten van een gemengde opdracht, zijn offertebedrag vaststellen volgens zijn eigen bewerkingen, berekeningen en ramingen. Deze bepaling stemt overeen met artikel 24, § 1, van de Algemene aannemingsvoorwaarden en is voortaan eveneens van toepassing op opdrachten voor leveringen en diensten.

Art. 14.Dit artikel neemt de bepaling over van artikel 86bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 die meer bepaald betrekking heeft op de informatie inzake fiscaliteit, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden.

Art. 15.Dit artikel herneemt de bepaling van artikel 96, § 4, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de opgave van de eenheidsprijzen en de globale prijzen voor iedere post van de samenvattende opmeting. Deze bepaling wordt voortaan uitgebreid tot de inventaris van de opdrachten voor leveringen en diensten. Net zoals in de huidige reglementering bepaalt zij, enerzijds, dat de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht worden opgegeven met inachtneming van de betrekkelijke waarde van die post ten opzichte van het totale offertebedrag en, anderzijds, dat alle algemene en financiële kosten over de verschillende posten, in verhouding tot hun belangrijkheid, worden verdeeld.

Art. 16.Dit artikel bevat de bepalingen betreffende de prijzen vervat in artikel 100, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Deze bepalingen verdienen logischerwijze immers meer hun plaats in het begin van het ontwerp daar zij, zoals de artikelen 17 tot 19, de elementen bepalen die door de inschrijvers in aanmerking moeten worden genomen bij het opmaken van hun offerte.

Artikel 16 vermeldt zodoende, zoals de huidige bepalingen, dat de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de offerte alle heffingen omvatten die de opdracht belasten, met uitzondering van de btw.

Wat de btw betreft, kan de aanbestedende overheid, net zoals is voorzien in artikel 100 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, hetzij bepalen dat zij in een afzonderlijke post van de samenvattende opmeting of van de inventaris wordt vermeld, hetzij de inschrijvers verplichten in de offerte de toepasselijke aanslagvoet(en) mee te delen.

Art. 17.Dit artikel stemt overeen met de tekst van artikel 14, § 1, van de Algemene aannemingsvoorwaarden betreffende de aankoopprijs van de octrooirechten en vergoedingen die verschuldigd zijn aan de houders van een octrooi of van een octrooilicentie. Aangezien deze elementen de prijs van de offerte kunnen beïnvloeden, hoort deze bepaling eerder thuis in dit besluit.

De bepaling is op expliciete wijze uitgebreid tot alle intellectuele eigendomsrechten die gelinkt kunnen zijn met het voorwerp van de opdracht.

Paragraaf 1 betreft enkel de hypothese waarin de aanbestedende overheid zelf overgaat tot de omschrijving de opdracht.

Paragraaf 2 betreft de hypothese waarin de inschrijver zelf voor het geheel of een deel een omschrijving geeft van de prestaties die in het kader van de opdrachten zullen worden verricht.

Art. 18.Dit artikel neemt een bepaling over van de artikelen 12, § 4, en 19, § 1, van de Algemene aannemingsvoorwaarden, betreffende de keurings- en opleveringskosten. Deze kosten hebben zowel betrekking op de keuring als op de voorlopige en definitieve opleveringen. Deze kosten, met name de reis- en verblijfskosten en de vergoeding van het met de keuring of oplevering belaste personeel, zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten de berekeningswijze van deze kosten bepalen. Zo niet dient de aanbestedende overheid deze kosten te dragen.

Art. 19.Dit artikel bevat hoofdzakelijk bepalingen die tot op heden vervat zijn in de artikelen 25, § 1, tweede lid, 49, tweede lid, en 67, tweede lid, van de Algemene aannemingsvoorwaarden. Het stemt overeen met de genoemde bepalingen, behalve dat voor leveringen en diensten de praktijkopleiding, die een basisopleiding omvat, werd toegevoegd. Hierbij kan worden opgemerkt dat ook de kosten verbonden aan het veiligheids- en gezondheidsplan in de algemene kosten moeten zijn begrepen, behalve wanneer bepaalde maatregelen inzake veiligheid en gezondheid die in dat plan zijn opgenomen, betrekking hebben op specifieke posten van de samenvattende opmeting of de inventaris of het voorwerp uitmaken van een of meerdere specifieke posten van de samenvattende opmeting of de inventaris.

De verduidelijkingen vermeld in artikel 19 horen eerder thuis bij de voorschriften betreffende de plaatsing van de opdracht, aangezien het gaat om elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het opmaken van de offerte.

Art. 20.Paragraaf 1 van dit artikel betreffende de prijsherziening neemt onder meer de bepalingen over van artikel 13, §§ 1 en 2, van de Algemene aannemingsvoorwaarden, maar bevat tamelijk belangrijke wijzigingen en aanvullingen.

Zo wordt een volledig eigen prijsherzieningssysteem voor de overheidsopdrachten ingevoerd, dat gesteund is op artikel 6 van de wet. Het laatstgenoemde artikel machtigt de Koning tot het vastleggen van de voorwaarden voor de prijsherziening voor de overheidsopdrachten. Bijgevolg is artikel 57 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen niet meer toepasselijk op de overheidsopdrachten.

Volgens het eerste lid moet voortaan niet enkel in een prijsherzieningsclausule worden voorzien voor de opdrachten voor werken, maar in principe ook voor de opdrachten voor leveringen en diensten. Tot op heden bepaalt artikel 13, § 2, van de Algemene aannemingsvoorwaarden dat de herziening voor deze twee laatste opdrachtcategorieën facultatief is.

Het eerste lid vermeldt de voornaamste prijscomponenten die in aanmerking worden genomen : de uurlonen en sociale lasten, alsook, naargelang de aard van de opdracht, één of meer relevante elementen zoals materiaal- en grondstofprijzen of de evolutie van de wisselkoers.

Volgens het tweede lid is het essentieel dat de herziening de werkelijke kostprijsstructuur weerspiegelt. Bijgevolg moet de herziening gebaseerd zijn op objectieve en controleerbare parameters en gebruik maken van correcte wegingscoëfficiënten. Afhankelijk van de aard van de opdracht en het al dan niet voorhanden zijn van de voormelde parameters, kan het niettemin moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om een herzieningsclausule op te stellen die aan de genoemde voorwaarden voldoet. In dat geval kan de aanbestedende overheid voortaan gebruik maken van de gezondheidsindex, de index van de consumptieprijzen of een andere passende indexformule.

Daarnaast moet de herzieningsformule geen vaste factor meer bevatten.

Bovendien kan de aanbestedende overheid op gemotiveerde wijze afwijken van de bepalingen van paragraaf 1. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor leningen met vaste rentevoet.

Paragraaf 2 verduidelijkt dat de bepalingen van dit artikel niet verplicht van toepassing zijn op de opdrachten waarvan het geraamde bedrag lager is dan 120.000 euro, noch op de opdrachten, ongeacht het bedrag ervan, waarvan de initiële uitvoeringstermijn korter is dan 120 werkdagen of 180 kalenderdagen. De reden ligt bij het geringe nut van een prijsherziening voor dergelijke opdrachten. Afdeling 10. - Prijsonderzoek

Art. 21.Dit artikel betreft het prijsonderzoek dat de aanbestedende overheid verplicht moet voeren.

Krachtens paragraaf 1, tweede zin, dat de voorschriften van artikel 88, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 overneemt en veralgemeent, moeten de inschrijvers op verzoek van de aanbestedende overheid alle nodige inlichtingen verstrekken om het prijsonderzoek mogelijk te maken, en dit ongeacht de gunningsprocedure. Deze maatregel is nu enkel van toepassing op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking.

Paragraaf 2 bevat een bepaling die overeenstemt met die van paragraaf 3 van het voormelde artikel 88. Wanneer de opdrachtdocumenten dit bepalen, en ongeacht de gunningsprocedure, kunnen ter plaatse verificaties van de boekhoudkundige stukken en onderzoeken worden uitgevoerd door de personen die daartoe door de aanbestedende overheid zijn aangewezen.

Paragraaf 3 betreffende de abnormaal laag of hoog lijkende prijzen die bij het prijsonderzoek worden vastgesteld, stemt overeen met artikel 110, § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hij voorziet ook in de omzetting van artikel 55 van Richtlijn 2004/18/EG. Zelfs indien uit de opdrachtdocumenten blijkt dat paragraaf 3 niet toepasselijk gemaakt wordt op de onderhandelingsprocedure, kan de aanbestedende overheid die een abnormaal laag of hoog lijkende prijs vaststelt, verificaties uitvoeren bij toepassing van de paragrafen 1 en 2.

Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet-limitatief karakter van de opgesomde verantwoordingen die in aanmerking kunnen worden genomen om het normale karakter van een prijs aan te tonen, wordt bevestigd door de toevoeging van de woorden « met name ». Overigers werd artikel 110, § 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 reeds aangepast om het in overeenstemming te brengen met de richtlijn en dit bij het koninklijk besluit van 29 september 2009. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van 27 november 2001, C-286/99, Sciaudone) en de Raad van State (RvS, arrest nr. 100.084 van 23 oktober 2001) waren eveneens van oordeel dat de verantwoordingen in de reglementering niet limitatief zijn.

In antwoord op een formele opmerking van de Raad van State, wordt erop gewezen dat het begrip « verantwoording » wordt behouden daar het begrip « precisering » niet correct de verplichting in hoofde van de inschrijver weergeeft.

Teneinde te vermijden dat de inschrijvers ongegronde verantwoordingen zouden indienen, kan de aanbestedende overheid overeenkomstig paragraaf 1 steeds een prijsanalyse eisen om het normale karakter van de prijs te beoordelen.

Ten slotte kan de inschrijver zich ter verantwoording van zijn prijs niet beperken tot een verwijzing naar de prijs van een onderaannemer, vermeerderd met een winstmarge. In dat geval dient de inschrijver de prijs van de onderaannemer te verantwoorden.

Het zesde lid van paragraaf 3 neemt in gewijzigde vorm de tekst over van paragraaf 3, laatste lid, van hetzelfde artikel 110. De nieuwe bepaling heeft een minder ruime toepassing doordat ze voortaan de opdrachten voor diensten van de bijlage II, B, van de wet niet meer omvat en dit ongeacht de gevolgde gunningswijze. Afdeling 11. - Belangenvermenging en afspraken

Art. 22.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling inzake belangenconflicten. De persoon die krachtens artikel 8, § 2, tweede lid, van de wet verplicht is zichzelf te wraken, dient het bevoegde orgaan van de aanbestedende overheid hiervan schriftelijk en onverwijld op de hoogte te brengen, die de nodige maatregelen neemt.

De wraking wordt geformaliseerd, bijvoorbeeld in een schrijven van de betrokken persoon of in het proces-verbaal van een beraadslagende vergadering. Het doel hiervan is na te gaan of de wraking tijdig is ingeroepen.

Men dient eraan te herinneren dat de persoon die verplicht is zich te wraken, een studiebureau belast met de taak van leidend ambtenaar zou kunnen zijn zoals bepaald in de Memorie van toelichting van de wet.

Art. 23.Dit artikel betreffende de afspraken bevat een gelijkaardige bepaling als die van artikel 91 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Deze bepaling is van toepassing op de offertes en voortaan ook op de aanvragen tot deelneming. Door deel te nemen aan een procedure verklaart een kandidaat of inschrijver zich niet schuldig te hebben gemaakt aan bij artikel 9 van de wet verboden handelingen, overeenkomsten of afspraken.

Bovendien moet worden opgemerkt dat krachtens artikel 314 van het Strafwetboek elke afspraak strafbaar is, ongeacht of die gepaard gaat met bedreiging of geweld. HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag

Art. 24.Dit artikel betreffende de raming van het opdrachtbedrag, groepeert enkele bepalingen van artikel 9 van Richtlijn 2004/18/EG, inzonderheid van de paragrafen 1 tot 3, alsook bepalingen die nu verspreid zijn over de artikelen 2, 28, 54 en 76 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het eerste lid van artikel 24 herinnert aan een algemene regel volgens dewelke de raming van het opdrachtbedrag gebaseerd is op de totale duur en waarde van de opdracht. Hierin zijn begrepen alle verplichte opties, percelen, herhalingen als bedoeld in artikel 26, § 1, 2°, b, van de wet, alle gedeelten als bedoeld in artikel 37, § 1, van de wet en alle verlengingen van de opdracht als bedoeld in artikel 37, § 2, van dezelfde wet.

Wanneer voor de oorspronkelijke opdracht is voorzien in één of meer verlengingen in de zin van artikel 37, § 2, van de wet, zal de totale geraamde waarde van de opdracht in principe maximaal 4 jaar kunnen bedragen. Artikel 37, § 2, van de wet bevat voor dergelijke opdrachten met verlengingen immers de regel dat de duur van de opdracht in principe beperkt dient te blijven tot vier jaar na het sluiten van de opdracht.

Moeten eveneens in aanmerking worden genomen, alle voor de totale duur van een raamovereenkomst of dynamisch aankoopsysteem geplande opdrachten, alsook het prijzengeld en de betalingen aan de deelnemers.

Bijgevolg moet de raming rekening houden met alle elementen die de waarde van het ontwerp kunnen beïnvloeden.

Het tweede lid bevat een nieuwe verduidelijking betreffende het tijdstip waarop de raming wordt gemaakt : dit moet gebeuren op het tijdstip van de verzending van de bekend te maken aankondiging of, wanneer deze aankondiging gezien de gunningswijze niet vereist is, op het tijdstip waarop de procedure wordt aangevat, namelijk bij de verzending van de uitnodigingen om een aanvraag tot deelneming of een offerte in te dienen.

Het derde lid herinnert aan het principe dat vervat is in artikel 9, § 3, van Richtlijn 2004/18/EG, alsook in de artikelen 2, 28 en 54 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Volgens dit principe mag geen enkele opdracht worden gesplitst teneinde die aan de bekendmakingsregels te onttrekken. Indien bijvoorbeeld percelen of gedeelten van werken of bouwwerken toegestaan zijn, mogen deze modaliteiten niet tot gevolg hebben dat de percelen of gedeelten onttrokken worden aan de mededinging via een bekendmaking op Belgisch niveau en, desgevallend, op Europees niveau.

Art. 25.Onverminderd de bepalingen van artikel 24 van dit ontwerp, bevat het onderhavige artikel, dat overeenstemt met artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, twee verduidelijkingen voor de berekening van de geraamde waarde van een opdracht voor werken : 1° enerzijds dient rekening te worden gehouden met alle geplande werken.Wanneer het een bouwwerk betreft als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting, d.w.z. het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen, moet de waarde van de verschillende opdrachten worden samengeteld om de op elke afzonderlijke opdracht toepasselijke bekendmakingsregels te bepalen op grond van de regel vermeld in artikel 24, derde lid; 2° anderzijds moet ook rekening worden gehouden met de geraamde waarde van de leveringen die nodig zijn voor de uitvoering van de werken of van het bouwwerk en die de aanbestedende overheid ter beschikking stelt van de aannemer.Bijvoorbeeld : de ter beschikkingstelling van een partij straatstenen of andere materialen. Er dient bovendien te worden onderstreept dat, anders dan in de huidige reglementering, deze bepaling, in navolging van de richtlijn, zich niet langer uitstrekt tot de diensten die door de aanbestedende overheid ter beschikking worden gesteld.

Aangezien de Europese drempels voor de werken en leveringen verschillend zijn, betekent dit a contrario dat de waarde van de leveringen die niet nodig zijn voor de uitvoering van een opdracht voor werken, niet mag worden toegevoegd aan de waarde van de werken met de bedoeling ze te onttrekken aan de mededinging op Europees niveau.

Art. 26.Dit artikel bevat specifieke berekeningsmodaliteiten voor sommige overheidsopdrachten voor leveringen die vervat zijn in artikel 28, eerste en tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Overeenkomstig het eerste lid, moet bij opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen of bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden herhaald, worden uitgegaan van de totale geraamde waarde van de opeenvolgende opdrachten over twaalf maanden volgend op de eerste levering of, indien de looptijd van de opdracht meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd ervan.

Artikel 9, 7, van Richtlijn 2004/18/EG voorziet in twee verschillende ramingswijzen voor dit soort opdrachten. In dit ontwerp wordt gekozen voor de meest strenge ramingswijze om foutieve interpretaties te voorkomen.

De formulering « opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen » heeft betrekking op de aankoop van leveringen van dezelfde aard via afzonderlijke opdrachten die gegund worden tijdens dezelfde referentieperiode, meer bepaald het begrotingsjaar of boekjaar.

De formulering « die bestemd zijn om te worden hernieuwd » heeft betrekking op steeds wederkerende behoeften van de aanbestedende overheid.

Overeenkomstig het tweede lid zijn specifieke berekeningsmodaliteiten van toepassing wanneer de opdrachten gegund worden in de vorm van huur, huurkoop, leasing of in een vergelijkbare vorm. Bij een opdracht met een bepaalde duur, wordt rekening gehouden met de geraamde totale waarde van de opdracht voor de gehele looptijd ervan. Wanneer deze bepaalde duur meer dan twaalf maanden bedraagt, moet de restwaarde van de leveringen op het einde van de overeenkomst in de raming worden opgenomen.

Bij opdrachten van onbepaalde duur, of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, moet het geraamde maandelijkse bedrag van de opdracht vermenigvuldigd worden met achtenveertig. Hier worden bijvoorbeeld de opdrachten met een clausule tot jaarlijkse verlenging bedoeld.

Daarentegen moet een opdracht met een maximale looptijd van vijf jaar die een clausule tot jaarlijkse opzegging bevat, beschouwd worden als een opdracht met een bepaalde duur van vijf jaar. In dat geval zullen de vijf jaar in aanmerking worden genomen om de geraamde waarde van de opdracht te bepalen.

Ten slotte wordt hier nog herinnerd aan de bepaling van artikel 3, 3°, van de wet die betrekking heeft op de hypothese van een gemengde opdracht van leveringen en werken. Meer bepaald gaat het om de regel volgens dewelke een opdracht die betrekking heeft op het leveren van producten en in bijkomende orde op plaatsing- en installatiewerkzaamheden als een opdracht voor leveringen moet worden beschouwd.

Art. 27.Dit artikel bevat sommige berekeningsmodaliteiten die specifiek betrekking hebben op de opdrachten voor diensten en overeenstemmen met de bepalingen van artikel 54 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Paragraaf 1 herinnert aan het principe volgens hetwelk de waarde van de opdracht de geraamde totale vergoeding van de dienstverlener bevat.

Vervolgens licht de tekst dit principe toe voor de drie categorieën van diensten.

De paragrafen 2 en 3 bevatten twee verduidelijkingen over de berekeningswijze van de geraamde waarde van sommige opdrachten voor diensten.

Bij een opdracht met een bepaalde duur die niet meer bedraagt dan achtenveertig maanden, moet rekening worden gehouden met de totale geraamde waarde van de opdracht voor de gehele looptijd ervan. Bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de bepaalde duur meer bedraagt dan achtenveertig maanden, is de berekening daarentegen gebaseerd op de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig.

Bij opdrachten voor diensten die een zekere regelmaat vertonen of bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, worden uitgegaan van de totale geraamde waarde van de opeenvolgende opdrachten over twaalf maanden volgend op de eerste prestatie of, indien de looptijd van de opdracht meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd ervan.

Paragraaf 4 bepaalt dat bij opdrachten die diensten van zowel bijlage II, A, als bijlage II, B, van de wet omvatten, moet worden bepaald welke van deze beide categorieën de grootste waarde vertegenwoordigt teneinde m.n. na te gaan of een Europese bekendmaking of enkel een Belgische bekendmaking vereist is.

De andere hypotheses van gemengde opdrachten worden in artikel 3, 4°, van de wet geregeld.

Art. 28.Dit artikel preciseert dat de raming van het opdrachtbedrag bij de aanvang van de procedure bepaalt welke voorschriften erop van toepassing zijn tijdens het volledige verloop ervan tot aan de sluiting van de opdracht. Zo zal bijvoorbeeld een opdracht waarvoor volgens de raming een bekendmaking op Europees niveau vereist is, onderworpen zijn aan de voorschriften die toepasselijk zijn op die opdrachtcategorie, zelfs indien het goed te keuren opdrachtbedrag lager is dan de Europese drempel. Omgekeerd zal een opdracht waarvan het geraamde bedrag beneden de Europese drempel lag, maar waarvan het bedrag van de goed te keuren offerte deze drempel komt te overschrijden, onderworpen blijven aan de volgens de raming toepasselijke regels.

De bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en/of in het Bulletin der Aanbestedingen van een aankondiging betreffende een opdracht waarvoor een dergelijke bekendmaking niet verplicht is, heeft daarentegen geen enkele invloed op het op die opdracht toepasselijke stelsel, uitgaande van zijn geraamde waarde.

In de mate dat verwezen wordt naar het geraamde bedrag van de opdracht, is artikel 28 bovendien niet van toepassing op de opdrachten die worden gegund op basis van het goed te keuren bedrag, zoals deze gegund via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking zoals bedoeld in artikel 26, § 1, 1°, a, van de wet. HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 29.Dit artikel stemt overeen met de bepalingen betreffende de bekendmaking die verspreid zijn over de artikelen 3, 4, 8, 12, 14, 14bis, 29, 30, 34, 38, 40, 40bis, 55, 56, 60, 64, 66 en 66bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het bepaalt dat voor de opdrachten die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, de aankondigingen bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen. De aankondiging bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen moet inhoudelijk overeenstemmen met die bestemd voor het Publicatieblad en de bekendmaking ervan mag niet plaatsvinden vóór de datum waarop de aankondiging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie wordt verzonden.

Hierbij moet worden opgemerkt dat artikel 36, 6, van Richtlijn 2004/18/EG bepaalt dat de inhoud van de aankondiging beperkt is tot ongeveer 650 woorden wanneer deze aankondiging niet met elektronische middelen wordt verzonden overeenkomstig de verzendingswijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Opdrachten die enkel onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking, worden bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen. Deze bekendmaking kan nochtans aangevuld worden met inlichtingen die de aanbestedende overheid, conform artikel 40, § 2, laatste lid, verstrekt via een internetadres en die eveneens als officiële bekendmaking gelden.

Volgens paragraaf 2 geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen, eventueel aangevuld met de inlichtingen verstrekt via het internetadres, zoals vermeld in artikel 40, § 2, laatste lid, als officiële bekendmaking. Geen enkele andere bekendmaking mag plaatsvinden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging. Ze mag geen andere informatie bevatten dan die vervat in die aankondiging.

De bepaling vermeldt ten slotte dat het verboden is om vóór de verzendingsdatum van de aankondiging met het oog op een officiële bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en/of in het Bulletin der Aanbestedingen, naargelang het geval, de in de aankondiging vermelde informatie bekend te maken of te verspreiden.

Dit verbod heeft hoofdzakelijk betrekking op de elektronische en automatische verspreiding van de informatie vervat in de aankondiging naar geïnteresseerde personen en dit vóór de verzendingsdatum van de aankondiging. De bedoeling hiervan is te vermijden dat sommige inschrijvers op die manier een tijdsvoordeel zouden bekomen omdat zij vóór de bekendmaking op de hoogte zijn gebracht.

Om dezelfde reden mag de inhoud van de niet-officiële bekendmaking niet verschillen van die van de officiële bekendmaking, zodat het niet toegestaan is om langs die weg bijkomende informatie mee te delen.

Art. 30.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling. Wanneer de aanbestedende overheid sommige reeds officieel bekendgemaakte gegevens wenst te verbeteren of aan te vullen, kan zij hetzij een volledig nieuwe aankondiging bekendmaken, hetzij het in bijlage 16 opgenomen model van aankondiging gebruiken. Dankzij dit model kan worden vermeden dat een volledig nieuwe aankondiging moet worden bekendgemaakt, wat een soepeler oplossing biedt wanneer de verbeteringen of wijzigingen eerder beperkt zijn.

In geval van de bekendmaking van een volledig nieuwe aankondiging is het wenselijk om daarop de aandacht te vestigen in het veld VI.3 « Andere inlichtingen », teneinde een link te leggen met de eerder bekendgemaakte aankondiging(en).

De aanbestedende overheid dient evenwel rekening te houden met de eventuele impact van de aangebrachte verbeteringen of aanvullingen op de ontvangsttermijn voor de aanvragen tot deelneming of de offertes, zoals vermeld in de oorspronkelijke aankondiging. Doorgaans zal zij een verlenging ervan moeten toestaan. Deze dient eventueel te worden verlengd in functie van het belang van de verbeteringen of aanvullingen, opdat de kandidaten of inschrijvers nog over een voldoende termijn zouden beschikken om met het bericht rekening te kunnen houden.

Art. 31.Het eerste lid van dit artikel, dat overeenstemt met enkele bepalingen die verspreid zijn over de artikelen 4, 12, 14, 30, 38, 40, 56, 64 en 66 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, bepaalt dat de bewijslast van de verzending van de aankondiging van opdracht bij de aanbestedende overheid berust.

Het tweede lid bevat de nieuwe bepaling dat de bevestiging van de verzending van de inlichtingen strekt tot bewijs van de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 32.Dit artikel vermeldt de Europese drempelbedragen. Het stemt overeen met de artikelen 1, 27 en 53 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. De opdrachten waarvan de geraamde waarde de in dit artikel vastgelegde bedragen bereikt of overschrijdt, zijn onderworpen aan de Europese bekendmaking. Overeenkomstig artikel 2, § 2, gaat het om bedragen zonder belasting over de toegevoegde waarde. Naargelang de aard van de opdracht, zijn de volgende drempels van toepassing tot 31 december 2011 : 1° voor de werken, 4.845.000 euro, ongeacht de aanbestedende overheid.

Het begrip « werken » omvat ook de bouwwerken, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting van artikel 3, 2°, van het wetsontwerp; 2° voor de leveringen, 193.000 euro. Deze drempel is evenwel 125.000 euro voor sommige federale aanbestedende overheden bedoeld in bijlage 2 van het ontwerp (de federale overheidsdiensten en programmatorische overheidsdiensten, de Regie der Gebouwen, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, de Rijksdienst voor Pensioenen, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, het Fonds voor de Beroepsziekten en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening). Wat het Ministerie van Landsverdediging betreft, is de drempel van 125.000 euro evenwel enkel van toepassing op de producten vermeld in punt 2 van bijlage 2. Voor de overige leveringen die niet specifiek militair zijn, geldt de gewone drempel van 193.000 euro; 3° voor de diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet, 193.000 euro. Deze drempel is evenwel 125.000 euro voor de federale aanbestedende overheden opgesomd in het voormelde punt 2°, met inbegrip van het Ministerie van Landsverdediging.

Ongeacht de aanbestedende overheid, geldt evenwel een gemeenschappelijke drempel van 193.000 euro voor : - sommige telecommunicatiediensten als bedoeld in categorie 5 van bijlage II, A, van de wet. Hierbij moet er ook aan worden herinnerd dat de spraaktelefonie-, telex-, radiotelefonie-, semafoon- en satellietdiensten, die vroeger uitgesloten waren, inmiddels onder het toepassingsgebied van de wetgeving vallen, meer bepaald sinds de wijziging van bijlage 2 van de wet van 24 december 1993 door de koninklijke besluiten van 23 november 2007 en 29 september 2009; - de diensten voor onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in categorie 8 van bijlage II, A, van de wet. Deze diensten behoren evenwel enkel tot het toepassingsgebied van de wet indien de resultaten van het onderzoek uitsluitend toebehoren aan de aanbestedende overheid voor het gebruik dat zij ervan maakt bij de uitoefening van haar eigen werkzaamheden en laatstgenoemde de dienstverlening volledig vergoedt; - de diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet. Deze diensten die als niet-prioritair zijn beschouwd voor de voltooiing van de interne markt, zijn enkel verplicht onderworpen aan de Europese bekendmaking van de sluiting van de opdracht, en dit ongeacht de procedure, conform artikel 38, § 2. Tot nader order worden deze diensten, anders dan die van de bijlage II, A, van de wet, minder belangrijk geacht voor de concurrentie binnen de interne markt. Dat is ook de reden waarom ze niet het voorwerp moeten uitmaken van een voorafgaande Europese bekendmaking.

De Europese Commissie kan het bedrag van de Europese drempels herzien overeenkomstig artikel 78 van Richtlijn 2004/18/EG. Dit is de reden waarom de Eerste Minister, op grond van artikel 77, § 2, van de wet belast is met de aanpassing van de bedragen van dit besluit op basis van de door de Europese Commissie verrichte herzieningen. De volgende herziening zal plaatsvinden op 1 januari 2012.

Art. 33.Dit artikel betreffende de opdrachten in percelen, herneemt de bepalingen van de artikelen 2, tweede lid, en 54, vierde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en verruimt ze tot de homogene leveringen.

Onder homogene leveringen moeten leveringen worden verstaan van dezelfde aard en met dezelfde of een vergelijkbare bestemming : bijvoorbeeld fotokopieerpapier ongeacht het vereiste formaat, kantoormeubelen die een harmonisch geheel moeten vormen of nog voedingsmiddelen van een bepaald assortiment. In dat geval moeten de bedragen van alle percelen worden samengevoegd teneinde te bepalen of de Europese drempel is bereikt. Als dat zo is, zijn alle percelen onderworpen aan de Europese bekendmaking.

De aanbestedende overheid kan nochtans gebruik maken van de in dit artikel vermelde mogelijkheid om percelen waarvan het individuele bedrag kleiner is dan 1.000.000 euro voor werken en 80.000 euro voor diensten en nu ook voor homogene leveringen aan de Europese bekendmaking te onttrekken. Hiervoor geldt evenwel als voorwaarde dat het samengevoegde bedrag van de onttrokken percelen niet meer bedraagt dan twintig percent van het bedrag van het geheel van alle percelen.

Een dergelijke bepaling maakt het mogelijk deze percelen met een beperkte waarde enkel op nationaal niveau bekend te maken, daar deze immers vooral interessant zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen.

De waarde van deze percelen wordt niettemin in aanmerking genomen voor de raming van de opdracht overeenkomstig de artikelen 24 tot 27.

Een voorbeeld zou kunnen zijn, een bouwwerk met een geraamd bedrag van 5,5 miljoen euro en verdeeld in vier percelen van respectievelijk : - perceel « ruwbouw » = 4 miljoen euro - perceel « speciale technieken » = 0,7 miljoen euro - perceel « schrijnwerk » = 0,5 miljoen euro - perceel « afwerking » = 0,3 miljoen euro.

De aanbestedende overheid mag de percelen « speciale technieken » en « schrijnwerk » niet onttrekken aan de Europese bekendmaking. Alhoewel de individuele waarde van deze verschillende percelen inderdaad minder bedraagt dan 1 miljoen euro, is hun samengevoegd bedrag evenwel hoger dan 20 % van het opdrachtbedrag, d.w.z. 1,1 miljoen euro.

De percelen « schrijnwerk » en « afwerking » kunnen daarentegen wel aan de Europese bekendmaking worden onttrokken, omdat de individuele waarde van deze verschillende percelen minder bedraagt dan 1 miljoen euro en hun samengevoegd bedrag lager is dan 20 % van het opdrachtbedrag, d.w.z. 1,1 miljoen euro.

Hetzelfde zou gelden voor het perceel « speciale technieken ».

In deze gevallen dienen de andere percelen vanzelfsprekend te worden bekendgemaakt op Europees niveau, zelfs indien de totale waarde van die percelen de Europese drempel niet bereikt. In het eerst geciteerde voorbeeld vertegenwoordigen de percelen « ruwbouw » en « speciale technieken » slechts een bedrag van 4,7 miljoen euro. Niettemin moeten ze worden bekendgemaakt omdat rekening moet worden gehouden met de geraamde waarde van de onttrokken percelen bij het bepalen van de globale waarde van de opdracht (rekening houdend met de huidige Europese drempel van 4.845.000 euro).

De onttrokken percelen worden gegund bij aanbesteding of offerteaanvraag en bekendgemaakt op Belgisch niveau. Het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking is evenwel uitgesloten, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 105, § 1, 1° en 2°. Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 34.Dit nieuwe artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op de opdrachten onder de tweeledige voorwaarde dat ze de Europese drempels bereiken en onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking.

Deze tweede voorwaarde sluit de opdrachten uit waarop de wet van toepassing is, maar die niet Europees moeten worden bekendgemaakt, zoals sommige opdrachten die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel 26, § 1, 1°, b, van de wet.

Art. 35.Dit nieuwe artikel somt de aankondigingen op die vorm geven aan de Europese bekendmaking, namelijk de vooraankondiging, de aankondiging van opdracht en de aankondiging van gegunde opdracht. Er wordt verwezen naar de commentaar van artikel 36 en volgende.

Art. 36.Dit artikel neemt de bepalingen over betreffende de bekendmaking van de vooraankondiging en de inhoud ervan opgenomen in de artikelen 3, 29 en 55 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

De bedoelde werken en bouwwerken zijn die waarvan de geraamde waarde minimum 4.845.000 euro bedraagt. Wat de leveringen betreft, heeft de vooraankondiging betrekking op alle opdrachten met een totale waarde van minimum 750.000 euro die individueel waarschijnlijk de drempel voor de Europese bekendmaking bereiken en ingedeeld zijn per productgroep. De « productgroepen » worden aangeduid met de eerste drie cijfers van de basiswoordenlijst van de CPV-nomenclatuur (gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten, goedgekeurd bij Verordening (EG) nr. 213/2008 van de Commissie van 28 november 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV) en tot wijziging van de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, in verband met de herziening van de CPV (PBEU L-74 van 15 maart 2008). Zo hebben de drie eerste cijfers 031 bijvoorbeeld betrekking op land- en tuinbouwproducten, de cijfers 302 op computeruitrusting en -benodigdheden, de cijfers 325 op telecommunicatiebenodigdheden en de cijfers 341 op motorvoertuigen.

Het is overigens nuttig eraan te herinneren dat de raamovereenkomst valt onder het begrip opdracht als bedoeld in dit ontwerp.

Wat de diensten betreft, is de indeling voor hetzelfde totaalbedrag van 750.000 euro gebaseerd op de categorieën van bijlage II, A, van de wet.

Artikel 36 bevat de nieuwe verduidelijking dat de bekendmaking van een dergelijke aankondiging slechts verplicht is wanneer de aanbestedende overheid de termijn voor de ontvangst van de offertes wenst in te korten overeenkomstig de artikelen 46 en 47 van het ontwerp. Indien dit niet in haar bedoeling ligt, is de bekendmaking facultatief, maar laat deze geen inkorting van de termijnen toe.

Nochtans dient men zich bewust te zijn van het belang dat deze informatie over mogelijke geplande opdrachten voor de ondernemingen kan hebben.

De bekendmaking van een vooraankondiging maakt het immers mogelijk dat de ondernemers zich voorbereiden op de deelname aan de aldus aangekondigde procedures en dat de aanbestedende overheden voordeel kunnen halen uit een eventuele verruiming van de mededinging. Dit is de reden waarom § 2 bepaalt dat de bekendmaking van een dergelijke aankondiging zo vlug mogelijk moet gebeuren na het begin van het begrotingsjaar of, voor de werken, na de beslissing tot goedkeuring van het programma waarin de werken of de raamovereenkomsten zijn opgenomen. In die omstandigheden zal een vooraankondiging immers het meest nuttig zijn. Dit belet evenwel niet dat later in de loop van het begrotingsjaar een bekendmaking kan plaatsvinden indien, bijvoorbeeld, nieuwe opdrachten worden uitgeschreven.

Bepaalde opdrachten voor leveringen en voor diensten kunnen de drempel voor de Europese bekendmaking bereiken (vandaag, naargelang het geval 125.000 of 193.000 euro) zonder individueel of samen de drempel van 750.000 euro te bereiken. In dat geval is de inkorting van de termijn ingevolge de bekendmaking van een vooraankondiging eveneens mogelijk.

Bovendien wordt de bepaling vervat in artikel 35, 1, van Richtlijn 2004/18/EG vooralsnog niet omgezet in dit ontwerp. Volgens deze bepaling kan de aanbestedende overheid de vooraankondiging, via haar kopersprofiel, bekendmaken op een website. Een dergelijke bepaling is immers complex omdat de aanbestedende overheid zelfs in dat geval de Europese Commissie moet informeren over deze bekendmaking via haar kopersprofiel. Bovendien zou het overaanbod van dergelijke websites de ondernemingen minder transparante informatie bieden dan de officiële bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen.

Art. 37.Dit artikel neemt de bepalingen over van het eerste lid van de artikelen 4, 30, 53, § 4, en 56 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hij is nu ook toepasselijk op de concurrentiedialoog.

Artikel 37 is niet van toepassing op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, want deze zijn niet verplicht onderworpen aan een voorafgaande Europese bekendmaking.

Art. 38.Dit artikel stemt overeen met de artikelen 8, 34 en 60 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, behalve wat de toelichting over de concurrentiedialoog, het dynamisch aankoopsysteem en de raamovereenkomst betreft. Deze procedures en modaliteiten bestaan heden immers niet. Ongeacht de gebruikte procedure en dus ook in geval van concurrentiedialoog en onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking bij de aanvang van de procedure als bedoeld in artikel 26, § 1, van de wet, wordt een aankondiging van gegunde opdracht bekendgemaakt conform het model in bijlage 8. Overeenkomstig paragraaf 1 moet deze aankondiging worden verzonden binnen een termijn van achtenveertig dagen na de sluiting van de opdracht.

Deze aankondiging is bestemd voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen.

Een aankondiging van gegunde opdracht is evenwel niet vereist voor de opdrachten gesloten via onderhandelingsprocedure op grond van artikel 26, § 2, 1°, b, van de wet, d.w.z. voor de geheime opdrachten, die waarvan de uitvoering gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen en die waarvoor de bescherming van de fundamentele belangen van de veiligheid van het land een gunning via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking noodzakelijk maakt. Een dergelijke aankondiging moet evenmin worden bekendgemaakt bij de sluiting van elk van de opdrachten die op een raamovereenkomst gebaseerd zijn.

Voor de opdrachten gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem, mogen de resultaten nochtans per trimester worden gegroepeerd. Deze aankondiging bevat informatie over de resultaten van de procedure. In dat geval mogen de resultaten van de tijdens een trimester gesloten opdrachten dus worden gegroepeerd en, indien nodig, het voorwerp uitmaken van diverse afzonderlijke aankondigingen, volgens de betrokken leveringen of diensten voor courant gebruik.

Volgens paragraaf 2 moet de aanbestedende overheid, wanneer de opdracht betrekking heeft op de diensten zoals vermeld in bijlage II, B, van de wet waarvan het geraamde bedrag de Europese drempel bereikt, evenwel vermelden of zij de bekendmaking van de aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt. Indien zij die weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. In tegenstelling tot de Europese Commissie heeft de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie immers geen bevoegdheid inzake toezicht op de overheidsopdrachten, en die informatie, die niet bestemd is voor publicatie, zou geenszins nuttig zijn voor haar.

Volgens paragraaf 3 mag de aanbestedende overheid bepaalde gegevens niet bekendmaken indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van ondernemingen of de eerlijke mededinging tussen hen zou kunnen schaden.

Deze bepaling wordt onder meer geïllustreerd door de volgende rechtspraak : Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, arrest van 14 februari 2008, zaak C-450/06, Varec; Raad van State, arrest nr. 164.028 van 24 oktober 2006; Grondwettelijk Hof, arrest nr. 118/2007 van 19 september 2007. Afdeling 4. - Belgische bekendmaking

Art. 39.Dit nieuwe artikel leidt afdeling 4 in die de na te leven bekendmakingsregels bevat voor de opdrachten die enkel onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking. Deze afdeling heeft betrekking op de opdrachten voor werken en leveringen, alsook de opdrachten voor diensten zoals vermeld in bijlage II, A, van de wet waarvan de geraamde waarde lager ligt dan de Europese drempels vermeld in artikel 32 van dit besluit.

Voor de opdrachten voor diensten, zoals vermeld in bijlage II, B, van de wet, zijn de bepalingen van afdeling 4 van toepassing, ongeacht de geraamde waarde van de opdracht, behalve indien toepassing wordt gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Wat de Europese bekendmaking betreft, zijn deze diensten immers enkel onderworpen, onder de voorwaarden van artikel 38, § 2, aan de verplichting om een aankondiging van gegunde opdracht op te stellen wanneer ze de Europese drempels bereiken. Een bekendmaking op Belgisch niveau is daarentegen vereist bij aanbesteding, offerteaanvraag, onderhandelingsprocedure met bekendmaking, vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking en concurrentiedialoog.

Art. 40.Dit artikel strekt tot de bekendmaking van een aankondiging van opdracht en stemt gedeeltelijk overeen met de artikelen 12, 13, 14, 38, 39, 40, 64, 65 en 66 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. In dit besluit is evenwel geen sprake van de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking en de concurrentiedialoog, die nieuw zijn in dit ontwerp. Enkel de essentiële inlichtingen als bedoeld in paragraaf 2 moeten in de aankondiging worden vermeld.

Het in de bepaling onder 2° van paragraaf 2 vermelde begrip « soort opdracht » heeft respectievelijk betrekking op de werken, leveringen en diensten. Het begrip « kostprijs », waarvan sprake in punt 4°, wijst erop dat de eventueel aan de geïnteresseerden gevraagde betaling enkel betrekking mag hebben op de kosten voor het kopiëren en verzenden van de opdrachtdocumenten.

Zoals uiteengezet in de commentaar bij artikel 29, kunnen sommige inlichtingen verstrekt worden via een internetadres. Deze laatste mogelijkheid is opgenomen in een nieuwe bepaling.

Art. 41.Dit artikel handelt over twee systemen die kunnen worden toegepast bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, en die betrekking hebben op de opstelling van een lijst van geselecteerden en op de uitwerking van een kwalificatiesysteem.

Overeenkomstig paragraaf 2 kan de bekendmaking van meerdere aankondigingen op Belgisch niveau, voor gelijkaardige opdrachten worden vervangen door één enkele periodieke bekendmaking van een aankondiging die betrekking heeft op het opmaken van een lijst van geselecteerde aannemers, leveranciers en dienstverleners, rekening houdend met de aard en het voorwerp van de betrokken opdrachten. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in de artikelen 14, § 2, 40, § 2 en 66, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het na te leven model van aankondiging is opgenomen in bijlage 9 van het ontwerp. De geldigheidstermijn van deze lijst wordt door dit ontwerp verlengd van één tot maximum drie jaar vanaf de datum van de selectiebeslissing. Tijdens deze periode blijft de lijst gesloten voor nieuwe kandidaten. Wanneer tijdens de geldigheidsperiode een beroep wordt gedaan op de lijst om een hier bedoelde opdracht te gunnen, moet de aanbestedende overheid alle geselecteerden gelijktijdig verzoeken een offerte in te dienen.

Deze lijst moet ervoor zorgen dat de aanbestedende overheden die opdrachten gunnen die in de loop van een bepaalde periode een zekere regelmaat vertonen op grond van de aard en de omvang van de prestaties, de administratieve lasten kunnen verminderen op het vlak van de bekend te maken aankondigingen, terwijl een voldoende transparantie van de procedures gewaarborgd blijft.

Wat de opdrachten voor werken betreft, zal de toepassing van het lijstsysteem niet enkel beperkt zijn door de Europese drempel, maar ook op basis van de wetgeving houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken.

Er dient te worden onderstreept dat het bestaan van een dergelijke lijst het plaatsen van een afzonderlijke opdracht via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht niet in de weg staat. Het voorstel van de Raad van State om een precisering op te nemen in het dispositief is niet gevolgd daar deze mogelijkheid vanzelfsprekend is.

Paragraaf 3 voegt een nieuwe bepaling in. De aanbestedende overheid kan voor gelijkaardige opdrachten die niet onderworpen zijn aan een verplichte bekendmaking op Europees niveau, een kwalificatiesysteem instellen dat beheerd wordt op basis van criteria en voorschriften, overeenkomstig hoofdstuk 5, welke aan de belangstellenden worden meegedeeld. Dit systeem staat tijdens de duur ervan permanent open voor belangstellende ondernemingen die een kwalificatie wensen te bekomen.

In tegenstelling tot de lijst van geselecteerden, biedt het kwalificatiesysteem de aanbestedende overheid de mogelijkheid een aantal gekwalificeerde ondernemingen te kiezen die zij uitnodigt tot het indienen van een offerte, rekening houdend met het minimumaantal concurrenten als bedoeld in artikel 58.

Volgens paragraaf 3 wordt de aankondiging betreffende het kwalificatiesysteem jaarlijks gepubliceerd, conform het model in bijlage 10 van het ontwerpbesluit, alsook na elke actualisering van de voorschriften en criteria betreffende het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie. Het is immers de bedoeling ervoor te zorgen dat het systeem voldoende transparant is.

De intrekking van een kwalificatie moet gebaseerd zijn op de toepasselijke kwalificatiecriteria en -voorschriften. Alvorens een beslissing te nemen, moet de aanbestedende overheid haar gemotiveerde intentie tot intrekking schriftelijk mededelen aan de gekwalificeerde in kwestie, die binnen een termijn van vijftien dagen een bezwaarschrift kan indienen.

Het laatste lid van paragraaf 3 bepaalt dat, rekening houdend met het voorwerp en de specificaties van elke opdracht uitgeschreven in het kader van dat systeem en met het aantal gekwalificeerde kandidaten, de aanbestedende overheid kan overgaan tot een nieuwe selectie van de gekwalificeerden op grond van de artikelen 67 tot 79. Deze selectiebeslissing valt uiteraard onder de toepassing van de bepalingen inzake motivering, informatie en rechtsmiddelen. HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen - Algemene bepalingen

Art. 42.Artikel 42, eerste lid, herinnert aan het algemeen principe volgens hetwelk de termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en de offertes, als bedoeld in de artikelen 46 tot 49, minimumtermijnen zijn, die moeten worden bepaald rekening houdend met de complexiteit van de opdracht en met de nodige voorbereidingstijd.

Hierbij moet worden opgemerkt dat alle termijnen worden uitgedrukt in kalenderdagen. Ze worden berekend vanaf de verzending van de aankondiging van opdracht of de uitnodiging tot het indienen van een offerte, naargelang het geval, overeenkomstig de modaliteiten van het recht van de Europese Unie, meer bepaald de Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden. Volgens artikel 3 van deze verordening : - gaat een in dagen omschreven termijn in bij de aanvang van het eerste uur van de eerste dag ervan en loopt deze af bij het einde van het laatste uur van de laatste dag ervan; - zijn feestdagen, zondagen en zaterdagen bij de termijnen inbegrepen, behalve indien deze dagen daarvan uitdrukkelijk zijn uitgesloten of indien de termijnen in werkdagen zijn omschreven; - geldt dat, indien de laatste dag van een anders dan in uren omschreven termijn een feestdag, een zaterdag of een zondag is, deze termijn afloopt bij het einde van het laatste uur van de daaropvolgende werkdag. Deze laatste bepaling is niet van toepassing op termijnen die met terugwerkende kracht vanaf een bepaalde datum of gebeurtenis worden berekend, wat in het kader van dit ontwerp niet het geval is.

Wanneer bijvoorbeeld in het kader van een opdracht gegund via een open procedure waarvoor een bekendmakingstermijn van 52 dagen geldt, de aankondiging is verzonden op 1 maart, begint de termijn te lopen op 2 maart en eindigt deze ten vroegste op 22 april middernacht. De openingszitting van de offertes zal dan niet kunnen plaatsvinden op 22, maar wel op 23 april. Indien 22 april echter op een zaterdag valt, zal de openingszitting ten vroegste kunnen plaatsvinden bij het verstrijken van de eerstvolgende werkdag (dit is maandag 24 om middernacht), d.w.z. op dinsdag 25 april.

Het tweede lid handelt over bepaalde omstandigheden die een rol spelen bij de vaststelling van de termijn. Het is geherformuleerd om tegemoet te komen aan een opmerking van de Raad van State.

Het derde en vierde lid die overeenstemmen met het eerste lid van de artikelen 7, 15, 33, 41, 59 en 67 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, preciseren de omstandigheden waarin de proceduretermijnen moeten worden verlengd.

Het laatste lid bevat een nieuwe bepaling ingeval de artikelen 46 tot 49 geen termijnen vaststellen (bijvoorbeeld voor de ontvangst van de offertes bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking en bij concurrentiedialoog en voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij concurrentiedialoog beneden de Europese drempels). In deze gevallen bepaalt de aanbestedende overheid een passende en redelijke termijn, rekening houdend met de complexiteit van de opdracht.

Art. 43.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met het derde lid van de artikelen 7, 15, 33, 41, 59 en 67 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het bepaalt dat bij open procedure of vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking, de opdrachtdocumenten door de aanbestedende overheid worden verstrekt binnen zes dagen na ontvangst van het verzoek. Een nieuwe bepaling vermeldt evenwel dat dit voorschrift niet van toepassing is indien de aanbestedende overheid via het aangeduid internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten.

Art. 44.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met het tweede lid van de artikelen 7, 15, 33, 41, 59 en 67 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het bepaalt binnen welke termijn de aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten of, bij concurrentiedialoog, over het beschrijvend document, moeten worden verstrekt. Deze kunnen worden meegedeeld tijdens een bij voorkeur in de opdrachtdocumenten aangekondigde informatiesessie georganiseerd door de aanbestedende overheid.

Art. 45.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling die evenwel niets verandert aan de bestaande praktijk, bij aanbesteding en offerteaanvraag, zoals die voortvloeit uit de toepassing van artikel 106 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Indien een openingszitting van de offertes vereist is in het kader van de procedure - dus bij aanbesteding en offerteaanvraag - of indien de opdrachtdocumenten verwijzen naar een openingszitting van de aanvragen tot deelneming of offertes, alhoewel de reglementering die niet oplegt, wordt het uiterste tijdstip voor de indiening bepaald door de datum en het uur van deze zitting. Bijgevolg mag de aanbestedende overheid geen aanvragen tot deelneming of offertes weigeren die bij de voorzitter van de openingszitting vóór die datum en dat uur zijn toegekomen. Indien de opdrachtdocumenten bijvoorbeeld vermelden dat de offertes tegen 12 uur moeten worden ingediend en de openingszitting gepland is om 14 uur, kunnen de offertes tot 14 uur worden ingediend in het lokaal van de openingszitting.

Het vrijwillig organiseren van een openingszitting impliceert vanzelfsprekend niet dat de artikelen 92 tot 94 betreffende het verloop van de openingszitting bij aanbesteding en offerteaanvraag eveneens van toepassing zouden zijn. Afdeling 2. - Termijnen bij Europese bekendmaking

Art. 46.Het eerste lid van paragraaf 1 van dit artikel herneemt de bepalingen van de artikelen 5, 31 en 57 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het bepaalt voor de open aanbesteding en open offerteaanvraag, de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes voor de opdrachten onderworpen aan de Europese bekendmaking. Voor het bepalen van het vertrekpunt van de termijn dient te worden herinnerd aan de regel volgens dewelke de datum van verzending van de aankondiging van het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie in aanmerking moet worden genomen en niet de datum van verzending naar de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Er dient te worden opgemerkt dat de inkorting van de termijn ten gevolge van de bekendmaking van een vooraankondiging geen formele motivering vereist.

Paragraaf 2 is nieuw. Hieruit blijkt dat de termijn voor de ontvangst van de offertes, eventueel ingekort overeenkomstig paragraaf 1, bijkomend met zeven dagen kan worden ingekort indien de aankondiging on line wordt opgesteld en met elektronische middelen wordt verzonden conform het formaat en op de wijze bepaald in paragraaf 2, 1°. Een bijkomende inkorting met vijf dagen is mogelijk indien de aanbestedende overheid vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten via een internetadres.

Deze verschillende termijninkortingen zijn cumuleerbaar.

Art. 47.Paragraaf 1 van artikel 47 herneemt de bepalingen van de artikelen 6, § 1, 32, § 1, en 58, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hij bepaalt voor de beperkte procedures, de onderhandelingsprocedure met bekendmaking en voortaan ook voor de concurrentiedialoog de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij opdrachten onderworpen aan de Europese bekendmaking.

Het tweede en derde lid zijn nieuwe bepalingen die een inkorting van de ontvangsttermijn van de aanvragen tot deelneming mogelijk maken wanneer de aankondiging online wordt opgesteld en via elektronische middelen wordt verzonden, conform het formaat en de verzendingswijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Volgens het tweede lid kan de termijn met zeven dagen worden ingekort wanneer de aankondiging via elektronische middelen wordt verzonden.

Het derde lid, betreffende de versnelde procedure, bepaalt dat de ontvangsttermijn voor de aanvragen tot deelneming bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking mag worden ingekort tot een minimumtermijn van vijftien dagen vanaf de verzendingsdatum van de aankondiging en tot tien dagen wanneer de aankondiging online wordt opgesteld en via elektronische middelen wordt verzonden, conform het formaat en de voormelde modaliteiten.

Het spoedeisend karakter dat het gebruik van een versnelde procedure rechtvaardigt, is verschillend van de dwingende spoed die voortvloeit uit onvoorziene gebeurtenissen die niet te wijten zijn aan de aanbestedende overheid als bedoeld in artikel 26, § 1, 1°, c, van de wet. Deze laatste omstandigheden zouden immers het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking rechtvaardigen.

Het spoedeisend karakter waarvan hier sprake is, vloeit voort uit een rechts- of feitelijke toestand, intern of extern aan de aanbestedende overheid, die een inkorting van de gewone minimumtermijn noodzakelijk maakt in dit stadium van de procedure.

In de volgende voorbeelden is de verantwoording in principe aanvaardbaar : - de dienstverlening aan de gebruikers moet worden voortgezet ondanks de onverwachte stopzetting van de activiteiten van de begunstigde; - de onvoorziene toename van de bestellingen van medische apparatuur die het voorwerp uitmaakt van de opdracht op internationaal niveau leidt tot een verlenging van de productietermijnen; - de Europese kredieten (EFRO-programma) of andere subsidies moeten verplicht binnen een bepaalde termijn worden gebruikt; - de resultaten van de studie moeten beschikbaar zijn binnen een termijn die het mogelijk maakt het door de wetgever bepaalde tijdschema voor de invoering van het persoonlijk medisch dossier te respecteren; - de continuïteit en permanentie van een strategisch communicatieplan dienen te worden gewaarborgd, terwijl de omschrijving van de behoeften van de aanbestedende overheid afhankelijk was van haar beheersovereenkomst die te laat werd goedgekeurd; - de werken moeten snel worden opgestart teneinde de betaling van een dwangsom of het verstrijken van de bouwvergunning te vermijden; - de beschikbaarheid van nieuwe infrastructuur is vereist : op de vermoedelijke datum waarop een Grote Prijs F1 zal plaatsvinden; of tegen de begindatum van een nieuw academisch jaar of schooljaar (cf.

HJEG, arrest C-24/91 van 18 maart 1992, Universidad Complutense); of op de voorziene datum voor de opvang van vluchtelingen; - de prijs van de betrokken producten is onderhevig aan grote schommelingen op de internationale markt, zodat de leveranciers geen verbintenis kunnen aangaan anders dan op zeer korte termijn.

Vormen daarentegen geen aanvaardbare verantwoording, de loutere vermelding dat : - de aankondiging werd verstuurd via elektronische middelen; - de prestaties enkel door personen die een bepaald beroep uitoefenen, mogen worden uitgevoerd; - de gewone termijn niet haalbaar is; - een bepaald artikel van de reglementering betreffende de versnelde procedure van toepassing is.

Geen van de bovenstaande voorbeeldlijsten zijn limitatief te interpreteren.

Paragraaf 2 handelt over de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes bij beperkte procedure, voor de opdrachten onderworpen aan de Europese bekendmaking en de mogelijke inkortingen van deze termijn.

Ten opzichte van de bepalingen van de artikelen 6, § 2, 32, § 2, en 58, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, doen zich de volgende wijzigingen en nieuwigheden voor : - de mogelijke inkorting van de termijnen tot zesentwintig dagen wordt op zesendertig en tweeëntwintig dagen gebracht; - een bijkomende inkorting met vijf dagen is mogelijk wanneer elektronische middelen worden gebruikt overeenkomstig artikel 46, § 2, 2°; - in verband met de versnelde bekendmaking wordt voortaan gepreciseerd dat de snelst mogelijke middelen voor de verzending van de uitnodigingen tot het indienen van een offerte de telefax of de elektronische middelen zijn.

Bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking en concurrentiedialoog wordt geen termijn bepaald voor de ontvangst van de offertes. Het komt in die gevallen aan de aanbestedende overheid toe om een passende en redelijke termijn te bepalen, rekening houdend met de complexiteit van de opdracht. Afdeling 3. - Termijnen bij Belgische bekendmaking

Art. 48.Dit artikel herneemt gedeeltelijk de bepalingen van het laatste lid van de artikelen 12, 38 en 64 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes bij open procedure, voor de opdrachten onderworpen aan de Belgische bekendmaking.

Het is eveneens van toepassing op de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking, aangezien deze, net als de open procedure, uit één enkele fase bestaat.

De termijn voor de ontvangst van de offertes bij open procedure, die nu bij algemene regel op zesendertig dagen is vastgesteld, maakt voortaan een minimumtermijn uit. Bovendien wordt deze minimumtermijn voor de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking op tweeëntwintig dagen vastgesteld.

Wanneer het om dringende redenen onmogelijk is om bovengenoemde minimumtermijnen na te leven, is voor beide procedures een inkorting tot minimum tien dagen mogelijk. In tegenstelling tot de Europese bekendmaking, geldt voor de vermindering van de termijn op het niveau van de Belgische bekendmaking nog een tweede vereiste. De aankondiging moet namelijk online worden opgesteld, wat het gebruik van de telefax uitsluit, en via elektronische middelen worden verzonden, conform het formaat en de verzendingswijze bepaald door de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. Daarentegen is het niet meer noodzakelijk dat tussen de datum van bekendmaking van de aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen en de datum voor de ontvangst van de offertes, een minimumtermijn van zeven dagen wordt nageleefd. Het gebruik van elektronische middelen verzekert immers een zeer vlugge bekendmaking van de aankondigingen van opdrachten.

Een dergelijke inkorting mag evenwel het normale verloop van de mededinging niet verhinderen. De aanbestedende overheid zal dus voorzichtig moeten omspringen met deze mogelijkheid. Bovendien moet deze inkorting, alhoewel een uitdrukkelijk gemotiveerde beslissing niet vereist is, gerechtvaardigd worden in het gunningsdossier.

Wat betreft de motivering voor de termijninkorting kan worden verwezen naar de voorbeelden vermeld in de commentaar van artikel 47.

Art. 49.Dit artikel herneemt gedeeltelijk de bepalingen van de paragrafen 1, zevende lid, en 3, laatste lid, van de artikelen 14, 40 en 66 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Paragraaf 1 bevat de voorschriften inzake de na te leven minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij beperkte procedure en bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking voor de opdrachten onderworpen aan de Belgische bekendmaking.

Paragraaf 2 bevat de voorschriften inzake de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes bij de beperkte procedure.

In verband met de versnelde procedure wordt voortaan gepreciseerd dat de aankondiging van opdracht moet worden verzonden per telefax of via elektronische middelen. Afdeling 4. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 50.Dit artikel bevat bepalingen die vergelijkbaar zijn met die van § 4 van de artikelen 6, 32, en 58 en van § 3 van de artikelen 14, 40 en 66 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het eerste lid bepaalt dat bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, de geselecteerden gelijktijdig en schriftelijk worden uitgenodigd om een offerte in te dienen.

Het tweede lid preciseert de documenten en inlichtingen die de uitnodiging tot het indienen van een offerte moet bevatten. Dezelfde bepaling is voortaan van toepassing zowel op de opdrachten die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, als op die welke enkel onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking.

Wat de in de uitnodiging te vermelden gegevens betreft, moet worden gewezen op de volgende bepalingen : - in punt 1°, a, de mogelijkheid om met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang te bieden tot de opdrachtdocumenten; - in punt 1°, b, de vermelding van de kostprijs van de opdrachtdocumenten wanneer hun afgifte betalend is. Onder verwijzing naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 11 november 2010 (Belgisch Staatsblad van 22 november 2010) wordt eraan herinnerd dat de kostprijs enkel de kosten voor het kopiëren van de documenten en eventueel de frankeerkosten mag omvatten; - in punt 3°, a, de datum, het uur en de plaats van de openingszitting van de offertes indien de gunningsprocedure of de opdrachtdocumenten daarin voorzien. Volgens de reglementering is een openingszitting enkel verplicht bij aanbesteding en offerteaanvraag. Het staat een aanbestedende overheid evenwel vrij een dergelijke zitting te organiseren bij andere procedures dan de bovengenoemde; - in punt 5°, de vermelding « al naargelang » met betrekking tot de weging van de gunningscriteria, dat eraan herinnert dat de algemene wegingsregel enkel van toepassing is op de opdrachten die de Europese drempels bereiken een waarvoor, wat de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking betreft, meerdere concurrenten worden geraadpleegd. De weging is evenmin verplicht voor de diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Voor de concurrentiedialoog zijn de overeenkomstige bepalingen overgenomen in de artikelen 111 en volgende. Afdeling 5. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes

Art. 51.Dit artikel gaat nader in op de indieningswijze van de aanvragen tot deelneming en de offertes.

Paragraaf 1, eerste lid, dat gedeeltelijk overeenstemt met het zesde lid van de artikelen 16 en 42 en het zevende lid van artikel 68 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, bepaalt dat elke aanvraag tot deelneming individueel en schriftelijk of telefonisch moet worden ingediend. Het vervolg van paragraaf 1 stemt overeen met de artikelen 6, § 3, tweede lid, 14, § 1, voorlaatste lid, 32, § 3, tweede lid, 40, § 1, voorlaatste lid, 58, 3, tweede lid, en 66, § 1, voorlaatste lid van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Er wordt verduidelijkt dat indien de aanvraag tot deelneming per telefax of via een elektronisch middel gebeurt, met het oog op een juridisch bewijs een schriftelijke bevestiging kan worden geëist. Wat het elektronisch middel betreft, is deze bevestiging evenwel enkel vereist wanneer dat middel niet voldoet aan de voorschriften van artikel 52, § 1. Een schriftelijke bevestiging is daarentegen verplicht ingeval van een telefonische aanvraag tot deelneming.

Behalve voor de documenten waarvan het origineel moet worden voorgelegd, dient de bevestiging de reeds per telefax ingediende aanvraag niet volledig over te nemen, maar betrekking te hebben op de indiening zelf. Om de tekst beter af te stemmen op de richtlijn, is de bepaling geschrapt volgens dewelke de aanvraag tot deelneming steeds moet worden ondertekend. Artikel 51, § 1, tweede lid, bepaalt immers dat deze aanvraag mogelijk is per telefax, tenzij de aanbestedende overheid achteraf om een bevestiging verzoekt.

Paragraaf 2, die gedeeltelijk de artikelen 89 en 93, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 overneemt en uitbreidt naar alle gunningsprocedures, met uitzondering van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, behandelt de indienings- en ondertekeningswijzen van de offertes. De offerte wordt schriftelijk ingediend en moet worden ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de inschrijver te verbinden.

Onder « ondertekening » wordt begrepen : - de ondertekening door de inschrijver-natuurlijke persoon; - de ondertekening door de natuurlijke persoon die bevoegd is om de inschrijver-rechtspersoon te verbinden krachtens de vennootschappenwet of andere wettelijke of reglementaire bepalingen en de toepasselijke statutaire bepalingen; - de ondertekening door een natuurlijke of rechtspersoon, die gemachtigd is de inschrijver-natuurlijke of rechtspersoon te verbinden.

Dit voorschrift geldt eveneens voor alle personen die samen een aanvraag tot deelneming indienen en de intentie hebben om na hun selectie een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid op te richten.

Art. 52.Dit artikel betreffende het gebruik van elektronische middelen voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes neemt bepalingen over van artikel 81quater van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Paragraaf 1 van dit artikel bepaalt vervolgens de na te leven minimumvoorwaarden wanneer elektronische middelen worden gebruikt.

Deze voorwaarden stemmen inhoudelijk overeen met die van artikel 81quater van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Wat de opgesomde voorwaarden betreft, zijn enkel die vermeld in de bepaling onder 1° betreffende de elektronische handtekening, de te nemen maatregelen in geval van ontdekking van een computervirus (2°) alsook die betreffende de automatische vaststelling van het precieze tijdstip van ontvangst (3°) tegelijk van toepassing op de kandidaten of inschrijvers, en op de aanbestedende overheid.

De overige voorwaarden zijn enkel van toepassing op de aanbestedende overheid.

De tekst verduidelijkt in het laatste lid dat de voorwaarden van 3° tot 8° niet toepasselijk zijn op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd. Het is immers mogelijk dat een schriftelijk stuk wordt opgesteld via elektronische middelen en via andere middelen wordt verzonden. Zo bijvoorbeeld wanneer het wordt weggeschreven naar een materiële informaticadrager (hardware) zoals CD, DVD, USB-apparaat,.... In dit geval zijn de regels voor de verzending per brief of per drager van toepassing.

Volgens de bepaling onder 1° moet de handtekening een geavanceerde elektronische handtekening met een gekwalificeerd certificaat zijn, zoals bedoeld in Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor de elektronische handtekeningen en als bedoeld in de wet van 25 maart 2003 tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hieruit vloeit voort dat een kandidatuur of offerte die werd ondertekend via een anoniem certificaat, moet worden verworpen. De geavanceerde elektronische handtekening garandeert o.a. de authenticiteit van de handtekening zelf maar ook de integriteit van de inhoud ervan. Zij laat bovendien perfect toe na te gaan of de offerte werd geopend of gewijzigd.

Eén van de voorwaarden is dat de handtekening wordt gerealiseerd via een veilig middel voor het aanmaken van een handtekening. Volgens bijlage III van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, die Richtlijn 1999/93/EG omzet, moet een dergelijk middel, via passende technieken en procedures, ten minste waarborgen dat : - de gebruikte gegevens voor het aanmaken van een handtekening in de praktijk slechts eenmaal kunnen voorkomen en dat de vertrouwelijkheid ervan op redelijke wijze verzekerd is; - men redelijke zekerheid heeft dat de gebruikte gegevens voor het aanmaken van de handtekening niet door deductie kunnen worden achterhaald en dat de handtekening met de op dit ogenblik beschikbare technische middelen beschermd is tegen vervalsing; - de voor het aanmaken van de handtekening gebruikte gegevens door de legitieme ondertekenaar op betrouwbare wijze kunnen worden beschermd tegen het gebruik door anderen.

Bovendien mogen de veilige middelen voor het aanmaken van een handtekening noch de te ondertekenen gegevens wijzigen, noch verhinderen dat die gegevens vóór het ondertekeningsproces aan de ondertekenaar worden voorgelegd.

De bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt, zijn ook van toepassing op de verzending via elektronische middelen.

Bovendien heeft de wet van 20 oktober 2000, het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure ingevoerd.

Volgens de bepaling onder 2° moet de integriteit van de inhoud van de verzending worden gewaarborgd. Zoals hierboven is opgemerkt, is deze bepaling niet enkel van toepassing op de aanbestedende overheid, maar ook op de kandidaten of inschrijvers. Hieruit vloeit voort dat een aanvraag tot deelneming of offerte die een macro-opdracht bevat die het document kan wijzigen, zal worden geweerd. Macro-opdrachten die de inhoud van het document niet kunnen wijzigen, zijn daarentegen toegestaan. Er wordt voor dit punt verwezen naar de commentaar van artikel 6, § 2.

Volgens de bepaling onder 3° moet wanneer een verzending via elektronische middelen gebeurt, het tijdstip van ontvangst van het document kunnen worden bewezen door overlegging van een ontvangstbewijs dat automatisch door de bestemmeling aan de afzender wordt verstrekt.

Op technisch niveau dienen de automatisch verzonden ontvangstbewijzen ten minste de datum en het uur van ontvangst te vermelden, alsook een refertenummer en het aantal en de naam van de elementen waaruit het bericht bestaat, m.a.w. de bijlagen. Het is niet nodig een kopie van het ontvangen bericht als bijlage toe te voegen.

Volgens de bepalingen onder 4° en 5° wordt het vertrouwelijk karakter van de aanvragen tot deelneming en de offertes gewaarborgd door een systeem dat redelijkerwijs verzekert dat de offertes overgemaakte gegevens voor niemand toegankelijk zijn vóór de uiterste datum en dat elke inbreuk zal worden opgespoord. Het is de bedoeling om via deze vereiste een waarborg te bieden die minstens gelijkwaardig is aan die geboden door de vormvereiste van de definitief gesloten omslag en de verzending onder gewone of dubbele omslag in geval van overhandiging door een bode of verzending per brief.

Volgens de bepalingen onder 6° en 7° mogen enkel de aangestelde personen die handelen in naam van de aanbestedende overheid, de data van opening van de overgelegde gegevens vastleggen of wijzigen en kunnen ze, door hun gelijktijdig optreden, toegang verlenen tot deze gegevens op de vastgelegde uiterste datum en uur. De overgemaakte gegevens betreffen zowel de aanvragen tot deelneming als de offertes, de wijzigingen en intrekkingen van offertes, alsook de plannen en ontwerpen bij een ontwerpenwedstrijd. Deze bepalingen zijn daarentegen niet van toepassing op het onderzoek van de elektronische aanvragen tot deelneming of offertes en evenmin op de procedures van interne controle bij de aanbestedende overheid.

Volgens de bepaling onder 8° zijn die vertrouwelijke gegevens, zowel in het geval van een aanvraag tot deelneming als van een offerte, na de opening ervan alleen toegankelijk voor de tot inzage aangestelde personen.

Volgens de bepaling onder 9° mogen de te gebruiken hulpmiddelen niet discriminerend zijn en moeten ze algemeen voor het publiek beschikbaar zijn en verenigbaar met algemeen gebruikte informatie- en communicatiemiddelen. Ze moeten beschikbaar zijn voor alle betrokkenen. Ze worden beschreven in de opdrachtdocumenten.

Bijgevolg worden aanvragen tot deelneming of offertes die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen die deze voorwaarden bevatten, geweerd. Dit zal het geval zijn wanneer een offerte wordt ingediend op een materiële informaticadrager (hardware) zoals CD, DVD, USB-apparaat,... en die niet compatibel is met de door de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten aangeduide middelen.

Paragraaf 2 laat het daarentegen aan de aanbestedende overheid over om voor elke opdracht waarvoor geen beroep wordt gedaan op het dynamisch aankoopsysteem of de elektronische veiling, te beslissen of het gebruik van elektronische middelen voor de indiening van de aanvragen tot deelneming of de offertes wordt opgelegd, toegestaan of verboden.

Deze beslissing alsook, eventueel, het te gebruiken elektronisch adres worden vermeld in de opdrachtdocumenten. Indien deze vermeldingen ontbreken, is het gebruik van elektronische middelen verboden. Deze laatste oplossing stemt overeen met die waarvoor werd geopteerd in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 ingevolge de wijziging aangebracht in artikel 81quater van dit besluit bij het koninklijk besluit van 29 september 2009. Deze wijziging strekte met name tot de opheffing het verbod voor de aanbestedende overheid om het gebruik van elektronische middelen op te leggen. Daarnaast werd verduidelijkt wat moet gebeuren wanneer aanvragen tot deelneming of offertes via elektronische middelen worden ingediend en de aanbestedende overheid hieromtrent niets heeft bepaald.

Het tweede en derde lid van paragraaf 2 nemen een versoepeling over die werd ingevoerd in artikel 81quater van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 ingevolge de wijziging aangebracht bij het koninklijk besluit van 29 september 2009. Het kan immers onmogelijk of zeer moeilijk zijn om sommige documenten elektronisch beschikbaar te stellen. In dat geval mogen de kandidaten en inschrijvers, indien de aanbestedende overheid het gebruik van elektronische middelen heeft toegestaan, deze documenten op papier bezorgen. Indien elektronische middelen verplicht zijn, dient de aanbestedende overheid zich vooraf akkoord te verklaren met het gebruik van papieren documenten.

Het vierde lid van paragraaf 2 stemt overeen met de inhoud van artikel 81quater, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Uit deze bepaling blijkt dat de kandidaat of inschrijver die zijn aanvraag tot deelneming of offerte volledig of gedeeltelijk via elektronische middelen indient, aanvaardt dat bepaalde gegevens door de werking zelf van het ontvangstsysteem van zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte worden geregistreerd.Een dergelijke bepaling is vereist omdat de registratie van de activiteiten (logging) inzake ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes absoluut noodzakelijk blijkt te zijn. Deze bepaling komt met name tegemoet aan de voorschriften van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Paragraaf 3, die handelt over de dubbele verzending en de veiligheidskopie, stemt overeen met artikel 81quater, § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Deze mogelijkheden werden ingevoerd bij het koninklijk besluit van 29 september 2009.

In de praktijk kan het gebeuren dat de vastgestelde termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes om diverse technische redenen wordt overschreden : de server van de aanbestedende overheid is overbelast omdat omvangrijke documenten gelijktijdig zijn binnengekomen, tijdelijke onbeschikbaarheid van de server die te wijten is aan de internetprovider van de kandidaat of de inschrijver, foute inschatting van de downloadtermijnen door de inschrijver, enz.

In dat geval is slechts een deel van de offerte tijdig « toegekomen ».

De gekozen concrete oplossing bestaat erin dat enkel een vereenvoudigd document mag worden ingediend op het uiterste ogenblik van de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes. Dit document bevat hun identiteit, de elektronische handtekening van hun volledige aanvraag tot deelneming of offerte en, in voorkomend geval, het bedrag van hun offerte. De elektronische handtekening op de vereenvoudigde zending moet dus verplicht betrekking hebben op de volledige aanvraag tot deelneming of offerte. Via deze elektronische handtekening wordt de integriteit gewaarborgd van de inhoud van het document dat later wordt verzonden. Ook dit vereenvoudigd document moet elektronisch worden ondertekend omdat het geldt als aanvraag tot deelneming of offerte.

Het downloaden van de volledige offerte binnen de daaropvolgende vierentwintig uur biedt een oplossing voor dit technisch probleem.

Vanzelfsprekend mag de periode van vierentwintig uur enkel volgen op het uiterste ogenblik van de ontvangst van de offerte en er niet aan voorafgaan. Zo niet zal hetzelfde probleem opduiken na afloop van deze periode. Na de opening mag niets meer worden gewijzigd aan de offerte.

In geval van offertes neemt de voorzitter van de zitting, bij de opening, kennis van de vereenvoudigde offerte die de verplichte vermeldingen voor de voorlezing bevat. De elektronische handtekening op de vereenvoudigde offerte authentificeert de inschrijver.

Via de elektronische handtekening op de vereenvoudigde offerte wordt de integriteit nagegaan van de volledige offerte die later wordt verzonden.

Bovendien, om eventuele technische moeilijkheden van allerlei aard te verhelpen die deze overlegging nog zouden kunnen verstoren, met name indien de over te leggen offertes zeer omvangrijk zijn, kunnen de kandidaten of inschrijvers hun offerte bovendien overleggen via een dubbele zending met een « veiligheidskopie ». Deze veiligheidskopie bevat de volledige inhoud van de oorspronkelijke offerte die aan de aanbestedende overheid werd overgemaakt. Ze kan worden overgelegd op een elektronische fysieke drager (CD-Rom, DVD-Rom, USB-sleutel,...) of op een papieren drager. Ze wordt gericht aan de aanbestedende overheid, gelijktijdig met de verzending van de oorspronkelijke offerte, onder gesloten omslag en met de verplichte vermelding : « Veiligheidskopie ». De documenten die deze drager bevat, moeten met de hand worden ondertekend indien het om een papieren drager gaat of elektronisch worden ondertekend indien het om een elektronische drager gaat. Deze veiligheidskopie mag slechts worden geopend in geval van een tekortkoming bij de overlegging, de ontvangst of de opening van de aanvraag tot deelneming of van de offerte die via elektronische middelen wordt overgelegd. Eens geopend, vervangt deze kopie definitief het document dat ze heeft bewaard. Op de veiligheidskopie zijn voor het overige alle regels toepasselijk die gelden voor offertes, zowel vóór als na de opening ervan.

Indien de aanbestedende overheid één of beide werkwijzen toestaat, vermeldt hij dit in de aankondiging van opdracht of in de andere opdrachtdocumenten.

Art. 53.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de nieuwe bepaling dat de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, in de andere opdrachtdocumenten één of meer talen moet vermelden die de kandidaten of inschrijvers mogen gebruiken voor het opstellen van hun aanvraag tot deelneming of hun offerte, met inbegrip van de eventuele bijlagen. Deze bepaling doet overigens geen afbreuk aan de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 wat betreft het opstellen van de opdrachtdocumenten.

Een advies in die zin werd op 13 januari 1980 gegeven door de Commissie voor taaltoezicht. Dit advies had betrekking op het gebruik van de talen bij het opstellen van aankondiging van opdracht, die mededelingen ten behoeve van het publiek zijn.

Daarentegen heeft de bedoelde Commissie in hetzelfde advies de overweging gemaakt dat een offerte uitgaande van een onderneming, niet dient te worden gerangschikt onder de documenten opgelegd door de wet of de reglementering in de zin van artikel 52 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Evenwel heeft ze onderstreept dat een aanbestedende overheid het recht heeft om van geïnteresseerde ondernemingen te eisen dat ze zich van een bepaalde taal bedienden.

Indien de opdrachtdocumenten geen enkele verduidelijking bevatten, beslist de aanbestedende overheid of het gebruik van een andere taal dan die van de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, van de andere opdrachtdocumenten wordt aanvaard.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 59, 1°, van het ontwerp kan de aanbestedende overheid met het oog op de selectie aan de kandidaten of de inschrijvers uiteraard steeds een vertaling vragen van de documenten die bij hun aanvraag tot deelneming of offerte zijn gevoegd.

Paragraaf 2 stemt overeen met artikel 102 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de interpretatie van het contract indien meerdere talen worden gebruikt. Het toepassingsveld van deze bepalingen wordt evenwel uitgebreid tot de aanvragen tot deelneming.

Art. 54.Dit artikel stemt overeen met artikel 103 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, volgens dewelke een inschrijver slechts één offerte per opdracht mag indienen, onverminderd eventuele varianten. Paragraaf 1 breidt deze regel expliciet uit tot de aanvragen tot deelneming.

Deze bepaling staat niet in de weg dat de deelnemers aan een concurrentiedialoog meerdere oplossingen mogen voorstellen, die desgevallend allemaal het voorwerp zullen uitmaken van een eindofferte.

Als het indienen van vrije varianten mogelijk is, kunnen er meerdere varianten worden ingediend, zelfs voor één of meerdere posten, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Het tweede lid van paragraaf 2 stemt overeen met artikel 101, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de opdrachten in percelen. Volgens een nieuwe bepaling kunnen de opdrachtdocumenten het aantal percelen beperken waarvoor een inschrijver een offerte mag indienen wanneer de aard van een bepaalde opdracht dit vereist. Het betreft dus een uitzondering op het algemene principe dat een inschrijver het recht heeft om een offerte in te dienen voor alle percelen van een opdracht.

Die uitzondering kan bijvoorbeeld nuttig zijn om de bevoorradingszekerheid van bepaalde strategische producten te waarborgen, misbruik van machtspositie op een kleine markt te voorkomen, overheidsopdrachten toegankelijk te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen, te vermijden dat het voor een onderneming materieel onmogelijk zou zijn om een groter aantal percelen naar behoren uit te voeren, enz.

Deze bepaling heeft dus zeker niet tot doel om deze beperkingen te veralgemenen. Daarom zal later een afzonderlijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden genomen om de strikte voorwaarden, waarin dit uitzonderlijk geval kan worden toegepast, te verduidelijken en te specificeren.

Art. 55.Het eerste lid van dit artikel verruimt het toepassingsgebied van artikel 93, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Deze bepaling is voortaan niet enkel van toepassing op de beperkte procedure en de onderhandelingsprocedure met bekendmaking, maar ook op de concurrentiedialoog. Ze herinnert aan de regel volgens dewelke, bij procedures die twee fasen omvatten, enkel de geselecteerden een offerte mogen indienen.

Overeenkomstig het tweede lid dient de aanbestedende overheid die aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid die minstens één geselecteerde en één of meer niet-geselecteerden omvat toestemming wenst te geven om een offerte in te dienen, dit in de opdrachtdocumenten te vermelden. Bij ontstentenis van zulke vermelding is de indiening van een dergelijke offerte dus niet toegelaten en zal deze dan ook onregelmatig zijn.

Het derde lid vormt een nieuwe bepaling die het mogelijk maakt om, bij dezelfde procedures, in de opdrachtdocumenten het gezamenlijk indienen van één enkele offerte door meerdere geselecteerden te beperken of te verbieden. Deze bepaling strekt ertoe een voldoende mededinging te garanderen, met name wanneer het aantal geselecteerden beperkt is en bijgevolg het risico bestaat dat laatstgenoemden een offerte zouden indienen binnen één enkele combinatie.

Art. 56.Deze bepaling herneemt in gewijzigde vorm artikel 95 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Ze regelt het geval waarbij een inschrijver-natuurlijk persoon zich omvormt in een rechtspersoon tussen het tijdstip waarop de offerte wordt ingediend en dat waarop de opdracht wordt gegund. Dit artikel verplicht de aanbestedende overheid er voortaan toe deze offerte in aanmerking te nemen en bepaalt dat de inschrijver-natuurlijk persoon de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uitvoering van de opdracht blijft dragen. Zo niet zouden de aan de aanbestedende overheid geboden garanties immers kleiner worden, aangezien een inschrijver-rechtspersoon, in tegenstelling tot een inschrijver-natuurlijk persoon niet onbeperkt gebonden is door zijn roerende en onroerende goederen.

Teneinde tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State aangaande de rechtsgrond van deze bepaling, zal een verduidelijking worden aangebracht in het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 juni 2006. Afdeling 6. - Verbintenistermijn

Art. 57.Deze bepaling, betreffende de verbintenistermijn van de inschrijvers, stemt overeen met artikel 116, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en breidt het uit naar alle gunningsprocedures. Een uitzondering voor de onderhandelingsprocedures is opgenomen in artikel 106. De termijn die van toepassing is bij gebrek aan een andere termijn in de opdrachtdocumenten, wordt evenwel verlengd van zestig tot negentig dagen. Deze laatste termijn blijkt in de praktijk immers beter te beantwoorden aan wat nodig is voor een grondig onderzoek van de offertes. Wanneer de verbintenistermijn in de opdrachtdocumenten is bepaald, dient te aandacht erop te worden gevestigd dat een te ruime termijn een negatieve financiële weerslag kan hebben voor de aanbestedende overheid. Er moet dus geval per geval een gepaste termijn worden bepaald rekening houdend met het voorwerp van de opdracht en de verplichtingen van de aanbestedende overheid.

De bepaling vervat in artikel 116, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is geschrapt. Volgens deze bepaling mogen de inschrijvers bij aanbesteding of offerteaanvraag, de verbintenistermijn van hun offerte zelf bepalen indien het bestek dit toestaat. Het leek aangewezen om voor een eenvormige aanpak te kiezen ongeacht de aard van de opdracht, teneinde de vergelijkbaarheid van de offertes te vergemakkelijken.

Het tweede lid is nieuw en bevestigt de praktijk waarbij de aanbestedende overheid aan de inschrijvers een vrijwillige verlenging van de verbintenistermijn kan vragen wanneer die bijna verstreken is.

Deze bepaling geldt onverminderd de artikelen 103 en 104 indien de inschrijvers, bij aanbesteding of offerteaanvraag, geen gevolg geven aan dit verzoek. HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 58.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met de artikelen 16, 42 en 68 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Volgens paragraaf 1 gebeurt de selectie op basis van, enerzijds, de bepalingen betreffende het toegangsrecht die vervat zijn in de artikelen 61 tot 66 en, anderzijds, van de kwalitatieve selectiecriteria als bedoeld in de artikelen 67 tot 79.

Het eerste lid, 2° bepaalt dat de kwalitatieve selectiecriteria van financiële, economische, technische aard of inzake beroepsbekwaamheid verband moeten houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. De aanbestedende overheid moet tevens het vereiste niveau bepalen van deze criteria.

Zo moet in het kader van procedures die één enkele fase omvatten, de aanbestedende overheid alle inschrijvers selecteren die aan haar minimale eisen voldoen, zonder hierbij onder hen te mogen kiezen. Deze verplichting is bevestigd door de rechtspraak van de Raad van State (zie RvSt, arrest nr. 169.657 van 7 juni 2006, sprl ARCHI + I).

Volgens de nieuwe bepaling van paragraaf 2 kan de aanbestedende overheid, indien het gebruik van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking gerechtvaardigd is, kandidaten in aanmerking nemen die geselecteerd waren tijdens een vorige procedure waaraan ze geen gevolg heeft gegeven. De vorige procedure kan een onderhandelingsprocedure zijn, maar ook een aanbesteding of een offerteaanvraag die zonder resultaat is gebleven. Wanneer voor de opdracht een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, bevat de aankondiging van opdracht de namen en adressen van de betrokken geselecteerden.

Paragraaf 3 van hetzelfde artikel herformuleert een bepaling van de artikelen 16, 42 en 68 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

De eerste zin bepaalt dat er minimum vijf kandidaten moeten zijn bij beperkte procedure en minimum drie kandidaten bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking en concurrentiedialoog. Het aantal geselecteerden moet in elk geval voldoende zijn om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen, voor zover er voldoende geschikte kandidaten zijn.

De tweede zin betreft de verplichte vermelding in de aankondiging van opdracht van het minimum- en, in voorkomend geval, het maximumaantal kandidaten dat de aanbestedende overheid, bij dezelfde procedures, wenst uit te nodigen om een offerte in te dienen. Deze bepaling is enkel van toepassing op de opdrachten waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is.

Om de essentie van een procedure die gepaard gaat met een voorafgaande selectie optimaal te benutten, kan de aanbestedende overheid op wettige wijze en op grond van een objectief gemotiveerde keuze steunende op de selectiecriteria, het aantal kandidaten beperken dat zij uiteindelijk kiest en aan dewelke zij zal vragen een offerte in te dienen. Zo kan de aanbestedende overheid, wanneer bijvoorbeeld vijftien kandidaten in verschillende mate zouden voldoen aan de gestelde voorwaarden, beslissen dit aantal zodanig te verminderen dat enkel de meest geschikte kandidaten overblijven, rekening houdend met de moeilijkheidsgraad van de betrokken opdracht, alsook met de mogelijkheden waarover de aanbestedende overheid beschikt voor het onderzoek van een groot aantal offertes.

In de loop van eenzelfde procedure mag de aanbestedende overheid geen andere belangstellenden opnemen die niet om deelname hebben gevraagd.

Het minimumaantal moet enkel worden gerespecteerd voor zover er zich een voldoend aantal geschikte kandidaten aandienen. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie mag dit minimumaantal in de aankondiging van opdracht anderzijds niet als een maximumaantal worden aangeduid (HvJ arrest van 26 september 2000, C-225/98, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek).

Daarentegen is de aanbestedende overheid gebonden door het maximumaantal kandidaten dat zij eventueel heeft aangegeven.

Uitzonderlijk kan de aanbestedende overheid evenwel een groter aantal kandidaten selecteren, voor zover zij niet in staat is tussen een aantal onder hen een keuze te maken.

In elk geval moet het aantal kandidaten dat uiteindelijk wordt geselecteerd, voldoende groot zijn om een werkelijke mededinging te garanderen. Uiteraard geldt deze eis enkel voor zover er zich voldoende geschikte kandidaten hebben aangediend naar aanleiding van de bekendgemaakte aankondiging van opdracht. Dit wordt bevestigd door het Hof van Justitie (HvJ, arrest van 15 oktober 2009, C-138/08, Hochtief en Linde).

Ingevolge artikel 33, § 2, van de wet, dat wordt uitgevoerd door artikel 146 van dit ontwerp, is het zesde lid van artikel 68 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 inzake bepaalde juridische diensten niet meer overgenomen.

Paragraaf 4 bevat een nieuwe bepaling betreffende de kwalitatieve selectie bij opdrachten in percelen.

In geval van percelen moet de aanbestedende overheid de mogelijkheid hebben om over te gaan tot de kwalitatieve selectie van de kandidaten of inschrijvers in twee fasen.

De aanbestedende overheid kan kwalitatieve selectiecriteria bepalen volgens dewelke de kandidaten of de inschrijvers moeten voldoen aan de minimumeisen inzake draagkracht voor elk van de percelen waarvoor ze een aanvraag tot deelneming of een offerte hebben ingediend, aangezien elk perceel afzonderlijk kan worden gegund. De aanbestedende overheid kan bovendien ook minimumeisen opleggen indien meerdere percelen worden gegund aan dezelfde inschrijver, doorgaans met het oog op een gelijktijdige uitvoering.

Het is immers mogelijk dat de financiële en economische draagkracht van de inschrijver (met name in het licht van de eventueel noodzakelijke investeringen) of diens technische en beroepsbekwaamheid (bijvoorbeeld wat het beschikbare personeelsbestand betreft) beperkt is tot de uitvoering van een gering aantal percelen ten opzichte van alle percelen die hem kunnen worden gegund.

Enkel in het stadium van de gunning van de opdracht kan worden nagegaan of aan deze laatste eisen is voldaan, wanneer de rangschikking van de verschillende offertes voor de betrokken percelen gekend is.

Paragraaf 5 bevat eveneens een nieuwe bepaling over de mogelijkheid tot herziening van de selectie.

Eens over de selectie is beslist, worden de geselecteerden geacht zich niet in een toestand van uitsluiting te bevinden, en in staat te zijn de opdracht uit te voeren.

Dit vermoeden vervalt echter wanneer de aanbestedende overheid na de selectie, maar vóór de gunning vaststelt dat één van de geselecteerden of inschrijvers zich in een toestand van uitsluiting bevindt.

Tevens bestaat het risico dat de toestand van een geselecteerde verslechtert, met name wanneer de gunningsprocedure veel tijd in beslag neemt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor een beperkte procedure wanneer een vrij lange termijn verloopt tussen de indiening van de aanvragen tot deelneming en de verzending naar de geselecteerden van de uitnodiging tot het indienen van een offerte.

Hetzelfde geldt wanneer de opdracht voor akkoord moet worden voorgelegd aan toezichthoudende of subsidiërende overheden. Dit kan eveneens het geval zijn voor offertes die betrekking hebben op technisch ingewikkelde opdrachten.

Bovendien kan het gebeuren dat, wanneer de aanbestedende overheid overeenkomstig artikel 41, § 2, een lijst van geselecteerden heeft opgesteld die maximum drie jaar geldig is, de toestand van een onderneming wijzigt tussen het tijdstip waarop de lijst is opgesteld en de aanwending ervan bij de aanvang van de opdracht. Hetzelfde geldt bij gebruik van een kwalificatiestelsel overeenkomstig artikel 41, § 3.

Het is dan ook mogelijk dat een geselecteerde in een beperkte procedure of een onderhandelingsprocedure met bekendmaking, of een inschrijver die op basis van de verkregen inlichtingen en documenten voor selectie in aanmerking komt in een open procedure en vereenvoudigde onderhandelingsprocedure, bijvoorbeeld zijn financiële en economische draagkracht ongunstig ziet evolueren zonder daarom in een toestand van uitsluiting te belanden.

Zoals reeds voorzien in de omzendbrief van de Eerste Minister van 10 februari 1998 betreffende de kwalitatieve selectie van aannemers, leveranciers en dienstverleners, kan de aanbestedende overheid, op basis van nieuwe elementen, haar beoordeling inzake de selectie van de onderneming herzien. De regel is immers dat een opdracht maar kan worden gegund aan een onderneming met voldoende draagkracht.

Deze herziening mag in geen geval leiden tot de regularisering van een kandidaat of inschrijver die zich wat betreft de voor de selectie in aanmerking te nemen referentieperiode niet in de voorwaarden voor selectie bevond. Dit betekent ook dat een niet-geselecteerde in een later stadium niet meer kan worden opgevist om de plaats in te nemen van de weggevallen geselecteerde.

Art. 59.Dit artikel voegt de bepalingen samen die betrekking hebben op de informatie en de aanvullende inlichtingen die de kandidaten of inschrijvers op verzoek van de aanbestedende overheid moeten verstrekken. Deze bepalingen zijn respectievelijk vervat, voor 1°, in de artikelen 20, § 3, 46, § 3 en 72, § 4, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, voor 2°, in de artikelen 17bis, § 3, 43bis, § 3, en 69bis, § 3, van hetzelfde besluit en, voor 3°, in artikel 92 van hetzelfde besluit.

Krachtens 1° kunnen de kandidaten of inschrijvers verzocht worden de ingediende inlichtingen en documenten in het kader van de kwalitatieve selectie aan te vullen of toe te lichten. De mogelijkheid waarover de aanbestedende overheid beschikt om aanvullende inlichtingen te vragen, betekent niet dat de kandidaten en inschrijvers in dit verband rechten kunnen doen gelden. Het kan de aanbestedende overheid dus niet kwalijk worden genomen dat zij geen aanvullingen heeft gevraagd.

Het gebeurt immers dat kandidaten of inschrijvers bepaalde inlichtingen of documenten niet meedelen, of zelfs helemaal niets meedelen, terwijl de aanbestedende overheid die nodig heeft om hun bekwaamheid te kunnen beoordelen. Indien geen enkele inlichting of document werd meegedeeld of bepaalde inlichtingen of documenten ontbreken, kan de aanbestedende overheid tot de niet-selectie van de kandidaten of inschrijvers besluiten. Het komt evenwel vaker voor dat enkel een bepaalde inlichting of document niet werd meegedeeld, dubbelzinnig of onvolledig is. In dat geval moet de aanbestedende overheid een beslissing nemen, rekening houdend met de grondbeginselen inzake mededinging, behoorlijk bestuur en gelijkheid. Zodoende zal de aanbestedende overheid : - wat de financiële en economische draagkracht betreft, moeten nagaan of de kandidaat of inschrijver aangetoond heeft dat hij niet in staat was de gevraagde referenties als bewijs van zijn draagkracht voor te leggen en gevraagd heeft of hij die mag bewijzen met een ander door de aanbestedende overheid daartoe geschikt geacht document; - wat de uitsluitingsgronden en de financiële en economische draagkracht, alsook de technische en beroepsbekwaamheid betreft, de kandidaten of inschrijvers kunnen vragen om de niet meegedeelde inlichtingen of documenten en deze die reeds in haar bezit zijn, te vervolledigen of te verduidelijken, teneinde de mededinging uit te breiden. Een dergelijke vraag of uitnodiging moet gebeuren ten aanzien van alle kandidaten of inschrijvers die zich in een gelijkaardige situatie bevinden. In een open procedure tast dit geenszins het onveranderlijk karakter van de offertes aan. Weliswaar mogen geen bijkomende eisen worden gesteld dan deze waarin oorspronkelijk was voorzien.

Indien inlichtingen of documenten uitgaande van een overheidsinstantie opgesteld zijn in een andere taal dan één van de officiële Belgische talen, kan de aanbestedende overheid de kandidaten of inschrijvers een vertaling vragen, indien zij dit nodig acht.

Volgens 2° kan de aanbestedende overheid, in eender welk stadium van de procedure en met alle middelen die zij nuttig acht, maar onverminderd artikel 60, inlichtingen inwinnen over de situatie van de kandidaat of inschrijver. Een dergelijke bepaling is tot op heden enkel uitdrukkelijk opgenomen voor het toezicht op de naleving door de kandidaten en inschrijvers van hun verplichtingen inzake sociale zekerheid.

De bepaling onder 3° stemt overeen met artikel 92 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de overlegging door de rechtspersonen van hun statuten of vennootschapsakten en van de eventuele vertaling ervan.

Art. 60.Dit artikel bevat twee bepalingen die kaderen in de maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging.

Paragraaf 1 beoogt de elektronische raadpleging van de inlichtingen en documenten uitgaande van overheidsinstanties die het mogelijk maken de persoonlijke toestand en de bekwaamheid van de kandidaten en inschrijvers te verifiëren. Hij stemt overeen met de artikelen 20, § 4, 46, § 4, en 72, § 5, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Indien de aanbestedende overheid, bijvoorbeeld om technische redenen, geen elektronische toegang (meer) zou hebben tot de inlichtingen of documenten, kan zij toepassing maken van artikel 59.

Volgens de nieuwe bepaling van paragraaf 2 moet een kandidaat of inschrijver, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, de gevraagde inlichtingen en documenten voor een bepaalde opdracht van dezelfde aanbestedende overheid, niet voorleggen indien hij dit reeds gedaan heeft voor een andere opdracht. Ze is van toepassing onder de volgende voorwaarden : - de kandidaat of inschrijver moet in zijn aanvraag tot deelneming of offerte de referenties van de vorige procedure vermelden; - de bedoelde inlichtingen en documenten beantwoorden aan de gestelde voorwaarden (het RSZ-attest moet bijvoorbeeld verwijzen naar hetzelfde voorlaatste kalenderkwartaal). Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 61.Paragraaf 1 van dit artikel geeft uitvoering aan artikel 20, tweede lid, van de wet. Het stemt overeen met de artikelen 17, 43 en 69 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. De vier opgesomde gevallen geven aanleiding tot de verplichte uitsluiting van de toegang tot de opdracht. Van dit voorschrift mag slechts worden afgeweken om dwingende redenen van algemeen belang. Deze gevallen, waarmee rekening dient te worden gehouden in eender welk stadium van de procedure, werden uiteengezet in de memorie van toelichting bij de wet, waarnaar wordt verwezen.

Paragraaf 2 vermeldt de gevallen waarin een kandidaat of inschrijver kan worden uitgesloten van de toegang tot de opdracht, en dit onverminderd de wetgeving houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken die de verplichte basisvoorschriften bevat in het kader van de plaatsing van overheidsopdrachten voor werken. Deze gevallen stemmen overeen met die opgenomen in paragraaf 2 van de artikelen 17, 43, en 69 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het begrip « gerechtelijk akkoord » werd evenwel vervangen door « gerechtelijke reorganisatie », overeenkomstig de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Ter herinnering : de aanbestedende overheid is niet verplicht alle in paragraaf 2 vermelde uitsluitingsgronden toe te passen.

Voor de in deze bepaling opgesomde gevallen is de aanbestedende overheid dus niet verplicht de kandidaat of inschrijver van deelname aan de opdracht uit te sluiten. Niettemin houdt het beginsel van behoorlijk bestuur in dat een aanbestedende overheid zich niet met dergelijke kandidaten of inschrijvers inlaat. Alleen bij uitzondering, bijvoorbeeld wanneer een onderneming in moeilijkheden over een monopolie beschikt voor de levering van goederen bestemd voor de voltooiing van een installatie, zou de aanbestedende overheid een beslissing kunnen rechtvaardigen waarbij ze de betrokken onderneming toegang verleent tot de opdracht.

Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie in het arrest van 16 december 2008, C-213/07, Michaniki, dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat ze een limitatieve opsomming bevat van de uitsluitingsgronden voor de deelname aan een overheidsopdracht voor werken, die gebaseerd zijn op criteria inzake beroepsbekwaamheid. Ze belet een lidstaat evenwel niet om, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, andere uitsluitingsmaatregelen te bepalen om de transparantie en de gelijke behandeling van de inschrijvers te waarborgen.

Aangaande de bepalingen onder 1° en 2° die met name de gerechtelijke reorganisatie en elke vergelijkbare situatie beogen, wordt opgemerkt dat de aanbestedende overheid elk geval zorgvuldig dient te onderzoeken teneinde een te strakke toepassing van de bepaling van paragraaf 2 te vermijden, rekening houdend met de bijzonderheden van de wetgeving die van toepassing is op de gerechtelijke reorganisatie, met name op Belgisch niveau.

De paragrafen 3 en 4 gaan nader in op de bewijsstukken die in aanmerking kunnen worden genomen en bevatten bepalingen die gedeeltelijk overeenstemmen met die van de bovengenoemde artikelen van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

In het eerste lid van paragraaf 3 worden de documenten of getuigschriften vermeld op basis waarvan de verificatie van de toestand inzake de in de paragrafen 1 en 2 vermelde uitsluitingsgronden gebeurt.

Het tweede lid voorziet, zoals vandaag, in alternatieve bewijsmiddelen voor het geval de in het eerste lid bedoelde documenten of getuigschriften niet worden uitgereikt in het betrokken land of daarin niet alle in § 1 en in § 2, 1°, 2°, 3°, bedoelde gevallen worden vermeld. Het gaat meer bepaald om de verklaring onder eed en de plechtige verklaring.

De tekst van het ontwerp verschilt op dit vlak van de formulering van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, in de zin dat voor het gebruik van de voornoemde alternatieve bewijsmiddelen niet langer een keuzemogelijkheid bestaat.

Wanneer de voormelde documenten of getuigschriften in het betrokken land niet worden uitgereikt of niet toereikend zijn, dient voortaan in eerste instantie een beroep te worden gedaan op de verklaring onder eed, en staat de mogelijkheid van de plechtige verklaring enkel open wanneer in het betrokken land niet in een eed is voorzien.

Hierbij dient te worden onderstreept dat de verklaring onder eed niet mag worden verward met de verklaring op erewoord zoals bedoeld in paragraaf 4 hierna.

Met de verklaring onder eed wordt verwezen naar een specifiek systeem dat in sommige landen bestaat en waarbij via een bevoegde instantie aan verklaringen bewijskracht wordt verleend. Zo wordt in Groot-Brittannië de verklaring onder eed inzake sociale schulden afgelegd voor een « commissionner of oath ».

Om de gelijkwaardigheid met de verklaring onder eed - waar het formeel karakter wordt verondersteld - te garanderen, wordt voor de plechtige verklaring expliciet vermeld dat ze moet worden afgelegd voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst.

Paragraaf 4 vormt een nieuwe bepaling die aansluit bij de maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging. Voor zover de aanbestedende overheid de in deze bepaling vermelde mogelijkheid aanwendt, volstaat een verklaring op erewoord van de kandidaten of inschrijvers waaruit blijkt dat zij zich niet in een uitsluitingstoestand bevinden als bedoeld in artikel 61, §§ 1 en 2. Deze verklaring kan expliciet zijn, wat betekent dat een gedateerd en ondertekend document bij de aanvraag tot deelneming of offerte moet worden gevoegd. Ze kan ook impliciet voortvloeien uit een bepaling in de aankondiging van opdracht of de andere opdrachtdocumenten dat door het loutere feit van de indiening van zijn aanvraag tot deelneming of offerte, de kandidaat of inschrijver verklaart zich niet in één van de daarin vermelde uitsluitingstoestanden te bevinden.

Bij de meeste procedures in twee fasen zal het instrument van de verklaring op erewoord niet nuttig zijn gezien, enerzijds, de korte tijdspanne die er doorgaans ligt tussen de indiening van de aanvragen tot deelneming en de selectiebeslissing en, anderzijds, het soms beperkt aantal afgewezen aanvragen tot deelneming.

De verklaring op erewoord mag niet worden gelijkgesteld met een bewijsmiddel. De aanbestedende overheid zal immers nog de echtheid van de verklaring op erewoord moeten onderzoeken. Daartoe verzoekt zij de kandidaten of inschrijvers die voor de selectie of de gunning van de opdracht in aanmerking komen de relevante inlichtingen of documenten voor te leggen alvorens de selectie- respectievelijk gunningsbeslissing te nemen. Indien zij conform artikel 60, § 1, via elektronische middelen kosteloos toegang heeft tot de bedoelde inlichtingen of documenten, verricht zij via die weg zelf het onderzoek voor zover dat mogelijk is.

Ten slotte kan eraan worden herinnerd dat voor het verkrijgen van de nodige inlichtingen in toepassing van de paragrafen 3 en 4, desgevallend een beroep zal moeten worden gedaan op buitenlandse overheden. Wat de lidstaten van de Europese Unie betreft, bevat de website van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/internal_market/publicprocurement/e-procurement/e-certis/index_fr.htm) informatie over de bewijsmiddelen en de nationale instanties die bevoegd zijn voor de afgifte van attesten.

Art. 62.Dit artikel neemt grotendeels de bepalingen over inzake de naleving van de sociale zekerheidsverplichtingen van de artikelen 17bis, 43bis en 69bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

De paragrafen 1 en 2 van artikel 62 maken evenwel geen onderscheid meer naargelang de werkgever de Belgische of buitenlandse nationaliteit bezit, maar wel naargelang hij personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de Belgische sociale zekerheidswetgeving, dan wel aan die van een andere lidstaat. Ingeval beide stelsels van toepassing zijn, dienen, overeenkomstig paragraaf 3, zowel de bepalingen van paragraaf 1 als deze van paragraaf 2 te worden nageleefd.

Wat het in België toepasselijke stelsel betreft, gelden vergelijkbare bepalingen als die vervat in het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Nieuw is evenwel dat het volstaat dat het gevraagde attest betrekking heeft op het voorlaatste afgelopen kalenderkwartaal, ongeacht de datum waarop het opgesteld is.De kandidaat of inschrijver mag geen bijdrageschuld bezitten die groter is dan 3.000 euro (heden 2.500 euro), tenzij hij voor de schuld groter dan dit bedrag uitstel van betaling heeft gekregen waarvan hij de afbetalingen strikt in acht neemt. Bovendien blijft het huidige mechanisme behouden dat de kandidaat of inschrijver de mogelijkheid biedt zich te beroepen op schuldvorderingen die zeker, opeisbaar en vrij zijn van elke verbintenis tegenover derden en voortvloeien uit de uitvoering van overheidsopdrachten. Wat dit laatste punt betreft, volstaat het niet dat de betrokkene een factuur voorlegt. Hij moet zich kunnen beroepen op een document dat uitgereikt wordt door een aanbestedende overheid.

De vermelding van de bestaanszekerheid is opgeheven. Deze verplichting betreft immers een beperkt aantal werknemers. Bovendien wordt de naleving ervan gecontroleerd bij de toekenning van de erkenning van de aannemers.

Paragraaf 2 is toepasselijk op de kandidaten of inschrijvers die personeel tewerkstellen dat niet onderworpen is aan de Belgische sociale zekerheid. In dat geval moet de naleving van de sociale zekerheidsverplichtingen worden beoordeeld op grond van de wettelijke bepalingen van het land van vestiging. De vaststelling van de toestand gebeurt evenwel ten laatste op de uiterste dag bepaald voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes, en niet langer op de dag die aan deze datum voorafgaat.

De nieuwe paragraaf 3 behoeft geen commentaar.

Paragraaf 4 bepaalt dat de aanbestedende overheid voor de opdrachten waarvan het geraamde bedrag 30.000 euro niet bereikt (voorheen 22.000 euro), zelf het onderzoek moet doen naar de naleving van de verplichtingen. Net zoals in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is de voorlegging van de attesten als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 in dat geval dus niet vereist. Voor de bedoelde opdrachten vraagt de aanbestedende overheid de vereiste attesten zelf op bij de bevoegde instanties, wat eventueel kan gebeuren via elektronische middelen indien de aanbestedende overheid conform artikel 60, § 1, via deze middelen kosteloos toegang heeft tot de betrokken gegevens.

Paragraaf 5 bevat een nieuwe bepaling toepasselijk op de kandidaten en inschrijvers die aan het sociale zekerheidsstelsel van de zelfstandigen zijn onderworpen. Hun toestand inzake betaling van de sociale bijdragen kan, voor de zelfstandigen die onderworpen zijn aan het in België toepasselijke stelsel, worden nagegaan aan de hand van een fiscaal attest dat wordt voorgelegd door de kandidaten of de inschrijvers. Dit attest wordt hen jaarlijks overgemaakt door het RSVZ. Een werkgever die het statuut van zelfstandige heeft en werknemers tewerkstelt, is verplicht om zowel een attest voor te leggen betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen, voor zichzelf, als een attest betreffende de sociale zekerheid van de werknemers, voor deze laatste.

Paragraaf 6 stemt overeen met artikel 90, § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hij bepaalt dat de overlegging van de attesten als bedoeld in de paragrafen 1 tot 5, niet vereist is bij de indiening van de offerte indien dit reeds gebeurde tijdens een eerste procedurefase betreffende de aanvragen tot deelneming, op voorwaarde dat deze attesten betrekking hebben op dezelfde periode. Hetzelfde geldt ingeval artikel 60 toepassing vindt.

Art. 63.Dit artikel van het ontwerp vormt een nieuwe bepaling betreffende de naleving van de beroepsmatige fiscale verplichtingen door de kandidaten of inschrijvers. Deze verplichtingen hebben betrekking op de belasting over de toegevoegde waarde en de personen- of de vennootschapsbelasting, en eventueel ook op de belastingen verbonden aan de beroepsactiviteit die voortvloeien uit een gewestelijke of lokale reglementering, al naargelang de door de aanbestedende overheid geëxpliciteerde en niet-discriminerende eisen.

Het adjectief « beroepsmatige » heeft de bedoeling het onderzoek uit te sluiten van de niet-beroepsmatige fiscale schulden, zoals de succesie- of de schenkingsrechten, het kijk- en luistergeld,....

Zouden daarentegen wel in rekening kunnen worden gebracht, de belastingen op de motorkracht, de computers, de burelen, het stedelijk roerend goed, het drankverbruik, enzovoort. Het is evenwel aangewezen dat men zich beperkt tot de belangrijkste fiscale verplichtingen.

Het fiscale attest bepaalt de toestand van de kandidaat of inschrijver op het einde van de laatste afgelopen fiscale periode.

Het bewijs dat een kandidaat of inschrijver zijn fiscale verplichtingen heeft nagekomen, moet worden geleverd conform de wettelijke bepalingen van het land van vestiging.

Wat de fiscale verplichtingen betreft die van toepassing zijn in België, creëren het tweede en derde lid van artikel 63 een stelsel dat vergelijkbaar is met dat bedoeld in artikel 62, § 1, voor de schulden ten aanzien van de RSZ. Verder bevatten ze de toepasselijke voorschriften indien er sprake is van schuldvorderingen die zeker, opeisbaar en vrij zijn van elke verbintenis tegenover derden.

Art. 64.Dit artikel stemt overeen met artikel 78 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende het toegangsverbod. Het houdt enkel vormelijke wijzigingen in.

Volgens deze bepaling is de aanbestedende overheid verplicht de ingediende aanvraag tot deelneming of offerte voor een overheidsopdracht voor werken, leveringen of diensten af te wijzen, indien de kandidaat of inschrijver belast werd met het onderzoek, de proeven, de studie of de ontwikkeling van die werken, leveringen of diensten, en die prestaties hem een voordeel verschaffen dat de normale mededingingsvoorwaarden vervalst. Dit zal vaak het geval zijn wanneer die persoon belast werd met de uitwerking van de opdrachtdocumenten en de nauwkeurige technische of architecturale opties heeft vastgelegd die overeenstemmen met degene waarmee hij het best vertrouwd is. Daarentegen zal dit normaal niet het geval zijn indien de eerste dienstverlening bijvoorbeeld tot doel had de algemene functionele voorschriften te bepalen die voor de uitvoering van een dergelijke opdracht door de meeste concurrenten zullen kunnen worden nageleefd.

Alvorens daarover een gemotiveerde beslissing te nemen, moet de aanbestedende overheid de betrokken kandidaat of inschrijver evenwel per aangetekende brief vragen de schriftelijke verantwoordingen te bezorgen waarmee laatstgenoemde kan aantonen dat hij geen dergelijk voordeel geniet. Behalve indien een langere termijn is toegestaan, moeten deze verantwoordingen worden overgemaakt binnen twaalf kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de verzending van de aangetekende brief.

Deze vormvereiste moet evenwel niet vervuld zijn indien de kandidaat of inschrijver deze verantwoordingen reeds op eigen initiatief bij zijn aanvraag tot deelneming of offerte heeft gevoegd.

De tekst vermeldt eveneens dat de betrokken kandidaat of inschrijver het bewijs moet kunnen leveren dat de verantwoordingen zijn verzonden.

Een aangetekende brief is dus aanbevolen.

Paragraaf 2 heeft betrekking op de ondernemingen die verbonden zijn aan de betrokken kandidaat of inschrijver.

De uitzondering vermeld in paragraaf 3, 1°, van artikel 78 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is niet overgenomen in het ontwerp, daar deze geen reële inhoud heeft, en deze vermeld in § 3, 2°, van artikel 78 van hetzelfde besluit is nu opgenomen in artikel 106, eerste lid, 2°, van dit ontwerp.

Art. 65.Dit artikel bevat een nieuwe precisering die vermeld is in artikel 4, 1, eerste lid, van de Richtlijn, overeenkomstig de opmerking in het advies van de Raad van State.

Deze bepaling hoort logischerwijze eerder thuis bij de regels betreffende het toegangsrecht. Ze houdt in dat een kandidaat of inschrijver die gerechtigd is om prestaties uit te voeren in de lidstaat waar hij gevestigd is, niet mag worden afgewezen door een aanbestedende overheid louter op grond van het feit dat hij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is.

Art. 66.Deze nieuwe bepaling strekt ertoe de situatie te verduidelijken van de combinaties zonder rechtspersoonlijkheid, meer bepaald in België de feitelijke verenigingen en de tijdelijke handelsvennootschappen. Met het oog op de terminologische coherentie is evenwel geopteerd voor de term « combinatie » die gebruikt wordt in Richtlijn 2004/18/EG. Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Afdeling 3 herschikt de voorschriften inzake kwalitatieve selectie die

tot doel hebben de draagkracht van de kandidaten of inschrijvers te beoordelen. Deze bepalingen vermelden de referenties en bewijsstukken die de aanbestedende overheid kan vragen, maar niet het niveau ervan.

Het komt dus toe aan de aanbestedende overheid om in de aankondiging van opdracht eenduidig de referenties te bepalen die zij wenst te ontvangen, alsook de niveaus die de ondernemingen moeten bereiken om voor de selectie in aanmerking te worden genomen. Bij de procedures die gepaard gaan met de bekendmaking van een aankondiging van opdracht, moeten de belangstellende kandidaten of inschrijvers in de aankondiging zelf kennis kunnen nemen van de gevraagde referenties en bewijsstukken. Eventueel kan bijkomend, doch niet uitsluitend, worden verwezen naar de bepalingen van andere documenten die beschikbaar zijn bij de aanbestedende overheid (bestek of selectieleidraad), waartoe vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang wordt verschaft via elektronische middelen.

De aanbestedende overheid dient evenwel niet noodzakelijk alle gegevens op te vragen die vermeld zijn in de bepalingen betreffende de kwalitatieve selectie. Zij moet haar vraag afstemmen op het voorwerp van de opdracht en op wat haar noodzakelijk of nuttig lijkt om haar beslissing inzake selectie te nemen, en om deze beslissing te kunnen motiveren. Bijgevolg dient de aanbestedende overheid te vermijden gegevens op te vragen wanneer zij niet over de nodige interne of externe deskundigheid beschikt om deze te kunnen interpreteren.

Art. 67.Dit artikel betreffende de financiële en economische draagkracht stemt overeen met de artikelen 18, 44 en 70 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Paragraaf 1 bepaalt dat de aanbestedende overheid moet aanduiden welke van de in 1°, 2° en 3° vermelde referenties of welke andere bewijskrachtige referenties ze verlangt. Het Hof van Justitie was bijvoorbeeld van oordeel dat het verbod om een maximum aantal gelijktijdig uit te voeren werken te overschrijden, rekening houdend met de erkenningsklasse, één van die andere bewijskrachtige referenties inzake werken kan uitmaken (HJEG, arrest van 9 juli 1987, samengevoegde zaken 27/86 tot 29/86, Bellini en CEI).

De referenties die kunnen worden gevraagd om de financiële en economische draagkracht te beoordelen, zijn derhalve niet limitatief opgesomd. Bijgevolg is geen gevolg gegeven over de opmerking van de Raad van State hierover en worden de woorden « over het algemeen » behouden. Deze woorden worden overigens ook gebruikt in de Richtlijn.

Wat de bankverklaring betreft als bedoeld in 1°, bevat bijlage 3 van dit besluit een verplicht te gebruiken model dat door de bank moet worden ingevuld teneinde een passende verklaring te kunnen voorleggen.

Het gaat om een nieuwe bepaling die tot doel heeft een einde te stellen aan een tot op heden bestaande toestand waarbij de bankverklaringen vaak niet verder gaan dan verklaringen over de bekendheid en ze geen daadwerkelijke verklaringen vormen betreffende de financiëleen economische draagkracht van de kandidaat of inschrijver. Uiteraard betreft deze verklaring in essentie de door de bank gekende financiële toestand en engageert de bank zich niet om uit eigen beweging toekomstige wijzigingen in deze toestand aan de aanbestedende overheid te signaleren.

De tekst van 2° bevat een aanpassing, daar de tekst van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 zonder onderscheid verwijst naar de balansen, de uittreksels uit balansen en de jaarrekeningen. Nochtans zijn het niet enkel de balansen, maar ook andere boekhoudkundige documenten, zoals de resultatenrekening, die een zeker nut kunnen hebben bij de beoordeling van de financiële en economische draagkracht van een kandidaat of inschrijver.

Wat de referentieperiode betreft, vermeldt Richtlijn 2004/18/EG het maximumaantal boekjaren enkel voor de omzet als bedoeld in 3°. Voor de toepassing van 2° kan het verzoek daarentegen betrekking hebben op een periode die de drie laatste boekjaren overschrijdt.

Paragraaf 2 heeft betrekking op het geval waarin een kandidaat of inschrijver niet in staat is om de referenties over te leggen die de aanbestedende overheid heeft gevraagd.

Bovendien beoogt paragraaf 2 van artikel 67 een andere situatie zodat niet kan worden geconcludeerd, zoals in het advies van de Raad van State, dat hierin het niet-limitatieve karakter van paragraaf 1 wordt onderstreept.

Art. 68.De bepaling onder 1° van dit artikel stemt overeen met de artikelen 19, vijfde lid, 45, vijfde lid, en 71, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 die het mogelijk maken de technische of beroepsbekwaamheid van de kandidaten of inschrijvers te beoordelen op grond van hun knowhow, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid.

Zo kunnen deze referenties gehanteerd worden voor bepaalde opdrachten voor werken, bijvoorbeeld de restauratie van beschermde gebouwen, zoals de koepel van het Justitiepaleis van Brussel en de Koninklijke kerk van Laken, waarvoor de ondercategorie D 23 inzake erkenning voor aannemers te algemeen is.

De bepaling onder 2° stemt overeen met artikel 72, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het verruimt die bepaling, die tot op heden enkel van toepassing was op de opdrachten voor diensten, tot de opdrachten voor werken en de opdrachten voor leveringen waarvoor plaatsings- of installatiewerkzaamheden nodig zijn. Volgens de bepaling kunnen rechtspersonen worden verplicht de namen en de beroepskwalificaties te vermelden van de personen die belast zijn met de uitvoering. Deze precisering komt tegemoet aan een opmerking van de Raad van State over de omzetting van artikel 4, § 1, tweede lid, van de Richtlijn.

Art. 69.Dit artikel dat overeenstemt met artikel 19 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, bevat een opsomming van de referenties die kunnen worden opgevraagd voor de opdrachten voor werken, teneinde de technische en beroepsbekwaamheid van de kandidaten of inschrijvers te beoordelen.

De combinatie van de artikelen 68 en 69 voor de in artikel 68 bedoelde opdrachtcategorieën kan als volgt gebeuren : de aanbestedende overheid die, overeenkomstig artikel 68, de bekwaamheid van de kandidaten of inschrijvers kan beoordelen aan de hand van met name hun knowhow, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid, beschikt over veel speelruimte bij het bepalen van het soort referenties dat ze in aanmerking neemt. Zo kan ze kiezen voor andere referenties dan die vermeld in artikel 69, bijvoorbeeld voor een ISO-certificering indien dit aangewezen is. Wanneer ze zich nochtans tegelijk steunt op de artikelen 68 en 69, kan ze de referenties van dit laatste artikel aanpassen aan de bijzondere eisen van de opdracht in kwestie. Indien ze daarentegen uitsluitend opteert voor de toepassing van artikel 69, moet de aanbestedende overheid aan de in dit laatste artikel beschreven voorschriften voldoen (voor de in 5° vermelde verklaring betreffende de personeelsbezetting, moet ze zich bijvoorbeeld beperken tot de laatste drie jaar).

Wat de opdrachten betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, volgt uit artikel 73 van dit ontwerp dat geen andere referenties mogen worden verlangd dan die opgesomd in de artikelen 68 en 69.

Art. 70.Zoals artikel 20, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, gaat artikel 70 nader in op de reglementering houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken waarvan de bepalingen dienen te worden toegepast in het kader van de kwalitatieve selectie. Het eerste en het tweede lid herinneren aan de drie door deze reglementering toegestane bewijsmiddelen, namelijk de overlegging hetzij van een Belgisch erkenningsgetuigschrift, hetzij van een gelijkwaardig getuigschrift, uitgereikt door de lidstaat waar de aannemer gevestigd is, hetzij van een dossier waaruit kan worden afgeleid dat de aannemer aan de voorschriften van die reglementering voldoet. Bijgevolg dient de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten één of meer categorieën of subcategorieën waartoe de uit te voeren werken behoren, alsook de vermoedelijke erkenningsklasse te vermelden.

Wat het eerstgenoemde bewijsmiddel betreft, is de lijst van de ondernemingen die over een Belgisch erkenningsgetuigschrift beschikken, te vinden op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, via het adres http://economie.fgov.be Geïnspireerd door artikel 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 bepaalt het derde lid dat de aanbestedende overheid zich bij open procedure of vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan beperken tot de eisen inzake erkenning met het oog op de selectie van de aannemers. De erkenningsreglementering bepaalt immers de basisvoorschriften van de kwalitatieve selectie wat de opdrachten voor werken betreft en die volstaan meestal voor de opdrachten gegund via open procedure. Deze bepaling is logischerwijze uitgebreid tot de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Art. 71.Dit artikel dat overeenstemt met artikel 45 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, geeft een beperkende opsomming van de referenties die voor de opdrachten voor leveringen kunnen worden gevraagd ter beoordeling van de technische bekwaamheid of beroepsbekwaamheid van de kandidaten of inschrijvers. Referenties inzake studie- en beroepsgetuigschriften van het personeel dat met de uitvoering van de opdracht zal worden belast, of inzake maatregelen op het vlak van milieubeheer vallen daar bijvoorbeeld niet onder. Dit artikel geldt onverminderd de toepassing van artikel 73.

In geval van een opdracht voor leveringen waarvoor plaatsings- of installatiewerkzaamheden nodig zijn, mogen de artikelen 68 en 71, mutatis mutandis, worden gecombineerd, zoals uiteengezet in de commentaar bij artikel 69 betreffende de opdrachten voor werken.

Indien ze daarentegen uitsluitend opteert voor de toepassing van artikel 71, moet de aanbestedende overheid aan de in dit laatste artikel beschreven voorschriften voldoen.

Wat de opdrachten betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, volgt uit artikel 73 van dit ontwerp dat geen andere referenties mogen worden verlangd dan die opgesomd in de artikelen 68 en 71.

Art. 72.Dit artikel dat overeenstemt met artikel 71, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, geeft een opsomming van de referenties die voor de opdrachten voor diensten kunnen worden gevraagd ter beoordeling van de technische bekwaamheid of beroepsbekwaamheid van de kandidaten of inschrijvers.

Doordat artikel 68 van dit ontwerp reeds van bij het begin voorkomt in artikel 71, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, is er voor opdrachten voor diensten, ook beneden de Europese drempels, geen wijziging. De artikelen 68 en 72 mogen, mutatis mutandis, worden gecombineerd, zoals uiteengezet in de commentaar bij artikel 69 betreffende de opdrachten voor werken.

Wat de opdrachten betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, volgt uit artikel 73 van dit ontwerp dat geen andere referenties mogen worden verlangd dan die opgesomd in de artikelen 68 en 72.

Art. 73.Volgens deze nieuwe bepaling kunnen voor de opdrachten waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking niet verplicht is, referenties worden verlangd andere dan deze bedoeld in de artikelen 68, 69, 71 en 72 (bijvoorbeeld : bij opdrachten voor leveringen waarvoor geen plaatsings- of installatiewerken nodig zijn en die derhalve niet begrepen zijn in artikel 68, eisen inzake knowhow, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid). Het dient evenwel steeds te gaan om passende referenties, rekening houdend met de opdracht in kwestie.

Art. 74.Dit artikel stemt overeen met de bepalingen van het tweede en derde lid van de artikelen 18, 19, 44, 45 en 70 en van het derde en vierde lid van artikel 71 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Volgens dit artikel kan een kandidaat of een inschrijver zich voor welbepaalde opdrachten, beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten. Hij moet de aanbestedende overheid evenwel het bewijs leveren dat hij werkelijk over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen zal beschikken die deze entiteiten ter beschikking stellen.

Daartoe moet de kandidaat of inschrijver de aanbestedende overheid het schriftelijk bewijs voorleggen dat hij, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, een beroep kan doen op de diensten van de entiteiten waarnaar hij verwijst, en dat deze entiteiten, rekening houdend met de vermelde referenties, een passend deel van de uitvoering voor hun rekening zullen nemen.

Dezelfde bepaling is van toepassing op de combinaties van kandidaten of inschrijvers voor de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie en van andere entiteiten die daarvan geen deel uitmaken.

Het laatste lid preciseert dat de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten voor een kandidaat of een inschrijver de mogelijkheid kan beperken om zich te beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer aan deze laatste het toegangsrecht is ontzegd op grond van artikel 21 van de wet. De bedoeling van deze bepaling is te vermijden dat artikel 21 van de wet zou worden omzeild, onder meer via een beroep op de onderaanneming.

Wat betreft het toepassingsveld van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten gesloten in het kader van de WHO bevat de website van de Europese Commisie geactualiseerde informatie op het adres vermeld in de commentaar van artikel 61 van dit ontwerp.

Art. 75.Dit artikel herneemt de tekst van paragraaf 2 van de artikelen 20, 46 en 72 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het gaat nader in op het bewijs van de inschrijving van de kandidaten of inschrijvers in het beroeps- of handelsregister volgens de wetgeving van het land waar ze gevestigd zijn. Bijlage 5 van dit ontwerp vermeldt de registers en de verklaringen die voor de andere lidstaten overeenstemmen met bijlage IX van de Richtlijn 2004/18/EG. Voor de ondernemingen die een vestiging hebben in België kan de aanbestedende overheid deze gegevens rechtstreeks inwinnen bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (zie artikel 60, § 1). Nieuw is de mogelijkheid van een verklaring onder eed, wanneer in een bepaald land geen attesten worden afgeleverd.

Art. 76.Dit artikel neemt ongewijzigd artikel 72, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 over.

Art. 77.Dit artikel stemt overeen met de artikelen 20bis, 46bis en 73bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het bevat een voorschrift betreffende de overeenstemming met bepaalde kwaliteitsnormen.

Art. 78.Dit artikel stemt overeen met de artikelen 20ter en 73ter van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. In de gevallen bedoeld in de artikelen 69, 4°, en 72, 4°, van het ontwerp, wanneer de aard van de werken of diensten rechtvaardigt dat bij de uitvoering van de opdracht milieubeheermaatregelen of -systemen worden toegepast, kan de toepassing van dergelijke maatregelen of systemen worden verlangd.

Milieubeheersystemen kunnen, onafhankelijk van hun registratie overeenkomstig de communautaire instrumenten zoals de Verordening (EG) nr. 761/2001 (EMAS) het bewijs leveren van de technische bekwaamheid van de aannemer of dienstverlener om de opdracht uit te voeren.

Informatie over EMAS is onder meer te vinden op de website van de Europese Commissie. Bovendien moet een beschrijving van de door de aannemer of de dienstverlener toegepaste maatregelen om hetzelfde niveau inzake milieubescherming te waarborgen, als alternatief bewijsmiddel voor geregistreerde milieubeheersystemen, worden aanvaard.

Er wordt geen gevolg gegeven aan de opmerking in het advies van de Raad van State om de woorden « Gemeenschapsrecht » te vervangen door de woorden « recht van de Europese Unie ». Het betreft hier immers geijkte terminologie die trouwens ook in de Richtlijn zelf wordt gebruikt.

Art. 79.Het eerste lid van dit artikel stemt overeen met de bepalingen van de artikelen 20, § 1, tweede lid, 46, § 1, eerste lid, en 72, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het tweede lid stemt gedeeltelijk overeen met de artikelen 20, § 1, derde lid, 46, § 1, tweede lid, en 72, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hieruit blijkt dat de gegevens die uit de inschrijving op een officiële lijst kunnen worden afgeleid, niet zonder verantwoording ter discussie kunnen worden gesteld. HOOFDSTUK 6. - Gunning bij aanbesteding en offerteaanvraag Afdeling 1. - Vorm, inhoud en ondertekening offerte

Art. 80.Dit artikel herformuleert artikel 89, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de vorm van de offerte.

Het is gebruikelijk dat de aanbestedende overheid bij de opdrachtdocumenten een formulier voegt voor het opmaken van de offerte en het invullen van de samenvattende opmeting of de inventaris.

Wanneer een inschrijver in toepassing van het voormeld artikel 89, eerste lid, zijn offerte opstelt op andere documenten dan het daartoe voorziene formulier, moet hij op elk van deze documenten verklaren dat deze in overeenstemming zijn met het bedoelde formulier. Artikel 80 van het ontwerp beperkt zich voortaan tot de bepaling dat de inschrijver in dat geval de verantwoordelijkheid draagt voor de volledige overeenstemming tussen de documenten die hij gebruikt en het formulier. Deze bepaling heeft als doel effectiever te zijn dan de opgeheven formaliteit van de conformiteitsverklaring.

Art. 81.Dit artikel neemt een aantal bepalingen over van artikel 90 en gedeeltelijk, wat het derde lid betreft, van artikel 93, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

De bepaling onder 2° van het eerste lid vermeldt nu bij de in de offerte op te nemen gegevens, het totale offertebedrag, in voorkomend geval belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen. Niet alle inschrijvers zijn immers btw-plichtig.

Deze gegevens omvatten ook de prijstoeslagen, kortingen of verbeteringen, alsook de voorgestelde prijskortingen of verbeteringen in geval van toepassing van artikel 89 betreffende de opdrachten in percelen.

De bepaling onder 4° handelt over de onderaanneming. Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 12 van het ontwerp.

Bovendien moet worden opgemerkt dat bij een beperkte procedure, de voormelde verplichting tot het vermelden van de identiteit van de onderaannemers een regelmatigheidsvereiste voor de offerte vormt, wanneer de draagkracht van de onderaannemers en van de andere entiteiten als bedoeld in artikel 74 bepalend is geweest voor de selectie van de betrokken inschrijver.

Overeenkomstig 5° moet de oorsprong en de waarde van de geleverde producten en de verwerkte materialen die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie enkel worden vermeld voor zover de opdrachtdocumenten dit opleggen. Deze vermeldingen zouden de aanbestedende overheid die dit heeft voorzien, moeten toelaten een offerte te verwerpen die dergelijke producten of materialen bevat. Worden niet beschouwd als derde landen, de landen waarmee een verdrag of een internationaal akkoord inzake overheidsopdrachten is gesloten.

De bepaling onder 6° heeft betrekking op de voorkeurvolgorde die de toepassing van artikel 89, tweede lid, mogelijk moet maken in geval een inschrijver offertes indient voor meerdere percelen.

Het tweede lid bevat de nieuwe verduidelijking dat elke deelnemer aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid in zijn offerte de identificatiegegevens van de inschrijver, als bedoeld in het eerste lid, 1°, moet vermelden.

Volgens het derde lid van artikel 81 bepalen de opdrachtdocumenten desgevallend de wijze van terbeschikkingstelling van de documenten, modellen, monsters en andere inlichtingen. Deze worden bij de offerte gevoegd of op een andere wijze overgelegd.

Art. 82.Dit artikel betreffende de ondertekening van de offerte neemt de bepalingen over van de artikelen 89, tweede en derde lid, 93, § 1, eerste en tweede lid, en 94, eerste tot derde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, op enkele formele aanpassingen na.

De paragrafen 2 en 3 betreffen de ondertekening van een offerte ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, respectievelijk de ondertekening door een gemachtigde.

Paragraaf 4 verduidelijkt dat geen bijkomende volmacht is vereist wanneer de offerte elektronisch wordt ondertekend door een certificaat op naam van een rechtspersoon die daarbij enkel een verbintenis aangaat voor eigen naam.

In dit geval is het namelijk zo dat : - de volmacht van de natuurlijke persoon die over dit certificaat beschikt, niet bij de aanvraag tot deelneming of offerte moet worden gevoegd. Deze volmacht werd immers reeds gecontroleerd door de certificerende instantie die het gekwalificeerd certificaat heeft verstrekt. Deze instantie staat in voor de waarachtigheid van de vermeldingen op het certificaat; - de aanbestedende overheid niet hoeft na te gaan welke natuurlijke persoon over het certificaat beschikt en evenmin inlichtingen dient in te winnen over diens bevoegdheid; - deze afwijking slechts van toepassing is indien de rechtspersoon enkel een verbintenis aangaat in eigen naam en voor eigen rekening.

Indien de rechtspersoon optreedt als gevolmachtigde, moet het mandaat worden bijgevoegd; - de aanbestedende overheid daarentegen wel rekening moet houden met de vermeldingen op het certificaat. Wanneer het volgens het certificaat bijvoorbeeld niet mogelijk is om de rechtspersoon aansprakelijk te stellen voor verbintenissen die een bepaald bedrag overschrijden en de waarde van de offerte hoger ligt dan dit bedrag, moet deze offerte als nietig worden beschouwd. Afdeling 2. - Samenvattende opmeting en inventaris

Art. 83.Dit artikel betreffende de samenvattende opmeting, vereenvoudigt en herstructureert de bepalingen van artikel 96, § 1, laatste zin, § 2 en § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Paragraaf 1 bepaalt dat indien bij de opdrachtdocumenten een samenvattende opmeting is gevoegd, de inschrijver die invult en de nodige berekeningen doet.

Paragraaf 2 is gewijd aan de verbeteringen door de inschrijver van diverse fouten in de forfaitaire en vermoedelijke hoeveelheden en van de leemten in de samenvattende opmeting. Deze verbeteringen moeten worden verantwoord in een nota die de inschrijver bij zijn offerte voegt.

De bestaande regeling betreffende de verbetering van de vermoedelijke hoeveelheden wordt op diverse punten gewijzigd. Vooreerst wordt het voorschrift geschrapt dat de bedoelde verbetering slechts mogelijk is voor zover toegestaan in het bestek. Verder verbetert de inschrijver de vermoedelijke hoeveelheden voortaan slechts op voorwaarde dat de voorgestelde verbetering minstens vijfentwintig procent - in plaats van tien procent - in meer of in min van de hoeveelheid van de betrokken post bedraagt. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd om de flagrante vergissingen in de vermoedelijke hoeveelheden altijd te laten verbeteren door de inschrijvers.

Art. 84.Dit artikel betreffende de inventaris, behoudt en vereenvoudigt de bepalingen van artikel 97, § 1, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

In tegenstelling tot de oplossing waarvoor is geopteerd in artikel 83 in verband met de samenvattende opmeting van een opdracht voor werken, mag de inschrijver bij een opdracht voor leveringen of diensten de in de inventaris vermelde hoeveelheden in principe niet wijzigen, ongeacht of die forfaitair of vermoedelijk zijn. De opdrachtdocumenten kunnen dergelijke wijzigingen evenwel toestaan en de voorwaarden hiervoor vaststellen.

De verschillende aanpak op dit punt tussen opdrachten voor leveringen en diensten en opdrachten voor werken is verantwoord doordat de samenvattende opmetingen vaker complex zijn en derhalve gemakkelijker onjuiste hoeveelheden kunnen bevatten. Bij opdrachten voor leveringen en diensten liggen de behoeften van de aanbestedende overheid in principe in al hun aspecten vast bij het opmaken van de opdrachtdocumenten. Afdeling 3. - Interpretatie, fouten en leemten

Art. 85.Paragraaf 1 van dit artikel is overgenomen uit artikel 24, §§ 1 en 3, van de Algemene aannemingsvoorwaarden en tegelijk uitgebreid van de opdrachten voor werken tegen globale prijs naar alle opdrachten zonder onderscheid. Hij bevat de te respecteren voorrangsorde voor de interpretatie in geval van tegenspraak tussen de opdrachtdocumenten.

De opdrachtdocumenten kunnen nochtans een andere voorrangsorde bepalen.

Paragraaf 2 stemt overeen met artikel 96, § 5, tweede zin, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Volgens het tweede lid kan deze bepaling toepasselijk worden gemaakt voor de opdrachten voor leveringen en diensten.

Art. 86.Dit artikel dat overeenstemt met artikel 98 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, handelt over de vergissingen of leemten die de prijsberekening of een vergelijking van de offertes onmogelijk maken. Voorbeeld : het ontbreken van bewapeningsgegevens waardoor het niet mogelijk is de hoeveelheden staal te berekenen voor een bouwwerk in gewapend beton, het ontbreken van de gunningscriteria bij offerteaanvraag, een wezenlijk verschil tussen de Franse en de Nederlandse versie van de opdrachtdocumenten,.... In dat geval moet de aannemer, leverancier of dienstverlener die zinnens is een offerte in te dienen dit onmiddellijk aan de aanbestedende overheid melden, ten laatste tien dagen vóór de datum van de opening van de offertes.

Afhankelijk van het belang van de vastgestelde fouten of leemten, moet de aanbestedende overheid oordelen of passende maatregelen al dan niet nodig zijn. Deze kunnen variëren naargelang de gekozen gunningswijze.

Indien de opdracht bijvoorbeeld geplaatst wordt via een open procedure, dient eventueel een rechtzetting te worden bekendgemaakt en de termijn voor de indiening van de offertes, indien nodig, te worden verlengd met een redelijke termijn. Bij beperkte procedure is het eventueel aangewezen de aangepaste documenten ter beschikking te stellen van de geselecteerden en, indien nodig, de termijn voor de indiening van de offertes te verlengen.

Het is mogelijk dat de termijn van tien dagen niet zal kunnen worden nageleefd, met name wanneer de termijn voor het indienen van de offertes voor de opdracht in kwestie is ingekort. In dat geval blijven de verstrekte inlichtingen evenwel hun nut behouden, en wanneer de aanbestedende overheid niet meer de tijd heeft om de nodige maatregelen te nemen, kan ze, indien zij beslist heeft de zitting uit te stellen, niet overgaan tot de opening van de ontvangen offertes.

Van de beoordeling van de aanbestedende overheid moet een schriftelijke neerslag bestaan in het gunningsdossier.

Art. 87.Dit artikel neemt de eerste zin over van artikel 96, § 5, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, maar verruimt de toepassing ervan naar de opdrachten voor leveringen en diensten. Deze oplossing is immers ook voor die opdrachten nuttig. Vanaf de opening van de zitting kunnen de inschrijvers zich niet meer beroepen op fouten of leemten in de samenvattende opmeting of de inventaris. Deze bepaling is verantwoord door de verplichting die artikel 86 aan de inschrijvers oplegt, enerzijds, en door het vermijden van elk risico van speculatie, anderzijds, en meer algemeen door de gelijke behandeling en de eerlijke mededinging.

In zijn tweede lid neemt artikel 87 eveneens artikel 99 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 over dat bepaalt dat de inschrijvers zich niet kunnen beroepen op vormgebreken, fouten of leemten in hun offerte na de opening van de zitting. Afdeling 4. - Prijsopgave en percelen

Art. 88.Dit artikel neemt gedeeltelijk de bepalingen over van artikel 100, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het verduidelijkt dat de prijzen in de offerte in euro worden uitgedrukt en dat het totale offertebedrag voluit wordt geschreven.

Nieuw is de bepaling dat dit laatste enkel nog geldt voor de eenheidsprijzen indien de opdrachtdocumenten dit opleggen.

In geval van verschil tussen de prijzen uitgedrukt in cijfers en deze uitgedrukt in letters, wordt er geen specifieke regeling meer behouden en wordt de algemene regel van artikel 96 voortaan toegepast.

Art. 89.Het eerste lid van dit artikel neemt gedeeltelijk, in gewijzigde vorm, de bepalingen over van artikel 101, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de percelen.

Het vermeldt voortaan dat indien de opdrachtdocumenten het niet verbieden, de inschrijver, naargelang de procedure, in zijn offertes voor meerdere percelen prijskortingen of verbeteringen mag aanbieden indien hem bepaalde percelen worden gegund. Dergelijke prijskortingen of verbeteringen zijn tot op heden enkel mogelijk indien het bestek dit toestaat.

De aanbestedende overheden worden geattendeerd op de moeilijkheid die kan voortvloeien uit de toepassing van kortingen ingeval gebruik wordt gemaakt van de elektronische veiling als bedoeld in artikel 130, meer bepaald wanneer het systeem niet toelaat om rekening te houden met het effect van de kortingen op de verschillende percelen.

Het nieuwe tweede lid voorziet in de mogelijkheid voor de inschrijver om in zijn offerte een voorkeurvolgorde te vermelden ingeval hij voor meerdere percelen een offerte indient en de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 58, § 4, eerste lid, 2°, en de betrokken inschrijver het vereiste minimale niveau niet haalt. Afdeling 5. - Indiening offertes

Art. 90.Dit artikel stemt grotendeels overeen met artikel 104 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de indieningswijze van de offertes.

Paragraaf 1 is van toepassing op de offertes op papier en op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgemaakt (bijvoorbeeld een offerte op cd-rom of op een andere digitale drager).

De bepaling maakt een onderscheid tussen de offertes verzonden via een postdienst en deze bezorgd per drager. Ingeval van offertes overgemaakt via een postdienst, d.w.z. via bpost of een ander post- of koerierbedrijf, kunnen via de formaliteit van de dubbele envelop schadeverwekkende gevolgen worden vermeden ten gevolge van een accidentele opening van de envelop die een offerte bevat. Indien de offerte zelf zou geopend zijn, zou dit immers de nietigheid ervan met zich brengen. Op te merken valt dat de formaliteit van de dubbele envelop van toepassing zal zijn op de « veiligheidskopie » als bedoeld in artikel 52, § 3, eerste lid, 2°.

Bij een verzending per drager (in de handen van de daartoe aangeduide persoon of in een daartoe bestemde offertebus), zal een dergelijk risico daarentegen niet bestaan en heeft de formaliteit van een dubbele envelop weinig zin.

De tekst bevat een verduidelijking voor de offertes die per drager worden overgemaakt. Teneinde geschillen naar aanleiding van het indienen van offertes te vermijden, is bepaald dat de offertes hetzij moeten worden overhandigd aan de persoon die daartoe door de aanbestedende overheid is aangeduid, hetzij moeten worden gedeponeerd in een daartoe bestemde offertebus.

Deze paragraaf is ook toepasselijk op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd.

Paragraaf 2 bepaalt het uiterste tijdstip voor het indienen van de offertes en geldt zowel voor de op papier als voor via elektronische middelen opgestelde offertes. De praktijk die erin bestaat het uiterste tijdstip voor de indiening van de offertes en dit voor de opening ervan te scheiden, is niet toegestaan.

De offertes moeten bij de voorzitter toekomen vóór hij de zitting geopend verklaart. Daarbij is de uitzondering behouden voor de offertes die nog niet zijn toegekomen, maar die ten minste vier kalenderdagen vóór de datum van de openingszitting als aangetekende brief zijn verzonden.

Er worden twee bijkomende uitzonderingen betreffende de elektronische offertes bepaald zoals in de huidige reglementering. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 52, § 3, dat de gevallen van de « dubbele zending » (vereenvoudigde zending gevolgd door de aanvraag tot deelneming of de volledige offerte) en de veiligheidskopie verduidelijkt.

Ingevolge een opmerking van de Raad van State verdient de kwestie van de laattijdige indiening van offertes een verduidelijking. Ongeacht of de oorzaak bij de inschrijver ligt, brengt de laattijdige indiening de weigering van de offerte mee. Precies door het stellen van een absolute limiet, is de gelijke behandeling van alle deelnemers ten deze gewaarborgd, doordat ze de garantie hebben dat elke niet tijdig ingediende offerte zal worden geweigerd. Deze strikte basisspelregel is ook ingegeven door de wil om misbruiken te voorkomen en om een recente tendens in een deel van de rechtspraak een halt toe te roepen.

Die tendens gaat ervan uit dat de huidige bepalingen van artikel 104 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 niet noodzakelijk tot een onregelmatigheid moeten leiden ingeval de gelijkheid tussen de inschrijvers niet is bedreigd. Nochtans ligt de oorzaak aan de basis vaak bij de inschrijver zelf of bij het door hem ingeschakelde post- of koeriersbedrijf, die de offerte gewoon bij de ontvangstbalie van de aanbestedende overheid achterlaten, weliswaar tijdig, maar zonder acht te slaan op het voorschrift dat de offerte aan een bepaalde persoon of op een bepaalde plek moet worden afgegeven. Een offerte die tijdig is afgegeven aan de daartoe aangeduide persoon zal daarentegen steeds als een geldig ingediende offerte worden beschouwd. De tekst preciseert ten slotte dat laattijdige offertes die niet aan de voorwaarden voldoen, voortaan hetzij worden geweigerd, ingeval de offerte wordt aangeboden tijdens de zitting, hetzij worden bewaard zonder ze te openen, in de andere gevallen.

Art. 91.Dit artikel betreffende de wijziging en intrekking van reeds opgestuurde of ingediende offertes, stemt grotendeels overeen met artikel 105 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

In paragraaf 1 zijn de woorden « op straffe van nietigheid van de offerte », vermeld in artikel 105, geschrapt. Het komt immers aan de aanbestedende overheid toe zich over de gevolgen van een eventueel gebrek aan duiding bij de wijziging van de offerte uit te spreken.

Paragraaf 2 maakt het mogelijk de intrekking per telefax of via een elektronische middel dat niet overeenkomstig is met artikel 52, § 1, mee te delen alvorens de zitting wordt geopend. De mededeling per telegram of telex is geschrapt, daar deze middelen in de praktijk niet meer worden gebruikt. Afdeling 6. - Opening offertes

Art. 92.Dit artikel, dat handelt over de zittingsprocedure, stemt grotendeels overeen met artikel 106 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bepaling vervat in 4° van het voormelde artikel 106, betreffende de gekozen oplossing in geval van technische moeilijkheden waarbij het niet mogelijk is om tijdens de zitting de met elektronische middelen opgestelde offertes te openen en te onderzoeken, nu in artikel 94 van dit ontwerp is opgenomen. Het bedrag bedoeld in 5°, inzake de voorlezing van de prijzen bij aanbesteding, betreft het totale offertebedrag, belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen. Indien de opdrachtdocumenten een samenvattende opmeting of inventaris bevatten, moet het totale offertebedrag worden voorgelezen uit het offerteformulier en niet uit de samenvattende opmeting of de inventaris.

Volgens 6° moeten de voorzitter of een bijzitter de offerte en de wijzigingen en intrekkingen verplicht paraferen. Daarnaast paraferen zij eveneens de bijlagen die zij het belangrijkst achten, mede rekening houdende met wat materieel haalbaar is. Een ander authentificatiemiddel kan nochtans de paraaf vervangen, zoals een stempel of een naamstempel.

Wanneer de offertes via elektronische middelen conform artikel 52, § 1, zijn opgesteld, plaatst de voorzitter of een bijzitter zijn elektronische handtekening op de documenten. De elektronische handtekening van een document genereert een « hash » (code gevormd door opeenvolging van cijfers en letters) die uniek is voor het document. Deze formaliteit is evenwel niet vereist indien de door de aanbestedende overheid gebruikte elektronische middelen toelaten de integriteit van de documenten na hun opening te controleren.

In het geval van elektronische offertes kunnen de hashs van de documenten worden opgenomen in het proces-verbaal van de openingszitting dat wordt ondertekend. Het is dus niet nodig om alle documenten die deel uitmaken van de offertes te ondertekenen, vermits de controle op de integriteit van een document op elk ogenblik kan worden uitgeoefend.

Art. 93.Dit artikel betreffende het proces-verbaal van de openingszitting, stemt overeen met de artikelen 107 en 109 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Voortaan bevat het proces-verbaal de opmerkingen die elke aanwezige persoon wenst opgenomen te zien.

De overige wijzigingen betreffen het tweede lid, volgens hetwelk de ondertekening door de voorzitter volstaat, en het derde lid, dat voortaan van toepassing is op alle inschrijvers, ongeacht of zij de openingszitting hebben bijgewoond.

Art. 94.Dit artikel betreffende het organiseren van een bijkomende openingszitting, stemt grotendeels overeen met artikel 108 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Een dergelijke zitting moet plaatsvinden : - wanneer offertes, wijzigingen of intrekkingen te laat zijn ingediend, maar overeenkomstig de artikelen 90 en 91 toch in aanmerking kunnen worden genomen, aangezien deze ten laatste vier kalenderdagen vóór de datum van de opening van de offertes per aangetekende brief werd afgegeven. Indien de aangetekende brief met deze offerte, de intrekking of de wijziging ervan evenwel nog tijdens de zitting bij de voorzitter toekomt, kan die onmiddellijk worden geopend. Een bijkomende zitting is in dat geval dan ook niet vereist; - in geval van technische moeilijkheden waarbij het niet mogelijk is om tijdens de oorspronkelijke openingszitting, een met elektronische middelen opgestelde offerte te openen en te onderzoeken, behalve indien een veiligheidskopie is geopend tijdens de openingszitting.

Artikel 94 bepaalt verder dat de modaliteiten zoals omschreven in de artikelen 92, derde lid, 4° tot 6°, en 93, betreffende het verloop van de zitting en het opmaken van het proces-verbaal van de openingszitting hier eveneens van toepassing zijn, en dit vanuit een bekommernis van transparantie en gelijke behandeling van de inschrijvers. Afdeling 7. - Onderzoek en regelmatigheid offertes

Er wordt aan herinnerd dat de gunning van een overheidsopdracht drie opeenvolgende fasen omvat : 1° het onderzoek van de uitsluitingscriteria, de economische en financiële draagkracht en de technische of beroepsbekwaamheid;2° het onderzoek naar de regelmatigheid;3° het onderzoek van de overgebleven regelmatige offertes en de beoordeling ervan op basis van één of meer gunningscriteria. In de open procedures worden offertes die de eerste fase niet doorstaan, niet verder onderzocht ten opzichte van de elementen van de tweede en de derde fase, en worden de offertes die het regelmatigheidsonderzoek niet doorstaan, niet verder onderzocht ten opzichte van de elementen van de derde fase.

In de beperkte procedures heeft het onderzoek betreffende de eerste fase geen zin meer omdat enkel de geselecteerden de mogelijkheid hebben gehad om een offerte in te dienen.

Art. 95.Dit artikel dat betrekking heeft op de regelmatigheid van de offertes bij open of beperkte procedure, herdefinieert en herformuleert de bepalingen van artikel 89 en artikel 110, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het daarin gemaakt onderscheid tussen substantiële en niet-substantiële onregelmatigheden is ongewijzigd behouden, doch wordt hier niet verder gepreciseerd omdat dit geval per geval voor elke onregelmatigheid moet worden uitgemaakt. Wat de gevolgen van de substantiële onregelmatigheid betreft, is ook het gemaakte onderscheid behouden tussen de gevallen van absolute nietigheid en de gevallen van relatieve nietigheid van de betrokken offertes.

Het eerste lid bepaalt dat bij het regelmatigheidsonderzoek van de offertes zowel de formele regelmatigheid als de materiële regelmatigheid wordt onderzocht. Dit onderscheid wordt reeds gehanteerd, maar is nu uitdrukkelijk opgenomen in het ontwerp om rekening te kunnen houden met de eisen inzake formele regelmatigheid die vervat zijn in een aantal bepalingen van de wet, inzonderheid in artikel 26, § 1, 1°, e, et § 2, 1°, a, ervan.

Volgens het tweede lid moet een offerte steeds als formeel onregelmatig worden beschouwd wanneer ze afwijkt van de essentiële vormvoorschriften vervat in de artikelen 6, § 1, 51, § 2, 52, 54, § 2, 55, 80, 81, 82, 90 en 91 en in de opdrachtdocumenten. De verwijzing naar artikel 80 betekent evenwel niet dat de inschrijver de erin voorziene mogelijkheid niet meer zou kunnen benutten om een ander formulier te gebruiken dan het bij de opdrachtdocumenten gevoegde.

Onder dat voorbehoud en na het substantiële karakter van de vastgestelde onregelmatigheid te hebben bepaald, is de aanbestedende overheid verplicht de betrokken offerte te weren. In deze gevallen moet de offerte immers als absoluut nietig worden beschouwd.

Bovendien heeft de aanbestedende overheid ook de mogelijkheid een offerte als formeel onregelmatig te beschouwen indien zij niet in overeenstemming is met de andere vormvoorschriften. In dat geval beschikt de aanbestedende overheid over een grotere speelruimte dan in het kader van de eerste zin van het tweede lid. Zij dient immers niet enkel na te gaan of de offerte substantieel onregelmatig is, maar, in bevestigend geval, ook te beslissen of ze moet worden geweerd naargelang de bijzonderheden van elk concreet geval.

Het derde lid gaat nader in op de materiële onregelmatigheid van de offerte. Een offerte is materieel onregelmatig wanneer ze afwijkt van de essentiële bepalingen van de opdracht, betreffende met name de prijzen, termijnen en technische specificaties. Hierbij wordt herinnerd aan de gangbare interpretatie dat niet elke afwijking betreffende de prijzen, termijnen en technische specificaties die geen essentiële afwijking uitmaakt, substantieel onregelmatig is.

De afwijkingen op de hierboven vermelde technische specificaties moeten worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van artikel 7, § 3 en § 4. Deze verbieden de aanbestedende overheid om een offerte af te wijzen omdat de geboden producten of diensten niet aan de in de opdrachtdocumenten vermelde specificaties, prestaties of functionele eisen zouden beantwoorden, indien de inschrijver in zijn offerte aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze aan de in de opdrachtdocumenten gestelde eisen voldoen. Het is dus pas wanneer de inschrijver dit bewijs niet levert dat zijn offerte als onregelmatig kan worden beschouwd.

Bovendien heeft de aanbestedende overheid de mogelijkheid een offerte als materieel onregelmatig te beschouwen indien zij : - niet in overeenstemming is met de bepalingen van hoofdstuk 1, afdeling 6 tot 11, en van hoofdstuk 6, afdelingen 2 tot 4. Hierbij worden enkel de bepalingen bedoeld die verplichtingen opleggen aan de inschrijvers; - enig voorbehoud inhoudt of elementen bevat die niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

De hypothese van de abnormale prijzen is daarentegen niet vermeld in de bepaling die de onregelmatigheden opsomt die tot een relatieve nietigheid leiden. Deze keuze is ingegeven door de wil om rekening te houden met de recente evolutie in de rechtspraak van de Raad van State. Immers, volgens het arrest nr. 198.368 van 30 november 2009, SPLL SOGEPAR (bevestigd door het arrest nr. 209.794 van 16 december 2010, SA Bernard Construction), dient wanneer een eenheidsprijs als abnormaal laag is bestempeld en de gegeven verantwoordingen niet zijn aangenomen, de aanbestedende overheid de offerte als onregelmatig te weren. Het gaat alsdan om een absolute nietigheid.

Deze strenge benadering wordt evenwel getemperd doordat overeenkomstig artikel 21 van dit ontwerp het voortaan, zelfs bij aanbesteding, mogelijk is de inschrijver over een prijs te ondervragen zonder de procedure van het onderzoek van abnormale prijzen op te starten.

De overwegingen over het tweede lid wat de rechten en verplichtingen van de aanbestedende overheid betreft, gelden mutatis mutandis ook voor de onregelmatigheden bedoeld in het derde lid van het ontwerp.

Art. 96.De paragrafen 1 tot 3 van dit artikel nemen de bepalingen van de artikelen 111 en 114 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 over en voeren voor de aanbesteding en de offerteaanvraag een uniform systeem in voor de verbetering door de aanbestedende overheid van de rekenfouten en de louter materiële fouten.

Paragraaf 1, tweede lid, bepaalt dat om deze fouten in de offertes te verbeteren, de aanbestedende overheid de werkelijke bedoeling van de inschrijver moet nagaan door de offerte te onderzoeken en haar te vergelijken met de andere offertes en de marktprijzen (de notie dat dit « met alle middelen » moet gebeuren, is daarbij verlaten). Enkel indien dit niet tot een oplossing leidt, kan ze paragraaf 4 toepassen en de inschrijvers vragen hun werkelijke bedoeling te verduidelijken.

De verzoeken om verantwoording bedoeld in artikel 99 kunnen hiervoor niet worden aangegrepen, vermits in dat artikel staat vermeld dat artikel 96 eerst moet worden toegepast.

Uit paragraaf 1, derde lid, blijkt dat wanneer geen toelichting wordt verstrekt na dit verzoek, of de toelichting voor de aanbestedende overheid niet aanvaardbaar is, deze laatste de fouten naar eigen bevindingen verbetert. Indien dit onmogelijk is, kan de aanbestedende overheid, zoals in het koninklijk besluit van 8 januari 1996, beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn of de offerte als onregelmatig afwijzen. Deze laatste keuze valt geval per geval te motiveren door de aanbestedende overheid, in functie van de eigenheden van elk dossier. Zo zou de aanbestedende overheid een offerte kunnen aanvaarden niettegenstaande het feit dat de verbetering van materiële of rekenfouten daarin niet mogelijk is doordat de toelichting van de inschrijver niet aanvaardbaar is of er geen toelichting is gegeven, wanneer de fout de prijs van een te verwaarlozen post betreft, die hoe dan ook geen impact heeft op de rangschikking en/of de vergelijkbaarheid van de offertes, en waarvan het ongemoeid laten de gelijkheid van de inschrijvers niet in het gedrang brengt.

Paragraaf 2 is een nieuwe bepaling die nader ingaat op de verbetering van de offertes voor de rekenfouten en louter materiële fouten die de aanbestedende overheid of een inschrijver in de opdrachtdocumenten ontdekt, wat in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 niet geregeld is. Deze verbeteringen laten toe om de gunning op een zo correct mogelijke basis te laten gebeuren, om de vergelijkbaarheid van de offertes te bevorderen en zonder de gelijke behandeling van de inschrijvers in het gedrang te brengen.

Paragraaf 3 betreffende de rechtstreekse verbetering van fouten in de met elektronische middelen opgestelde offertes, stemt overeen met het vierde lid van artikel 111 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Paragraaf 4 bepaalt dat de aanbestedende overheid de inschrijvers kan vragen de draagwijdte van hun offerte te verduidelijken of aan te vullen. Krachtens artikel 115, zesde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is deze bepaling tot op heden enkel van toepassing bij offerteaanvraag. Het onderhavige ontwerp breidt deze mogelijkheid uit tot de aanbesteding. Er dient in dat verband te worden herinnerd aan de regel dat deze mogelijkheid niet mag leiden tot misbruiken, noch tot gevolg mag hebben dat de ingediende offertes worden gewijzigd. Bovendien mogen de contacten met de inschrijvers geen onderhandelingen meebrengen, aangezien die in het kader van deze procedures verboden zijn.

Art. 97.Dit artikel is toepasselijk bij aanbesteding. Het stemt overeen met artikel 112 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, maar de bepalingen ervan zijn aangepast teneinde de verschillende bewerkingen in een meer logische orde te plaatsen en derhalve de leesbaarheid van de tekst te verbeteren. Bovendien is de toepassing ervan uitgebreid tot de inventaris bij opdrachten voor leveringen en diensten.

De eerste bewerking, zoals beschreven in paragraaf 2, heeft betrekking op de definitieve verbetering van de hoeveelheden door de aanbestedende overheid, wanneer een inschrijver de hoeveelheid van één of meer posten van de samenvattende opmeting of inventaris heeft verbeterd.

Er wordt geen gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State om in de Nederlandse tekst het woord « verbeterd » te vervangen door « gewijzigd ». Het gaat er immers niet om hoeveelheden te wijzigen maar te verbeteren.

Het tweede lid van paragraaf 2 stemt overeen met artikel 96, § 2, derde lid, 1°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het bepaalt dat voor de inschrijver die een vermindering heeft voorgesteld, de totale prijs die overeenstemt met de aldus verminderde hoeveelheid een forfaitaire prijs wordt, op voorwaarde en in de mate dat de aanbestedende overheid de bedoelde verbetering aanvaardt. Dit forfaitair karakter kan voor de inschrijver in kwestie een voordeel opleveren, aangezien de vermindering van de hoeveelheid enkel voor hem zal gelden en hij dus als enige van een verminderde prijs kan genieten voor de rangschikking van zijn offerte. Evenwel zal hij ook als enige het risico dragen van een eventuele onderraming van de hoeveelheid van de verminderde post, aangezien hij in dat geval de werkelijke hoeveelheid zal moeten uitvoeren tegen een forfaitair geworden prijs.

De tweede bewerking, als bedoeld in paragraaf 3, betreft de berekening van de prijs van een post van de samenvattende opmeting of inventaris waarvoor een inschrijver geen prijs heeft vermeld. In dat geval en indien de aanbestedende overheid de offerte om die reden niet als onregelmatig afwijst, moet de in paragraaf 3 vermelde formule worden toegepast. Deze bepaling stemt overeen met artikel 112, § 4, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, maar aangezien de daarin toegepaste formule van paragraaf 2 van hetzelfde artikel betrekking heeft op andere gevallen en te weinig is afgestemd op de hier behandelde problematiek, is nu voorzien in een geëigende formule.

Het laatste lid van paragraaf 3 bepaalt dat de aanbestedende overheid, voor de berekening van de waarden L en X, gerechtigd is geen rekening te houden met de offertes die voor de betrokken post een abnormale prijs vermelden, en dit om te vermijden dat een dergelijke prijs ten onrechte het gemiddelde zou beïnvloeden.

De derde bewerking, waarvan sprake in paragraaf 4, heeft betrekking op de berekening van de leemten in de samenvattende opmeting of inventaris, en die zijn aangevuld overeenkomstig de artikelen 83, § 2, of 84, § 2.

Op het einde van paragraaf 4 is een bepaling opgenomen ter vervanging van de bepaling in fine van artikel 112, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. De tekst stelt voortaan enkel dat indien geen enkele inschrijver een normale prijs geboden heeft voor een leemtepost, de aanbestedende overheid de opdracht mag gunnen zonder rekening te houden met die post. In voorkomend geval kunnen de prestaties betreffende de leemteposten aan de begunstigde worden gegund tijdens de uitvoering, overeenkomstig artikel 26, § 1, 2°, a), of 3°, c), van de wet.

Paragraaf 5 stemt overeen met de bepalingen van artikel 112, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 dat enkel handelt over de rangschikking van de offertes.

Paragraaf 6 preciseert dat, of hun offerte nu regelmatig is of niet, enkel de voorgestelde verbeteringen van geselecteerde inschrijvers in aanmerking worden genomen. Het betreft een nieuwe voorwaarde die bedoeld is om dezelfde regels toe te passen op de open en de beperkte procedure, terwijl het al dan niet regelmatig zijn van de offerte in dit verband geen belang heeft.

Art. 98.Dit artikel, dat overeenstemt met artikel 114 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, handelt over het nazicht door de aanbestedende overheid van de fouten en leemten in de samenvattende opmeting of inventaris van een opdracht gegund bij offerteaanvraag.

Met uitzondering van paragraaf 5 geldt de commentaar bij artikel 97 mutatis mutandis voor dit artikel.

Art. 99.Dit artikel, dat de bepalingen van de paragrafen 3 tot 5 van artikel 110 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 herformuleert, betreft het nazicht van de prijzen en het opsporen van eventuele abnormaal lage of hoge prijzen. Het verwijst naar de bepalingen inzake het prijsonderzoek van artikel 21.

Paragraaf 1 vormt de algemene regel die geldt voor alle opdrachten, ook wanneer paragraaf 2 van toepassing is. Hij vermeldt dat het nazicht gebeurt nadat de aanbestedende overheid de eventuele rekenfouten en de louter materiële fouten verbeterd heeft. Het nazicht mag dus in geen enkel geval gebeuren voordat deze verbetering beëindigd is.

Paragraaf 2 neemt de tekst over van paragraaf 4 van artikel 110 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Hij bevat een specifieke regeling voor het nazicht van het totale offertebedrag voor de opdrachten voor werken geplaatst bij aanbesteding, wanneer de ingediende offertes aan bepaalde voorwaarden voldoen. De opdrachtdocumenten kunnen deze paragraaf voortaan toepasselijk maken op de offerteaanvragen en bovendien ook op de opdrachten voor leveringen en diensten.

Paragraaf 1 blijft toepasselijk, ongeacht of de voorwaarden van paragraaf 2 zijn vervuld. Zo zou in een offerte bijvoorbeeld een abnormaal lage eenheidsprijs kunnen voorkomen, wat aanleiding zou kunnen geven tot een verzoek tot verantwoording op basis van artikel 21, § 3.

Paragraaf 3 herneemt gedeeltelijk § 5 van artikel 110 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, die voorziet in de kennisgeving aan de Erkenningscommissie wanneer een offerte voor een opdracht voor werken is geweerd wegens het abnormaal karakter van de erin vervatte prijs. Afdeling 8. - Gunning opdracht

Art. 100.Dit artikel is van toepassing op de aanwijzing van de begunstigde bij aanbesteding. Het stemt hoofdzakelijk overeen met artikel 113 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het vermelden van de basisoffertes in het eerste lid van paragraaf 2 doet niets af aan het feit dat bij facultatieve varianten, volgens artikel 9, § 1, 2°, er niet noodzakelijk sprake is van het indienen van een basisofferte.

Het tweede lid van paragraaf 2 bevat evenwel een verduidelijking betreffende het in aanmerking nemen van opties. In geval van verplichte opties wordt bij het opmaken van één enkele rangschikking om de laagste offerte te bepalen, rekening gehouden met al die opties, zelfs indien de aanbestedende overheid overeenkomstig artikel 10, § 3, beslist om de verplichte opties niet te bestellen. Vrije opties, die worden ingediend op initiatief van de inschrijver, mogen daarentegen geen weerslag hebben op de rangschikking, aangezien geen enkele meerprijs noch een andere tegenprestatie mag worden verbonden aan de indiening ervan, zoals blijkt uit artikel 10, § 2, van het ontwerp.

Indien een inschrijver in strijd daarmee heeft gehandeld, wordt de vrije optie buiten beschouwing gelaten voor zover zulks mogelijk is, zo niet is zijn offerte onregelmatig.

Het vierde lid van paragraaf 2 verduidelijkt de keuze van de begunstigde wanneer verscheidene inschrijvers prijskortingen hebben aangeboden voor gegroepeerde percelen. Nieuw is dat de laagste offerte niet louter bepaald wordt door de gegroepeerde percelen die het laagste bedrag vormen, maar ook door de invloed die de diverse aangeboden prijskortingen per combinatie uitoefenen op het totale opdrachtbedrag.

Overeenkomstig het vijfde lid, wanneer de aanbestedende overheid, overeenkomstig artikel 58, § 4, eerste lid, 2°, minimumeisen heeft bepaald voor de selectie, indien ze meerdere percelen aan dezelfde inschrijver gunt, moet ze te werk gaan als volgt : eerst moet de laagste offerte worden bepaald en pas daarna zal de aanbestedende overheid nagaan of aan het vereiste minimale niveau is voldaan. Dit onderzoek kan een invloed hebben op het bepalen van de laagste offerte omdat enkel de percelen waarvoor een inschrijver aan dit minimale niveau voldoet, hem kunnen worden gegund. In dat geval zal de aanbestedende overheid rekening houden met de voorkeurvolgorde die eventueel vermeld is in de offerte overeenkomstig artikel 89, tweede lid, en indien deze volgorde ontbreekt, zal zij voor deze percelen een loting houden.

Paragraaf 3 behandelt de hypothese waarin verschillende inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden. Een aantal bepalingen van het ontwerp zijn toepasselijk wanneer de aanbestedende overheid ervoor kiest om aan de betrokken inschrijvers te vragen hun offerteprijs te herzien. Het gaat immers om een stadium in de procedure waarvoor eveneens in transparantie moet worden voorzien. Deze artikelen betreffen met name de modaliteiten voor de ontvangst en de opening van deze offertes, alsook de vaststelling van de verbintenistermijn van de inschrijvers.

Het laatste lid van paragraaf 3 handelt over de loting die plaatsvindt ingeval de prijzen van beide offertes nog steeds gelijk zijn nadat een prijskorting werd gevraagd. Voortaan is bepaald dat een proces-verbaal van deze loting wordt opgesteld conform artikel 93.

Art. 101.Dit artikel is van toepassing op de aanwijzing van de begunstigde bij offerteaanvraag. Het stemt gedeeltelijk overeen met artikel 115 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Er wordt thans in paragraaf 2 verduidelijkt dat, in geval van verplichte of facultatieve varianten, één enkele rangschikking van de basisoffertes en offertes betreffende deze varianten wordt opgemaakt teneinde de economisch voordeligste offerte te bepalen. De opdrachtdocumenten kunnen een andersluidende bepaling bevatten, bijvoorbeeld in de zin dat de aanbestedende overheid ervoor zou kunnen opteren een bepaalde variante niet in de rangschikking op te nemen.

Het vermelden van de basisoffertes in het eerste lid van paragraaf 2 doet niets af aan het feit dat bij facultatieve varianten, volgens artikel 9, § 1, 2°, er niet noodzakelijk sprake is van het indienen van een basisofferte.

Voor de vrije varianten, indien deze overeenkomstig artikel 9 van dit ontwerp zijn toegestaan, moet de aanbestedende overheid beslissen welke zij niet in aanmerking neemt. De motivering ter zake steunt niet op de regelmatigheid noch op de beoordeling van de gunningscriteria maar op andere wettige en concrete motieven : zo bijvoorbeeld indien de aangeboden vrije variante de aanbestedende overheid voor onaanvaardbare problemen zou stellen qua esthetische integratie in de omgeving, qua mobiliteit of ten aanzien van reeds bestaande infrastructuur enz., terwijl deze elementen niet in de gunningscriteria werden opgenomen. De in aanmerking genomen vrije varianten worden in de unieke rangschikking opgenomen.

Het derde lid van paragraaf 2 handelt over het lot van de verplichte en vrije opties en behoeft geen commentaar.

Het vierde lid van paragraaf 2 verduidelijkt de keuze van de begunstigde wanneer verscheidene inschrijvers verbeteringsvoorstellen hebben gedaan voor gegroepeerde percelen. Nieuw is dat de economisch voordeligste offerte niet louter bepaald wordt door de gegroepeerde percelen die het economisch voordeligste zijn, maar ook door het economisch voordeligste geheel van alle percelen. Deze bepaling dient er immers voor te zorgen dat de aanbestedende overheid de economisch meest voordelige combinatie kan kiezen, ongeacht of het om gegroepeerde of individuele percelen gaat.

Bovendien is de in artikel 100, § 3, vermelde commentaar over de loting mutatis mutandis van toepassing op de offerteaanvraag wanneer verscheidene offertes als gelijkwaardig worden beschouwd.

Andere bepalingen van artikel 115 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 zijn niet opgenomen in dit artikel : - de bepalingen van het tweede en het derde lid van artikel 115 betreffende de weging van de gunningscriteria of hun rangschikking in dalende volgorde van belang of hun gelijke waarde, die voortaan zijn opgenomen in artikel 25 van de wet; - de bepalingen van dezelfde leden waarin wordt voorzien in een uitzondering voor de vergoeding van de diensten op grond van wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke bepalingen, die worden opgeheven, aangezien ze voortaan zonder voorwerp zijn. Zo bijvoorbeeld is de deontologische norm nr. 2 voor de architectenhonoraria vaststelde niet meer van toepassing; - de bepalingen van het vierde lid volgens dewelke rekening wordt gehouden met de verschillende varianten, wat voortaan voor een deel wordt behandeld in artikel 9 van het ontwerp; - de bepalingen van het zesde lid, die erin voorzien dat de aanbestedende overheid slechts in contact treedt met de inschrijvers indien zij de inhoud van hun offerte moeten preciseren of aanvullen, wat voortaan wordt behandeld in artikel 96, § 4. Afdeling 9. - Sluiting opdracht

Art. 102.Dit artikel stemt overeen met artikel 117 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het feit dat de sluiting van de opdracht niet onderhevig mag zijn aan enig voorbehoud, geldt vanzelfsprekend onverminderd de voorwaarden van de artikelen 32 en 37 van de wet.

Bij de in het tweede lid van dit artikel vermelde verzendingswijzen in het kader van de betekening, werd de verzending per telegram of per telex geschrapt, aangezien deze middelen niet meer gebruikt worden. De telefax maakt deel uit van de elektronische middelen, maar de gelijktijdige vermelding van deze beide noties wordt behouden om elke discussie te vermijden.

Art. 103.Dit artikel neemt hoofdzakelijk de tekst over van artikel 118 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, die evenwel nader wordt verduidelijkt. Het is van toepassing bij aanbesteding. Het gaat nader in op het verstrijken van de geldigheidstermijn van de offertes.

In dat geval kan de aanbestedende overheid hetzij de gunningsprocedure stopzetten, hetzij de procedure herbeginnen, in toepassing van artikel 35 van de wet. De aanbestedende overheid kan eveneens beslissen artikel 35 van de wet in dit stadium niet toe te passen, en de procedure voort te zetten op grond van het onderhavig artikel 103. Dit doet evenwel geen afbreuk aan de mogelijkheid om het voormeld artikel 35 toe te passen in een later stadium van de procedure.

Ingeval de geldigheidstermijn van de offertes is verstreken, kan de aanbestedende overheid de inschrijver die de laagste offerte heeft ingediend, schriftelijk vragen of hij instemt met het behoud ervan.

Als laatstgenoemde daarmee schriftelijk en zonder voorbehoud instemt, gaat de aanbestedende overheid over tot de gunning en vervolgens tot de sluiting van de opdracht. De notie « zonder voorbehoud » betekent dat elke wijziging van de offerte is uitgesloten.

Indien deze inschrijver slechts instemt met het behoud van zijn offerte mits hij een prijstoeslag krijgt die hij verantwoordt op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan - verantwoording die de aanbestedende overheid dient te verifiëren - wordt de opdracht aan hem gegund voor zover zijn offerte de laagste blijft.

Het vierde lid, dat gedeeltelijk overeenstemt met het derde lid van het voormeld artikel 118, is verduidelijkt. Het is van toepassing in de volgende gevallen : - de inschrijver stemt niet in met het behoud van zijn offerte. In dat geval zet hij zich definitief buitenspel; - hij stemt daarmee slechts in mits hij een niet verantwoorde prijstoeslag krijgt; - hij stemt daarmee slechts in mits een verantwoorde prijstoeslag die tot gevolg heeft dat zijn offerte niet meer de laagste is.

In deze gevallen kan de aanbestedende overheid, zoals in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 : - hetzij zich achtereenvolgens, volgens de rangschikking, richten tot de andere regelmatige inschrijvers, en hierbij op dezelfde wijze te werk gaan als voor de inschrijver die oorspronkelijk de laagste offerte had ingediend; - hetzij alle andere regelmatige inschrijvers vragen om hun offerteprijs te herzien. De nieuwe prijzen die deze inschrijvers eventueel hebben ingediend, moeten niet worden verantwoord op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan. Bovendien, en dit vormt een nieuw element, participeert de inschrijver die oorspronkelijk de laagste regelmatige offerte had ingediend en die zijn offerte heeft behouden mits prijstoeslag, eveneens aan deze nieuwe ronde, zij het enkel met de door hem initieel gevraagde prijstoeslag, ongeacht of deze verantwoord was of niet.

De aanvankelijke keuze tussen beide hypotheses valt geval per geval te motiveren door de aanbestedende overheid, in functie van de eigenheden van elk dossier. De eerste oplossing is met name aangewezen wanneer de prijzen van de eerste en de tweede gerangschikte inschrijver zeer dicht bij elkaar liggen. Wanneer hun prijzen verder uit elkaar liggen, zal het eerder aangewezen zijn te kiezen voor de tweede oplossing teneinde op die manier alle inschrijvers opnieuw in concurrentie te brengen. De initiële keuze voor de eerste hypothese verhindert de aanbestedende overheid niet om, zodra aangewezen, over te gaan naar de tweede.

Een aantal bepalingen van het ontwerp zijn toepasselijk wanneer de aanbestedende overheid ervoor kiest om aan alle andere regelmatige inschrijvers te vragen hun offerteprijs te herzien. Het gaat immers opnieuw om een nieuw stadium in de procedure waarvoor eveneens in de noodzakelijke transparantie moet worden voorzien.

Art. 104.Dit artikel behandelt het verstrijken van de geldigheidstermijn van de offertes bij offerteaanvraag. Het neemt hoofdzakelijk de tekst over van artikel 119 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, die evenwel in dezelfde zin als het vorige artikel wordt verduidelijkt. Er wordt dus mutatis mutandis verwezen naar de toelichting bij artikel 103. HOOFDSTUK 7. - Gunning bij onderhandelingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke drempels

Art. 105.De paragrafen 1 en 3 van dit artikel bevatten een aangepaste versie van bepalingen van artikel 120 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Paragraaf 2 is nieuw en heeft betrekking op het nieuwe geval van onderhandelingsprocedure met bekendmaking dat opgenomen is in artikel 26, § 2, 1°, d, van de wet.

De paragrafen 1 en 2 leggen de diverse bedragen vast die niet mogen worden bereikt voor de opdrachten gegund in sommige gevallen van onderhandelingsprocedure. De bedragen vermeld in paragraaf 1 hebben geen betrekking op een geraamd bedrag maar op de goed te keuren uitgave voor de betrokken opdracht op het ogenblik van de gunning. De bedragen vermeld in paragraaf 2 hebben daarentegen wel degelijk betrekking op een geraamd bedrag.

Paragraaf 1 bevat de bedragen die van toepassing zijn op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking.

Paragraaf 1, 1°, stelt het bedrag vast voor bepaalde diensten : - 125.000 euro voor de financiële diensten gegund door de federale aanbestedende overheden als bedoeld in bijlage 2 van dit ontwerp en 193.000 euro voor de overige aanbestedende overheden; - voor de diensten voor onderzoek en ontwikkeling, alsook de diensten opgenomen in bijlage II, B, van de wet, 193.000 euro ongeacht de aanbestedende overheid.

Er wordt opgemerkt dat hieronder voortaan alle diensten van de bijlage II, B, van de wet worden begrepen, en niet enkel de juridische diensten. De reden hiervoor is dat op al deze diensten in de Richtlijn een soepeler stelsel van toepassing is en het bovendien soms moeilijk is om een werkelijke mededinging te organiseren via een bekendmaking gezien de specifieke kenmerken van sommige prestaties.

De bepaling onder 2° voorziet in een bedrag van 85.000 euro voor de opdrachten voor werken en leveringen. Dit bedrag geldt ook voor de opdrachten voor diensten voor zover 1° niet van toepassing is.

De bepaling onder 3° behandelt de gunning via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking van percelen van een opdracht voor werken, leveringen of diensten indien het geraamde opdrachtbedrag het Europese drempelbedrag vermeld in artikel 32 niet bereikt, elk perceel minder dan 30.000 euro bedraagt en het samengevoegde bedrag van de aldus via onderhandelingsprocedure gegunde percelen niet hoger is dan twintig percent van het geraamde opdrachtbedrag. Deze bepaling is geïnspireerd op de voorschriften vervat in artikel 33 van dit ontwerp. Ze was vroeger enkel van toepassing op de opdrachten voor werken en diensten.

Het is de bedoeling een zekere soepelheid in te bouwen dankzij de gunning van deze percelen met een beperkte waarde via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Deze regeling bevordert daarenboven de deelname aan de overheidsopdrachten door kleine en middelgrote ondernemingen.

Voorbeeld voor een opdracht voor leveringen verdeeld in drie percelen : ? perceel 1 : 45.000 euro ? perceel 2 : 30.000 euro ? perceel 3 : 15.000 euro Alleen perceel 3 komt in aanmerking : het bereikt noch 30.000 euro, noch 20 % van het totaalbedrag van de opdracht (20 % van 90.000 euro, zijnde 18.000 euro).

Volgens 4° mag het goed te keuren bedrag van de opdrachten gesloten met een aanvaarde factuur niet hoger zijn dan 8.500 euro.

Noteer dat de goed te keuren uitgave lager moet zijn dan de hierboven vermelde bedragen, terwijl deze bedragen in de huidige reglementering mogen worden bereikt.

Zoals hierboven gesteld, staat paragraaf 2 zonder andere voorwaarde het gebruik toe van de onderhandelingsprocedure met bekendmaking indien het geraamde opdrachtbedrag de volgende drempel niet bereikt : - 600.000 euro voor werken; - het Europese drempelbedrag vermeld in artikel 32 voor leveringen en diensten : Deze drempel bedraagt : a) voor de federale aanbestedende overheden als bedoeld in bijlage 2 van dit ontwerp, 125.000 euro. Deze drempel is nochtans 193.000 euro voor bepaalde telecommunicatiediensten (diensten voor de transmissie van uitzendingen, interconnectiediensten en geïntegreerde telecommunicatiediensten), de diensten voor onderzoek en ontwikkeling en alle diensten opgenomen in bijlage II, B, van de wet; b) voor de andere aanbestedende overheden, 193.000 euro.

Hierbij kan worden onderstreept dat het onderhavige toepassingsgeval van de onderhandelingsprocedure met bekendmaking zich bij uitstek leent voor de nieuwe vorm van vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking zonder dat er hiertoe een verplichting bestaat. Dat wil zeggen dat ook steeds de onderhandelingsprocedure in twee stappen kan worden gebruikt.

Van de andere kant moet erop worden gewezen dat het gebruik van de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking ook mogelijk is voor de opdrachten voor werken met een geraamd bedrag tussen 600.000 euro en de Europese drempel, indien er een ander toepassingsgeval van artikel 26, § 2, van de wet kan worden ingeroepen dan het geval bedoeld in 1°, d.

Er kan eveneens een beroep worden gedaan op de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking in de andere gevallen van artikel 26, § 2, van de wet toepasselijk op de opdrachten voor leveringen en diensten, voor zover het bedrag ervan de drempel voor de Europese bekendmaking niet bereikt.

Met het oog op de coherentie, bepaalt paragraaf 3, dat deze bedragen worden geraamd volgens de voorschriften vervat in de artikelen 24 tot 28 van het ontwerp. Noteer hierbij dat de goed te keuren uitgave dient te worden beoordeeld op het ogenblik van de gunning van de opdracht.

Dat de eventuele toepassing van een prijsherzieningsformule of een wijziging aan de opdracht nadien tot een hogere uitgave zal leiden, blijft daarbij vanzelfsprekend buiten beschouwing. Afdeling 2. - Verloop en sluiting

Art. 106.Dit artikel bevat in zijn eerste paragraaf een aangepaste versie van artikel 122, vierde en vijfde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het eerste lid neemt de bepalingen over die niet toepasselijk zijn op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Het gaat in de eerste plaats om de artikelen 6, 51, 52, 54 en 57 van het ontwerp. De artikelen 6 en 52 bevatten de na te leven voorschriften wanneer elektronische middelen worden gebruikt. Het is immers de bedoeling om, in het kader van deze niet-geformaliseerde procedure, het gebruik toe te staan van de meest soepele communicatiemiddelen, met name e-mail en telefax. Artikel 52 bevat modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en de offertes waarvan de strikte toepassing niet vereist is bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Hetzelfde geldt voor artikel 54 omvattende het principe dat slechts één aanvraag tot deelneming en één offerte mag worden ingediend. Met het oog op het vermijden van elk overdreven formalisme, wordt eveneens hoofdstuk 5 betreffende het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie, niet toepasselijk verklaard met uitzondering evenwel van de artikelen 61, §§ 1 en 2, 5°, en 62. Artikel 61, § 1, handelt over de uitsluitingsgevallen die conform artikel 20, tweede lid, van de wet van toepassing zijn in alle gunningsprocedures. De toepassing van de artikelen 61, § 2, 5° en 62 komt neer op het behoud van de regeling van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Volgens het tweede lid van paragraaf 1 zijn de artikelen 61, §§ 1 en 2, 5°, en 62 niet van toepassing op de opdrachten van minder dan 8.500 euro. Deze uitzondering heeft betrekking op kleine opdrachten die op minder geformaliseerde wijze worden gegund, ongeacht of ze met een aanvaarde factuur zijn gesloten.

Paragraaf 2 voorziet in de niet-toepasselijkheid van artikel 57 inzake de verbintenistermijn op de opdrachten gegund via onderhandelingsprocedure met bekendmaking, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Uiteraard zijn de hoofdstukken 6, 8 en 10 niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure vermits ze enkel andere procedures beogen.

Evenwel kunnen een aantal bepalingen van hoofdstuk 9 toepassing vinden op deze procedure (promotieopdracht, elektronische veiling, raamovereenkomst).

Daarnaast moet worden opgemerkt dat de aanbestedende overheid in het kader van een onderhandelingsprocedure in principe onderhandelt. Het gaat om een regel van behoorlijk bestuur. In sommige gevallen zal een onderhandelingsfase evenwel niet nuttig zijn, bijvoorbeeld wanneer de ingediende offertes aan de behoeften beantwoorden en van bij de aanvang voldoende interessant blijken vanuit het standpunt van de aanbestedende overheid, rekening houdende met de specifieke vereisten en de in het geding zijnde belangen.

Art. 107.Het eerste lid van dit artikel voorziet in de verplichting van de weging wanneer er meerdere gunningscriteria zijn voor de opdrachten gegund bij onderhandelingsprocedure met of zonder bekendmaking die de in artikel 32 vermelde Europese drempel bereiken.

Hij stemt overeen met artikel 122bis van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. In dit verband wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 25 van de memorie van toelichting van de wet.

Het tweede lid vermeldt daarop twee uitzonderingen. De eerste betreft de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet. De tweede betreft de diverse gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking waarin slechts één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden geraadpleegd, waardoor de weging in die gevallen geen zin heeft.

Art. 108.Paragraaf 1 van dit artikel stemt overeen met artikel 121 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Volgens dit artikel moet de aanbestedende overheid, indien het geraamde bedrag de Europese drempels bereikt en er meerdere concurrenten geraadpleegd worden bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, hen schriftelijk en gelijktijdig uitnodigen om een offerte in te dienen. Deze schriftelijke uitnodiging bevat de in dit artikel vermelde gegevens en inlichtingen. De bepaling onder 4° betreffende de vermelding van één of meer gunningscriteria verwijst naar de mogelijke gevallen wanneer diverse gunningscriteria zijn bepaald. Conform artikel 107, is de vermelding van een weging de algemene regel, voor zover de raadpleging van meerdere concurrenten mogelijk is. Indien een weging onmogelijk is, moet een dalende volgorde van belangrijkheid worden vermeld.

Het is niet de bedoeling de aanbestedende overheden de mogelijkheid te ontnemen om te onderhandelen over de voorwaarden van de opdracht maar wel voor voldoende transparantie te zorgen. Daartoe dienen zij opdrachtdocumenten op te stellen en de nodige inlichtingen te verstrekken zodat de gekozen concurrenten een offerte kunnen indienen met kennis van zaken.

Volgens paragraaf 2 is de vorige paragraaf niet toepasselijk op de opdrachten voor diensten als bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 109.Dit artikel stemt overeen met artikel 122ter van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het wil in zijn paragraaf 2 uitvoering geven aan artikel 30, 2 van Richtlijn 2004/18 dat bepaalt dat aanbestedende diensten met de inschrijvers over de door de inschrijvers ingediende offertes onderhandelen, teneinde deze aan te passen aan de eisen die zij in de aankondiging van de opdracht, het bestek en de eventuele aanvullende documenten hebben gesteld (zie ook HvJ, arrest van 23 april 2009, C-292/07, overweging 107).

Volgens paragraaf 3 kan de aanbestedende overheid in hetzelfde geval in de opdrachtdocumenten bepalen dat de onderhandelingen in opeenvolgende fases verlopen teneinde het aantal te bespreken offertes te beperken op basis van de gunningscriteria. De aanbestedende overheid is evenwel niet verplicht om gebruik te maken van deze mogelijkheid, ook al is die in de documenten vermeld, en moet zich bij haar beoordeling op de ontvangen offertes baseren, zoals eventueel gewijzigd tijdens de onderhandelingen. Overeenkomstig de beginselen inzake gelijkheid en niet-discriminatie als bedoeld in artikel 5 van de wet, kan de aanbestedende overheid, volgens de modaliteiten bepaald in de opdrachtdocumenten en na een eerste onderzoek van de offertes, beslissen dat zij de onderhandelingen enkel aangaat of voortzet met de inschrijvers die een offerte hebben ingediend die best aansluit bij haar behoeften. Zo niet zal de aanbestedende overheid met alle inschrijvers onderhandelen.

De bovenstaande verplichtingen gelden dus niet voor de opdrachten die niet aan een verplichte voorafgaande Europese bekendmaking zijn onderworpen.

Art. 110.Dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op die van artikel 122, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende de sluitingsvormen van een opdracht geplaatst bij onderhandelingsprocedure. De briefwisseling volgens handelsgebruiken is niet langer beperkt tot de opdrachten met een geraamd bedrag beneden de Europese drempel. Een andere wijziging in de tekst vloeit voort uit het feit dat men een onderscheid heeft willen maken tussen, enerzijds, de sluitingsvormen van de opdrachten en, anderzijds, het bewijs van de sluiting van de opdracht aan de hand van een aanvaarde factuur. HOOFDSTUK 8. - Gunning bij concurrentiedialoog De artikelen 111 tot 114 van het ontwerp zijn nieuw. Ze hebben betrekking op de concurrentiedialoog. Er wordt ook verwezen naar de commentaar bij de artikelen 3, 9°, en 27 van de wet.

Ter herinnering : de concurrentiedialoog is slechts toegestaan voor zover het gaat om een bijzonder ingewikkelde opdracht, in die zin dat de aanbestedende overheid objectief niet in staat is : - de technische middelen te bepalen die aan haar behoeften kunnen voldoen, of - te beoordelen wat de markt te bieden heeft op het stuk van technische, financiële of juridische oplossingen en - van oordeel is dat de toepassing van de open of beperkte procedures het onmogelijk maken de opdracht te plaatsen.

Hier past bijgevolg een waarschuwing voor de aanbestedende overheden dat zij deze procedure niet lichtzinnig zouden aanwenden, maar deze integendeel zorgvuldig zouden overwegen.

De aanbestedende overheid dient, geval per geval, de aard van de betrokken opdracht te onderzoeken, rekening houdend met haar eigen mogelijkheden. Hierbij moet ze nagaan of het gebruik van de concurrentiedialoog objectief gerechtvaardigd is.

De overweging 31 van Richtlijn 2004/18/EG die dit punt verduidelijkt, werd reeds geciteerd in de commentaar bij artikel 3, 9°, van de wet.

Wat de technische ingewikkeldheid betreft, kunnen zich meerdere situaties voordoen. Een eerste voorbeeld is dat de aanbestedende overheid niet in staat is de technische middelen te specificeren met het oog op de uitvoering van de opdracht en evenmin de bekwaamheid heeft om de technische specificaties, volledig of gedeeltelijk, te formuleren als functionele eisen of prestatie-eisen, overeenkomstig artikel 41 van de wet en de artikelen 7 en 8 van dit ontwerp. Een ander voorbeeld is dat wanneer de aanbestedende overheid er niet in zou slagen te bepalen welke van meerdere oplossingen het best aan haar behoeften zou kunnen voldoen. Zo is het in geval van een oeververbinding mogelijk dat zij niet kan bepalen of de beste oplossing een brug of een tunnel is, zelfs indien zij in staat is de technische specificaties voor de brug of de tunnel vast te stellen.

Een ingewikkeldheid van financiële of juridische aard kan zich voordoen bij de uitvoering van projecten met een complexe en gestructureerde financiering waarvan de financiële en juridische onderbouwing niet vooraf kan worden omschreven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de aanbestedende overheid de concurrenten de mogelijkheid zou bieden, in het kader van het oprichten van gebouwen en om de kostprijs ervan te beperken, verschillende vergoedingswijzen voor te stellen waarbij ze gronden, die toebehoren aan de aanbestedende overheid, voor andere doeleinden mogen gebruiken, met name voor woningbouw.

Art. 111.Dit artikel bepaalt in zijn eerste paragraaf dat een aankondiging wordt bekendgemaakt en een beschrijvend document wordt opgesteld voor elke opdracht gegund bij concurrentiedialoog. De aankondiging of het beschrijvend document vermelden de behoeften en eisen van de aanbestedende overheid, rekening houdend met het voorwerp van de opdracht. Hierbij aansluitend dient het beschrijvend document desgevallend de dwingende randvoorwaarden te bevatten, bijvoorbeeld eisen van stedenbouwkundige, architecturale en budgettaire aard, alsook de juridische aard en de dwingende voorwaarden van de overeenkomst.

Zoals in de Richtlijn is voor deze initiële fase de voorkeur gegeven aan de term « beschrijvend document » boven die van « opdrachtdocumenten » om te onderstrepen dat omwille van de specificiteit van de concurrentiedialoog, het beschrijvend document per definitie over het algemeen minder gedetailleerd zal zijn.

Bovendien moet de aankondiging de eisen inzake selectie bevatten overeenkomstig artikel 58, § 1. Deze voorwaarde geldt eveneens voor de gunningscriteria. Zo niet worden deze in het beschrijvend document opgenomen.

Paragraaf 2 verduidelijkt dat voor de opdrachten die de Europese drempel bereiken, de weging van de gunningscriteria verplicht is. Ze kunnen enkel worden vermeld in dalende volgorde van belang zonder meer, indien een weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is. Men kan ervan uitgaan dat deze laatste mogelijkheid bij concurrentiedialoog verantwoord is op basis van artikel 53, 2, laatste lid, van Richtlijn 2004/18/EG. De overweging 46, tweede lid, van deze Richtlijn bepaalt immers dat, in behoorlijk gemotiveerde gevallen, mag worden afgezien van de vermelding van het relatieve gewicht, wanneer het niet vooraf kan worden bepaald, met name wegens de complexiteit van de opdracht. En artikel 27 van de wet wijst erop, net zoals artikel 11, c, van de Richtlijn, dat het gebruik van de concurrentiedialoog slechts toegestaan is in geval van bijzonder ingewikkelde opdrachten.

Voor de opdrachten die de Europese drempel niet bereiken, heeft de aanbestedende overheid de keuze tussen de weging van de gunningscriteria en hun vermelding in dalende volgorde van belang.

Volgens paragraaf 3 kan de aanbestedende overheid in de aankondiging of in het beschrijvend document bepalen dat de dialoog in opeenvolgende fases verloopt, teneinde het aantal te bespreken oplossingen tijdens de dialoog te beperken aan de hand van de gunningscriteria. Bij gebrek aan deze vermelding kan de dialoog niet in fases verlopen.

Daarentegen kan de aanbestedende overheid, zelfs indien ze in de opdrachtdocumenten heeft vermeld dat ze deze beperking wil doorvoeren, afzien van het gebruik van deze mogelijkheid, rekening houdend met het aantal ingediende oplossingen en het belang ervan.

Volgens het advies van de Raad van State wordt artikel 29, § 4, van de Richtlijn niet omgezet door artikel 109, § 3, dat nu artikel 111 is.

Uit de samenlezing van § 1 en § 3 van dit artikel blijkt niettemin dat deze bepaling wel degelijk correct wordt omgezet.

Gezien de ingewikkeldheid van de opdracht en de noodzaak voor de aanbestedende overheid om verschillende oplossingen te vergelijken en daarvoor telkens een gemotiveerde beslissing op te stellen, dient het onderzoek (op basis van de gunningscriteria) zijn neerslag te vinden in schriftelijke documenten. In dit stadium kan evenwel niet worden verlangd dat de voorgestelde en gekozen oplossingen alle vereiste en noodzakelijke elementen zouden bevatten voor de uitvoering van het project, aangezien deze eis enkel betrekking heeft op de offertes die na afloop van de dialoog worden ingediend.

De geleidelijke vermindering van het aantal oplossingen moet evenwel binnen bepaalde perken blijven om een reële mededinging te kunnen waarborgen, voor zover er voldoende oplossingen of geselecteerden zijn. De vermindering van het aantal oplossingen aan de hand van de gunningscriteria kan er zelfs toe leiden dat slechts één enkele oplossing in aanmerking kan worden genomen. Dit belet de aanbestedende overheid evenwel niet de procedure voort te zetten.

Paragraaf 4 bevat de voor een eerlijke mededinging belangrijke bepaling dat latere wijzigingen van de essentiële elementen van de aankondiging en het beschrijvend document verboden zijn wanneer dit de mededinging kan verstoren of een discriminerend effect kan hebben. De essentiële elementen zijn onder meer de selectie- en de gunningscriteria, de aanduiding van de fases en alle andere elementen die een invloed kunnen hebben op de mededinging.

Art. 112.Dit artikel voorziet in het indienen van aanvragen tot deelneming en een selectie van de kandidaten die tot de dialoog worden toegelaten.

Het derde lid van dit artikel preciseert de inhoud van de uitnodiging tot deelname aan de dialoog die naar de geselecteerden wordt gestuurd.

Art. 113.Volgens paragraaf 1 van dit artikel dienen de geselecteerden voldoende tijd te krijgen om de dialoog voor te bereiden. De dialoog heeft tot doel na te gaan en te bepalen welke middelen geschikt zijn om zo goed mogelijk aan de behoeften van de aanbestedende overheid te voldoen. De dialoog gebeurt met elke deelnemer afzonderlijk. Tijdens de dialoog kan de aanbestedende overheid alle aspecten van de opdracht met de deelnemers bespreken. Het is dus mogelijk dat de dialoog niet alleen betrekking heeft op de technische aspecten, maar ook op de economische aspecten (prijzen, kosten, inkomsten, ...) of op de juridische aspecten (spreiding en beperking van de risico's, waarborgen, mogelijkheid om ad hoc een juridische structuur uit te werken, ...).

Het verloop van de dialoog is niet in detail geregeld. Paragraaf 1, derde lid, herinnert er evenwel aan dat de gelijke behandeling, één van de beginselen vervat in artikel 5 van de wet, moet worden nageleefd tijdens de dialoog. Dit beginsel komt in het bijzonder tot uiting in het verbod om discriminerende informatie te verstrekken die bepaalde deelnemers kan bevoordelen, en dit zowel tijdens als na afloop van de procedure.

De dialoog moet individueel plaatsvinden met elke deelnemer, op basis van de door hem voorgestelde ideeën en oplossingen. De ideeën en oplossingen van een bepaalde deelnemer mogen niet aan een andere deelnemer worden medegedeeld. Dit geldt a fortiori ook voor het gebruik ervan door een andere deelnemer, behoudens toestemming van de auteur.

Paragraaf 2 verduidelijkt dat de aanbestedende overheid die één of meer oplossingen heeft bepaald die aan haar behoeften kunnen voldoen, de dialoog afsluit.

In zijn advies merkt de Raad van State op dat de verplichting tot mededeling van de in paragraaf 2 bedoelde motivering aan de deelnemers van wie de oplossing niet is gekozen, hoe dan ook verplicht is krachtens de wet van 29 juli 1991 en dat het hernemen van deze motiveringsplicht tegelijk overbodig en misleidend is, omdat daardoor de indruk wordt gewekt dat de formele motiveringsplicht slechts geldt in de mate waarin deze in het ontwerp wordt voorgeschreven.

Om tegemoet te komen aan die opmerking, is de verwijzing naar de informatie over de motieven van de beslissing van de aanbestedende overheid om een bepaalde oplossing niet te kiezen, geschrapt.

De problematiek van de informatie en de motivering zal immers worden behandeld in afzonderlijke wettelijke en reglementaire bepalingen.

Daarbij zal niet alleen rekening worden gehouden met de algemene motiveringsverplichting maar ook met de bijzondere informatie- en motiveringsverplichtingen die zullen worden opgenomen in de toekomstige rechtsbeschermingsregels die wat betreft de opdrachten die aan het onderhavige koninklijk besluit onderworpen zullen zijn, in opvolging zullen komen van de bepalingen van boek IIbis van de wet van 24 december 1993, daarin ingevoegd door de wet van 23 december 2009.

Art. 114.Volgens paragraaf 1 van dit artikel worden, nadat de dialoog is afgesloten, de deelnemers waarvan één of meerdere oplossingen zijn gekozen verzocht één of meerdere eindoffertes in te dienen op basis van één of meer van hun eigen gekozen oplossingen. Enkel wanneer één of meer deelnemers, die een dergelijke oplossing hebben ingediend, hiermee akkoord gaan, kan de aanbestedende overheid de deelnemers vragen één of meer eindoffertes op te maken op basis van één of meer gemeenschappelijke oplossingen.

De aanbestedende overheid moet in de uitnodiging de voorwaarden opnemen die van toepassing zijn tijdens de uitvoering van de opdracht.

Deze voorwaarden hebben geen betrekking op de gekozen oplossing of oplossingen, maar wel op de uitvoeringsregels in verband met borgtocht, keuringen, opleveringen, betalingen... De eindoffertes moeten overigens alle vereiste en noodzakelijke elementen bevatten voor de uitvoering van de opdracht.

Noch de Europese Richtlijn, noch dit ontwerp bepalen een precieze termijn voor de indiening van de offertes in het kader van een concurrentiedialoog. Deze termijn moet evenwel worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 42 van dit ontwerp vermelde principes.

Paragraaf 2 heeft betrekking op de beoordeling van de ontvangen offertes op basis van de gunningscriteria en op de keuze van de offerte die vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid de economisch voordeligste is. Aangezien de concurrentiedialoog een specifieke procedure is, zijn anderszins de regels inzake de offerteaanvraag niet toepasselijk.

Niettemin kan de aanbestedende overheid, zodra ze de eindoffertes heeft ontvangen, de deelnemers vragen hun offerte toe te lichten, te verduidelijken of aan te vullen. Hierbij zijn onderhandelingen met de deelnemers uitgesloten en deze toelichtingen, verduidelijkingen of aanvullingen mogen de essentiële elementen van de offerte, het beschrijvend document of de uitnodiging niet wijzigen, wanneer dit de mededinging kan verstoren of een discriminerend effect kan hebben.

Paragraaf 3 bepaalt dat de opdracht wordt gesloten door de ondertekening van een overeenkomst tussen de partijen.

Paragraaf 4 bepaalt dat vergoedingen voor de deelnemers kunnen betaald worden, volgens de voorschriften die de aanbestedende overheid bepaalt. In de mate dat de uitwerking van voorstellen door de deelnemers aan de dialoog niet te verwaarlozen kosten kan genereren, kunnen de aanbestedende overheden voorzien in de toekenning van vergoedingen, teneinde op die manier de mededinging te bevorderen en een zo groot mogelijk aantal ondernemers ertoe te bewegen aan dit type van procedure deel te nemen. HOOFDSTUK 9. - Specifieke en aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Promotieopdracht van werken

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen De artikelen 115 tot 124 zijn gewijd aan de promotieopdrachten voor werken. In dit verband wordt ook verwezen naar de commentaar bij de artikelen 3, 11°, en 28 in de memorie van toelichting van de wet.

Het koninklijk besluit van 8 januari 1996 behandelt de promotieopdrachten voor werken enkel in de artikelen 21 en 22. Het leek logischer in dit ontwerp de vergelijkbare bepalingen samen te voegen met de bepalingen uit het koninklijk besluit van 26 september 1996 die eerder betrekking hebben op de gunningsfase dan op de uitvoering van de opdracht.

Art. 115.Dit artikel stemt grotendeels overeen met artikel 21 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en beschrijft de diverse vormen die een promotie kan aannemen, al dan niet met inbegrip van de overdracht van zakelijke rechten.

Art. 116.Dit artikel bevat een nieuwe bepaling die het geval beoogt waarbij een bestaand bouwwerk wordt gehuurd door een aanbestedende overheid en de verhuurder door de huurder belast werd met de uitvoering van werken aan dit bouwwerk met het oog op, hetzij, de inrichtingswerken ervan of zijn behoud in goede staat, hetzij de beperkte specifieke herinrichting ervan. De door de verhuurder aan een derde gegunde werken dienen niet als een overheidsopdracht voor werken, noch als een promotieopdracht van werken te worden beschouwd in de drie volgende gevallen : - de inrichtingswerken aan het bouwwerk waarmee de verhuurder is belast en die bijvoorbeeld betrekking hebben op het herschilderen van kantoren, het vernieuwen van de vloerbekleding ervan, de aanpassingswerken om te voldoen aan de brandveiligheidsnormen, de saneringswerken inzake asbest,... (de zogenaamde « gestandaardiseerde herinrichtingswerken »); - de grote herstellingen aan het bouwwerk die niet voldoen aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid, ongeacht of deze zich in het begin of op het einde van de huur voordoen; - de specifieke herinrichting die voldoet aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid, maar bijkomstige kosten veroorzaakt in vergelijking met de huurprijs (bijvoorbeeld : een alarminstallatie, een specifiek loket, een bijkomende bekabeling voor de informatica,... Deze werken moeten, over de hele huurperiode, lager zijn dan vijf procent van de totale huurwaarde zonder indexering. Deze uitgave kan naar keuze worden uitgevoerd tijdens een bepaald huurjaar of tijdens meerdere jaren. Indien de werken rechtstreeks worden opgedragen door de aanbestedende overheid, zonder de tussenkomst van de verhuurder, is de reglementering overheidsopdrachten daarentegen hierop van toepassing.

Er wordt gepreciseerd dat de bepaling niet van toepassing is wanneer de verhuurder zelf een aanbestedende overheid is. In die hypothese zal de gunning van de werken immers in ieder geval een overheidsopdracht uitmaken.

Art. 117.Dit artikel bevat een vereenvoudigde versie van de bepalingen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, betreffende het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie. Dit omvat eveneens de naleving van de eisen inzake de erkenning van aannemers van werken. Daartoe zal de promotor eventueel een beroep kunnen doen op artikel 74 betreffende de draagkracht van andere entiteiten.

Onderafdeling 2. - Opdrachtdocumenten

Art. 118.Dit artikel stemt overeen met artikel 11 van het koninklijk besluit van 26 september 1996. Het bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten minstens moeten bevatten.

Art. 119.Dit artikel neemt de bepalingen over van artikel 12, eerste en derde lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996.

Het tweede lid vermeldt dat wanneer de aanbestedende overheid, eigenaar zijnde van het bouwterrein, een recht van opstal afstaat, de promotor niet de rechten geniet als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal. Dit betekent dat de promotor de gebouwen en andere bouwwerken niet mag afbreken en evenmin de aanplantingen mag vernielen of rooien, terwijl de gebouwen, bouwwerken en aanplantingen, bij het verstrijken van het recht van opstal, met toepassing van het natrekkingsrecht, eigendom worden van de aanbestedende overheid zonder dat deze laatste gehouden is tot enige andere betaling dan die waarin eventueel is voorzien in de opdrachtdocumenten conform artikel 123, tweede lid.

In zijn advies merkt de Raad van State op dat hij in de wet van 15 juni 2006 geen bepaling ziet die het de Koning mogelijk zou maken om af te wijken van de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal.

Daarop wordt geantwoord dat de wet van 10 januari 1824 afwijkingen bij overeenkomst toestaat, zodat het a fortiori mogelijk is ervan af te wijken in een besluit.

Art. 120.Dit artikel stemt overeen met artikel 13, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 en bepaalt de voorwaarden voor de eventuele eigendomsoverdracht en voor de toekenning van zakelijke rechten op de terreinen waarop het bouwwerk zal worden opgericht.

Art. 121.Dit artikel stemt overeen met artikel 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996.

Het bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten moeten bevatten wanneer de aanbestedende overheid, die eigenaar of erfpachter is van de bouwgrond, die ter beschikking stelt van de promotor met het oog op de oprichting van een bouwwerk dat aan derden zal worden verkocht of verhuurd.

Enerzijds dienen de voorwaarden voor de verkoop of verhuring, en in het bijzonder de verkoop- of verhuurprijzen, te worden bepaald teneinde de rechten van deze derden te vrijwaren. Anderzijds zal de aanbestedende overheid de betrokken derden moeten omschrijven, hetzij door de voorwaarden te bepalen waaraan ze moeten voldoen (bijvoorbeeld geen inkomsten genieten die een bepaald maximumbedrag overschrijden, in het kader van sociale woningen), hetzij door zich het recht voor te behouden om de promotor, binnen een bepaalde termijn, de namen van de kopers of huurders mede te delen.

Art. 122.Dit artikel neemt in een vereenvoudigde vorm artikel 15, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 over. In 4° wordt evenwel verduidelijkt dat in geval van verwerving vanaf de terbeschikkingstelling van het bouwwerk, de betaling voortaan in één keer kan worden gestort.

Art. 123.Dit artikel stemt overeen met artikel 16 van het koninklijk besluit van 26 september 1996.

Het heeft tot doel te vermijden dat de promotor, in het kader van een eigendomsoverdracht, zakelijke rechten op het bouwwerk en, in voorkomend geval, op de bouwgrond, zou afstaan aan derden zonder het schriftelijk en voorafgaand akkoord van de aanbestedende overheid. De aanbestedende overheid zal immers in het bijzonder toezien op de naleving van de contractuele bepaling volgens dewelke zij de eigendom van deze goederen verwerft, vrij van alle rechten.

Deze bepalingen doen geen afbreuk aan de wettelijke bepalingen betreffende de voorrechten en de wettelijke hypotheken. De aanbestedende overheid heeft evenwel het volste recht van de promotor te eisen dat het betrokken goed, bij de sluiting van de opdracht, niet bezwaard is met een voorrecht, noch met een conventionele hypotheek en geen overeenkomst te sluiten indien deze voorwaarde niet is vervuld.

Ze kan de promotor eveneens verbieden een conventionele hypotheek of erfdienstbaarheid toe te staan zonder haar voorafgaand akkoord en laatstgenoemde sancties opleggen indien hij deze verbintenis niet nakomt.

De bepalingen van artikel 123 zijn zowel van toepassing in het kader van een eigendomsoverdracht op termijn als in geval van een aankoopoptie.

Art. 124.Dit artikel stemt overeen met artikel 17, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 en betreft de mogelijkheid om in de opdrachtdocumenten te voorzien in de beëindiging van rechtswege ingeval van volledige of gedeeltelijke vernieling van het bouwwerk. Afdeling 2. - Dynamisch aankoopsysteem

De artikelen 125 tot 129 van het ontwerp zijn nieuw. Ze hebben betrekking op het dynamisch aankoopsysteem als bedoeld in de artikelen 3, 13°, en 29 van de wet. Bijgevolg wordt ook verwezen naar de memorie van toelichting. Het dynamisch aankoopsysteem is een elektronisch proces dat een open aanbesteding of open offerteaanvraag begeleidt.

Het is beperkt in de tijd en uitsluitend bestemd voor leveringen en diensten voor courant gebruik. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aankoop van werkkledij, werfschoenen, voertuigen,..., maar ook om schoonmaakdiensten, drukkerijdiensten of onderhoud van voertuigen,....

In algemene zin gaat het om goederen of diensten die kunnen voorkomen in catalogi.

Art. 125.Dit artikel beschrijft de werkwijze bij het opzetten van een dynamisch aankoopsysteem Deze betreft achtereenvolgens de bekendmaking van een aankondiging van opdracht, de vermelding van verschillende gegevens in de opdrachtdocumenten en de toegang tot deze laatste.

Art. 126.Volgens dit artikel kan elke leverancier of dienstverlener op elk ogenblik een indicatieve offerte indienen teneinde tot het systeem te worden toegelaten. Artikel 126 bepaalt ook de beoordelingstermijn van de indicatieve offertes en staat de verlenging ervan toe, op voorwaarde dat de opdracht op dat ogenblik nog niet in mededinging is gesteld. De beoordeling van de offerte omvat de controle van de selectievoorwaarden en het onderzoek van de conformiteit met de voorwaarden van de opdracht.

De aanvaarding of afwijzing van een indicatieve offerte maakt het voorwerp uit van een gemotiveerde beslissing. De aanbestedende overheid brengt de deelnemer hiervan zo vlug mogelijk op de hoogte. De kennisgeving aan de deelnemer gebeurt via elektronische middelen overeenkomstig artikel 6 van het ontwerp.

Rekening houdend met de opmerking van de Raad van State over artikel 113, is de verwijzing naar de motieven van de beslissing van de aanbestedende overheid geschrapt. Deze kwestie zal immers worden geregeld in afzonderlijke wettelijke en reglementaire bepalingen, zoals vermeld in de commentaar bij artikel 113.

Het voorstel om de woorden « in mededingingstelling » te vervangen door « oproep tot mededinging » is afgewezen daar deze termen immers dezelfde betekenis hebben.

Art. 127.Dit artikel bepaalt dat een vereenvoudigde aankondiging van opdracht moet worden bekendgemaakt alvorens de mededinging te raadplegen overeenkomstig artikel 128, althans wanneer de opdracht voor leveringen of diensten voor courant gebruik verplicht onderworpen is aan een voorafgaande Europese bekendmaking. Voor de opdrachten die daaraan niet onderworpen zijn, zoals met name de opdrachten voor diensten als bedoeld in bijlage II, B, van de wet, is de aanbestedende overheid vrijgesteld van deze bijkomende bekendmaking.

Indien de bekendmaking van een vereenvoudigde aankondiging overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 11 tot de indiening van nieuwe indicatieve offertes leidt, mag de aanbestedende overheid de deelnemers slechts raadplegen nadat ze de selectie van de nieuwkomers heeft doorgevoerd en al deze indicatieve offertes heeft beoordeeld.

Het is de bedoeling deze bijkomende deelnemers de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan de gunning van de betrokken opdracht.

De indicatieve offertes blijven geldig, onverminderd de mogelijkheid, voor de reeds tot het systeem toegelaten deelnemers, om hun indicatieve offerte eventueel te wijzigen.

Art. 128.Dit artikel bepaalt dat de aanbestedende overheid de mededinging raadpleegt voor elke specifieke opdracht. Hierbij verzoekt ze alle tot het systeem toegelaten deelnemers een definitieve offerte in te dienen en dit binnen een voldoende lange termijn. De gunning vindt plaats op basis van één of meer criteria die vermeld zijn in de aankondiging van opdracht voor de invoering van het systeem, zoals eventueel gepreciseerd in de uitnodiging tot het indienen van een offerte.

Om nutteloze herhalingen te vermijden, kan een definitieve offerte geheel of deels verwijzen naar een reeds ingediende indicatieve offerte, tenzij de opdrachtdocumenten anders zouden bepalen.

Vermits het dynamisch aankoopsysteem toegepast wordt binnen een open procedure, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 4 en 6 betreffende het indienen van de offertes respectievelijk de gunning van toepassing.

Art. 129.Volgens dit artikel mag de looptijd van een dynamisch aankoopsysteem niet meer dan vier jaar bedragen vanaf de eerste inmededingingstelling overeenkomstig artikel 128, behalve in behoorlijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen die vermeld zijn in de opdrachtdocumenten, overeenkomstig artikel 125, 2°. Een verlenging in de loop of op het einde van het systeem is niet geoorloofd. Een aanbestedende overheid kan het systeem evenwel vroeger beëindigen.

Bovendien wordt bepaald dat aan de leveranciers of dienstverleners, in welk stadium van het systeem dan ook, geen administratiekosten mogen worden aangerekend. Afdeling 3. - Elektronische veiling

De artikelen 130 tot 135 van het ontwerp zijn nieuw. Ze gaan nader in op de elektronische veiling als bedoeld in de artikelen 3, 14°, en 30 van de wet.

De aanbestedende overheden dienen erover te waken om de specificaties van de opdracht nauwkeurig te bepalen, zoals opgelegd door artikel 30 van de wet, en bijgevolg geen te zwakke kwaliteitseisen te formuleren naar aanleiding van een dergelijke veiling. Het streven naar de laagste prijs mag immers niet leiden tot de aankoop van goedkope producten die van mindere of zelfs onvoldoende kwaliteit zijn.

De aanbestedende overheden dienen bijgevolg het eventueel gebruik van de veiling vooraf goed te overwegen.

Art. 130.Dit artikel staat het gebruik van de elektronische veiling enkel toe in het kader van procedures waarbij de prijs het enige gunningscriterium is. De veiling laat zich immers optimaal inpassen in dit soort procedures. Hoewel artikel 30 van de wet in de mogelijkheid voorziet om de veiling ook in geval van meerdere gunningscriteria te regelen, is hiervoor vooralsnog niet geopteerd omwille van de ingewikkeldheid van de daartoe noodzakelijke bepalingen. Bijgevolg wordt enkel de aanbesteding bedoeld en, overeenkomstig artikel 30 van de wet en voor zover de prijs het enige gunningscriterium is, de onderhandelingsprocedure in de gevallen vermeld in artikel 26, § 1, 1°, e s 2, 1°, a, van de wet. Onder dezelfde voorwaarde, kan een veiling worden gebruikt voor het opnieuw tot mededinging oproepen van de deelnemers aan een raamovereenkomst en voor de opdrachten die in het kader van een dynamisch aankoopsysteem worden gegund. Het uitsluiten van de andere dan de voormelde onderhandelingsprocedures, steunt op het feit dat het instrument van de veiling daarvoor normaal gezien niet passend is.

Art. 131.Volgens dit artikel moet de aanbestedende overheid die gebruik wenst te maken van een elektronische veiling, dit vermelden in de oorspronkelijke aankondiging van opdracht. Het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten, onder meer, moeten bevatten. Deze hebben met name betrekking op de informatie die tijdens de veiling ter beschikking zal worden gesteld, op de informatie betreffende het verloop ervan en op het gebruikte elektronisch systeem. Wanneer bij de toepassing van het tweede lid, 3°, het vereiste minimumverschil niet wordt gerespecteerd, zal het systeem de inschrijver verwittigen dat zijn bod niet wordt aanvaard.

Art. 132.Dit artikel regelt de keuze door de aanbestedende overheid van de deelnemers aan de veiling en de vermeldingen die de uitnodiging moet bevatten. Deze uitnodiging mag slechts worden overgemaakt nadat de aanbestedende overheid een eerste volledige beoordeling van de offertes heeft gedaan. Enkel de inschrijvers die voldoen aan de eisen inzake kwalitatieve selectie en die een regelmatige offerte hebben ingediend, worden uitgenodigd om deel te nemen aan de veiling en dit uiteraard tegelijkertijd.

In verband met de mogelijkheid om de procedure in verschillende, opeenvolgende fases te laten verlopen, dient benadrukt te worden dat dit nuttig kan zijn voor de deelnemers, omdat ze dan tussen de fases in over de nodige tijd beschikken om hun leveranciers te raadplegen en een nieuwe aangepaste bieding op te stellen. Ook de aanbestedende overheid kan deze tijdspanne voor het prijsonderzoek van de biedingen.

Indien de procedure meerdere fasen omvat, kan de aanbestedende overheid bovendien interessantere biedingen ontvangen.

Art. 133.Paragraaf 1 van dit artikel behandelt de wijze van indiening van de biedingen. Het werd niet opportuun geacht om de elektronische handtekening voor elke bieding verplicht te stellen. Die zou immers kunnen leiden tot technische moeilijkheden, waardoor de inschrijvers niet meer op snelle wijze een nieuwe bieding zouden kunnen indienen.

Daarom is bepaald dat de inschrijver gebonden is door zijn biedingen indien ze worden ingediend op de wijze bepaald in de opdrachtdocumenten en eventueel in de uitnodiging.

Paragraaf 2 beschrijft het verloop van de veiling. Tijdens de hele duur van de veiling, alsook tijdens elke fase dient de aanbestedende overheid de inschrijvers onmiddellijk en bestendig over hun rangschikking te informeren. Onder dezelfde voorwaarden kan zij het aantal inschrijvers meedelen dat aan een bepaalde fase van de veiling deelneemt, zonder evenwel hun identiteit bekend te maken. Wanneer de opdrachtdocumenten daarin voorzien, kan de aanbestedende overheid eveneens informatie over de ingediende prijzen meedelen.

Het behoort tot de essentie zelf van een zich herhalend proces dat een deelnemer diverse keren na elkaar een bod kan doen in de loop van dezelfde fase.

Het verbod om biedingen in te trekken is bepaald om elke speculatie van de kant van de inschrijver te voorkomen.

Art. 134.Dit artikel bevat de drie modaliteiten voor het afsluiten van de veiling. Dit gebeurt op een vooraf vastgestelde datum en uur, of wanneer geen nieuwe prijzen meer worden ingediend die beantwoorden aan de vereiste minimumverschillen binnen een vooraf vermelde termijn, of nadat de vooraf vastgelegde fasen afgehandeld zijn. Deze modaliteiten kunnen worden gecombineerd. Bijgevolg is de aanbestedende overheid niet verplicht om alle oorspronkelijk geplande fasen uit te voeren indien ze, na afloop van een lager aantal fasen, van mening is dat de latere fasen geen lagere biedingen meer zullen opleveren. Dit laatste geldt evenwel slechts op voorwaarde dat dit in de uitnodiging tot de veiling wordt vermeld en dat hierbij in een laatste, biedingstermijn wordt voorzien vóór het definitieve afsluiten.

Analoog met andere lidstaten (Groot-Brittannië, Denemarken,...) en bijvoorbeeld ook Noorwegen kan de aanbestedende overheid eveneens de mogelijkheid voorzien de termijn van de veiling automatisch te verlengen met een door de aanbestedende overheid vooraf bepaalde termijn (t1, bijvoorbeeld 120 seconden), indien gedurende een bepaalde termijn onmiddellijk voor het afsluiten van de veiling (t2, bijvoorbeeld 180 seconden), een winnend bod wordt ingediend. Deze mogelijkheid zal kunnen herhaald worden tot het afsluiten van de veiling, namelijk wanneer geen winnend bod meer wordt ingediend tijdens de verlengde termijn t1. De mogelijkheid om van deze verlengingen gebruik te maken en de vastgestelde termijnen (t1 en t2) zullen door de aanbestedende overheid in de uitnodiging tot deelname aan de veiling vermeld worden.

Art. 135.Dit artikel gaat nader in op de gunning van de opdracht na het afsluiten van de elektronische veiling.

Er wordt onderstreept dat het in principe niet toegelaten is te onderhandelen na afloop van de veiling, zelfs niet bij onderhandelingsprocedure. Dit volgt zowel uit de tekst als uit de geest van de Richtlijn vermits de veiling bedoeld is om de beste eindofferte te bekomen en dat een nieuwe onderhandeling het vooropgestelde doel zou miskennen. Een onderhandeling over de prijs zou nochtans kunnen worden overwogen na afloop van de veiling wanneer er bij onderhandelingsprocedure meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben ingediend.

De aanbestedende overheid kan in een dergelijk geval steeds overgaan tot een elektronische loting op de door haar bepaalde wijze. Bij aanbesteding is dit overigens de enig toegestane werkwijze.

De aanbestedende overheid dient alle gegevens aangaande het verloop van de veiling te bewaren overeenkomstig de voorwaarden van artikel 161. Afdeling 4. - Raamovereenkomst

De artikelen 136 tot 138 van het ontwerp die betrekking hebben op de raamovereenkomst zijn nieuw. Hiervoor wordt eveneens verwezen naar de commentaar bij de artikelen 3, 15°, en 32 in de memorie van toelichting van de wet.

Art. 136.Dit artikel bepaalt de verschillende gunningsprocedures die voor het sluiten van een raamovereenkomst kunnen worden gehanteerd.

Hierbij dient te worden onderstreept dat met de onderhandelingsprocedure met bekendmaking eveneens de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking wordt bedoeld.

Zoals gesteld in de memorie van toelichting is de raamovereenkomst met één deelnemer sinds lang gangbaar. Daarentegen is de raamovereenkomst met meerdere deelnemers een nieuwigheid. De voordelen van deze laatste zijn onder meer : - de mogelijkheid om de deelnemers voor elke afzonderlijke opdracht opnieuw in mededinging te stellen en aldus een beter op de behoeften afgestemde offerte te bekomen; - de mogelijkheid om de diverse opdrachten onder de deelnemers te verdelen - volgens de in de opdrachtdocumenten van de raamovereenkomst bepaalde voorwaarden - naargelang de complexiteit van de opdrachten en de prijsvoorwaarden, alsook de specialisatie en beschikbaarheid van de deelnemers.

Voor het opnieuw in mededinging stellen van de deelnemers aan een raamovereenkomst staat de mogelijkheid open om gebruik te maken van een elektronische veiling, zoals bedoeld in artikel 30 van de wet en in de vorige afdeling.

Art. 137.Dit artikel is van toepassing wanneer de raamovereenkomst met één enkele deelnemer wordt gesloten. In deze veronderstelling, worden de opdrachten die gebaseerd zijn op die raamovereenkomst, gegund volgens de erin bepaalde voorwaarden.

Het begrip « voorwaarden » slaat in dit geval op de bepalingen en voorwaarden van de opdracht en omvat aldus niet de gunningscriteria.

Er kunnen zich twee gevallen voordoen : - in het eerste geval, dat overeenstemt met de huidige notie van bestellingsopdracht of stockopdracht, zijn alle vermelde voorwaarden bindend voor de partijen betrokken bij de raamovereenkomst. Bijgevolg zal de raamovereenkomst worden uitgevoerd volgens de overeengekomen voorwaarden en moet de oorspronkelijke offerte niet worden aangevuld; - in het tweede geval zijn niet alle voorwaarden van de raamovereenkomst bepaald. Bijgevolg worden de individuele opdrachten die gebaseerd zijn op die overeenkomst, gegund volgens de reeds bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld voor de waaier van betrokken producten, diensten of werken, alsook voor de hoeveelheden), nadat de aanbestedende overheid de deelnemer aan de raamovereenkomst schriftelijk verzocht heeft zijn initiële offerte aan te vullen.

Art. 138.Dit artikel is van toepassing wanneer de raamovereenkomst met meerdere deelnemers wordt gesloten. Net zoals voor het vorige artikel, moet een onderscheid worden gemaakt naargelang alle voorwaarden al dan niet bepaald zijn in de overeenkomst.

Indien alle voorwaarden in de raamovereenkomst bepaald zijn, wordt de raamovereenkomst uitgevoerd volgens die voorwaarden, die niet noodzakelijk overeenstemmen met één van de in dit ontwerp omschreven gunningsprocedures.

De keuze tussen de verschillende deelnemers voor de uitvoering van een specifieke bestelling wordt beschreven in de raamovereenkomst. Daarbij kan men bijvoorbeeld een trapsgewijze methode toepassen, waarbij men schriftelijk de deelnemer contacteert die de beste offerte heeft ingediend en vervolgens de tweede gerangschikte indien de eerste op dat ogenblik niet over de nodige draagkracht beschikt om de bestelling uit te voeren of er geen belangstelling voor heeft om een andere reden.

De aanbestedende overheid kan bijvoorbeeld ook de bestellingen verdelen en hierbij een degressief percentage bepalen voor twee of drie deelnemers die de beste offertes hebben ingediend bij het sluiten van de raamovereenkomst.

Ongeacht de gekozen methode, dienen de beginselen inzake gelijke behandeling, discriminatieverbod en transparantie te worden nageleefd.

Indien niet alle voorwaarden in de raamovereenkomst zijn bepaald, worden de individuele opdrachten die gebaseerd zijn op die overeenkomst slechts gesloten nadat de mededinging opnieuw werd geraadpleegd. De nieuwe oproep tot mededinging is gebaseerd op dezelfde voorwaarden die, indien nodig, kunnen worden aangevuld, alsook op andere voorwaarden die vermeld zijn in de door de aanbestedende overheid overhandigde documenten. De voorwaarden die reeds bepaald zijn in de raamovereenkomst, mogen evenwel niet wezenlijk worden gewijzigd.

Bij het opnieuw in mededinging stellen, raadpleegt de aanbestedende overheid schriftelijk de deelnemers die in staat zijn de opdracht uit te voeren. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de raamovereenkomst betrekking heeft op opleidingsdiensten in verschillende vakgebieden.

In dat geval zullen enkel de deelnemers die geselecteerd zijn voor het vakgebied waarop de op de raamovereenkomst gebaseerde, specifieke opdracht betrekking heeft, worden uitgenodigd om een offerte in te dienen.

De minimumtermijn voor de ontvangst van de specifieke offertes is niet bepaald in artikel 138. De aanbestedende overheid dient die vast te stellen rekening houdend onder meer met de complexiteit van de opdracht en met de tijd die nodig is voor het overleggen van de specifieke offertes.

Wanneer er voor het opnieuw in mededinging stellen van de deelnemers wordt gekozen voor de aanbesteding of de offerteaanvraag, dient in de raamovereenkomst te worden gepreciseerd of de bepalingen van hoofdstuk 6 geheel of gedeeltelijk van toepassing zijn of niet. Bij gebrek aan enige vermelding is dit hoofdstuk dan van toepassing.

Bij onderhandelingsprocedure kan de gunning van de specifieke opdrachten vanzelfsprekend worden voorafgegaan door onderhandelingen.

Indien evenwel de aanbestedende overheid, bij een procedure waarin de prijs het enige gunningscriterium is, gebruik maakt van een elektronische veiling bij het opnieuw in mededinging stellen van leveringen of diensten voor courant gebruik, conform artikel 30, tweede lid, van de wet, dienen ook de relevante voorschriften en termijnen van de veiling te worden nageleefd.

Er weze aan herinnerd dat, krachtens artikel 32, tweede lid, van de wet, de offertes voor elke te gunnen opdracht worden beoordeeld op basis van dezelfde gunningscriteria als die aangewend voor de gunning van de raamovereenkomst. Afdeling 5. - Werkenwedstrijd

Art. 139.Dit artikel heeft betrekking op de werkenwedstrijd, en herneemt in gewijzigde vorm artikel 23 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Indien de aanbestedende overheid gebruik wenst te maken van een werkenwedstrijd, wat vooral aangewezen is bij offerteaanvraag, moet een jury worden samengesteld. Minstens één van de leden ervan mag niet tot de aanbestedende overheid behoren. Het voorschrift dat dit lid evenmin tot een andere overheid mag behoren, is weggelaten gelet op het steeds ruimere toepassingsgebied van de wet. De juryleden moeten blijk geven van een onbetwistbare deskundigheid in het betrokken domein en kunnen, bijvoorbeeld, behoren tot leden van het academisch personeel of tot verenigingen van ingenieurs, architecten of stedenbouwkundigen. Om de onpartijdigheid te waarborgen, bepaalt de tekst dat de juryleden volledig onafhankelijk moeten zijn van de potentiële deelnemers. Het advies van de jury is slechts richtinggevend voor de gunning van de opdracht, maar bindend voor de toekenning van de premies. Het is immers de bedoeling te beschikken over een jury die de aanbestedende overheid bij haar keuze helpt, op basis van haar eigen behoeften en prioriteiten.

Paragraaf 2, 2°, vermeldt niet meer dat de gunningscriteria moeten worden gewogen. Een dergelijke weging geldt alleszins als algemene regel voor de opdrachten die de Europese drempel voor bereiken.

De aanbestedende overheid kan prijzengeld of vergoedingen toekennen.

Het prijzengeld is gekoppeld aan een rangschikking van de offertes en wordt enkel toegekend aan de gerangschikte offertes, eventueel gedifferentieerd zoals bepaald in de opdrachtdocumenten. Vergoedingen staan los van elke rangschikking en worden in principe als forfait toegekend aan alle inschrijvers, tenzij de aanbestedende overheid oordeelt dat hun offertes niet voldoen.

De werkenwedstrijd mag niet worden verward met de ontwerpenwedstrijd als hierna bedoeld in de artikelen 140 tot 145, die enkel betrekking heeft op het aanschaffen van een plan of van een ontwerp of op de keuze van de ontwerper, maar kan leiden tot het gunnen van een opdracht voor diensten. Afdeling 6. - Ontwerpenwedstrijd

Deze afdeling neemt in een gewijzigde vorm hoofdstuk III van titel III van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 over. De wijzigingen zijn terug te vinden in artikel 140, tweede lid, artikel 141, § 2, laatste lid, en artikel 139, § 3.

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury

Art. 140.Dit artikel vermeldt dat de wedstrijd hetzij tot de keuze van één of meer winnende ontwerpen leidt, hetzij tot deze keuze gepaard gaande met de plaatsing van een opdracht voor diensten via een onderhandelingsprocedure met de winnaars, overeenkomstig artikel 26, § 1, 4°, van de wet. In het eerste geval wordt de wedstrijd beëindigd met die keuze, zonder dat er achteraf een opdracht voor diensten met één van de laureaten wordt gegund.

Bovendien bepaalt het tweede lid van artikel 140 dat de term « ontwerp » ook betrekking kan hebben op een « ontwerper voor een bepaald project ». Bij een ontwerpenwedstrijd moet het beoogde ontwerp immers niet noodzakelijk uitgewerkt zijn. Het kan enkel om een schets gaan die zal worden beoordeeld aan de hand van de vooraf bepaalde beoordelingscriteria die o.a. betrekking hebben op de filosofie,de ideeën, de persoonlijkheid en de architecturale visie van de ontwerper.

Art. 141.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de voorschriften die van toepassing zijn op de deelname, de selectie van de kandidaten en de beoordeling van de ontwerpen. Gelet op het specifieke karakter van deze procedure hoeven de beoordelingscriteria niet te worden gewogen.

In verband met de selectie verwijst 3° naar de voorschriften van artikel 58, § 1. Daardoor zijn impliciet ook de artikelen 59 en 60 toepasselijk, evenals de artikelen 61 tot 66 betreffende het toegangsrecht. Voor de kwalitatieve selectiecriteria is men evenwel niet gebonden door de artikelen 67 tot 79, het volstaat dat ze duidelijk en niet-discriminerend zijn.

Gelet op het specifieke karakter van deze procedure hoeven de beoordelingscriteria bedoeld in 5° niet te worden gewogen.

Paragraaf 2 regelt de samenstelling van de jury en haar wijze van optreden. Inzake de samenstelling van de jury zijn dezelfde wijzigingen aangebracht als in artikel 139, § 2, van dit ontwerp. Om de onpartijdigheid te waarborgen, bepaalt de tekst dat de juryleden volledig onafhankelijk moeten zijn van de potentiële deelnemers en dat de jury autonoom is bij het uitspreken van haar beslissingen of adviezen. De wedstrijddocumenten bepalen of de jury een advies- of beslissingsbevoegdheid heeft. Onder beslissingsbevoegdheid wordt verstaan dat de aanbestedende overheid erdoor gebonden is. De jury is autonoom en moet in elk geval haar advies of beslissing motiveren.

Hoe dan ook is de aanbestedende overheid geenszins verplicht om na de wedstrijd een aansluitende dienstenopdracht te gunnen, zelfs niet wanneer de wedstrijd in die mogelijkheid had voorzien.

Paragraaf 3 gaat nader in op het prijzengeld dat eventueel wordt toegekend aan deelnemers, waarvan de ontwerpen het best gerangschikt zijn, alsook op de eventueel aan de deelnemers betaalde vergoedingen.

In dit verband wordt verwezen naar de voorlaatste alinea van de commentaar bij artikel 139.

Uit paragraaf 4 blijkt ten slotte dat de opdrachtdocumenten nauwkeurig de respectieve rechten inzake de eigendom van de ontwerpen en het gebruik ervan moeten bepalen.

Art. 142.Deze bepaling regelt het optreden van de jury en stemt grotendeels overeen met artikel 75, § 2, 3° en 6°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Het eerste lid stelt de anonimiteitsregel verplicht voor de wedstrijden waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is. De anonimiteit moet worden gerespecteerd tot de beslissing of het advies van de jury, naargelang het geval, bekend is. Voor de wedstrijden die niet onderworpen zijn aan een voorafgaande Europese bekendmaking, is de anonimiteitsregel niet meer verplicht aangezien ze de procedure logger maakt en niet noodzakelijk de objectiviteit waarborgt.

Het tweede lid verbiedt de jury op enigerlei wijze kennis te nemen van de inhoud van de ontwerpen vóór het verstrijken van de indieningstermijn ervan, teneinde de gelijke behandeling te waarborgen.

Volgens het derde en vierde lid, evalueert de jury de ontwerpen aan de hand van de beoordelingscriteria en stelt ze een proces-verbaal op van de gemaakte en gemotiveerde keuze. Uit het vijfde en zesde lid blijkt dat, indien toelichting vereist is, de deelnemers kunnen verzocht worden de in dat proces-verbaal vermelde opmerkingen en vragen te beantwoorden. Ook deze dialoog wordt opgenomen in een volledig proces-verbaal.

Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking

Art. 143.Dit artikel verduidelijkt de ramingswijze van een ontwerpenwedstrijd.

Tenzij de aankondiging een uit de wedstrijd voortvloeiende gunning van een opdracht voor diensten uitsluit, wordt in de raming ook de geraamde waarde van die opdracht begrepen. Daarnaast zijn de ramingsregels van hoofdstuk 2, meer bepaald de artikelen 24 en 27, §§ 1, 2 en 4, toepasselijk, waardoor de raming ook het eventuele prijzengeld en de eventuele vergoedingen moet omvatten.

Art. 144.Dit artikel stemt overeen met artikel 76 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren. De ontwerpenwedstrijden zijn enkel onderworpen aan de bekendmakingsregels van dit artikel en van de artikelen 29 tot 32 en 145.

Wanneer het geraamde bedrag van de wedstrijd de in artikel 31 vermelde drempel bereikt en de wedstrijd uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op diensten van bijlage II, A, van de wet, is een Europese bekendmaking vereist. In de andere gevallen volstaat een Belgische bekendmaking.

Art. 145.Deze bepaling stemt overeen met artikel 77 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren.

Volgens deze bepaling moet een aankondiging van de resultaten van de wedstrijd worden bekendgemaakt indien het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is of die betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet die de Europese drempel bereiken. Het derde lid bepaalt, zoals artikel 38, § 3, dat sommige gegevens betreffende de uitslag van de wedstrijd mogen niet worden bekendgemaakt in de in dit lid geciteerde gevallen. Afdeling 7. - Gunning bepaalde juridische diensten

Art. 146.Deze bepaling is nieuw en voert artikel 33, § 2, van de wet uit, waardoor de Koning specifieke gunningsregels toepasselijk kan maken op de opdrachten voor juridische diensten inzake geschillen die beperkt zijn tot raadpleging en vertegenwoordiging voor rechtbanken en andere instanties van geschillenbeslechting. Artikel 146 van het ontwerp bepaalt dat deze opdrachten bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking worden geplaatst, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten. HOOFDSTUK 1 0. - Concessie voor openbare werken Afdeling 1. - Concessieverplichtingen

De artikelen 147 tot 157 van het ontwerp behandelen de concessies voor openbare werken bedoeld in de artikelen 3, 12°, en 34 van de wet en de opdrachten gegund door de concessiehouders voor openbare werken. We herinneren eraan dat, bij concessies voor openbare werken, het exploitatierecht van een bouwwerk toegekend wordt aan een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon als tegenprestatie voor de uitvoering van het bouwwerk door die persoon.

Over het algemeen zal dit bouwwerk worden opgericht op gronden die toebehoren aan de aanbestedende overheid. Het is nochtans mogelijk dat de uitbating van het bouwwerk het gebruik van gronden oplegt die toebehoren aan de concessiehouder, zelfs wanneer die een privaatrechtelijke persoon is.

Art. 147.Dit artikel neemt in een gewijzigde vorm de artikelen 28 en 29 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 over. Het bepaalt welke inlichtingen en voorschriften de concessiedocumenten moeten bevatten overeenkomstig de eisen die eigen zijn aan elke concessie. De maximumduur zal bepaald blijven in het koninklijk besluit over de uitvoering van overheidsopdrachten. Het is de bedoeling dat deze op vijftig jaar behouden blijft.

Art. 148.Dit artikel stemt overeen met artikel 34 van het koninklijk besluit van 26 september 1996. Het bepaalt dat de concessiehouder die de werken die tot de concessie behoren zelf uitvoert, of zijn onderaannemers moeten voldoen aan de voorschriften inzake erkenning. Afdeling 2. - Bekendmaking en selectievoorwaarden

Art. 149.Dit artikel hergroepeert de bepalingen van de artikelen 124 en 125 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren. De concessie is - m.b.t. hoofdstuk III - enkel onderworpen aan de bekendmakingsregels van de artikelen 29 tot 32. De aankondiging van de concessie voor openbare werken - die ongewijzigd een procedure in twee fases blijft - omvat een oproep tot kandidaatstelling. Geen enkele vooraankondiging, noch aankondiging van gegunde concessie is ter zake van toepassing.

In verband met het bereiken van de Europese drempel wordt opgemerkt dat de geraamde waarde van de concessie het bouwwerk zelf betreft en niet het bedrag van de retributies.

Art. 150.Dit artikel stemt overeen met artikel 127, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Voor de selectie wordt verwezen naar de voorschriften van artikel 58, § 1. Daardoor zijn impliciet ook de artikelen 59 en 60 toepasselijk, evenals de artikelen 61 tot 66 betreffende het toegangsrecht. Voor de kwalitatieve selectiecriteria is men evenwel niet gebonden door de artikelen 67 tot 79. Dit geldt nochtans niet voor de artikelen 70 en 73 gelet op de verplichting om de voorschriften inzake erkenning van aannemers voor werken na te leven. Afdeling 3. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes

Art. 151.Dit artikel neemt met name het artikel 126, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 over. Nieuw is dat paragraaf 1 specificeert dat enkel de indieningsvoorschriften van afdeling 5 van hoofdstuk 4 toepasselijk zijn. Het bepaalt daarnaast de na te leven minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming naargelang de concessie de Europese drempel al dan niet bereikt.

Beneden de drempel is de termijn teruggebracht tot tweeëntwintig dagen.

Volgens een nieuwe bepaling in paragraaf 2 kan, in geval van een Europese bekendmaking, de ontvangsttermijn worden ingekort met zeven dagen wanneer de aankondiging via elektronische middelen online wordt opgesteld en verzonden.

Art. 152.Dit artikel herneemt overeen met de artikelen 127, tweede lid, en 128 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de uitnodiging om een offerte in te dienen en de termijn voor de ontvangst van de offertes. Deze laatste termijn is evenwel niet langer bepaald op minimum 40 dagen gezien Richtlijn 2004/18/EG geen welbepaalde termijn oplegt. De termijn dient niettemin op passende wijze te worden bepaald, in functie van de eventuele voorafgaande studies die de inschrijver bij het opmaken van de offerte moet uitvoeren (concept, economische haalbaarheid, financiering,...).

Art. 153.Deze bepaling stemt gedeeltelijk overeen met artikel 130 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Artikel 153 gaat nader in op de inlichtingen die de inschrijver dient te verstrekken over de omvang van de werken die de concessiehouder in onderaanneming wenst te geven. Het gaat hier om de waarde vermeld in de offerte, op het ogenblik van de indiening ervan, dus met uitsluiting van elke wijziging of variatie tijdens de uitvoering van de concessie.

Indien de inschrijver geen aanbestedende overheid is als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet, worden de ondernemingen die deelnemen aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid om de concessie te bekomen en die welke gebonden zijn aan de inschrijver als bedoeld in artikel 34, § 3, van de wet, niet als derden beschouwd. Afdeling 4. - Gunningsregels

Art. 154.Dit artikel neemt, gedeeltelijk artikel 131 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 over en bevestigt de mogelijkheid die de aanbestedende overheid heeft om over de voorwaarden van de concessie te onderhandelen op basis van de gunningscriteria. In de concessiedocumenten kunnen de modaliteiten van de onderhandelingen worden bepaald, zonder dat de aanbestedende overheid daarbij gebonden is aan de voorwaarden die gelden voor de onderhandelingsprocedure, aangezien de concessie onderworpen is aan procedureregels sui generis.

Het artikel is aangevuld met een bepaling over de gunning en de sluiting van de concessie.

Art. 155.Dit artikel is een nieuwe bepaling die artikel 25bis van de wet van 24 december 1993 herneemt en deze uitbreidt tot de concessies beneden de Europese drempel. Volgens deze bepaling mag de aanbestedende overheid aan de concessiehouder aanvullende werken gunnen die niet opgenomen waren in het oorspronkelijke ontwerp maar ingevolge onvoorziene omstandigheden noodzakelijk zijn geworden voor de uitvoering van het bouwwerk. De voorwaarden zijn vermeld in het artikel. Zo mag, voor de concessies die de Europese drempel bereiken, het totale bedrag van de voor de aanvullende werken geplaatste opdrachten niet hoger zijn dan vijftig percent van het bedrag van het oorspronkelijke bouwwerk waarvoor de concessie is verleend. De aanvullende werken hebben uitsluitend betrekking op de concessiewerken in strikte zin en derhalve niet op de werken voor het in stand houden of het onderhoud van het bouwwerk. Afdeling 5. - Opdrachten te plaatsen door de concessiehouder

Art. 156.Dit artikel stemt overeen met artikel 132 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Wanneer de concessiehouder een aanbestedende overheid is als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet, is de volledige wetgeving van toepassing op de door die concessiehouder geplaatste overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten in het kader van de uitvoering van de concessie.

Art. 157.Dit artikel stemt overeen met artikelen 133, 134 en 135 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996.

Indien de concessiehouder geen aanbestedende overheid is als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet, bepaalt paragraaf 2 een minimumstelsel dat enkel de via derden geplaatste opdrachten voor werken beoogt. De opdrachten die de Europese drempel bereiken, moeten het voorwerp uitmaken van een aankondiging die in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen wordt gepubliceerd, overeenkomstig hetzelfde model. Voorts wordt evenmin een bepaalde gunningswijze opgelegd. Men gaat ervan uit dat de mededinging en de transparantie voldoende gewaarborgd zijn door de bekendmaking, de minimumtermijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en de offertes, alsook door de vermelding van gunningscriteria, zonder evenwel de betrokken ondernemers te zware verplichtingen op te leggen.

Een bekendmaking is nochtans niet vereist in een bepaald aantal gevallen die verwant zijn met die waarin een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking toegestaan is.

Paragraaf 3 bepaalt de minimumtermijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en van de offertes en verwijst naar de toepasselijke bepalingen wat betreft de bewijslast van de verzending van de uitnodigingen tot het indienen van een offerte.

Paragraaf 4 bepaalt dat de contracten voor werken gegund door deze concessiehouder, niet zijn onderworpen aan de andere bepalingen van dit ontwerp. HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigende en slotbepalingen De artikelen 158 en 159 bevatten enkele bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen.

Art. 158.Dit artikel vervolledigt het eerste lid van het voormelde koninklijk besluit van 25 januari 2001.

Indien een aanbestedende overheid een bouwplaats wil opstarten waarbij ten minste twee aannemers betrokken zijn, moet zij, in het stadium van de uitwerking van het ontwerp, een coördinator-ontwerp aanwijzen. Deze aanstelling gebeurt via een overheidsopdracht, behalve indien de coördinator deel uitmaakt van de aanbestedende overheid. Deze coördinator heeft met name als opdracht een veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen. De aanbestedende overheid is verplicht dit veiligheids- en gezondheidsplan op te nemen in het bestek betreffende de werken. Aangezien het deel uitmaakt van dat bestek, vormt het veiligheids- en gezondheidsplan dus een contractueel document dat de begunstigde van de opdracht moet respecteren en doen respecteren door zijn onderaannemers.

Artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 19 januari 2005, voorziet in een vereenvoudiging voor de kleine bouwplaatsen die weinig risico's inhouden, d.w.z. voor deze met een oppervlakte van minder dan 500 m2 die geen betrekking hebben op de bouw of de afbraak van bruggen, tunnels, viaducten, aquaducten, watertorens, torens, pylonen of fabrieksschouwen, en geen belangrijke bouwplaatsen zijn noch bijzondere risico's inhouden als bedoeld in artikel 26, §§ 1 en 2, van het voormelde koninklijk besluit van 25 januari 2001.

Het nieuwe artikel 29 van het voormelde koninklijk besluit van 25 januari 2001 bepaalt dat, voor deze bouwplaatsen, in plaats van het veiligheids- en gezondheidsplan dat door de coördinator-ontwerp wordt opgesteld, de « tussenkomende partijen », op voorstel van de « coördinator die het eerst tussenkomt », een « schriftelijke overeenkomst » sluiten die minstens de volgende informatie bevat : 1° duidelijke afspraken betreffende alle werkzaamheden die gelijktijdig of achtereenvolgens zullen uitgevoerd worden met vermelding van de aannemers die ze zullen uitvoeren en de uitvoeringstermijn van elk van de werkzaamheden;2° de gedetailleerde vaststelling van de preventiemaatregelen die zullen getroffen worden met de identificatie van de bouwdirecties, de aannemers, en in voorkomend geval, de opdrachtgevers die zullen instaan voor het treffen van deze maatregelen. Onder « tussenkomende partijen » moet, volgens artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, worden verstaan : alle personen als bedoeld in artikel 14 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, behalve de werknemers, en meer bepaald de opdrachtgever, een of meer bouwdirecties, een of meer coördinatoren en de aannemers.

Het voormelde artikel 29 leidt tot een aantal toepassingsproblemen bij de gunning van overheidsopdrachten.

In de eerste plaats is de inhoud van de schriftelijke overeenkomst die de « tussenkomende partijen » moeten sluiten, niet voldoende precies.

Tweedens is het in het kader van overheidsopdrachten niet gebruikelijk om, parallel met de basisopdracht tussen de aanbestedende overheid en de begunstigde, een dergelijke overeenkomst te sluiten met alle deelnemers. Doorgaans heeft de aanbestedende overheid immers enkel rechtstreekse contractuele relaties met de begunstigde van die opdracht. De contractuele structuur van de opdracht wordt dan ook veel complexer. Hierbij rijst met name de vraag wie de overeenkomst moet opstellen en die ter ondertekening moet voorleggen aan de bevoegde personen, wat de gevolgen zijn indien een tussenkomende partij de overeenkomst weigert te ondertekenen, indien de onderaannemers rechtstreeks aansprakelijk zijn ten aanzien van de aanbestedende overheid in geval van niet-uitvoering van de verplichtingen die de overeenkomst hen oplegt, met name in geval van niet-naleving van de uitvoeringstermijn betreffende het gedeelte van de werken dat ze moeten uitvoeren en indien deze onderaannemers rechtstreeks financiële of andere compensaties kunnen eisen van de aanbestedende overheid in ruil voor de hen opgelegde preventiemaatregelen.

Een en ander betekent dat de oplossing van, het systeem van het veiligheids- en gezondheidsplan, dat deel uitmaakt van het bestek en eenzijdig is opgelegd aan de begunstigde en diens onderaannemers, veel eenvoudiger is dan het systeem van de multilaterale overeenkomst die wordt gesloten na de gunning van de opdracht.

Aangezien het in artikel 29 omschreven systeem van de overeenkomst bedoeld is als vereenvoudiging voor de kleine bouwplaatsen die weinig risico's inhouden, is er op het eerste gezicht niets dat de aanbestedende overheid, als zij dit wenst, ervan weerhoudt om af te zien van deze vereenvoudiging en gebruik te maken van het systeem van het VGP dat deel uitmaakt van het bestek, zoals zij verplicht is te doen voor de meer belangrijke werven of voor die met grotere risico's.

De tekst van artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, zoals gewijzigd door het besluit van 19 januari 2005, laat dit evenwel niet toe.

Daarom is ervoor geopteerd om artikel 29 aan te vullen door uitdrukkelijk te bepalen dat, indien de opdrachtgever een aanbestedende overheid is, zij, voor wat de kleine werven betreft, de keuze heeft tussen het opstellen van een veiligheids- en gezondheidsplan of het sluiten van de voormelde overeenkomst.

Art. 159.Dit artikel wijzigt artikel 30 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 19 januari 2005, dat bepaalt dat de aanbestedende overheid ervoor moet zorgen dat het veiligheids- en gezondheidsplan wordt opgenomen in de opdrachtdocumenten en dat, « opdat de maatregelen vastgesteld in het VGP daadwerkelijk zouden kunnen toegepast worden bij de uitvoering van de werken », de inschrijvers de volgende informatie bij hun offerte voegen : 1° « een document dat verwijst naar het veiligheids- en gezondheidsplan en waarin zij (de inschrijvers) beschrijven op welke wijze zij het bouwwerk zullen uitvoeren om rekening te houden met dit veiligheids- en gezondheidsplan »;2° « een afzonderlijke prijsberekening in verband met de door het veiligheids- en gezondheidsplan bepaalde preventiemaatregelen en -middelen, inbegrepen de buitengewone individuele beschermingsmaatregelen en -middelen ». Krachtens de artikelen 4sexies, 5°, en 11, 4°, van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, is de coördinator-ontwerp ermee belast de opdrachtgever te adviseren « inzake de overeenstemming van het document gevoegd bij de offertes, bedoeld in artikel 30, tweede lid, 1°, met het veiligheids- en gezondheidsplan » en hem in kennis te stellen van de eventuele niet-conformiteiten.

In de praktijk is het mogelijk dat het bestek of het veiligheids- en gezondheidsplan voldoende nauwkeurig beschrijven op welke wijze het bouwwerk moet worden uitgevoerd, zodat het geen zin heeft de inschrijvers te verplichten om bij hun offerte het document te voegen als bedoeld in artikel 30, 1°. Ook kan het zijn dat er slechts één manier is om het bouwwerk uit te voeren, zodat de opvraging van dat document in feite onnodig is. Een andere mogelijkheid is dat de juiste plaats, omvang en aard van de werken niet gekend zijn in het stadium van de gunning van de opdracht - zoals, bijvoorbeeld, in het geval van een onderhoudsopdracht waarbij de uit te voeren prestaties het voorwerp uitmaken van afzonderlijke gefractioneerde bestellingen, die de plaats en precieze aard van de uit te voeren werken vermelden -, zodat het weinig zin heeft om de inschrijvers, in het stadium van de gunning van de opdracht, een beschrijving te vragen van de wijze waarop zij het bouwwerk zullen uitvoeren om rekening te houden met het veiligheids- en gezondheidsplan.

Wanneer gevraagd wordt een document bij een offerte te voegen, rijst, in het kader van overheidsopdrachten, evenwel een delicaat probleem bij de beoordeling van de regelmatigheid van de offerte die niet voldoet aan deze formaliteit. De beslissingen ter zake geven vaak aanleiding tot betwistingen. Bijgevolg verdient het aanbeveling geen documenten te eisen die niet echt noodzakelijk zijn.

Een ander probleem heeft betrekking op de inhoud van het document als bedoeld in artikel 30, 1°, van dat de inschrijvers bij hun offerte moeten voegen. In de praktijk blijken de documenten die de inschrijvers bij hun offerte voegen niet altijd even nauwkeurig.

Dit ontwerp wijzigt daarom artikel 30 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 door de opvraging van het in punt 1° van dit artikel bedoelde document facultatief te maken. Zodoende dient dit document enkel aan de inschrijvers te worden gevraagd indien de coördinator-ontwerp meent dat nauwkeurige informatie vereist is over de wijze waarop de inschrijvers de werken of sommige gedeelten ervan willen uitvoeren. Bovendien dient de coördinator-ontwerp te preciseren voor welke elementen hij deze informatie wenst teneinde van de inschrijvers nuttige en duidelijke informatie te bekomen.

Dezelfde overweging geldt ook voor het in artikel 30, 2°, bedoelde document, namelijk de afzonderlijke prijsberekening voor de door het veiligheids- en gezondheidsplan bepaalde preventiemaatregelen en -middelen. De opvraging van deze prijsberekening kan zinloos zijn, met name wanneer het VGP enkel zeer algemene preventiemaatregelen en -middelen vermeldt, of wanneer de bij het bestek gevoegde samenvattende opmeting specifieke posten bevat voor deze maatregelen of middelen, of wanneer, bij een bestellingsopdracht, de plaats en precieze aard van de uit te voeren werken, en dus van de toe te passen preventiemaatregelen of -middelen, niet gekend zijn bij de gunning maar pas bij het plaatsen van elke bestelling. Ook de door de inschrijvers overgemaakte prijsberekeningen zijn in de praktijk niet altijd even precies.

Bijgevolg dient voor de afzonderlijke prijsberekening als bedoeld in artikel 30, 2°, de coördinator-ontwerp te kunnen nagaan of het nuttig is die aan de inschrijvers te vragen en, in voorkomend geval, dient hij de elementen te preciseren waarvoor hij die prijsberekening nodig heeft.

Art. 160.Dit artikel neemt gedeeltelijk de bepalingen over van artikel 138 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. Het strekt ertoe te voldoen aan de statistische verplichtingen die voortvloeien uit de Europese richtlijnen en internationale akten inzake overheidsopdrachten. In tegenstelling tot het voormelde artikel 138 is het toepassingsgebied van deze bepaling beperkt tot de gegunde opdrachten die onder de toepassing van de wet en van dit besluit vallen.

Bovendien is voorzien in een overleg met de gewestelijke overheden.

Zoals opgemerkt in het advies van de Raad van State, is dergelijk overleg niet voorgeschreven in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, noch in enige andere tekst. Hierbij moet worden gepreciseerd dat het betrokken overleg een nauwere samenwerking tussen deze verschillende overheden moet toelaten, om zo dubbel gebruik op het vlak van de gegevensinzameling te vermijden.

Ingevolge een andere opmerking van de Raad van State is de verwijzing naar artikel 11 van de wet van 15 juni 2006 geschrapt omdat ze overbodig werd geacht. Het mag evenwel duidelijk zijn dat de wettelijke verplichting omtrent de vertrouwelijkheid evengoed geld met betrekking de informatie die wordt ingezameld in het kader van de opmaak van de statistieken.

Art. 161.Dit artikel bevat een nieuwe bepaling tot vaststelling van de minimumtermijn gedurende dewelke de documenten van de opdracht of van de concessie moeten worden bewaard. Deze termijn geldt onverminderd een eventuele langere termijn die op bepaalde opdrachten van toepassing zou zijn, bijvoorbeeld in het kader van de tienjarige aansprakelijkheid bij de opdrachten voor werken, of die uit een andere reglementering zou voortvloeien.

Art. 162.Dit artikel stelt dat de inwerkingtreding van de bepalingen van dit ontwerp in een ander koninklijk besluit zal worden bepaald.

Art. 163.Dit artikel bepaalt welke ministers met de uitvoering van dit besluit belast zijn.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE ADVIES 49.698/1 VAN 26 MEI 2011 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 13 mei 2011 door de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Het om advies voorgelegde ontwerp herneemt in ruime mate de bepalingen uit het ontwerp van koninklijk besluit « gunning overheidsopdrachten », waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 2 december 2010 advies 48.803/1 heeft uitgebracht. Daarnaast bevat het ontwerp een aantal bepalingen die eveneens waren opgenomen in het voornoemde ontwerp 48.803/1, maar waarvan de redactie als gevolg van opmerkingen van de Raad van State in advies 48.803/1 werd aangepast.

De Raad van State, afdeling Wetgeving, onthoudt zich van een onderzoek van de bepalingen van het ontwerp die ongewijzigd uit het ontwerp 48.803/1 werden overgenomen of die in een aangepaste vorm werden overgenomen, rekening houdend met de in advies 48.803/1 gemaakte opmerkingen. Dit advies moet bijgevolg worden gelezen in samenhang met het voornoemde advies 48.803/1.

Het onderzoek van het voorliggende ontwerp blijft dus beperkt tot de bepalingen die, in vergelijking met die van het ontwerp 48.803/1, geheel of gedeeltelijk nieuw zijn en die niet zijn aangepast als gevolg van opmerkingen in advies 48.803/1. Het gaat meer in het bijzonder om de artikelen 12, 54, 105, § 1, 2° en 4°, en 146, van het ontwerp. Deze bepalingen vinden rechtsgrond in sommige van de artikelen van de wet van 15 juni 2006 « overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten », waarnaar wordt verwezen in het derde lid van de aanhef van het ontwerp. 2. De stellers van het ontwerp doen er goed aan om, naar aanleiding van de omschrijving of het gebruik van sommige begrippen in het ontwerp en ter wille van de coherentie van de regelgeving inzake overheidsopdrachten, na te gaan of bepaalde begrippen die voorkomen in andere, in voorbereiding zijnde normatieve teksten inzake overheidsopdrachten, daarmee niet in overeenstemming moeten worden gebracht.Zo wordt in het opschrift van het ontwerp het begrip « plaatsing » gebruikt, terwijl dat begrip in diverse, nog in voorbereiding zijnde normatieve teksten op een inhoudelijk verschillende wijze wordt omschreven (1). Afhankelijk van de betekenis die aan het betrokken begrip wordt gegeven, zal de redactie van het opschrift gebeurlijk moeten worden aangepast. (2) ONDERZOEK VAN DE DESBETREFFENDE BEPALINGEN VAN HET ONTWERP Aanhef 1. Aan het einde van het vierde lid van de aanhef van het ontwerp schrappe men de woorden « , artikel 19, § 1 ».2. Het vijfde lid van de aanhef moet worden geredigeerd als volgt : « Gelet op de adviezen van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 11 januari 2010 en 7 februari 2011;». 3. Men redigere het achtste lid van de aanhef als volgt : « Gelet op de adviezen 48.803/1 en 49.698/1 van de Raad van State, respectievelijk gegeven op 2 december 2010 en op 26 mei 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ».

Artikel 12 1. In het eerste lid van artikel 12 van het ontwerp stemmen de woorden « kunnen de inschrijver verplichten », in de Nederlandse tekst, niet overeen met de woorden « peuvent demander au soumissionnaire », in de Franse tekst.Waar in de Nederlandse tekst wordt gerefereerd aan een verplichting, is dat in de Franse tekst (demander) niet het geval. Een van beide teksten moet derhalve worden aangepast. 2. De zinsnede « is de inschrijver hoe dan ook verplicht om het eerste lid na te leven », in artikel 12, tweede lid, van het ontwerp, wekt de indruk dat de inschrijver in andere omstandigheden dan die welke in het tweede lid worden bedoeld, ervoor kan opteren om het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet na te leven.Rekening houdend met de in het verslag aan de Koning verstrekte verduidelijking lijkt dat niet de bedoeling te zijn, doch wordt in artikel 12, tweede lid, beter geschreven : « De inschrijver neemt in zijn offerte steeds de gegevens op die worden vermeld in het eerste lid, wanneer een procedure meer dan één fase omvat en de draagkracht van de onderaannemers en de andere entiteiten bedoeld in artikel 74, bepalend is voor zijn selectie. » Artikel 54 Luidens artikel 79 van de reeds genoemde wet van 15 juni 2006 worden de koninklijke besluiten welke ter uitvoering of met toepassing van die wet worden vastgesteld « in Ministerraad overlegd ». Het is derhalve overbodig en misleidend om in artikel 54, § 2, tweede lid, van het ontwerp te bepalen dat de betrokken voorwaarden door de Koning worden vastgesteld « bij besluit na overleg in de Ministerraad ».

Dergelijke vermelding is overbodig omdat de verplichting tot overleg in de Ministerraad reeds uit de wet van 15 juni 2006 voortvloeit en die verplichting derhalve niet moet worden herhaald in een uitvoeringsbesluit. De vermelding is bovendien misleidend omdat ermee ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat het aan de Koning toekomt om af te wijken of vrij te stellen van de door de wetgever opgelegde overlegverplichting. Uit wat voorafgaat volgt dat de zinsnede « , vastgesteld bij besluit na overleg in de Ministerraad », in artikel 54, § 2, tweede lid, van het ontwerp, moet worden geschrapt.

Artikel 146 Luidens artikel 146 van het ontwerp worden de beoogde opdrachten voor juridische diensten « in principe » geplaatst via onderhandelingsprocedure met bekendmaking. Het is niet duidelijk welke de precieze draagwijdte is van de woorden « in principe ». Meer bepaald laten die woorden niet toe om op een voldoende rechtszekere wijze vast te stellen wanneer de onderhandelingsprocedure met bekendmaking moet worden doorlopen en wanneer dat niet dient te gebeuren. De tekst van het ontwerp dient op dit punt te worden verduidelijkt.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. VAN DAMME, kamervoorzitter;

J. BAERT en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden;

M. TISON en L. DENYS, assessoren van de afdeling Wetgeving;

Mevr. G. VERBERCKMOES, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. T'KINDT, auditeur. (...) De griffier, G. VERBERCKMOES. De Voorzitter, M. VAN DAMME. _______ Nota's (1) De betekenis die aan het begrip « plaatsing » wordt gegeven in het ontwerp van wet « tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 », waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 5 mei 2011 advies 49.529/1 heeft verleend, verschilt bijvoorbeeld van de betekenis die aan dat begrip wordt gegeven in het meermaals genoemde ontwerp 48.803/1. (2) Wordt onder « plaatsing » enkel het geheel van de handelingen begrepen die aan de « gunning » en de « sluiting » van de overheidsopdracht voorafgaan, dan zou in het opschrift bijvoorbeeld ook aan deze laatste twee begrippen moeten worden gerefereerd. ADVIES 48.803/1 VAN 2 DECEMBER 2010 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 6 oktober 2010 door de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 20 december 2010, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « gunning overheidsopdrachten », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. De regeling die in het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit is vervat, betreft de zogenaamde « klassieke » overheidsopdrachten, zijnde de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, met inbegrip van de concessies voor openbare werken en de werken gegund in naam van concessiehouders van openbare werken, bedoeld in titel II van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (hierna « wet van 15 juni 2006 » genoemd). Met het ontwerp wordt vooreerst beoogd om de voornoemde regeling inzake overheidsopdrachten aan te vullen door middel van een verdere omzetting in het interne recht van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (hierna « Richtlijn 2004/18/EG » genoemd).

Het ontwerp strekt tevens tot uitvoering van titel II van de wet van 15 juni 2006, met dien verstande dat het, luidens het verslag aan de Koning, niet « de specifieke voorschriften [bevat] die van toepassing zijn op [bepaal]de defensieopdrachten [], noch de algemene uitvoeringsregels voor overheidsopdrachten en evenmin de bepalingen betreffende de bevoegdheidsdelegaties en sommige toezichtsmaatregelen voor de overheidsopdrachten op federaal niveau ».

Benevens een aantal algemene bepalingen (hoofdstuk 1) bevat het ontwerp regels in verband met de raming van het opdrachtbedrag (hoofdstuk 2), de bekendmaking (hoofdstuk 3), de indiening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes (hoofdstuk 4), het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie (hoofdstuk 5), en het verloop van de onderscheiden gunningsprocedures bij aanbesteding en offerteaanvraag (hoofdstuk 6), bij een onderhandelingsprocedure (hoofdstuk 7), en bij een concurrentiedialoog (hoofdstuk 8). Daarnaast zijn er een aantal regels betreffende specifieke of aanvullende opdrachten en procedures (hoofdstuk 9) en bepalingen inzake de concessie voor openbare werken (hoofdstuk 10). Aan het einde van het ontwerp zijn er wijzigende en slotbepalingen (hoofdstuk 11).

De ontworpen regeling is in essentie bedoeld om mettertijd in de plaats te komen van de regeling die nu is vervat in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken (hierna « koninklijk besluit van 8 januari 1996 » genoemd). Er werden in het ontwerp evenwel ook een aantal bepalingen of onderdelen ervan overgenomen van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken (hierna « koninklijk besluit van 26 september 1996 » genoemd), met inbegrip van de algemene aannemingsvoorwaarden die er de bijlage van vormen, meer in het bijzonder voor zover het bepalingen betreft die reeds in acht zijn te nemen vóór de fase van de uitvoering van een overheidsopdracht. Voorts worden met het ontwerp twee wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen.

Bij het ontwerp horen diverse bijlagen die voornamelijk modelformulieren voor opdrachtdocumenten bevatten, maar ook een niet-limitatieve lijst van publiekrechtelijke instellingen die het toepassingsgebied van de wet van 15 juni 2006 en van het ontworpen besluit moet verduidelijken, evenals lijsten die bepalend zijn voor de berekening van drempelbedragen waarop de bekendmakingsregeling is afgestemd. 2.1. Onder voorbehoud van hetgeen onder de volgende nummers zal worden opgemerkt in verband met de rechtsgrond van sommige bepalingen van het ontwerp, kan dit laatste worden geacht rechtsgrond te vinden in de artikelen van de wet van 15 juni 2006 waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State. 2.2. Artikel 6, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 2006 biedt rechtsgrond voor artikel 19 van het ontwerp (1). De betrokken wetsbepaling houdt in dat de herziening van de prijzen moet tegemoetkomen aan de prijsevolutie van de hoofdcomponenten van de kostprijs, « overeenkomstig de door de Koning te bepalen modaliteiten ». 2.3. De artikelen 44, 45, 54, 59, 64, 72, 74, 77 en 79 van de wet van 15 juni 2006 strekken de ontworpen regeling niet tot rechtsgrond, hetzij omdat de erin beoogde delegatiebepalingen betrekking hebben op andere overheidsopdrachten dan die bedoeld in titel II van de wet (2), hetzij omdat met het ontwerp geen uitvoering wordt gegeven aan de betrokken delegatiebepalingen (3), hetzij omdat het wijzigingsbepalingen betreft zonder enige delegatiebepaling (4), hetzij omdat het om bepalingen gaat waarin uitsluitend de naleving van het vereiste inzake overleg in de Ministerraad wordt voorgeschreven (5). 2.4. Een aantal bepalingen van het ontwerp die strekken tot omzetting van Richtlijn 2004/18/EG kunnen worden geacht rechtsgrond te vinden in de algemene delegatiebepalingen van artikel 75, § 1, eerste lid (6), en § 2 (7), van de wet van 15 juni 2006. 2.5. Sommige bepalingen van het ontwerp beogen niet als zodanig uitvoering te geven aan een uitdrukkelijke delegatiebepaling van de wet van 15 juni 2006, maar kunnen niettemin worden ingepast in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning zoals die voortvloeit uit artikel 108 van de Grondwet (8). 2.6. De artikelen 156 en 157 van het ontwerp beogen wijzigingen aan te brengen in respectievelijk de artikelen 29 en 30 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, en vinden rechtsgrond in artikel 19, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (9). 3. Artikel 55 van het ontwerp bepaalt dat, wanneer een inschrijver-natuurlijk persoon, in de loop van de gunningsprocedure zijn beroepsactiviteit onderbrengt in een rechtspersoon, hij samen met die rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de verbintenissen die hij in zijn offerte heeft aangegaan. Met betrekking tot een gelijkaardige bepaling, die artikel 95 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is geworden, merkte de Raad van State, afdeling Wetgeving in zijn advies 24.123/1 van 23 maart 1995 het volgende op : « De tweede zin van de voornoemde bepaling is eveneens overbodig in de mate dat met het opleggen van de hoofdelijke aansprakelijkheid niets meer wordt bedoeld dan wat in de ter zake geldende voorschriften van de vennootschapswet (10) en van het Burgerlijk Wetboek is voorzien (11) en met betrekking tot de handelaars, door de rechtspraak is aanvaard (12).Is het daarentegen de bedoeling van de stellers van het ontwerp op een specifieke en geëigende wijze de hoofdelijke aansprakelijkheid in het beoogde geval te regelen, dan ontbreekt de rechtsgrond daarvoor. Geen bepaling van de wet van 24 december 1993 verleent immers aan de Koning de bevoegdheid om de rechtsopvolging van een natuurlijke persoon door een rechtspersoon, te regelen noch, a fortiori, om een hoofdelijke verbintenis aan beiden op te leggen ».

De aangehaalde opmerking blijft onverkort gelden, in die zin dat de wet van 15 juni 2006, net zomin als de wet van 24 december 1993, rechtsgrond biedt om de rechtsopvolging van een natuurlijke persoon door een rechtspersoon te regelen noch, a fortiori, om een hoofdelijke verbintenis aan beiden op te leggen (13). 4. Met betrekking tot de uitsluitingsregeling die inzake de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking is ingeschreven in artikel 104, § 1, van het ontwerp, rijst de vraag naar de verenigbaarheid ervan met artikel 20, tweede lid, van de wet van 15 juni 2006, waarin wordt bepaald dat, behalve om dwingende redenen van algemeen belang, elke kandidaat of inschrijver de toegang tot elke overheidsopdracht ontzegd wordt indien hij werd veroordeeld bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde waarvan de aanbestedende overheid kennis heeft en die betrekking heeft op deelname aan een criminele organisatie, omkoping, fraude of witwassen van geld. Aan de gemachtigde werd door het met het onderzoek belaste lid van het auditoraat in dat verband de volgende vraag gesteld : « Dient de volledige niet-toepassing van hoofdstuk 5, die in artikel 104, § 1, tweede lid, is bepaald voor de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, niet als onwettig te worden beschouwd, in acht genomen dat, zoals in het verslag aan de Koning (p. 126) wordt gesteld, '[a]rtikel 60, § 1, handelt over de uitsluitingsgevallen die conform artikel 20, tweede lid, van de wet van toepassing zijn in alle gunningsprocedures'? ».

De gemachtigde gaf hierop het volgende antwoord : « De bedoelde bepaling zou op dat punt inderdaad als problematisch kunnen worden beschouwd. Nochtans lijkt ze onontbeerlijk zo men het principe en de toepassing van de opdrachten gesloten met een aanvaarde factuur niet volledig wil uithollen. Ter verhelping van dit probleem, zou kunnen worden overwogen artikel 20, tweede lid, van de wet overheidsopdrachten van 15 juni 2006 te wijzigen door de Koning hierin te machtigen tot het bepalen van uitzonderingen voor de bedoelde kleine opdrachten. Daarbij kan erop worden gewezen dat een wijziging van voormelde wet sowieso in het vooruitzicht is gesteld (zie in dat verband punt 1.3. van de nota aan de Ministerraad).

Ter gelegenheid van uw vraagstelling willen we er verder op wijzen dat ook de formulering van artikel 104, § 1, eerste lid, 2°, problematisch zou kunnen zijn in de zin dat het een lezing toelaat volgens dewelke men voor alle opdrachten gegund via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking (dus ook voor deze die niet worden gesloten op aanvaarde factuur) de toepassing van de artikelen 60, §§ 1 en 2, 5°, en 61, zou kunnen uitsluiten door een bepaling in de opdrachtdocumenten, wat uiteraard evenmin in overeenstemming zou zijn met artikel 20, tweede lid, van de wet. O.i. zou de onderhavige bepaling dan ook best worden geherformuleerd (door punt 2° te beperken tot een verwijzing naar hoofdstuk 5 om vervolgens een lid in te voegen volgens dewelke de artikelen 60, §§ 1 en 2, 5° en 61 ondubbelzinnig - d.w.z. zonder afwijkingsmogelijkheid - van toepassing worden verklaard) ».

Het aangehaalde antwoord bevestigt dat de in artikel 104, § 1, van het ontwerp opgenomen uitsluitingsregeling niet onverkort doorgang kan vinden zonder voorafgaande aanpassing van artikel 20 van de wet van 15 juni 2006, en dat de redactie van de voornoemde bepaling van het ontwerp grondig dient te worden herzien (14). 5. Artikel 117, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat, wanneer de aanbestedende overheid een recht van opstal toekent, de promotor niet de rechten heeft welke zijn vermeld in de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal. De Raad van State, afdeling Wetgeving, ziet in de wet van 15 juni 2006 geen bepaling die het de Koning mogelijk zou maken om af te wijken van de voornoemde artikelen van de wet van 10 januari 1824 (15). Om die reden kan artikel 117, tweede lid, niet in het ontwerp worden behouden.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Aan de ontworpen regeling ligt mede de bedoeling ten grondslag om de omzetting in het interne recht van Richtlijn 2004/18/EG verder te zetten.Deze omzetting gebeurt door middel van uiteenlopende normatieve teksten. Zij heeft in het verleden reeds het voorwerp uitgemaakt van diverse tijdelijke maatregelen (16) in afwachting van de inwerkingtreding van de wetten van 15 en 16 juni 2006 (17).

Sommige bepalingen van de richtlijn werden omgezet door de wet van 15 juni 2006. Andere bepalingen van de richtlijn zullen door andere, afzonderlijke wetten en uitvoeringsbesluiten worden omgezet (18). Nog andere bepalingen van de richtlijn zullen worden omgezet op het niveau van de uitvoeringsbesluiten van de wet van 15 juni 2006. Het om advies voorgelegde ontwerp is slechts het eerste in een reeks van dergelijke uitvoeringsbesluiten. Het is de bedoeling om de aldus omgezette bepalingen pas in werking te laten treden wanneer alle uitvoeringsbesluiten, noodzakelijk voor de omzetting van Richtlijn 2004/18/EG, tot stand zijn gekomen.

De in de tijd gespreide, deels niet-definitieve en veeleer versnipperde wijze van omzetting van Richtlijn 2004/18/EG (19) maakt dat het geen sinecure is om een voldoende inzicht te verwerven omtrent de mate waarin die richtlijn momenteel reeds is omgezet in de interne rechtsorde, omtrent de normatieve teksten die daartoe nog moeten worden tot stand gebracht in de toekomst, en omtrent de bepalingen van het om advies voorgelegde ontwerp die strekken tot omzetting van richtlijnbepalingen en welke dat zijn. De toegankelijkheid van de ontworpen regeling zou ermee zijn gebaat indien de verhouding met Richtlijn 2004/18/EG niet enkel zou worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning, doch indien dat verslag tevens zou worden vergezeld van een concordantietabel waarin duidelijk wordt aangegeven welke artikelen van de wet van 15 juni 2006 en van het om advies voorgelegde ontwerp strekken tot omzetting van welke bepalingen van de voornoemde richtlijn en, omgekeerd, welke richtlijnbepalingen in het interne recht worden omgezet door welke normatieve bepalingen (20). 2.1. Uit wat voorafgaat volgt dat niet een volledige omzetting van Richtlijn 2004/18/EG in het interne recht is beoogd. Vraag is of de aldus geconcipieerde, gedeeltelijke omzetting van de voornoemde richtlijn naar behoren gebeurt en of de omzetting, binnen haar beperkte contouren, niet onvolledig of onjuist is op bepaalde punten.

Op basis van een vergelijking van de tekst van het ontwerp met de tekst van Richtlijn 2004/18/EG en de door de gemachtigde aan de Raad van State meegedeelde concordantietabel, is gebleken dat er diverse vragen rijzen met betrekking tot de met het ontwerp beoogde omzetting van de voornoemde richtlijn. Deze vragen worden onder de hierna volgende randnummers weergegeven. 2.2. Artikel 4, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2004/18/EG vermeldt het principe dat gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de verrichting in kwestie uit te voeren, niet mogen worden afgewezen louter op grond van het feit dat zij krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin de opdracht wordt gegund, hetzij een natuurlijke persoon, hetzij een rechtspersoon zouden moeten zijn.

In de aan de Raad van State meegedeelde concordantietabel worden een aantal bepalingen aangehaald die evenwel het voornoemde principe niet lijken om te zetten in het interne recht. Hieromtrent om verduidelijking gevraagd, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : « Terechte opmerking. Er zou hiertoe inderdaad nog een bepaling moeten worden opgenomen, temeer daar in artikel 2, 5°, van de wet van 15 juni 2006 het begrip aannemer, leverancier of dienstverlener wordt gedefinieerd als « elke natuurlijke of rechtspersoon, elke overheidsinstelling of elke combinatie van deze personen of rechtspersonen of overheidsinstellingen die respectievelijk de uitvoering van werken of van bouwwerken, leveringen of diensten op de markt aanbiedt ».

Gezien de begrippen natuurlijke of rechtspersoon in de wetgeving overheidsopdrachten zelf niet worden gedefinieerd, dient hieraan de gebruikelijke betekenis onder de Belgische wetgeving te worden toegekend. In die omstandigheid valt het inderdaad niet uit te sluiten dat een aanbestedende overheid een kandidaat of een inschrijver zou afwijzen enkel en alleen omdat hij volgens de Belgische wetgeving noch als een natuurlijke, noch als een rechtspersoon kan worden bestempeld ». 2.3. Volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2004/18/EG kan van rechtspersonen in bepaalde gevallen worden verlangd dat zij in de inschrijving of in het verzoek tot deelneming de namen en beroepskwalificaties vermelden van de personen die met de uitvoering van de verrichting worden belast.

Gevraagd naar de precieze bepaling houdende omzetting van het voornoemde artikel 4, lid 1, tweede alinea, heeft de gemachtigde volgende verduidelijking gegeven : « Voor de omzetting van de bepaling van artikel 4, lid 1, tweede alinea, die zelf is gericht op rechtspersonen, kan worden verwezen naar artikel 70, 3°, tweede zin, van het ontwerp dat bepaalt : « De rechtspersonen kunnen verplicht worden de namen en de beroepskwalificaties van de personen die met het verlenen van de dienst worden belast in hun aanvraag tot deelneming of in hun offerte te vermelden.

Aan deze laatste bepaling is overigens een specifieke rubriek gelinkt in het model van aankondiging van opdracht opgenomen in bijlage 7 van het ontwerp, dat overigens integraal deel uitmaak van het beschikkend gedeelte. Het gaat meer bepaald om rubriek III.3.2 van de bijlage.

Het voormelde artikel 70, 3°, tweede zin, en de daaraan gelinkte rubriek III.3.2. van bijlage 7 volstaan bij nader inzien evenwel niet voor de omzetting van artikel 4, lid 1, tweede alinea van de Richtlijn.

Immers zou het toepassingsveld moeten worden veralgemeend in de zin dat de bedoelde mogelijkheid voor de aanbestedende overheden, niet alleen moet worden opgenomen voor de dienstopdrachten maar ook voor de opdrachten voor werken alsook voor de opdrachten voor leveringen die bijkomende diensten en/of plaatsings- en installatiewerkzaamheden inhouden.

Verder zou inderdaad gevolg kunnen worden gegeven aan de opmerking van de Raad door de bedoelde mogelijkheid ook te expliciteren voor de combinaties van rechtspersonen, ook als dit ons inziens strikt genomen niet vereist is voor de omzetting van de voormelde bepaling van de richtlijn. Immers, ingeval de combinatie zelf een rechtspersoon is, valt de combinatie reeds onder het voormelde - aldus te veralgemenen - voorschrift voor de rechtspersonen. En ingeval de combinatie zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft, is er geen verplichting om de bedoelde mogelijkheid ten aanzien van de combinatie op te nemen. Maar in dat geval zal het wel aangewezen zijn in de bedoelde mogelijkheid te voorzien ten aanzien van de rechtspersonen die de combinatie vormen.

De bedoelde veralgemeende, uitdrukkelijke bepaling zou desgevallend kunnen worden opgenomen in artikel 57, § 1, van het ontwerp.

Voor de volledigheid wordt hier nog gewezen op een aantal artikelen van het ontwerp, inzonderheid hoofdstuk 5 betreffende de selectie van kandidaten en inschrijvers, waar verspreid over de tekst een aantal bepalingen zijn opgenomen waarin, volgens het soort opdracht (werken, leveringen of diensten), aan de aanbestedende overheden - ongeacht of het gaat om natuurlijke of (combinaties) van rechtspersonen - een aantal mogelijkheden wordt gegeven die met de voormelde bepaling van artikel 4, lid 1, tweede alinea van de richtlijn en met artikel 70, 3°, tweede zin, van het ontwerp in verband kunnen worden gebracht. Het gaat meer bepaald om de volgende bepalingen : - artikel 67, 2°, en 3°, volgens dewelke de aanbestedende overheid voor de opdrachten voor werken in het kader van het onderzoek van de technische bekwaamheid of de beroepsbekwaamheid respectievelijk kan vragen naar : * een lijst van al dan niet tot de onderneming behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke belast zijn met de kwaliteitscontrole, die de aannemer ter beschikking zullen staan om de werken uit te voeren; * de studie- en beroepskwalificaties van de aannemer of het kaderpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met de leiding van de werken worden belast. - artikel 69, 2°, volgens dewelke de aanbestedende overheid voor de opdrachten voor leveringen in het kader van het onderzoek van de technische bekwaamheid of de beroepsbekwaamheid kan vragen naar een lijst van al dan niet tot de onderneming behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitscontrole; - artikel 70, 2°, en 3°, eerste zin, volgens dewelke de aanbestedende overheid voor de opdrachten voor diensten in het kader van het onderzoek van de technische bekwaamheid of de beroepsbekwaamheid respectievelijk kan vragen naar : * een lijst van de al dan niet tot de onderneming behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitscontrole; * de studie- of beroepskwalificaties van de dienstverlener of het kaderpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met de dienstverlening kunnen worden belast ». 2.4. Het is niet duidelijk welke bepaling van het ontwerp tegemoetkomt aan het vereiste van artikel 24, lid 3, van Richtlijn 2004/18/EG, met betrekking tot de vermelding in het bestek van de minimumeisen waaraan de varianten moeten voldoen, alsmede hoe zij moeten worden ingediend.

De gemachtigde heeft in dat verband het volgende verklaard : « Bij nader inzien ontbreekt in het ontwerp inderdaad een expliciete bepaling die de aanbestedende overheid verplicht in de opdrachtdocumenten (bestek) te vermelden hoe de varianten moeten worden ingediend. Een bepaling daartoe zou kunnen worden ingevoegd in artikel 9, § 2, van het ontwerp. » 2.5. Artikel 25 van Richtlijn 2004/18/EG bepaalt dat de aanbestedende dienst de inschrijver in het bestek kan verzoeken, of door een lidstaat kan worden verplicht om de inschrijver te verzoeken, om in zijn inschrijving aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt. Tevens wordt bepaald dat deze mededeling de aansprakelijkheid van de leidende ondernemer onverlet laat. De betrokken richtlijnbepaling lijkt niet te worden omgezet door artikel 79, eerste lid, 4°, van het ontwerp. Volgens de gemachtigde zou dit wel gebeurd zijn. Hij verklaarde in dat verband : « De bepaling van artikel 79, 4°, van het ontwerp stemt terzake overeen met de bepaling van artikel 90 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, met dit verschil dat niet alleen meer voor opdrachten voor werken maar nu ook voor opdrachten voor leveringen en diensten de identiteit van de onderaannemers kan worden gevraagd. De mogelijkheid voor de aanbestedende overheden om de inschrijver te verzoeken om in zijn offerte aan te duiden welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is in onderaanneming te geven, is weliswaar niet geëxpliciteerd maar is, zoals mag blijken uit de toelichting in het verslag aan de Koning, wel beoogd en zit impliciet vervat in de mogelijkheid tot het vragen van de identiteit van de onderaannemers.

Daarentegen is niet geopteerd voor de in de richtlijn gegeven optie om de aanbestedende overheden te verplichten om de inschrijvers te verzoeken om de voormelde gegevens. M.a.w. wordt het aan de aanbestedende overheden overgelaten om hier al dan niet toe over te gaan. » Een rechtszekere omzetting van artikel 25 van Richtlijn 2004/18/EG vereist dat de omzetting uit de tekst van het ontwerp blijkt en dat dit op een voldoende duidelijke manier gebeurt. Een impliciete omzetting of een in een verslag aan de Koning ingeschreven toelichting voldoen op dat punt niet. 2.6. Zoals door de gemachtigde is bevestigd, wordt de laatste zin van artikel 29, lid 4, van Richtlijn 2004/18/EG (21) niet in het interne recht omgezet door artikel 109, § 3, van het ontwerp. De tekst van de laatstgenoemde bepaling dient derhalve op dat punt te worden aangevuld. 2.7. Artikel 41, derde en vierde lid, van het ontwerp is - alleszins op redactioneel vlak - niet geheel in overeenstemming met hetgeen artikel 38, lid 7, van Richtlijn 2004/18/EG voorschrijft, namelijk dat « de termijnen voor de ontvangst van de inschrijvingen zodanig worden verlengd dat alle betrokken ondernemers van alle nodige informatie voor de opstelling van de inschrijvingen kennis kunnen nemen ». In de ontworpen bepaling wordt enkel vermeld dat in het betrokken geval de termijnen « op passende wijze » worden verlengd, hetgeen minder expliciet en minder duidelijk is. 2.8. Artikel 49 van het ontwerp is onvoldoende afgestemd op de specificiteit van de regeling voor de concurrentiedialoog en vormt dus geen omzetting van artikel 40, lid 5, eerste alinea, c), en eerste alinea, b) jo. tweede alinea, van Richtlijn 2004/18/EG. Een gelijkaardige opmerking kan worden gemaakt met betrekking tot artikel 52 van het ontwerp. De gemachtigde bevestigde dit als volgt : « Terechte opmerking. De bedoelde bepalingen worden inderdaad onvoldoende omgezet. Wat inzonderheid de bepaling van artikel 40, lid 5, eerste alinea, b), juncto tweede alinea van de richtlijn betreft, lijkt het aangewezen artikel 112, § 1, te vervolledigen met de elementen van artikel 40, lid 5, eerste alinea, b).

Artikel 52 blijkt bij nader inzien inderdaad tekort te schieten voor de omzetting van de bepaling van artikel 40, lid 5, eerste alinea, c), meer bepaald wat betreft de aanduiding van de bij de raadpleging te gebruiken taal of de talen. Bovendien lijkt ons het tweede lid van artikel 51, § 1, problematisch in de zin dat deze bepaling de aanbestedende overheid ruimte geeft om bij ontstentenis van een vermelding in de opdrachtdocumenten van de te gebruiken taal of talen, te beslissen of zij het gebruik van een andere taal dan die van de aankondiging van opdracht of van de andere opdrachtdocumenten aanvaardt. Deze mogelijkheid wordt in de richtlijn niet geboden. De bedoelde bepaling dient dus te worden geschrapt. » 2.9. Gevraagd of artikel 44, lid 4, van Richtlijn 2004/18/EG correct omgezet wordt door de in de concordantietabel vermelde bepalingen, antwoordde de gemachtigde : « Het lijkt er inderdaad op dat de laatste zin van de voormelde bepaling van de richtlijn ontbreekt. Deze dient dus te worden toegevoegd ». 2.10. Wat de omzetting betreft van artikel 48, lid 6, van Richtlijn 2004/18/EG verduidelijkte de gemachtigde wat volgt : « Wat betreft artikel 48, lid 6, van de richtlijn kan, anders dan vermeld in de concordantietabel, worden verwezen naar artikel 36 en bijlage 7 van het ontwerp. De laatstgenoemde rechtsgronden geven evenwel onvoldoende basis voor de, zij het eerder theoretische gevallen, waar men in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking de bedoelde referenties inzake technische en beroepsbekwaamheid zou willen vragen. » Buiten het feit dat met 'rechtsgronden' wellicht wordt gedoeld op de bepalingen ter omzetting van de betrokken richtlijnbepaling, lijkt het aangewezen om deze laatste op een meer geëxpliciteerde en volledige wijze in de tekst van het ontwerp om te zetten. 2.11. In artikel 52, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG wordt ten aanzien van de ondernemers melding gemaakt zowel van de inschrijving op een officiële lijst, als van het bezit van een certificaat. Artikel 68, tweede lid, 2°, van het ontwerp refereert evenwel uitsluitend aan een officiële lijst. Het bepaalde in de laatste zin van artikel 52, lid 2, van de richtlijn wordt blijkbaar evenmin omgezet in het interne recht.

Artikel 68, tweede lid, 2°, van het ontwerp, dient op deze twee punten te worden aangevuld. 2.12. Aan de gemachtigde werd gevraagd welke bepaling van het ontwerp strekt tot omzetting van artikel 54, lid 4, eerste alinea, en lid 7, tweede alinea, van Richtlijn 2004/18/EG. De gemachtigde antwoordde : « Wat betreft artikel 54, lid 4, eerste alinea, van de richtlijn ontbreekt in het ontwerp inderdaad de uitdrukkelijke vermelding dat de elektronische veiling dient te worden voorafgegaan door een eerste volledige beoordeling van de offertes. Het lijkt ons dat hiertoe een bepaling kan worden ingevoegd in artikel 130.

Wat betreft artikel 54, lid 7, tweede alinea, van de richtlijn ontbreekt in het ontwerp inderdaad de bepaling dat de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling het tijdschema voor elke fase van de veiling dient te vermelden. Een precisering hiertoe kan worden aangebracht in artikel 132. » Met het oog op een meer volledige omzetting van artikel 54 van Richtlijn 2004/18/EG dient het ontwerp te worden aangevuld op de wijze zoals vermeld in het antwoord van de gemachtigde. 2.13. Artikel 55, lid 3, van Richtlijn 2004/18/EG heeft betrekking op het geval waarin de inschrijver « desgevraagd niet binnen een door de aanbestedende dienst bepaalde voldoende lange termijn kan aantonen dat de betrokken steun rechtmatig is toegekend ». Artikel 20, § 3, vierde lid, 5°, van het ontwerp, zet weliswaar het bepaalde in artikel 55, lid 1, tweede lid, e), van de voornoemde richtlijn om, maar kan niet worden geacht om tevens het bepaalde in artikel 55, lid 3, van de richtlijn naar behoren in het interne recht om te zetten. 2.14. Artikel 56, eerste alinea, van Richtlijn 2004/18/EG maakt hoofdstuk I van titel III van de richtlijn van toepassing op alle door aanbestedende diensten gesloten concessieovereenkomsten voor openbare werken waarvan de waarde een bepaald bedrag overschrijdt. De tweede alinea van hetzelfde artikel bepaalt dat « deze waarde wordt berekend volgens de regels voor overheidsopdrachten voor openbare werken van artikel 9 ». Omdat de Raad van State, afdeling Wetgeving, niet ziet welke bepaling van het ontwerp strekt tot omzetting van artikel 56, tweede alinea, van de richtlijn, werd de gemachtigde om nadere verduidelijking verzocht. Deze antwoordde : « Wat betreft de raming van het opdrachtbedrag voor de concessies voor openbare werken, het voorwerp van de vermelde bepaling van de richtlijn, blijkt in hoofdstuk X van het ontwerp inderdaad een verwijzing naar artikel 23 e.v. van het ontwerp houdende de ramingsregels te ontbreken. Het lijkt ons dat hiertoe in het voormelde hoofdstuk een bepaling, eventueel ondergebracht in een bijkomende afdeling, dient te worden toegevoegd. » 2.15. Met betrekking tot artikel 63, lid 1, derde alinea, van Richtlijn 2004/18/EG dringt dezelfde vaststelling zich op als die welke onder 2.14 is gedaan ten aanzien van het vergelijkbare artikel 56, tweede alinea, van dezelfde richtlijn. Teneinde ook de eerstgenoemde richtlijnbepaling naar behoren in het interne recht om te zetten zou - zoals door de gemachtigde is bevestigd - artikel 155 van het ontwerp moeten worden vervolledigd. 2.16. In verband met de concessie voor openbare werken dient opgemerkt te worden dat artikel 31, 1), a) jo. artikel 63, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn ook een uitzondering op de bekendmakingsverplichting toelaten in het geval van artikel 26, § 1, 1°, d), van de wet van 15 juni 2006. Artikel 155, § 2, derde lid, van het ontwerp doet dit niet.

Volgens de gemachtigde is dit geen bewuste keuze, maar een vergetelheid. Dit dient te worden verholpen. 2.17. Artikel 155, § 4, van het ontwerp bepaalt wat volgt : « De contracten voor werken bedoeld in dit artikel zijn niet onderworpen aan de andere bepalingen van dit besluit. » Uit artikel 65, tweede alinea, van Richtlijn 2004/18/EG volgt evenwel dat voor de betrokken contracten ook artikel 38, lid 7, van de richtlijn van toepassing is, waarmee, wat de concessies voor openbare werken betreft, artikel 150, tweede lid, van het ontwerp overeenstemt.

De gemachtigde verklaarde hieromtrent : « Terechte opmerking. Desgevallend kan worden verwezen naar artikel 41 van het ontwerp dat ons terzake iets vollediger lijkt (zie wat betreft de eerste hypothese van artikel 38, lid 7, van de richtlijn, nl. het geval waarin het bestek en de aanvullende stukken of nadere inlichtingen tijdig zijn aangevraagd maar om enigerlei reden niet binnen de gestelde termijnen zijn verstrekt). » Met het oog op een grotere overeenstemming met Richtlijn 2004/18/EG kan de in het antwoord van de gemachtigde gedane suggestie tot aanpassing van de tekst van het ontwerp worden bijgetreden. 3. Op diverse plaatsen in het ontwerp wordt zonder duidelijke of aannemelijke reden afgeweken van de terminologie of de redactie van Richtlijn 2004/18/EG.Bij de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp worden wat dat betreft diverse voorbeelden vermeld.

Uitgangspunt dient te zijn dat in beginsel zo nauw als mogelijk bij de richtlijn wordt aangesloten, tenzij een afwijking hiervan kan worden gebillijkt doordat een term of wijze van redigeren meer ingeburgerd en duidelijker is in de interne rechtsorde en daardoor niet het bereiken van het door de richtlijn vooropgezette resultaat in het gedrang komt. 4. In verschillende bepalingen van het ontwerp worden, veelal met het oog op het aanduiden van bepaalde technische begrippen, afkortingen gebruikt (CPC-classificatie, NUTS-code, CPV-code,... (22)). Ter wille van de duidelijkheid en de toegankelijkheid van de ontworpen regeling worden deze afkortingen beter voluit omschreven bij het eerste gebruik ervan in het ontwerp. In voorkomend geval kunnen die afkortingen worden toegelicht in het verslag aan de Koning.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Opschrift Het opschrift van een normatieve tekst bestaat bij voorkeur niet louter uit trefwoorden. Onder voorbehoud van hetgeen in dit advies wordt opgemerkt met betrekking tot het gebruik van de term « gunning », schrijve men in de Nederlandse tekst van het opschrift : « Koninklijk besluit betreffende de gunning van overheidsopdrachten ».

Aanhef 1. Rekening houdend met hetgeen is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond van het ontwerp dient de aanhef ervan aan te vangen met een nieuw toe te voegen lid, luidend : « Gelet op de Grondwet, artikel 108;». 2. Onmiddellijk na het lid van de aanhef, bedoeld onder 1, dient nog een ander lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar artikel 19, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk dat, zoals reeds vermeld, rechtsgrond biedt voor de artikelen 156 en 157 van het ontwerp.Men redigere dat lid als volgt : « Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 19, § 1, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 9 maart 2005; ». 3. Rekening houdend met de opmerkingen die werden geformuleerd onder 2 van de bespreking van de strekking en de rechtsgrond van het ontwerp dienen, aan het einde van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp zoals het om advies is voorgelegd en dat het derde lid dient te worden, de verwijzingen naar de artikelen van de wet van 15 juni 2006 te worden aangepast.Sommige van de nu vermelde wetsartikelen strekken de ontworpen regeling immers niet tot rechtsgrond en moeten niet worden vermeld; andere wetsartikelen die de ontworpen regeling wel tot rechtsgrond strekken, worden niet vermeld, wat dient te worden verholpen. Waar nodig moeten, per rechtsgrond biedende bepaling, tevens de nog van kracht zijnde wijzigende teksten worden aangegeven. 4. Na de leden van de aanhef waarin wordt gerefereerd aan de bepalingen die het ontwerp tot rechtsgrond strekken, dient te worden verwezen naar de teksten die het ontwerp beoogt te wijzigen.Na het derde lid van de aanhef, met daarin de verwijzing naar de diverse artikelen van de wet van 15 juni 2006, voege men derhalve een nieuw lid in, luidende : « Gelet op het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen; ». 5. Onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt melding gemaakt van het advies van de inspecteur van Financiën voege men het volgende lid in : « Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting d.d. 16 september 2010; ».

Artikel 2 1. In de Nederlandse tekst van artikel 2, § 1, 5°, van het ontwerp, vervange men de woorden « vermoedelijk zijn » door de woorden « worden vermoed ».2. Men redigere artikel 2, § 1, 7°, van het ontwerp als volgt : « gemengde opdracht : de opdracht waarbij de prijzen worden vastgesteld op de verschillende wijzen zoals omschreven onder 4° tot 6°;». 3. Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 2, § 1, 9° en 10°, van het ontwerp schrijve men, zoals in de Franse tekst, « wijze van prijsvaststelling » in plaats van « prijsvaststelling ».4. De omschrijving van het begrip « variante », in artikel 2, § 1, 11°, van het ontwerp, doet de vraag rijzen of louter financiële varianten zijn uitgesloten.Uit de rechtsleer valt af te leiden dat de meningen daaromtrent verdeeld zijn (23). Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid zou het daarom aanbeveling verdienen dat in het verslag aan de Koning op dat punt enige bijkomende toelichting zou worden gegeven. 5. In de omschrijving van het begrip « aanvraag tot deelneming », in artikel 2, § 1, 22°, van het ontwerp, stemmen de woorden « manifestation écrite et expresse », in de Franse tekst, niet overeen met de woorden « schriftelijke wilsuiting », in de Nederlandse tekst. Deze discordantie moet worden weggewerkt. 6. In artikel 2, § 1, 27°, van het ontwerp wordt het begrip « gunning van de opdracht » (Franse tekst : attribution du marché) omschreven. In artikel 2, § 1, 28°, wordt een omschrijving gegeven van het begrip « sluiting van de opdracht » (Franse tekst : conclusion du marché).

De Raad van State, afdeling Wetgeving, wees er in het advies 38.703/1/V van 6 september 2005 over het voorontwerp van wet dat de wet van 15 juni 2006 is geworden (24), reeds op dat de gelijkstelling van de begrippen « gunning van de opdracht », in de Nederlandse tekst, en « attribution du marché », in de Franse tekst, naar Belgisch recht verwarrend werkt. De « toewijzing » van de opdracht (« attribution ») is immers de eenzijdige overheidsbeslissing waarbij de begunstigde wordt aangewezen, terwijl de « gunning » van de opdracht (« passation » of « conclusion du marché ») slaat op de hele operatie, met inbegrip van het sluiten van de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de begunstigde. Men kan ook zeggen dat de « gunning » slaat op de laatste fase, namelijk die waarbij de overeenkomst tot stand wordt gebracht.

In de wet van 15 juni 2006 wordt wel degelijk uitgegaan van de door de Raad van State in zijn advies 38.703/1/V bekritiseerde gelijkstelling van de begrippen « gunning van de opdracht », in de Nederlandse tekst, en « attribution du marché », in de Franse tekst, net zoals dat het geval is in het om advies voorgelegde ontwerp. Niettemin dient te worden vastgesteld dat in de wet van 15 juni 2006 het zo-even geschetste terminologisch uitgangspunt niet steeds consequent wordt gehanteerd, met alle gevolgen die hieruit voortvloeien op het vlak van de duidelijkheid en de consistentie van de betrokken wetsartikelen.

Indien de stellers van het ontwerp opteren voor de ook door de wetgever gehanteerde gelijkstelling tussen de begrippen « gunning van de opdracht », in de Nederlandse tekst, en « attribution du marché », in de Franse tekst, dienen zij erover te waken dat zulks op een consequente manier gebeurt en dat de betrokken begrippen niet op sommige plaatsen in het ontwerp in een andere, ruimere zin worden gebruikt (25), namelijk voor de omschrijving van het geheel van verrichtingen die een overheidsopdracht doen tot stand komen. In dat laatste geval kunnen, zoals in Richtlijn 2004/18/EG, de termen « plaatsing » of « plaatsen » worden gebruikt, welke alsdan vallen te onderscheiden van de begrippen « gunning » en « sluiting van de opdracht », zoals die worden gedefinieerd in respectievelijk artikel 2, § 1, 27° en 28°, van het ontwerp. In dat geval verdient het aanbeveling om in artikel 2, § 1, van het ontwerp ook een omschrijving van het begrip « plaatsing van de opdracht » op te nemen.

De tekst van het ontwerp wordt hoe dan ook best aan een bijkomend onderzoek onderworpen met het oog op een meer consequent gebruik van de voornoemde begrippen. 7. Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 2, § 1, 27°, van het ontwerp vervange men de woorden « aan te duiden » door « aan te wijzen ».Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 20, § 2, eerste lid, van het ontwerp.

Artikel 6 Ter wille van de overeenstemming met het bepaalde in artikel 42, lid 3, van Richtlijn 2004/18/EG schrijve men aan het einde van artikel 6, § 1, 2°, van het ontwerp « bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening kennisneemt van de inhoud ervan ».

Artikel 7 In overeenstemming met de terminologie die wordt gebruikt in artikel 23, lid 3, a), van Richtlijn 2004/18/EG en in artikel 7, § 4, van het ontwerp, vervange men in de Nederlandse tekst van artikel 7, § 2, a), de woorden « technische verwijzingssystemen » door de woorden « technische referentiesystemen ».

Artikel 9 Luidens artikel 9, § 2, eerste lid, van het ontwerp zijn vrije varianten niet toegestaan bij aanbesteding. In artikel 9, § 3, wordt bepaald dat de aanbestedende overheid een vrije variante niet mag weren om de enkele reden dat een opdracht voor diensten daardoor een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd. Uit het verslag aan de Koning valt evenwel af te leiden dat de aanbestedende overheid over diverse mogelijkheden beschikt om de voornoemde variante aan beperkingen te onderwerpen of zelfs uit te sluiten en om naar aanleiding hiervan in een absolute nietigheid te voorzien. Er zou op een meer expliciete wijze van die in het verslag aan de Koning beoogde mogelijkheden moeten worden gewag gemaakt in de tekst van artikel 9 van het ontwerp.

Artikel 15 Wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft, dient de aanbestedende overheid verplicht te opteren voor één van de procedés, vermeld onder a) of b) van artikel 15, tweede lid, van het ontwerp.

Ten einde daarover geen twijfel te laten bestaan, wordt in de inleidende zin van de voornoemde bepaling het woord « kan » dan ook beter vervangen door het woord « zal ». (...) (...) (...) Artikel 20 1. In artikel 20, § 3, tweede lid, van het ontwerp wordt melding gemaakt van « een prijs ».Artikel 110, § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, waarnaar wordt verwezen in het verslag aan de Koning, vermeldt « eenheidsprijzen of totale prijzen ». Vraag is of niet zou moeten worden verduidelijkt dat het begrip « prijs » in artikel 20, § 3, tweede lid, van het ontwerp zowel eenheids- als totale prijzen omvat. Dergelijke verduidelijking zou in het verslag aan de Koning kunnen worden opgenomen. In de Franse tekst schrijve men bovendien « à moins que l'invitation ne prévoie ». 2. In artikel 20, § 3, van het ontwerp, wordt vereist dat een « verantwoording » (in de Franse tekst : justification) wordt gegeven in verband met de samenstelling van de prijs.In artikel 55, lid 1, van Richtlijn 2004/18/EG wordt niet de term « verantwoording », doch wel de term « precisering » gebruikt. Het is niet duidelijk om welke reden in artikel 20, § 3, van het ontwerp, voor een op dat punt afwijkende terminologie wordt geopteerd. Het verdient aanbeveling om in dat verband enige verduidelijking te geven in het verslag aan de Koning. 3. De draagwijdte van de inleidende zin van artikel 20, § 3, vierde lid, van het ontwerp is niet dezelfde in de Nederlandse en de Franse tekst.Waar in de Nederlandse tekst de opsomming van elementen in artikel 20, § 3, vierde lid, immers facultatief lijkt (« kan met name verband houden met »), is dat in de Franse tekst niet het geval (« Les justifications concernent notamment »). Beide teksten dienen met elkaar in overeenstemming te worden gebracht.

Artikel 23 De redactie van de inleidende zin van artikel 23, eerste lid, van het ontwerp, wijkt af van die van artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2004/18/EG. Zo wordt onder meer in de voornoemde bepaling van het ontwerp niet geëxpliciteerd dat het om een bedrag gaat « exclusief btw », zoals wel gebeurt in artikel 9, lid 1, van de richtlijn (26). De tekst van de inleidende zin van artikel 23, eerste lid, van het ontwerp dient beter op de tekst van artikel 9, lid 1, eerste alinea, van de voornoemde richtlijn te worden afgestemd.

Artikel 26 In tegenstelling tot wat het geval is in artikel 9, lid 8, van Richtlijn 2004/18/EG, waarin melding wordt gemaakt van « andere vormen van beloning » en « andere wijzen van bezoldiging », wordt in artikel 26, § 1, tweede lid, van het ontwerp, telkens melding gemaakt van « andere vormen van vergoeding » (in de Franse tekst : autres modes de rémunération). De stellers van het ontwerp geven er kennelijk de voorkeur aan om in een van de betrokken richtlijn afwijkende terminologie te voorzien. Het ware nuttig in het verslag aan de Koning ook op dat punt enige toelichting te verstrekken.

Artikel 40 Het opstellen van een lijst van geselecteerden en het instellen van een kwalificatiesysteem (artikel 40, §§ 2 en 3, van het ontwerp) staan volgens het verslag aan de Koning niet de gunning van een afzonderlijke opdracht via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht in de weg. Ter wille van de duidelijkheid zou zulks best in de tekst van artikel 40 van het ontwerp worden vermeld.

Artikel 44 In de Nederlandse tekst van artikel 44 van het ontwerp worden de woorden « à défaut », die in de Franse tekst voorkomen, niet weergegeven. Deze discordantie moet worden verholpen.

Artikel 46 1. Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 46, § 1, derde lid, van het ontwerp, worden de woorden « par des moyens électroniques », die in de Franse tekst voorkomen, niet weergegeven.Ook deze discordantie moet worden weggewerkt. 2. Duidelijkheidshalve zou ook aan het einde van de Franse tekst van de inleidende zin van artikel 46, § 2, tweede lid, van het ontwerp moeten worden bepaald dat op cumulatieve wijze moet worden voldaan aan de twee in dat lid vermelde voorwaarden.Dit gebeurt nu uitsluitend in de Nederlandse tekst.

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 47, derde lid, en 48, § 1, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 48 Aan het einde van artikel 48, § 2, van het ontwerp wordt bepaald dat de uitnodiging voor een offerte in het betrokken geval kan worden verzonden per telefax of via elektronische middelen. In het verslag aan de Koning wordt met betrekking tot die bepaling vermeld dat de verzending dient te gebeuren « via elektronische middelen overeenkomstig de voorschriften vervat in artikel 47, derde lid », d.w.z. online waarbij - volgens het verslag aan de Koning - het gebruik van de telefax is uitgesloten. Het verslag aan de Koning en de tekst van artikel 48, § 2, van het ontwerp dienen op dat punt beter op elkaar te worden afgestemd.

Artikel 49 In de Franse tekst van artikel 49, tweede lid, 1°, a ), van het ontwerp, dient naar het voorbeeld van de Nederlandse tekst, in het tweede lid, ter wille van de duidelijkheid beter tot uitdrukking te worden gebracht dat erin een vrijstelling van de verplichting, bedoeld in het vorige lid, wordt beschreven.

Artikel 51 1. Aangezien in artikel 51, § 1, eerste lid, 4°, van het ontwerp het gegeven centraal staat dat niemand voor de uiterste datum toegang kan hebben tot de aanvragen, dient de redactie van de Franse tekst, naar het voorbeeld van de Nederlandse tekst, te worden aangepast.Meer in het bijzonder dient de zinsnede « qu'avant la date et l'heure limites fixées » op een andere plaats in de betrokken bepaling te worden ingevoegd. 2. In artikel 51, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, van toepassing zijn op de kandidaten, de inschrijvers en de aanbestedende overheid. In het verslag aan de Koning wordt ook artikel 51, § 1, eerste lid, 4°, van het ontwerp vermeld als hebbende dergelijke algemene toepassing. Deze discordantie moet worden verholpen.

Artikel 54 Artikel 54 van het ontwerp bepaalt dat in de opdrachtdocumenten het gezamenlijk indienen van één enkele offerte door verscheidene geselecteerden kan worden beperkt of verboden. Volgens het verslag aan de Koning strekt deze bepaling ertoe « een voldoende mededinging te garanderen, met name wanneer het aantal geselecteerden beperkt is en bijgevolg het risico bestaat dat laatstgenoemden een offerte zouden indienen binnen één enkele combinatie ». Het verdient aanbeveling om in artikel 54, derde lid, van het ontwerp te expliciteren dat de erin bedoelde beperking of het erin beoogde verbod enkel mogelijk is omwille van het waarborgen van de mededinging.

Artikel 58 1. In artikel 58, 2°, van het ontwerp heeft het begrip « situatie » een dermate algemene connotatie dat ermee ook zou kunnen worden gedoeld op bijvoorbeeld aangelegenheden betreffende de privésfeer van een kandidaat of inschrijver.Het betrokken begrip dient derhalve nader te worden omschreven of te worden vervangen door een ander, meer afgebakend begrip.

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van nog andere bepalingen van het ontwerp, zoals artikel 59, § 1, eerste lid. 2. In de mate artikel 58, 3°, van het ontwerp betrekking heeft op documenten en inlichtingen die reeds met toepassing van de wet van 16 januari 2003 (27) onder de verplichte eenmalige gegevensverzameling vallen, is die bepaling op een te algemene wijze geredigeerd omdat ermee de indruk wordt gewekt dat wordt afgeweken van de voornoemde wettelijke regeling, terwijl dat niet kan.Er kan worden overwogen om in artikel 58, 3°, van het ontwerp, te expliciteren dat documenten en inlichtingen worden bedoeld die niet met toepassing van de wet van 16 januari 2003 kunnen worden verkregen.

Artikel 60 1. Artikel 60, § 1, van het ontwerp specificeert wat reeds in artikel 20 van de wet van 15 juni 2006 wordt bepaald.Teneinde daarover geen onduidelijkheid te laten bestaan, verdient het aanbeveling om ook in de inleidende zin van artikel 60, § 1, eerste lid, van het ontwerp te verwijzen naar de voornoemde wetsbepaling (28). Daarenboven dient in dezelfde inleidende zin, in overeenstemming met artikel 20 van de wet, te worden geschreven « die bij rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan en waarvan de aanbestedende overheid kennis heeft, veroordeeld is voor : ». 2. In artikel 60, § 2, 1° en 2°, van het ontwerp wordt gerefereerd aan de procedure van « gerechtelijk akkoord ».Er dient rekening mee te worden gehouden dat de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen, in een procedure van « gerechtelijke reorganisatie » heeft voorzien en dat derhalve de verwijzing naar het gerechtelijk akkoord niet langer actueel is. 3. Men vervange in artikel 60, § 2, 3°, van het ontwerp de woorden « bij vonnis dat » door de woorden « bij rechterlijke beslissing die ». Artikel 65 Gelet op het bepaalde in artikel 65, § 2, tweede lid, van het ontwerp, kunnen de woorden « over het algemeen », in de inleidende zin van artikel 65, § 1, worden weggelaten.

Artikel 67 In artikel 67, 7°, van het ontwerp is er een discordantie tussen de Nederlandse (« Deze attesten worden afgeleverd en ondertekend ») en de Franse tekst ("Ces attestations sont émises ou contresignées »). Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 69 1. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 69, 4°, van het ontwerp : « aan de hand van een beschrijving van de technische uitrusting, van de door de leverancier getroffen maatregelen om de kwaliteit te waarborgen, en van de door zijn onderneming geboden mogelijkheden op het vlak van studie en onderzoek;« . 2. Aan het einde van artikel 69, 5°, van het ontwerp stemmen de Nederlandse en de Franse tekst niet overeen.In de Nederlandse tekst wordt immers geschreven « om de kwaliteit te waarborgen », terwijl in de Franse tekst wordt vermeld « pour contrôler la qualité ». Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 70, 9°, van het ontwerp.

Artikel 76 Rekening houdend met de opvolging van de Europese Gemeenschap door de Europese Unie, vermelde men in artikel 76 van het ontwerp het « recht van de Europese Unie » in plaats van het « Gemeenschapsrecht ».

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 158 van het ontwerp.

Artikel 81 Indien met de term « connaissances », in de Franse tekst van de inleidende zin van artikel 81, § 2, eerste lid, van het ontwerp, wordt gedoeld op de beroepsmatige kennis (zie de Nederlandse tekst), schrijve men beter « connaissances professionnelles ».

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de inleidende zin van artikel 82, § 2, eerste lid.

Artikel 88 Luidens artikel 88, § 2, tweede lid, van het ontwerp worden offertes die laattijdig bij de voorzitter toekomen, geweigerd of ongeopend behouden, welke ook de oorzaak van de laattijdigheid is. In het verslag aan de Koning wordt verduidelijkt dat die regel ook geldt indien de oorzaak van de laattijdigheid bij de aanbestedende overheid zelf ligt. Het bepaalde in artikel 88, § 2, tweede lid, van het ontwerp mag uiteraard geen afbreuk doen aan de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en verbod van discriminatie. Dat kan nochtans het geval zijn wanneer een door de aanbestedende overheid veroorzaakte onregelmatigheid nadelig is voor één of meer specifieke inschrijvers en niet voor andere inschrijvers. Indien het daarenboven de bedoeling is om de inschrijvers ook de mogelijkheid te ontnemen om overmacht in te roepen, lijkt voor een dergelijke bevoegdheid geen rechtsgrond voorhanden in de wet van 15 juni 2006.

Artikel 94 1. In de hypothese waarin het voor de aanbestedende overheid niet mogelijk is om de fouten volgens eigen bevindingen te verbeteren, kan zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 94, § 1, derde lid, van het ontwerp ofwel beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn, ofwel de offerte als zijnde onregelmatig weren.Uit de ontworpen bepaling valt niet af te leiden op grond van welke criteria de aanbestedende overheid in het betrokken geval voor de ene dan wel voor de andere mogelijkheid kan opteren. Hierover ondervraagd, verklaarde de gemachtigde : « De onderhavige bepaling impliceert dat de aanbestedende overheid de discretionaire bevoegdheid heeft om in functie van de concrete omstandigheden te beslissen een offerte toch te aanvaarden - via de toepassing van de eenheidsprijzen - niettegenstaande de verbetering van materiële of rekenfouten daarin niet mogelijk is, doordat de toelichting van de inschrijver niet aanvaardbaar is of er geen toelichting is gegeven. Inzonderheid zou zij daartoe kunnen beslissen wanneer de fout (de prijs van) een te verwaarlozen post betreft, die hoe dan ook geen impact heeft op de rangschikking en/of de vergelijkbaarheid van de offertes, en waarvan het ongemoeid laten de gelijkheid van de inschrijvers niet in het gedrang brengt. De Dienst overheidsopdrachten meent dat hieromtrent een verduidelijking zou kunnen worden opgenomen in het verslag aan de Koning ».

Het verdient inderdaad aanbeveling om het verslag aan de Koning met een verduidelijking op dat punt aan te vullen. 2. In de Franse tekst van artikel 94, § 4, van het ontwerp, wordt de zinsnede « zonder daarbij de inhoud te wijzigen », die in de Nederlandse tekst voorkomt, niet op adequate wijze weergegeven met de woorden « sans la modifier ».Het verdient aanbeveling om ook in de Franse tekst er uitdrukkelijk melding van te maken dat de beoogde wijziging niet inhoudelijk van aard mag zijn.

Artikel 95 1. In artikel 95, § 2, tweede lid, van het ontwerp dient de verwijzing naar « artikel 81, § 2, tweede streepje » te worden gecorrigeerd, aangezien dergelijke bepaling als zodanig niet voorkomt in het ontwerp.2. In de Nederlandse tekst van artikel 95, § 5, tweede lid, van het ontwerp dient het woord « Daartegenover » uiteraard te worden vervangen door het woord « Daarentegen ». Artikel 96 In de Nederlandse tekst van artikel 96, § 2, van het ontwerp moeten de woorden « of inventaris heeft verbeterd » worden vervangen door de woorden « of inventaris heeft gewijzigd ».

Artikel 98 In artikel 98, § 3, eerste lid, van het ontwerp verwijze men naar « artikel 49, eerste lid, 3° » in plaats van naar « artikel 49, 3° ».

Deze opmerking geldt ten aanzien van nog andere bepalingen van het ontwerp, zoals bijvoorbeeld artikel 99, § 3, eerste lid.

Artikel 99 Naar analogie van de Franse tekst vervange men in de Nederlandse tekst van artikel 99, § 2, eerste lid, van het ontwerp de woorden « volgens hun voordeligheid » door de woorden « volgens hun economische voordeligheid ».

Artikel 100 In artikel 100, derde lid, van het ontwerp stemmen de woorden « is geldig en tijdig gedaan », in de Nederlandse tekst, niet overeen met de woorden « est réputée faite en temps utile », in de Franse tekst.

Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 101 In verband met de keuzemogelijkheid voor de aanbestedende overheid die is vervat in artikel 101, vierde lid, van het ontwerp verduidelijkte de gemachtigde het volgende : « Ook hier (geldt) dat de aanbestedende overheid daarin de discretionaire bevoegdheid heeft om, in functie van de concrete omstandigheden, voor de ene dan wel de andere oplossing te kiezen. De eerste oplossing is met name aangewezen wanneer de prijzen van de eerste en de tweede gerangschikte inschrijver zeer dicht bij elkaar liggen. Wanneer hun prijzen verder uit elkaar liggen, zal het eerder aangewezen zijn te kiezen voor oplossing 2 teneinde op die manier alle inschrijvers opnieuw in concurrentie te brengen ».

Het verdient aanbeveling om ook deze verduidelijking op te nemen in het verslag aan de Koning.

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de keuzemogelijkheid die voor de aanbestedende overheid is vervat in artikel 102, vierde lid.

Artikel 108 Ter wille van de redactionele eenvormigheid van de Nederlandse en de Franse tekst van het ontwerp wordt in de Nederlandse tekst van artikel 108, tweede lid, van het ontwerp beter ook geëxpliciteerd dat de in het eerste lid van die bepaling opgesomde wijzen van sluiting niet gelden voor de opdrachten die worden gesloten met een aanvaarde factuur.

Artikel 111 Uit het verslag aan de Koning valt af te leiden dat de aanbestedende overheid de motieven van haar beslissing dient mee te delen aan de deelnemers waarvan de oplossing niet is gekozen.

Onder voorbehoud van hetgeen hierna wordt vermeld in verband met de toepassing van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, moet worden vastgesteld dat die bedoeling niet correct wordt verwoord in de Nederlandse tekst van de laatste zin van artikel 111, § 2, van het ontwerp, en dat op dat punt beter wordt aangesloten bij de redactie van de Franse tekst.

Afgezien daarvan moet worden opgemerkt dat de verplichting tot mededeling van de betrokken motivering hoe dan ook verplicht is met toepassing van de voornoemde wet van 29 juli 1991 en dat derhalve het hernemen van deze motiveringsplicht in artikel 111, § 2, van het ontwerp, tegelijk overbodig en misleidend is. Het hernemen van dergelijke verplichting in het ontwerp is overbodig omdat die verplichting reeds voortvloeit uit de voornoemde wet.

Het hernemen van dergelijke verplichting in het ontwerp is bovendien misleidend omdat erdoor de verkeerde indruk wordt gewekt dat de formele motiveringsplicht slechts geldt in de mate deze in het ontwerp wordt voorgeschreven. Het verdient dan ook de voorkeur dat in het verslag aan de Koning zou worden geëxpliciteerd dat de betrokken motieven hoe dan ook moeten worden meegedeeld met toepassing van de wet van 29 juli 1991, zonder daarvan ook in de tekst van het ontwerp melding te maken. Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 124, derde lid.

Artikel 124 Indien met de « in mededingingstelling », aan het einde van artikel 124, tweede lid, van het ontwerp wordt gedoeld op de « oproep tot mededinging », waarvan melding wordt gemaakt in artikel 33, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2004/18/EG, wordt ook in het ontwerp beter gebruik gemaakt van het laatstgenoemde begrip (29).

Deze opmerking kan ook worden betrokken op de woorden « in mededinging te stellen », die voorkomen in artikel 136, tweede lid, 1° en 2°, van het ontwerp, en in welk verband kan worden verwezen naar artikel 32, lid 4, tweede alinea, eerste en tweede streepje, van Richtlijn 2004/18/EG, waarin melding wordt gemaakt van het begrip « oproepen tot mededinging ».

Artikel 133 In artikel 133, tweede lid, van het ontwerp wordt uitsluitend het geval van aanbesteding beoogd. In het verslag aan de Koning wordt nochtans het volgende verduidelijkt : « Een onderhandeling over de prijs zou nochtans kunnen worden overwogen na afloop van de veiling wanneer er bij onderhandelingsprocedure meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben ingediend ».

Deze mogelijkheid zou in de tekst van artikel 133 van het ontwerp moeten tot uitdrukking worden gebracht.

Artikel 136 De redactie van artikel 136, tweede lid, van het ontwerp wijkt op diverse punten af van de redactie van artikel 32, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 2004/18/EG. Zo rijst de vraag of in artikel 136, tweede lid, 2°, a), van het ontwerp geen melding dient te worden gemaakt van « de deelnemers die in staat zijn de opdracht uit te voeren » en of onder 2°, b), van hetzelfde lid niet beter wordt geschreven « de ontvangst van de offertes voor elke specifieke opdracht ». Sluit men aan bij de redactie van artikel 32, lid 4, tweede alinea, tweede streepje, c), van de voornoemde richtlijn, dan dient artikel 136, tweede lid, 2°, c), van het ontwerp te luiden : « de offertes worden schriftelijk ingediend en de inhoud ervan moet vertrouwelijk blijven totdat de vastgestelde indieningstermijn is verstreken; ».

In artikel 32, lid 4, tweede alinea, tweede streepje, d), van de richtlijn wordt bepaald dat de gunning dient te gebeuren aan de inschrijver die « de beste inschrijving » heeft ingediend.

In artikel 136, tweede lid, 2°, d), van het ontwerp wordt bepaald dat de opdracht wordt gegund « aan de inschrijver die de, al [naar gelang], laagste of economisch voordeligste specifieke offerte heeft ingediend ».

Het verdient aanbeveling om in het verslag aan de Koning enige verduidelijking te geven omtrent de redenen voor deze afwijkingen van artikel 32, lid 4, van Richtlijn 2004/18/EG. Artikel 143 Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 143, derde lid, van het ontwerp, « de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met... » .

Artikel 145 1. In de inleidende zin van artikel 145 van het ontwerp wordt melding gemaakt van de « concessiedocumenten ».In tegenstelling tot wat geldt voor het begrip « opdrachtdocumenten », dat wordt gedefinieerd in artikel 2, § 1, 8°, van het ontwerp, wordt het begrip « concessiedocumenten » niet omschreven in het ontwerp. Het ware logisch om in artikel 2 alsnog een definitie op te nemen van « concessiedocumenten ». 2. In artikel 145, 4°, a) en b), van het ontwerp worden deels bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de periode na afloop van de concessie, veeleer dan dat het vermeldingen betreft die in de concessiedocumenten moeten voorkomen.Indien dit overeenstemt met de bedoeling van de stellers van het ontwerp, kan met het oog op de interne coherentie worden bepaald dat de tekst van de betrokken regels met betrekking tot de periode na afloop van de concessie in de concessiedocumenten moet worden vermeld (30). 3. In de Nederlandse tekst van artikel 145, 12°, e), van het ontwerp dienen, ter wille van de duidelijkheid, de woorden « door de concessiehouder » te worden toegevoegd.Op die wijze wordt tevens een grotere overeenstemming met de Franse tekst in de hand gewerkt.

Artikel 151 1. Meer in overeenstemming met de redactie van artikel 60, b), van Richtlijn 2004/18/EG schrijve men in artikel 151, eerste lid, van het ontwerp « het percentage van de totale waarde van de werken waarvoor de concessie wordt verleend, dat hij aan derden wil toevertrouwen ».2. Naar analogie van de terminologie in artikel 34 van de wet van 15 juni 2006 schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 151, tweede lid, van het ontwerp, « ondernemingen die met de inschrijver verbonden zijn », en in artikel 151, derde lid, « verbonden ondernemingen ». Artikel 156 Artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, werd vervangen bij het koninklijk besluit van 19 januari 2005. Hiervan dient melding te worden gemaakt in de inleidende zin van artikel 156 van het ontwerp.

Artikel 157 1. In de inleidende zin van artikel 157 van het ontwerp dient melding te worden gemaakt van het koninklijk besluit van 19 januari 2005 dat artikel 30 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 heeft gewijzigd.2. Het huidige artikel 30, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 bepaalt dat de opdrachtgevers van de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen waarop de bepalingen van artikel 29 van het besluit (31) van toepassing zijn, van de toepassing van artikel 30 zijn vrijgesteld.Artikel 157 van het ontwerp strekt ertoe een vierde lid toe te voegen aan het voornoemde artikel 30 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001. Er mede mee rekening houdend dat de bepalingen onder de artikelen 156 en 157 van het ontwerp het geval betreffen waarin de opdrachtgever een aanbestedende overheid is in de zin van artikel 2 van de wet van 15 juni 2006 (32), rijst de vraag hoe het ontworpen artikel 30, vierde lid, zich verhoudt tot het bepaalde in het huidige artikel 30, derde lid, van het koninklijk besluit van 25 januari 2001, waarin van de toepassing van artikel 30 wordt vrijgesteld. De stellers van het ontwerp dienen erover te oordelen of die verhouding noopt tot een aanpassing van het ontworpen artikel 30, vierde lid, dan wel of zij die verhouding in het verslag aan de Koning wensen toe te lichten. 3. Meer in overeenstemming met de Franse tekst, schrijve men in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 30, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 « is zij enkel verplicht om » in plaats van « is zij verplicht om ». Artikel 159 1. In het verslag aan de Koning wordt vermeld dat artikel 159 van het ontwerp « de bepalingen bevat van artikel 138 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 ».Artikel 159 van het ontwerp heeft evenwel een beperktere draagwijdte dan artikel 138 van het voornoemde koninklijk besluit. Artikel 159 van het ontwerp beoogt immers, in tegenstelling tot artikel 138 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, enkel gegevens « met betrekking tot gegunde opdrachten, die onder de toepassing van de wet en dit besluit vallen ». Hierover ondervraagd, verklaarde de gemachtigde : « Het gaat inderdaad om een weloverwogen beperking. Bij de opstelling van het ontwerp is immers geoordeeld dat men inzake de statistische verplichtingen niet verder dient te gaan dan wat de Europese richtlijnen terzake opleggen. Dat dit onder de huidige reglementering anders is, is mede te verklaren doordat voorheen het Nationaal Instituut voor de Statistiek instond voor het inzamelen van de statistische gegevens inzake overheidsopdrachten, en de opdrachten van voornoemd Instituut in dat verband iets ruimer waren opgevat ».

Eveneens nieuw in vergelijking met het bepaalde in artikel 138 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is dat de nadere regels in verband met de mededeling van gegevens worden vastgesteld « in overleg met de gewestelijke overheden ». Dergelijk overleg is niet voorgeschreven in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, noch in enige andere tekst. Er valt niet direct in te zien waarom de stellers van het ontwerp menen dergelijke overlegverplichting in artikel 159 van het ontwerp te moeten inschrijven.

Uit wat voorafgaat volgt dat het verslag aan de Koning best wordt aangepast door erin de verschilpunten aan te geven tussen artikel 159 van het ontwerp en artikel 138 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en tevens de redenen voor die verschillen te verduidelijken. 2. De zinsnede « en met eerbiediging van artikel 11 van de wet » is overbodig in de mate zij een reeds krachtens de wet toepasselijke verplichting of toepasselijk verbod in herinnering brengt.Daarenboven staat het niet aan de Koning om het toepassingsgebied van artikel 11 van de wet uit te breiden, mocht dat al de bedoeling of het geval zijn. De betrokken zinsnede wordt derhalve beter weggelaten.

Artikel 161 De bepalingen van de wet van 15 juni 2006 die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekken, dienen nog in werking te worden gesteld door de Koning. Het spreekt voor zich dat de datum van inwerkingtreding van de betrokken wetsbepalingen uiterlijk dient samen te vallen met de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van het ontwerp die rechtsgrond vinden in de voornoemde wetsbepalingen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. VAN DAMME, kamervoorzitter;

J. BAERT en W. VAN VAERENBERGH, staatsraden;

M. TISON en L. DENYS, assessoren van de afdeling Wetgeving;

Mevr. G. VERBERCKMOES, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. T'KINDT, auditeur. (...) De griffier, G. VERBERCKMOES. De Voorzitter, M. VAN DAMME. _______ Nota's (1) In artikel 19 van het ontwerp wordt niet in een bijzondere regeling voorzien voor de aannemer, de leverancier of de dienstverlener die een beroep doet op onderaannemers, zodat erin geen uitvoering wordt gegeven aan artikel 6, § 1, vierde lid, van de wet van 15 juni 2006 en deze laatste bepaling artikel 19 van het ontwerp niet tot rechtsgrond strekt.(2) Dat is het geval voor de artikelen 44, 45, 54, 59, 64 en 72 van de wet van 15 juni 2006.(3) Dat is het geval voor artikel 74 van de voornoemde wet.(4) Dat is het geval voor artikel 77 van de wet van 15 juni 2006.(5) Dat is het geval voor artikel 79 van de wet van 15 juni 2006.(6) Artikel 75, § 1, eerste lid, van de wet van 15 juni 2006 luidt : « De Koning kan de maatregelen nemen, met inbegrip van de opheffing, aanvulling, wijziging of vervanging van wetsbepalingen, die nodig zijn om de omzetting te verzekeren van de verplichte bepalingen die voortvloeien uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de internationale akten die genomen werden krachtens dit verdrag en die de overheidsopdrachten en de opdrachten voor werken, leveringen en diensten betreffen bedoeld in deze wet ».Deze wetsbepaling kan worden geacht rechtsgrond te bieden voor de artikelen 1, 9, 11, 13, 20, 158 en 159 van het ontwerp. (7) Artikel 75, § 2, van de wet van 15 juni 2006 bepaalt : « De Koning kan de Eerste Minister belasten met de aanpassing van bepaalde bedragen die in de uitvoeringsmaatregelen voorkomen in functie van de herzieningen voorzien in de Europese richtlijnen en die de waarde aangeven van de drempels waarvan sprake in deze richtlijnen ».Deze wetsbepaling biedt rechtsgrond voor artikel 31, laatste lid, van het ontwerp. (8) Zie de artikelen 5, 10, 12, 14 tot 18, 21, 22 en 160 van het ontwerp.(9) In artikel 19, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 wordt de Koning opgedragen om diverse voorwaarden, gevallen, verplichtingen en nadere regels te bepalen op het vlak van de veiligheid en gezondheid van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.(10) Voetnoot 1 uit het geciteerde advies : Zie bijvoorbeeld artikel 13bis van de vennootschapswet [thans : artikel 60 van het Wetboek van Vennootschappen].In de mate dat de natuurlijke persoon in naam van een vennootschap in oprichting en vooraleer deze rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, in enigerlei hoedanigheid een inschrijving heeft genomen, is, tenzij anders is overeengekomen, de hier bedoelde natuurlijke persoon persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk indien de vennootschap die verbintenis niet heeft opgenomen binnen de twee maanden na haar oprichting of indien de vennootschap niet tot stand is gekomen binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis. (11) Voetnoot 2 uit het geciteerde advies : Luidens artikel 1202 B.W. wordt hoofdelijkheid niet vermoed. Zij moet uitdrukkelijk bedongen zijn of bestaan « van rechtswege krachtens een bepaling van de wet ».

Met de woorden « krachtens een bepaling van de wet » wordt niet enkel het geval bedoeld waarin de hoofdelijkheid bij de wet zelf is opgelegd, maar ook het geval waarin zij bepaald wordt bij een besluit of reglement genomen overeenkomstig de wet (« en conformité de la loi » : Cass., 7 mei 1942, Pas., 1942, I, 117 en DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil, III, p. 316, nr. 321, noot 1). (12) Voetnoot 3 uit het geciteerde advies : Cass.3 april 1952, Pas. 1952, I, 498. (13) De artikelen 20, eerste lid, en 23 van de wet van 15 juni 2006, waaraan door de gemachtigde wordt gerefereerd, bevatten geen of geen voldoende specifieke bevoegdheidsopdracht die de Koning zou toelaten om de beoogde rechtsopvolging of hoofdelijke verbintenis te regelen.(14) Die herziening kan dan tevens te baat worden genomen om de tekst van het verslag aan de Koning en die van het ontwerp beter op elkaar af te stemmen.Zo wordt in artikel 104, § 1, tweede lid, van het ontwerp melding gemaakt van de voorwaarde dat « de goed te keuren uitgave het bedrag bedoeld in artikel 103, § 1, 4° niet bereikt », welk bedrag overeenstemt met 7.500 euro, terwijl in het verslag aan de Koning bij de bespreking van artikel 104 van het ontwerp wordt verduidelijkt dat het in artikel 104, § 1, tweede lid, gaat om opdrachten « waarvan de goed te keuren uitgave lager is dan 10.000 euro ». (15) Artikel 28 van de wet van 15 juni 2006, dat in beginsel rechtsgrond biedt voor artikel 117 van het ontwerp, bevat evenmin een bepaling waaruit de Koning dergelijke bevoegdheid zou putten.(16) Zie onder meer het koninklijk besluit van 29 september 2009 tot wijziging van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en van sommige koninklijke besluiten tot uitvoering van deze wet.(17) Wet van 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten.(18) Zo zal artikel 10 van Richtlijn 2004/18/EG, gelezen in samenhang met Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsbeleid, nog door een afzonderlijke wet worden omgezet.De omzetting van de artikelen 41 en 43 van Richtlijn 2004/18/EG zal, in het kader van een nieuwe omzetting van de richtlijnen betreffende de rechtsbescherming (zie titel IIbis van de wet van 24 december 1993), eveneens door middel van een afzonderlijke wet en een uitvoeringsbesluit gebeuren. (19) Deels als gevolg van die versnippering en deels als gevolg van een bewuste keuze van de interne regelgever is het verband tussen de systematiek van het interne recht en de systematiek van Richtlijn 2004/18/EG niet steeds even duidelijk.(20) Een dergelijke concordantietabel werd door de gemachtigde aan de Raad van State meegedeeld.(21) In de laatste zin van artikel 29, lid 4, van Richtlijn 2004/18/EG wordt bepaald dat de mogelijkheid om de procedure in opeenvolgende fasen te laten verlopen, wordt vermeld in de aankondiging van de opdracht of in het beschrijvend document.(22) Zie onder meer de artikelen 31 en 39 van het ontwerp.(23) Zie in dat verband L.SCHELLEKENS, « De vaststelling van de voorwaarden voor de gunning van de opdracht », in D. D'HOOGHE (ed.), De gunning van overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 2009, nr. 817. (24) Parl.St. Kamer, DOC 51 2237/001, 132-147. (25) Zoals dat thans het geval is in het opschrift van het ontwerp, in hoofdstuk 10, afdeling 5, en in diverse bepalingen waarin « gunning » of « gunnen » worden gebruikt als synoniem voor respectievelijk « passation » of « passer », in de Franse tekst (zie bijvoorbeeld artikel 160, eerste lid, van het ontwerp).(26) Het bepaalde in artikel 2, § 2, van het ontwerp, kan hiervoor geen verklaring, noch verantwoording bieden.(27) Wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.(28) Dergelijke verwijzing komt ook voor in artikel 60, § 1, derde lid, van het ontwerp.(29) In dat geval dient de redactie van andere bepalingen van het ontwerp, zoals onder meer artikel 125, eerste lid, waarin wordt verwezen naar de « in mededingingstelling overeenkomstig artikel 126 », eveneens te worden aangepast.(30) Vergelijk met artikel 28, tweede lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken.(31) Artikel 156 van het ontwerp beoogt artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 te wijzigen.(32) In het ontworpen artikel 30, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 dient op correcte wijze te worden gerefereerd aan de betrokken wet. 15 JULI 2011. - Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 19, § 1, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004 en 9 maart 2005;

Gelet op de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2007 en het koninklijk besluit van 19 december 2010, de artikelen 10, 12, 13, 19, 20, 23, 26, 27, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 39, 41 en 75, § 1, eerste lid, en § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen;

Gelet op de adviezen van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 11 januari 2010 en 7 februari 2011;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 januari 2010 en 28 februari 2011;

Gelet op de akkoordbevindingen van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 16 september 2010 en 11 mei 2011;

Gelet op de adviezen 48.803/1 en 46.698/1 van de Raad van State, gegeven op 2 december 2010 respectievelijk 26 mei 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit voorziet onder meer in de omzetting van sommige bepalingen van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten. Afdeling 2. - Definities en toepassing belasting over de toegevoegde

waarde

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006;2° opdracht : de overheidsopdracht en elke overeenkomst, raamovereenkomst en ontwerpenwedstrijd omschreven in artikel 3 van de wet;3° vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking : de onderhandelingsprocedure met bekendmaking waarvoor elke belangstellende aannemer, leverancier of dienstverlener een offerte mag indienen.Deze vorm van onderhandelingsprocedure mag uitsluitend worden aangewend voor de opdrachten die de drempels vermeld in artikel 32 niet bereiken, onverminderd de beperking vermeld in artikel 105, § 2, 1°; 4° opdracht tegen globale prijs : de opdracht waarbij een forfaitaire prijs het geheel van de prestaties van de opdracht of van elke post dekt;5° opdracht tegen prijslijst : de opdracht waarbij de eenheidsprijzen voor de verschillende posten forfaitair zijn en de hoeveelheden, voor zover er hoeveelheden voor de posten worden bepaald, vermoedelijk zijn of worden uitgedrukt binnen een vork.De posten worden verrekend op basis van de werkelijk bestelde en gepresteerde hoeveelheden; 6° opdracht tegen terugbetaling : de opdracht waarbij de prijs van de uitgevoerde prestaties wordt vastgesteld na onderzoek van de gevorderde prijzen op basis van wat de opdrachtdocumenten bepalen over de kostenbestanddelen die mogen worden aangerekend, de berekeningswijze van de kosten en de omvang van de daarop toe te passen verhogingen;7° gemengde opdracht : de opdracht waarbij de prijsvaststelling gebeurt volgens meerdere soorten bedoeld in 4° tot 6°;8° samenvattende opmeting : het opdrachtdocument waarin de prestaties van een opdracht voor werken over verschillende posten worden gefractioneerd en waarbij voor iedere post de hoeveelheid of de wijze van prijsvaststelling wordt vermeld;9° inventaris : het opdrachtdocument waarin de prestaties van een opdracht voor leveringen of diensten over verschillende posten worden gefractioneerd en waarbij voor iedere post de hoeveelheid of de wijze van prijsvaststelling wordt vermeld;10° variante : een alternatieve conceptie- of uitvoeringswijze die hetzij op vraag van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver wordt ingediend;11° optie : een bijkomend element dat niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, dat hetzij op vraag van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver wordt ingediend;12° technische specificaties : a) in geval van een opdracht voor werken : alle technische voorschriften, met name die welke zijn opgenomen in de opdrachtdocumenten, die een omschrijving geven van de vereiste kenmerken van een werk, een materiaal, een product of een levering en aan de hand waarvan op objectieve wijze een werk, een materiaal, een product of een levering zodanig kan worden omschreven dat dit beantwoordt aan het gebruik waarvoor het door de aanbestedende overheid is bestemd.Tot deze kenmerken behoren ook het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat voldoet voor alle gebruik met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de conformiteitsbeoordeling, gebruiksgeschiktheid, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van kwaliteitswaarborgingsprocedures, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering en productieprocessen en -methoden. Zij omvatten eveneens de voorschriften voor het ontwerpen en het berekenen van het werk, de voorwaarden voor proefnemingen, controle en oplevering van de werken, alsmede de bouwtechnieken of bouwwijzen en alle andere technische voorwaarden die de aanbestedende overheid bij algemene dan wel bijzondere maatregel kan voorschrijven met betrekking tot de voltooide werken en tot de materialen of bestanddelen waaruit deze werken zijn samengesteld; b) in geval van een opdracht voor leveringen of diensten : een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product of dienst, zoals het niveau van kwaliteit, het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat voldoet voor alle gebruik met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de conformiteitsbeoordeling, gebruiksgeschiktheid, gebruik, veiligheid of afmetingen van het product, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake handelsbenaming, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering, gebruiksaanwijzingen, productieprocessen en -methoden, en de procedures voor de conformiteitsbeoordeling;13° norm : een technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling voor herhaalde of voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is en die tot een van de volgende categorieën behoort : a) internationale norm : een norm die door een internationale normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;b) Europese norm : een norm die door een Europese normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;c) nationale norm : een norm die door een nationale normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;14° Europese technische goedkeuring : een gunstige technische beoordeling gesteund op de bevinding dat aan de essentiële eisen wordt voldaan waarbij een product, gezien zijn intrinsieke eigenschappen en de voor de toepassing en het gebruik ervan vastgestelde voorwaarden, geschikt wordt verklaard voor het gebruik voor bouwdoeleinden.De Europese technische goedkeuring wordt verleend door een daartoe door de lidstaat erkende instelling; 15° gemeenschappelijke technische specificaties : technische specificaties die zijn opgesteld volgens een door de lidstaten erkende procedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt;16° technisch referentiekader : ieder ander product dan de officiële normen, dat door de Europese normalisatie-instellingen is opgesteld volgens procedures die aan de ontwikkeling van de marktbehoeften zijn aangepast. § 2. Elk bedrag vermeld in dit besluit is een bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde. Afdeling 3. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit besluit is uitsluitend toepasselijk op de opdrachten die onder het toepassingsgebied van titel II van de wet vallen.

Art. 4.§ 1. Een niet-limitatieve lijst van publiekrechtelijke instellingen in de zin van artikel 2, 1°, c, van de wet en van de personen bedoeld in artikel 2, 1°, d, van de wet, vormt de bijlage 1 van dit besluit. § 2. De privaatrechtelijke personen bedoeld in artikel 13 van de wet, zijn onderworpen aan de bepalingen van titel I en titel II, hoofdstukken I tot IV, van de wet en aan de bepalingen van dit besluit, voor hun opdrachten die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen : 1° het geraamde opdrachtbedrag bereikt de toepasselijke drempel vermeld in artikel 32;2° de opdracht wordt voor meer dan vijftig percent rechtstreeks gesubsidieerd door een aanbestedende overheid als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet;3° de opdracht betreft : a) hetzij werken van civieltechnische aard, zoals vermeld in bijlage I van de wet of bouwwerken voor ziekenhuizen, inrichtingen voor sportbeoefening, recreatie en vrijetijdsbesteding, school- en universiteitsgebouwen en gebouwen met een administratieve bestemming;b) hetzij diensten die met de in a) vermelde werken of bouwwerken zijn verbonden. Deze bepaling doet geen afbreuk aan elke bepaling van een wet, een decreet, een ordonnantie, een besluit of een beslissing die de naleving van de bepalingen van de wet en van dit besluit zou opleggen. Afdeling 4. - Marktverkenning

Art. 5.De aanbestedende overheid mag vóór het aanvatten van een gunningsprocedure de markt verkennen met het oog op het opstellen van de opdrachtdocumenten en -specificaties, op voorwaarde dat die marktverkenning niet tot een verhindering of een vertekening van de mededinging leidt. Afdeling 5. - Communicatiemiddelen

Art. 6.§ 1. Ongeacht of elektronische middelen worden gebruikt of niet, vindt de mededeling, uitwisseling en opslag van informatie op zodanige wijze plaats dat : 1° de integriteit van de gegevens wordt gewaarborgd;2° de vertrouwelijkheid van de aanvragen tot deelneming en van de offertes wordt gewaarborgd, en dat de aanbestedende overheid pas bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening kennisneemt van de inhoud ervan. § 2. Elk schriftelijk stuk dat met elektronische middelen werd opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, kan in een veiligheidsarchief worden opgenomen. Indien het stuk geen aanvraag tot deelneming of offerte betreft, kan het, voor zover dit technisch noodzakelijk is, als niet ontvangen worden beschouwd. In dit geval wordt de afzender daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht. § 3. De aanbestedende overheid kan het gebruik van elektronische middelen toestaan voor het uitwisselen, in de loop van de procedure, van schriftelijke stukken, andere dan aanvragen tot deelneming en offertes. De kandidaat of de inschrijver kunnen dit gebruik eveneens toestaan.

Ingeval van toepassing van het eerste lid kan, wanneer een bepaling van dit besluit voorschrijft dat een verzending plaatsvindt of wordt bevestigd per aangetekende brief, dit zowel met een fysieke aangetekende zending als met een elektronische aangetekende zending gebeuren. Afdeling 6. - Technische specificaties en normen

Art. 7.§ 1. De aanbestedende overheid neemt de technische specificaties op in de opdrachtdocumenten. Waar mogelijk worden in deze technische specificaties toegankelijkheidscriteria in overweging genomen teneinde rekening te houden met de behoeften van alle gebruikers, inbegrepen de personen met een handicap. § 2. Onverminderd de verplichte nationale technische voorschriften, voor zover verenigbaar met het Europees recht, worden de technische specificaties als volgt aangegeven : a) hetzij door verwijzing naar de technische specificaties en, in volgorde van voorkeur, naar de nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, de Europese technische goedkeuringen, de gemeenschappelijke technische specificaties, internationale normen, andere door de Europese normalisatie-instellingen opgestelde technische referentiesystemen, of, bij ontstentenis daarvan, de nationale normen, de nationale technische goedkeuringen dan wel de nationale technische specificaties inzake het ontwerpen, het berekenen en het uitvoeren van werken en het gebruik van producten.Iedere verwijzing gaat vergezeld van de woorden « of gelijkwaardig »; b) hetzij in termen van prestatie-eisen of functionele eisen;deze kunnen milieukenmerken omvatten. Zij moeten echter zo nauwkeurig zijn dat de inschrijvers in staat zijn het voorwerp van de opdracht te bepalen en de aanbestedende overheid in staat is de opdracht te gunnen; c) hetzij in de onder b) bedoelde termen van prestatie-eisen of functionele eisen, waarbij onder vermoeden van overeenstemming met deze prestatie-eisen of functionele eisen wordt verwezen naar de onder a) bedoelde specificaties;d) hetzij door verwijzing naar de onder a) bedoelde specificaties voor bepaalde kenmerken, en naar de onder b) bedoelde prestatie-eisen of functionele eisen voor andere kenmerken. § 3. Wanneer de aanbestedende overheid gebruik maakt van de mogelijkheid te verwijzen naar de in § 2, a), bedoelde specificaties, kan ze echter geen offerte weren met als reden dat de aangeboden producten en diensten niet beantwoorden aan de specificaties waarnaar zij heeft verwezen, indien de inschrijver, tot voldoening van de aanbestedende overheid, in zijn offerte met elk passend middel aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze voldoen aan de eisen van de technische specificaties.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie. § 4. Wanneer de aanbestedende overheid gebruik maakt van de in § 2 geboden mogelijkheid prestatie-eisen of functionele eisen te stellen, mag ze geen aanbod van werken, producten of diensten afwijzen die beantwoorden aan een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, aan een Europese technische goedkeuring, aan een gemeenschappelijke technische specificatie, aan een internationale norm, of aan een door een Europese normalisatie-instelling opgesteld technisch referentiesysteem, wanneer deze specificaties betrekking hebben op de prestaties of functionele eisen die ze heeft voorgeschreven.

De inschrijver toont, tot voldoening van de aanbestedende overheid, in zijn offerte met elk passend middel aan dat de aan de norm beantwoordende werken, producten of diensten aan de prestatie-eisen of functionele eisen van de aanbestedende overheid voldoen.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie. § 5. Een aanbestedende overheid die milieukenmerken voorschrijft door verwijzing naar prestatie-eisen of functionele eisen, zoals bepaald in § 2, b), kan gebruik maken van de gedetailleerde specificaties of, zo nodig, van gedeelten daarvan, zoals vastgesteld in Europese, (pluri)nationale milieukeuren of in een andere milieukeur, voor zover : a) deze geschikt zijn voor de omschrijving van de kenmerken van de leveringen of diensten waarop de opdracht betrekking heeft;b) de vereisten voor de keur zijn ontwikkeld op grond van wetenschappelijke gegevens;c) de milieukeuren aangenomen zijn via een proces waaraan alle betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties hebben kunnen deelnemen;d) de milieukeuren toegankelijk zijn voor alle betrokken partijen. De aanbestedende overheid kan aangeven dat de van een milieukeur voorziene producten of diensten worden geacht te voldoen aan de technische specificaties van het bestek; ze dient elk ander passend bewijsmiddel te aanvaarden, zoals een technisch dossier van de fabrikant of een testverslag van een erkende organisatie. § 6. « Erkende organisaties » in de zin van dit artikel zijn testlaboratoria, ijklaboratoria en inspectie- en certificatieorganisaties die voldoen aan de toepasselijke Europese normen.

De aanbestedende overheid aanvaardt certificaten van in andere lidstaten erkende organisaties.

Art. 8.§ 1. De technische specificaties bieden de inschrijvers gelijke toegang en mogen niet tot gevolg hebben dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de mededinging worden gecreëerd. § 2. In de technische specificaties mag geen melding worden gemaakt van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een bijzondere werkwijze, noch mogen deze een verwijzing bevatten naar een merk, een octrooi of een type, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of geëlimineerd.

Deze vermelding of verwijzing is bij wijze van uitzondering alleen toegestaan : 1° wanneer het niet mogelijk is door middel van voldoende nauwkeurige en voor alle betrokkenen volstrekt begrijpelijke specificaties een beschrijving van het voorwerp van de opdracht te geven door toepassing van artikel 7, §§ 2 en 3.Deze vermelding of verwijzing moet vergezeld gaan van de woorden « of gelijkwaardig », of 2° indien dit door het voorwerp van de opdracht is gerechtvaardigd. Afdeling 7. - Varianten, opties en percelen

Art. 9.§ 1. Er bestaan drie soorten varianten : 1° verplichte variante : in dit geval omschrijft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten het voorwerp, de aard en de draagwijdte van een basisontwerp en één of meer varianten en zijn de inschrijvers verplicht om zowel voor het basisontwerp als voor elke variante een offerte in te dienen;2° facultatieve variante : in dit geval omschrijft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten het voorwerp, de aard en de draagwijdte van meerdere varianten, waarvan ze er één als basisoplossing kan aanduiden.De inschrijvers kunnen voor één of meerdere varianten een offerte indienen. De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten verplichten om voor de basisoplossing een offerte in te dienen; 3° vrije variante : deze kan vrijelijk door de inschrijvers worden ingediend.Voor de opdrachten waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, vermeldt de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of ze de indiening ervan toestaat en, zo ja, in de opdrachtdocumenten de minimale vereisten waaraan ze moet beantwoorden. § 2. Verplichte of facultatieve varianten kunnen bij alle gunningsprocedures worden aangewend. Vrije varianten zijn niet toegestaan bij aanbesteding.

De opdrachtdocumenten preciseren of de varianten worden ingediend met een afzonderlijke offerte of in een afzonderlijk gedeelte van de offerte. § 3. De aanbestedende overheid mag een vrije variante niet weren om de enkele reden dat een opdracht voor diensten daardoor een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd.

Art. 10.§ 1. Er bestaan twee soorten opties : 1° verplichte optie : in dit geval omschrijft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten het voorwerp, de aard en de draagwijdte van de optie en zijn de inschrijvers verplicht om voor deze optie een bod te doen;2° vrije optie : deze kan vrijelijk door de inschrijvers worden ingediend. § 2. Het bod voor de opties wordt in een afzonderlijk gedeelte van de offerte vermeld.

Bij aanbesteding mogen de inschrijvers aan de vrije opties geen meerprijs of een andere tegenprestatie verbinden. § 3. De aanbestedende overheid is nooit verplicht om een optie te bestellen, noch bij de sluiting, noch tijdens de uitvoering van de opdracht.

Art. 11.Wanneer in percelen wordt voorzien, bepalen de opdrachtdocumenten de aard en het voorwerp, de verdeling en de kenmerken ervan.

De gunningswijze kan verschillen per perceel. Afdeling 8. - Onderaanneming

Art. 12.De opdrachtdocumenten kunnen de inschrijver verzoeken om in zijn offerte te vermelden welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt. Deze vermelding laat de aansprakelijkheid van de inschrijver onverlet.

Wanneer de procedure een eerste fase met de indiening van aanvragen tot deelneming omvat, neemt de inschrijver in zijn offerte steeds de vermelding van het eerste lid op voor de onderaannemers en de andere entiteiten als bedoeld in artikel 74 waarvan de draagkracht bepalend is geweest voor zijn selectie. Afdeling 9. - Prijsvaststelling, prijsbestanddelen en prijsherziening

Art. 13.§ 1. Behoudens bijzondere bepaling in dit besluit kiest de aanbestedende overheid inzake de prijs van de opdracht voor één van de prijsvaststellingen vermeld in artikel 2, 4° tot 7°.

In de gevallen waarin artikel 6, § 2, van de wet de plaatsing van de opdracht zonder forfaitaire prijsvaststelling toestaat, wordt de opdracht gegund : 1° hetzij tegen terugbetaling;2° hetzij eerst tegen voorlopige prijzen en vervolgens tegen forfaitaire prijzen, zodra de voorwaarden van de opdracht goed gekend zijn;3° hetzij deels tegen terugbetaling, deels tegen forfaitaire prijzen. § 2. Bij een opdracht tegen globale prijs, wordt de inschrijver geacht zijn offertebedrag te hebben vastgesteld volgens zijn eigen bewerkingen, berekeningen en ramingen, rekening houdend met de inhoud en de omvang van de opdracht. Hetzelfde geldt voor de forfaitaire posten van de gemengde opdracht.

Art. 14.De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten vermelden bij welke instanties de inschrijvers de ter zake dienende informatie kunnen verkrijgen over de verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeids-voorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd en die tijdens de uitvoering van de opdracht op die prestaties van toepassing zijn.

Wanneer de aanbestedende overheid de in het eerste lid bedoelde vermelding opneemt, dienen de inschrijvers in hun offerte te verklaren dat zij bij het opstellen ervan rekening hebben gehouden met de verplichtingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd.

Het tweede lid geldt onverminderd de toepassing van artikel 21, § 3.

Art. 15.De eenheidsprijzen en de globale prijzen voor iedere post van de samenvattende opmeting of van de inventaris worden opgegeven met inachtneming van de betrekkelijke waarde van die posten ten opzichte van het totale offertebedrag. Al de algemene en financiële kosten alsmede de winst worden, in verhouding tot hun belangrijkheid, verdeeld over de onderscheiden posten.

Art. 16.Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht alle heffingen welke de opdracht belasten, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde.

Wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft, schrijft de aanbestedende overheid voor : a) hetzij dat zij in een afzonderlijke post van de samenvattende opmeting of van de inventaris wordt vermeld om bij de prijs van de offerte te worden gevoegd.Indien de inschrijver verzuimt deze post in te vullen, wordt de geboden prijs door de aanbestedende overheid met deze belasting verhoogd; b) hetzij dat de inschrijver verplicht is in de offerte de aanslagvoet van de belasting over de toegevoegde waarde te vermelden.Indien verschillende aanslagvoeten toepasselijk zijn, dient de inschrijver voor elke aanslagvoet de desbetreffende posten van de samenvattende opmeting of van de inventaris op te geven.

Art. 17.§ 1. Indien de aanbestedende overheid zelf een volledige beschrijving van het geheel of een deel van de opdracht geeft, zijn de aankoopprijs en de verschuldigde vergoedingen voor de gebruikslicenties van de bestaande intellectuele eigendomsrechten die nodig zijn voor de uitvoering van de opdracht en door de aanbestedende overheid kenbaar worden gemaakt, inbegrepen in de eenheidsprijzen of de globale prijzen van de opdracht.

Indien de aanbestedende overheid geen melding maakt van het bestaan van een intellectueel eigendomsrecht of van een gebruikslicentie, vallen de aankoopprijs en de vergoedingen te haren laste. In dat geval is ze ook aansprakelijk voor eventuele schadevergoedingen gevorderd door de titularis van het intellectuele eigendomsrecht of de licentiehouder. § 2. Wanneer de opdrachtdocumenten de inschrijvers verplichten om zelf de beschrijving van het geheel of een deel van de opdrachtprestaties te geven, zijn de vergoedingen verschuldigd aan de inschrijvers voor het gebruik, in dit kader, van een intellectueel eigendomsrecht waarvan ze titularis zijn of waarvoor ze van een derde een gebruikslicentie moeten verkrijgen voor het geheel of een deel van die prestaties, inbegrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht. In voorkomend geval vermelden zij in hun offerte het nummer en de datum van de registratie van de eventuele gebruikslicentie. In geen geval zijn zij gerechtigd om van de aanbestedende overheid schadevergoeding te eisen op grond van de schending van de intellectuele eigendomsrechten in kwestie.

Art. 18.De keurings- en opleveringskosten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten de wijze bepalen waarop deze kosten zullen worden berekend.

De keurings- en opleveringskosten omvatten onder meer de reis- en verblijfskosten en de vergoeding van het met de keuring of oplevering belaste personeel.

Art. 19.§ 1. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht voor werken, alle kosten, maatregelen en lasten die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht, met name : 1° in voorkomend geval, de maatregelen opgelegd door de regelgeving inzake veiligheid en gezondheid van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° alle werken en leveringen die nodig zijn om de grondafkalvingen en andere beschadigingen te voorkomen en eventueel te verhelpen zoals stempelingen, beschoeiingen en bemalingen;3° het ongeschonden bewaren en het eventueel verplaatsen en terugplaatsen van kabels en leidingen waarop bij grond-, graaf- of baggerwerken kan worden gestuit, voor zover de wettelijke last hiervoor niet op de eigenaars van die kabels en leidingen rust;4° het verwijderen binnen de grenzen van de grond-, graaf- of baggerwerken die eventueel noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het werk : a) van grond, slijk en kiezel, stenen, breukstenen, allerlei gesteente, overblijfselen van metselwerk, zoden, beplantingen, struiken, stronken, wortels, kreupelhout, puin en afval;b) van ieder rotsblok, ongeacht zijn volume, wanneer de opdrachtdocumenten vermelden dat de grond-, graaf-, of baggerwerken worden uitgevoerd in rotsachtig terrein en, bij gebrek aan deze vermelding, van ieder uit één stuk bestaand rotsblok, metselwerk of betonblok waarvan het volume een halve kubieke meter niet overschrijdt;5° het vervoeren en wegbrengen van graafspecie hetzij buiten het domein van de aanbestedende overheid, hetzij naar de plaatsen voor hergebruik binnen de grenzen van de bouwplaatsen, hetzij naar de stortplaatsen waarin de opdrachtdocumenten voorzien;6° alle algemene, bijkomende en onderhoudskosten gedurende de uitvoerings- en waarborgtermijn. Zijn eveneens inbegrepen in de opdracht, alle werkzaamheden die uit hun aard afhangen van of samenhangen met deze die in de opdrachtdocumenten zijn beschreven. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht voor leveringen, alle kosten, metingen en prestaties die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht, met name : 1° de verpakkingen, behalve wanneer ze eigendom blijven van de inschrijver en het laden, de overslag, het overladen, het vervoer, de verzekering en het inklaren;2° het lossen, uitpakken en stapelen op de plaats van levering, op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten de juiste plaats van levering en de toegangsmogelijkheden vermelden;3° de documentatie die met de levering verband houdt;4° het monteren en het bedrijfsklaar maken;5° de voor het gebruik noodzakelijke vorming. § 3. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht voor diensten, alle kosten, metingen en prestaties die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht, met name : 1° de administratie en het secretariaat;2° de verplaatsing, het vervoer en de verzekering;3° de documentatie die met de diensten verband houdt;4° de levering van documenten of stukken die inherent zijn aan de uitvoering;5° de verpakkingen;6° de voor het gebruik noodzakelijke vorming;7° in voorkomend geval, de maatregelen die door de wetgeving inzake de veiligheid en de gezondheid van de werknemers worden opgelegd voor de uitvoering van hun werk.

Art. 20.§ 1. Met toepassing van artikel 6, § 1, tweede en derde lid, van de wet voorzien de opdrachtdocumenten in een prijsherziening op grond van de prijsevolutie van de volgende hoofdcomponenten : 1° de uurlonen van het personeel en de sociale lasten;2° in functie van de aard van de opdracht, één of meer relevante elementen zoals materiaalprijzen, grondstofprijzen, wisselkoersen of andere. De prijsherziening steunt op objectieve en controleerbare parameters en maakt gebruik van passende wegingscoëfficiënten en weerspiegelt aldus de werkelijke kostprijsstructuur. In geval van moeilijkheden om een dergelijke prijsherzieningsformule samen te stellen, kan de aanbestedende overheid de gezondheidsindex, de index van consumptieprijzen of een andere passende index hanteren.

De prijsherziening kan een vaste, niet-herzienbare factor bevatten, die de aanbestedende overheid bepaalt in functie van de specificiteiten van de opdracht.

In behoorlijk verantwoorde gevallen kan de aanbestedende overheid afwijken van de bepalingen van deze paragraaf. § 2. Een prijsherziening is niet verplicht voor de opdrachten beneden een geraamd bedrag van 120.000 euro of wanneer de initiële uitvoeringstermijn minder dan honderdentwintig werkdagen of hondertachtig kalenderdagen beslaat. Afdeling 10. - Prijsonderzoek

Art. 21.§ 1. De aanbestedende overheid onderwerpt de ingediende offertes aan een prijsonderzoek. Op haar verzoek verstrekken de inschrijvers tijdens de procedure alle nodige inlichtingen om dit onderzoek mogelijk te maken. § 2. Wanneer de opdrachtdocumenten dat bepalen, kan de aanbestedende overheid personen aanwijzen voor het uitvoeren van alle verificaties van de boekhoudkundige stukken en alle onderzoeken ter plaatse, teneinde de juistheid na te gaan van de gegevens die in het raam van het prijsonderzoek zijn verstrekt.

De aanbestedende overheid mag de bij toepassing van dit artikel ingewonnen inlichtingen niet voor andere doeleinden gebruiken dan voor het prijsonderzoek. § 3. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is deze paragraaf niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure.

Als de aanbestedende overheid bij het prijsonderzoek vaststelt dat in een offerte een prijs wordt geboden die abnormaal laag of abnormaal hoog lijkt in verhouding tot de te uit te voeren prestaties en alvorens die offerte om die reden te weren, verzoekt ze de inschrijver in kwestie per aangetekende brief om de nodige schriftelijke verantwoording over de samenstelling van de prijs in kwestie te verstrekken binnen een termijn van twaalf kalenderdagen, tenzij de uitnodiging een langere termijn bepaalt.

De inschrijver draagt de bewijslast van de verzending van de verantwoording.

De verantwoording houdt met name verband met : 1° de doelmatigheid van het bouwproces, van het productieproces van de producten of van de dienstverlening;2° de gekozen technische oplossingen of de uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren bij de uitvoering van de werken, de levering van de producten of het verlenen van de diensten;3° de originaliteit van de door de inschrijver aangeboden werken, producten of diensten;4° de naleving van de bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd;5° de eventuele ontvangst van rechtmatig toegekende overheidssteun door de inschrijver. De aanbestedende overheid onderzoekt de ontvangen verantwoording en herbevraagt indien nodig de inschrijver.

Wanneer de opdracht voor werken, leveringen of diensten van de bijlage II, A, van de wet de drempel vermeld in artikel 32 bereikt en de aanbestedende overheid vaststelt dat een offerte abnormaal laag is doordat de inschrijver overheidssteun heeft ontvangen, kan de offerte alleen op uitsluitend die grond worden geweerd indien de inschrijver desgevraagd niet binnen een door de aanbestedende overheid bepaalde voldoende lange termijn kan aantonen dat de betrokken steun rechtmatig is toegekend. Wanneer de aanbestedende overheid in een dergelijke situatie een offerte weert, stelt zij de Europese Commissie daarvan in kennis. Afdeling 11. - Belangenvermenging en afspraken

Art. 22.De ambtenaar, openbare gezagsdrager of natuurlijke persoon die volgens artikel 8, § 2, tweede lid, van de wet verplicht is zichzelf te wraken, meldt dit schriftelijk en onverwijld aan het bevoegde orgaan van de aanbestedende overheid.

Art. 23.Door deel te nemen aan een gunningsprocedure verklaart de kandidaat of inschrijver niet te hebben gehandeld in strijd met artikel 9 van de wet. HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag

Art. 24.De raming van het opdrachtbedrag moet steunen op de totale duur en waarde van de opdracht zoals berekend door de aanbestedende overheid, met inbegrip van : 1° alle verplichte opties;2° alle percelen;3° alle herhalingen in de zin van artikel 26, § 1, 2°, b), van de wet;4° alle gedeelten in de zin van artikel 37, § 1, van de wet;5° alle verlengingen in de zin van artikel 37, § 2, van de wet;6° alle voor de duur van een raamovereenkomst of dynamisch aankoopsysteem overwogen opdrachten;7° al het prijzengeld en de vergoedingen aan de deelnemers. De berekening wordt gemaakt op het tijdstip van de verzending van de aankondiging of, wanneer geen aankondiging verplicht is, op het tijdstip waarop de procedure wordt aangevat.

Noch de keuze van de ramingsmethode, noch de splitsing van een opdracht mogen tot doel hebben de opdracht aan de bekendmakingsregels te onttrekken.

Art. 25.De raming van een opdracht voor werken omvat niet alleen de waarde van alle voorziene werken, maar ook de waarde van de leveringen die nodig zijn voor de uitvoering van de werken en die door de aanbestedende overheid ter beschikking zijn gesteld van de aannemer.

Art. 26.Bij opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt de raming bepaald op grond van de totale waarde van de opeenvolgende opdrachten die zullen worden gegund over twaalf maanden volgend op de eerste levering of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht.

De raming van de opdrachten voor leveringen die geplaatst worden in de vorm van huur, huurkoop of leasing wordt als volgt bepaald : 1° bij een opdracht met een bepaalde duur, op grond van de geraamde totale waarde van de opdracht voor de gehele looptijd, wanneer deze twaalf maanden of minder bedraagt, of op grond van het totaalbedrag met inbegrip van de geraamde restwaarde wanneer de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt;2° bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, op grond van de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig.

Art. 27.§ 1. De raming van opdrachten voor diensten omvat de totale vergoeding van de dienstverlener.

Voor de berekening van dit bedrag worden in aanmerking genomen : 1° voor de verzekeringsdiensten, de te betalen premie en alle andere vormen van vergoeding;2° voor de bankdiensten en andere financiële diensten, de honoraria, het commissieloon, de intresten alsmede alle andere vormen van vergoeding;3° voor de diensten die betrekking hebben op ontwerpen, het te betalen honorarium, de commissielonen en alle andere vormen van vergoeding. § 2. De raming van de opdrachten voor diensten die geen totale prijs vermelden, wordt als volgt bepaald : 1° bij een opdracht met een bepaalde duur die gelijk is aan of korter is dan achtenveertig maanden, op grond van de totale geraamde waarde van de opdracht voor de gehele looptijd;2° bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de duur langer is dan achtenveertig maanden, op grond van de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig. § 3. Bij opdrachten voor diensten die een zekere regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt de raming bepaald op grond van de geraamde totale waarde van de opeenvolgende opdrachten die zullen worden gegund over twaalf maanden volgend op de eerste prestatie of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht. § 4. Een opdracht die tegelijk betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, A, en in bijlage II, B, van de wet, wordt geplaatst overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het gedeelte van de opdracht met de grootste geraamde waarde.

Art. 28.De raming van de opdracht bij het opstarten van de procedure bepaalt de regels die gedurende het hele verloop ervan toepasselijk zijn, voor zover de toepassing van deze regels afhankelijk is van het geraamde opdrachtbedrag of van de verplichte voorafgaande Europese bekendmaking. HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 29.§ 1. Een opdracht onderworpen aan de Europese bekendmaking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen.

De aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen mag geen andere inhoud hebben dan die bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Ze mag niet worden bekendgemaakt vóór de datum van verzending van de aankondiging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie. De Europese bekendmaking vermeldt deze datum.

Een opdracht die enkel onderworpen is aan de Belgische bekendmaking wordt bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen. § 2. Voor de opdrachten die overeenkomstig dit besluit aan de bekendmaking onderworpen zijn, geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen als een officiële bekendmaking. De inlichtingen vermeld op het internetadres waarvan sprake in artikel 40, § 2, laatste lid, gelden eveneens als officiële bekendmaking.

Geen andere bekendmaking of verspreiding mag plaatsvinden vóór de datum van verzending van de aankondiging voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen. De bekendmaking of verspreiding mag geen andere inhoud hebben dan deze van de officiële bekendmaking.

Art. 30.Wanneer de aanbestedende overheid een officiële bekendmaking wenst te verbeteren of aan te vullen, gaat zij, conform deze afdeling, over tot de bekendmaking van hetzij een volledig nieuwe aankondiging, hetzij een rechtzettingsbericht volgens het model van aankondiging in bijlage 16.

Art. 31.De aanbestedende overheid wordt geacht het bewijs van de verzending van de aankondiging te kunnen leveren.

De door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie verstrekte bevestiging van de bekendmaking van de verzonden informatie, met vermelding van de datum van de bekendmaking, geldt als bewijs van de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 32.De Europese drempelbedragen zijn : 1° 4.845.000 euro voor de opdrachten voor werken; 2° 193.000 euro voor de opdrachten voor leveringen. De drempel is evenwel 125.000 euro voor de in bijlage 2 van dit besluit bedoelde federale aanbestedende overheden en inzake defensie, enkel voor de producten vermeld in dezelfde bijlage 2 van dit besluit; 3° 193.000 euro voor de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet. De drempel is evenwel 125.000 euro voor de in bijlage 2 van dit besluit bedoelde federale aanbestedende overheden.

Ongeacht de aanbestedende overheid is de drempel 193.000 euro wanneer de opdracht voor diensten betrekking heeft : a) op de telecommunicatiediensten in de zin van categorie 5 van bijlage II, A, van de wet die betrekking hebben op diensten voor de transmissie van televisie- en radio-uitzendingen, op interconnectiediensten en op geïntegreerde telecommunicatiediensten die behoren tot de klassen 7524 tot 7526 van de CPC-classificatie;b) op de diensten voor onderzoek en ontwikkeling in de zin van categorie 8 van bijlage II, A, van de wet;c) op de diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet. Deze drempels worden door de Eerste Minister aangepast op basis van de herzieningen bepaald in artikel 78 van de Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten.

Art. 33.Wanneer werken, homogene leveringen of diensten de drempel vermeld in artikel 32 bereiken en in percelen worden verdeeld, mag de aanbestedende overheid van de toepassing van afdeling 3 van dit hoofdstuk afwijken voor percelen waarvan het individuele geraamde bedrag kleiner is dan 1.000.000 euro voor werken, respectievelijk 80.000 euro voor leveringen en diensten, maar voor zover hun samengevoegde geraamde waarde twintig percent van de geraamde waarde van het geheel van de percelen niet overschrijdt. De bepalingen van afdeling 4 van dit hoofdstuk zijn in dat geval van toepassing op de percelen in kwestie. Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 34.Deze afdeling is van toepassing op de opdrachten waarvan de geraamde waarde de drempels vermeld in artikel 32 bereikt en die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking.

Art. 35.De Europese bekendmaking bestaat uit een vooraankondiging, een aankondiging van opdracht en een aankondiging van gegunde opdracht.

Art. 36.§ 1. De bekendmaking van een vooraankondiging is slechts verplicht wanneer de aanbestedende overheid gebruik wil maken van de mogelijkheid om de termijn voor de ontvangst van offertes overeenkomstig de artikelen 46, § 1, tweede lid, en 47, § 2, tweede lid, in te korten.

De vooraankondiging bepaalt : a) voor opdrachten voor werken, de hoofdkenmerken van de opdrachten voor werken die de aanbestedende overheid voornemens is te plaatsen en waarvan de geraamde waarde de drempel bepaald in artikel 32, eerste lid, 1°, bereikt; b) voor opdrachten voor leveringen, de geraamde totale waarde van de opdrachten per productgroep die de aanbestedende overheid voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen, wanneer de geraamde totale waarde gelijk is aan of hoger ligt dan 750.000 euro.

De aanbestedende overheid stelt de productgroepen vast volgens de posten van de CPV-nomenclatuur; c) voor opdrachten voor diensten, de totale geraamde waarde van de opdrachten voor diensten voor elk van de in bijlage II, A, van de wet vermelde dienstencategorieën die de aanbestedende overheid voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen indien de geraamde waarde gelijk is aan of hoger ligt dan 750.000 euro.

De vooraankondiging wordt opgesteld overeenkomstig het model van aankondiging opgenomen in bijlage 6. § 2. De vooraankondiging wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt bij het begin van het begrotingsjaar of, voor werken, nadat de beslissing is genomen tot goedkeuring van het programma voor de opdrachten voor werken die de aanbestedende overheid voornemens is te plaatsen. § 3. De verplichting om een vooraankondiging bekend te maken is niet van toepassing op de opdrachten te plaatsen bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, noch op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 37.Iedere opdracht die zal worden geplaatst bij aanbesteding, offerteaanvraag, onderhandelingsprocedure met bekendmaking of concurrentiedialoog maakt het voorwerp uit van een aankondiging van opdracht bekendgemaakt overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7.

Dit artikel is niet van toepassing op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 38.§ 1. Iedere opdracht die is gesloten, ook na een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, maakt het voorwerp uit van een aankondiging van gegunde opdracht.

Deze aankondiging wordt opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 8 en wordt verstuurd binnen achtenveertig dagen na de sluiting van de opdracht.

Deze regel is niet van toepassing op de opdrachten die worden geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking wanneer artikel 26, § 1, 1°, b, van de wet wordt ingeroepen, noch op de opdrachten die zijn gebaseerd op een raamovereenkomst.

Daarentegen is deze wel van toepassing op iedere opdracht gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem. In dat geval mogen de opdrachten per trimester worden gegroepeerd. § 2. Voor opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, verzendt de aanbestedende overheid een aankondiging overeenkomstig § 1, en duidt in de aankondiging aan of zij de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt. Indien ze deze bekendmaking weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. § 3. Bepaalde gegevens betreffende de opdracht mogen niet worden bekendgemaakt indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen of de eerlijke mededinging tussen ondernemingen zou kunnen schaden. Afdeling 4. - Belgische bekendmaking

Art. 39.Deze afdeling is van toepassing op de opdrachten waarvan de geraamde waarde lager ligt dan de Europese drempels vermeld in artikel 32 en die onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking.

Onverminderd de toepassing van artikel 38 van dit besluit, is deze afdeling eveneens van toepassing op de opdrachten voor diensten die vallen onder bijlage II, B, van de wet, indien hun bedrag de drempel vermeld in artikel 32, eerste lid, 3°, en tweede lid, bereikt.

Art. 40.§ 1. Iedere opdracht die zal worden geplaatst bij aanbesteding, offerteaanvraag, onderhandelingsprocedure met bekendmaking, vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking of concurrentiedialoog maakt het voorwerp uit van een aankondiging van opdracht bekendgemaakt overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7. § 2. In de aankondiging van opdracht worden ten minste de volgende inlichtingen verstrekt : 1° de naam, het adres en het type van de aanbestedende overheid;2° het soort opdracht, het voorwerp en de beschrijving ervan;de NUTS-code en de hoofdcategorieën van de hoofdopdracht volgens de CPV-code; 3° de op grond van de artikelen 61 tot 66 vereiste inlichtingen en documenten betreffende het toegangsrecht tot de opdracht;de op grond van de artikelen 67 tot 79 vastgestelde kwalitatieve selectiecriteria en de daarvoor vereiste inlichtingen en documenten; desgevallend de inlichtingen en documenten die de aanbestedende overheid via elektronische middelen kan raadplegen volgens artikel 60, § 1; 4° desgevallend, de kostprijs van de opdrachtdocumenten en de betalingswijze daarvan;5° de gunningswijze;6° de uiterste datum en desgevallend het uiterste uur voor ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes. Wanneer via het in de aankondiging aangeduid internetadres een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang bestaat tot de inlichtingen van de punten 3° tot 5°, worden enkel de inlichtingen van de punten 1°, 2° en 6° in de aankondiging verstrekt.

Art. 41.§ 1. Bij beperkte procedure of onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan de aankondiging bedoeld in artikel 40 betrekking hebben op hetzij de opstelling van een lijst van geselecteerden volgens § 2, hetzij de instelling van een kwalificatiesysteem volgens § 3.

Beide systemen zijn uitsluitend bestemd voor de plaatsing van gelijkaardige opdrachten.

In beide gevallen wordt de gunningswijze uiterlijk gekozen bij de uitnodiging van de geselecteerden tot het indienen van een offerte. § 2. Voor de opstelling van een lijst van geselecteerden maakt de aanbestedende overheid de aankondiging bekend volgens het model opgenomen in bijlage 9, dat ten minste de in artikel 40, § 2, 1° tot 3° en 6° vermelde inlichtingen bevat. De lijst van geselecteerden is maximaal drie jaar geldig vanaf de datum van de selectiebeslissing.

Tijdens haar geldigheidsduur blijft de lijst gesloten voor nieuwe kandidaten en nodigt de aanbestedende overheid, voor elke te plaatsen opdracht, alle kandidaten op de lijst uit tot het indienen van een offerte. § 3. Voor de instelling van een kwalificatiesysteem maakt de aanbestedende overheid een aankondiging bekend volgens het model opgenomen in bijlage 10, dat ten minste de in artikel 40, § 2, 1° en 2°, vermelde inlichtingen bevat.

De aankondiging wordt jaarlijks bekendgemaakt, alsook na iedere actualisering bedoeld in het volgende lid.

De belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners kunnen op ieder ogenblik vragen om te worden opgenomen in elk door een aanbestedende overheid ingesteld kwalificatiesysteem. De aanbestedende overheid beheert ieder kwalificatiesysteem op basis van regels en criteria, die ze vastlegt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 en meedeelt aan de aannemers, leveranciers of dienstverleners die erom verzoeken. Zo nodig zorgt ze regelmatig voor een actualisering van deze regels en criteria.

Het beheer van het kwalificatiesysteem voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de aanbestedende overheid kan aan bepaalde aanvragers geen administratieve, technische of financiële voorwaarden opleggen die ze niet aan anderen zou opleggen, noch een beproeving of verantwoording eisen indien daarvoor al objectieve bewijzen voorhanden zijn;2° de regels en criteria betreffende het toegangsrecht bedoeld in de artikelen 61 tot 66 en de kwalitatieve selectiecriteria op grond van de artikelen 67 tot 79 en de daartoe gevraagde inlichtingen en documenten worden aan de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners meegedeeld, ook na een eventuele actualisering van deze gegevens;3° de aanbestedende overheid neemt haar beslissing over de kwalificatie binnen een termijn van vier maanden vanaf de indiening van de aanvraag;4° de gemotiveerde beslissing tot goedkeuring of tot afwijzing van een aanvraag tot kwalificatie berust op de in 2° bedoelde kwalificatieregels en -criteria en wordt onmiddellijk aan de aanvrager meegedeeld;5° een intrekking van een kwalificatie berust eveneens op de in 2° bedoelde kwalificatiecriteria en -regels.De gemotiveerde intentie tot intrekking wordt vooraf schriftelijk meegedeeld aan de betrokkene, die binnen vijftien dagen een schriftelijk verweer kan indienen, waarna een beslissing wordt genomen.

Vóór het uitnodigen tot het indienen van een offerte en rekening houdend met het voorwerp en de specifieke kenmerken van een bepaalde opdracht en met het aantal gekwalificeerde kandidaten, kan de aanbestedende overheid overgaan tot een selectie onder de gekwalificeerde kandidaten op grond van de artikelen 67 tot 79. HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen - Algemene bepalingen

Art. 42.De termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en de offertes bepaald in de artikelen 46 tot 49 zijn minimumtermijnen.

Bij de vaststelling van deze termijnen houdt de aanbestedende overheid inzonderheid rekening met de complexiteit van de opdracht en met de nodige voorbereidingstijd van de offertes.

De termijnen voor de ontvangst van de offertes worden zodanig verlengd dat alle betrokken deelnemers van alle nodige informatie voor de opstelling van de offertes kennis kunnen nemen : 1° wanneer de offertes slechts kunnen worden opgesteld na raadpleging van een omvangrijke documentatie, plaatsbezoek of inzage ter plaatse van bepaalde opdrachtdocumenten;2° wanneer de opdrachtdocumenten, het beschrijvend document of de aanvullende inlichtingen tijdig zijn aangevraagd, maar om enigerlei redenen niet binnen de termijnen bepaald in de artikelen 43 en 44 zijn verstrekt. Indien de artikelen 46 tot 49 geen termijnen vaststellen, bepaalt de aanbestedende overheid een passende termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes.

Art. 43.Wanneer de aanbestedende overheid bij open procedure en vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking niet via een aangeduid internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten, worden deze verstrekt binnen zes dagen na ontvangst van het verzoek, mits dit verzoek tijdig is gebeurd.

Art. 44.De aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten of het beschrijvend document worden, voor zover daarom tijdig is verzocht, door de aanbestedende overheid meegedeeld uiterlijk zes dagen vóór de uiterste datum vastgelegd voor de ontvangst van de offertes. De termijn is vier dagen indien de aanbestedende overheid om een versnelde bekendmaking overeenkomstig de artikelen 47, § 1, derde lid, en § 2, vierde lid, en 48, derde lid, heeft verzocht.

Art. 45.Wanneer de gunningsprocedure verplicht een openingszitting omvat of wanneer de opdrachtdocumenten in een dergelijke zitting voorzien voor de opening van de aanvragen tot deelneming of de offertes, wordt het uiterste ogenblik voor hun ontvangst bepaald door de datum en het uur van deze zitting. Afdeling 2. - Termijnen bij Europese bekendmaking

Art. 46.§ 1. Bij open procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes tweeënvijftig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Deze termijn mag echter worden ingekort tot een termijn die lang genoeg is om de indiening van valabele offertes toe te laten en die in principe, niet korter zal zijn dan zesendertig dagen maar die in geen enkel geval korter zal zijn dan tweeëntwintig dagen, mits cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° de opdracht gaf aanleiding tot de verzending van een vooraankondiging niet minder dan tweeënvijftig dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging van opdracht bepaald in artikel 37;2° deze vooraankondiging bevatte ten minste de in het model van aankondiging van opdracht bedoelde gegevens, voor zover deze op het ogenblik van de publicatie van deze vooraankondiging beschikbaar waren. § 2. De termijn voor ontvangst van de offertes mag, al dan niet cumulatief, worden ingekort : 1° met zeven dagen wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online wordt opgesteld en verzonden;2° met vijf dagen indien de aanbestedende overheid met deze elektronische middelen en vanaf de bekendmaking van de aankondiging vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten en in de aankondiging het internetadres vermeldt dat toegang biedt tot deze documenten.

Art. 47.§ 1. Bij beperkte procedure, onderhandelingsprocedure met bekendmaking en concurrentiedialoog is de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming zevenendertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Deze termijn mag met zeven dagen worden ingekort wanneer de aankondiging overeenkomstig artikel 46, § 2, 1°, wordt verzonden.

Wanneer het bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking om dringende redenen onmogelijk is de minimumtermijn in acht te nemen en de aanbestedende overheid tot een versnelde procedure overgaat, mag deze termijn worden ingekort tot minimum vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht of tot tien dagen wanneer de aankondiging overeenkomstig artikel 46, § 2, 1°, wordt verzonden. § 2. Bij beperkte procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes veertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen.

Deze termijn mag evenwel worden ingekort tot een termijn die lang genoeg is om de indiening van valabele offertes toe te laten en die in principe niet korter zal zijn dan zesendertig dagen maar die in geen geval korter zal zijn dan tweeëntwintig dagen, mits cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° de opdracht gaf aanleiding, tot de verzending van een vooraankondiging niet minder dan tweeënvijftig dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging van opdracht bepaald in artikel 37;2° deze vooraankondiging bevatte ten minste de in het model van aankondiging van opdracht bedoelde gegevens, voor zover deze op het ogenblik van de publicatie van deze vooraankondiging beschikbaar waren. Een bijkomende inkorting met vijf dagen is mogelijk overeenkomstig artikel 46, § 2, 2°.

Wanneer het om dringende redenen onmogelijk is de minimumtermijn in acht te nemen en de aanbestedende overheid tot een versnelde procedure overgaat, mag de termijn worden ingekort tot tien dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen, op voorwaarde dat deze uitnodiging wordt verzonden per telefax of via elektronische middelen. De mogelijke inkorting van het vorige lid is in dat geval niet van toepassing. Afdeling 3. - Termijnen bij Belgische bekendmaking

Art. 48.Bij open procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes zesendertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht.

De minimumtermijn is tweeëntwintig dagen voor de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

De aanbestedende overheid kan enkel een beroep doen op de versnelde procedure met inkorting van de bovenvermelde termijnen tot minimum tien dagen, wanneer cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° het spoedeisend karakter maakt de bedoelde termijnen niet haalbaar;2° de aankondiging van opdracht wordt via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online opgesteld en verzonden.

Art. 49.§ 1. Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking is de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging.

De aanbestedende overheid kan enkel een beroep doen op de versnelde procedure met inkorting van deze termijn tot minimum tien dagen, wanneer cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° het spoedeisend karakter maakt de bedoelde termijn niet haalbaar;2° de aankondiging van opdracht wordt via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online opgesteld en verzonden. § 2. Bij beperkte procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen. Deze termijn kan tot tien dagen worden ingekort in geval van een versnelde procedure. De uitnodiging om een offerte in te dienen wordt in dat geval per telefax of via elektronische middelen verzonden. Afdeling 4 Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 50.Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking worden de geselecteerden gelijktijdig en schriftelijk uitgenodigd om een offerte in te dienen.

Deze uitnodiging bevat minstens : 1° a) hetzij de opdrachtdocumenten, hetzij het adres van de dienst waar die documenten kunnen worden opgevraagd en de uiterste datum voor deze aanvraag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanbestedende overheid met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot die documenten. Zij vermeldt in dat geval het internetadres dat toegang biedt tot deze documenten; b) wanneer de afgifte van bepaalde opdrachtdocumenten betalend is, de kostprijs en de betalingswijze ervan;2° een verwijzing naar de bekendgemaakte aankondiging;3° a) de uiterste datum en uur voor ontvangst van de offertes en de plaats van opening van de offertes, indien de gunningsprocedure of de opdrachtdocumenten in een openingszitting voorzien; het adres waarnaar ze moeten worden verstuurd; c) de taal of talen waarin ze mogen worden opgesteld;4° de aanduiding van de eventueel toe te voegen documenten;5° het gunningscriterium of de gunningscriteria voor zover ze niet zijn opgenomen in de opdrachtdocumenten en, al naargelang, een aanduiding van de weging van de criteria, van hun dalende volgorde van belangrijkheid of van hun gelijke waarde. Het bewijs van de datum van verzending van de uitnodiging tot het indienen van een offerte wordt door de aanbestedende overheid geleverd. Afdeling 5. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes

Art. 51.§ 1. Elke aanvraag tot deelneming wordt individueel en schriftelijk of telefonisch ingediend.

Wanneer de aanvraag wordt ingediend per telefax of via een elektronisch middel dat niet in overeenstemming is met artikel 52, § 1, kan de aanbestedende overheid met het oog op een juridisch bewijs verzoeken dat deze aanvraag per brief of via elektronische middelen die in overeenstemming zijn met artikel 52, § 1, wordt bevestigd. In dat geval worden dit verzoek, alsook de termijn binnen dewelke de bevestiging moet gebeuren, vermeld in de aankondiging van opdracht.

Wanneer de aanvraag per telefoon wordt ingediend, wordt deze per brief of via elektronisch middel dat in overeenstemming is met artikel 52, § 1, bevestigd vóór het verstrijken van de termijn bepaald voor haar ontvangst. § 2. Elke offerte wordt schriftelijk ingediend.

De offerte wordt ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de inschrijver te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle deelnemers als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. De deelnemers zijn dan hoofdelijk verbonden en zijn verplicht de deelnemer aan te duiden die de combinatie zal vertegenwoordigen tegenover de aanbestedende overheid.

Art. 52.§ 1. Wanneer elektronische middelen worden gebruikt voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, bieden ze ten minste de waarborg : 1° dat de elektronische handtekening conform is met de regels van het Europees en het daarmee overeenstemmende nationaal recht inzake de geavanceerde elektronische handtekening met een geldig gekwalificeerd certificaat, waarbij deze handtekening werd gerealiseerd via een veilig middel voor het aanmaken van een handtekening;2° dat elke aanvraag tot deelneming of offerte die met elektronische middelen werd opgesteld en die in de ontvangen versie een macro, een computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, in een veiligheidsarchief kan worden opgenomen.Voor zover dit technisch noodzakelijk is, kan dit document als niet ontvangen worden beschouwd.

De aanvraag tot deelneming of de offerte wordt in dat geval geweerd, maar de kandidaat of inschrijver mag hiervan slechts op de hoogte worden gebracht volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de informatie aan de kandidaten en inschrijvers; 3° dat het precieze tijdstip van ontvangst door de bestemmeling automatisch vastgesteld wordt door een ontvangstbewijs dat via elektronische middelen wordt verzonden;4° dat redelijkerwijs kan worden verzekerd dat niemand vóór de vastgelegde uiterste datum en uur toegang kan hebben tot de overgelegde aanvragen tot deelneming of offertes;5° dat in geval van een inbreuk op dat toegangsverbod redelijkerwijs kan worden verzekerd dat de inbreuk duidelijk opspoorbaar is;6° dat enkel de daartoe aangestelde personen het precieze tijdstip van opening van de overgelegde gegevens mogen vastleggen of wijzigen;7° dat tijdens de procedure, op de vastgelegde uiterste datum en uur, de toegang tot de overgelegde gegevens slechts mogelijk is wanneer de daartoe aangestelde personen gelijktijdig optreden;8° dat de gegevens betreffende de overgelegde aanvragen tot deelneming of offertes, die geopend worden overeenkomstig de vereisten van dit artikel, alleen maar toegankelijk mogen zijn voor de daartoe aangestelde personen;9° dat de te gebruiken hulpmiddelen en de technische eigenschappen ervan, met inbegrip van de eventuele versleuteling, niet discriminerend en algemeen voor het publiek beschikbaar zijn en verenigbaar met algemeen gebruikte informatie- en communicatiemiddelen.Ze worden beschreven in de opdrachtdocumenten.

De voorwaarden vermeld in 1° tot 3° zijn van toepassing op de kandidaten, de inschrijvers en de aanbestedende overheid en die vermeld in 4° tot 9° zijn van toepassing op de aanbestedende overheid.

De voorwaarden vermeld in 3° tot 8° zijn niet toepasselijk op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd. § 2. Onverminderd de bepalingen inzake het dynamisch aankoopsysteem en de elektronische veiling beslist de aanbestedende overheid voor elke opdracht afzonderlijk of ze het gebruik van elektronische middelen oplegt, toestaat of verbiedt voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes. Ze vermeldt deze beslissing in de opdrachtdocumenten, desgevallend samen met de door de kandidaten of inschrijvers te gebruiken elektronische hulpmiddelen en adres. Bij gebrek aan deze vermeldingen is het gebruik van elektronische middelen verboden.

Indien het gebruik van elektronische middelen wordt opgelegd voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, kunnen bepaalde bij te voegen documenten, die niet of uiterst moeilijk via elektronische middelen kunnen worden aangemaakt, op papier worden bezorgd vóór de uiterste ontvangstdatum, op voorwaarde dat de aanbestedende overheid hiermee vooraf akkoord gaat.

Indien het gebruik van elektronische middelen wordt toegestaan voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, kunnen bepaalde bij te voegen documenten op papier worden bezorgd vóór de uiterste ontvangstdatum.

Door zijn aanvraag tot deelneming of offerte geheel of gedeeltelijk via elektronische middelen over te leggen, aanvaardt de kandidaat of inschrijver dat bepaalde gegevens van zijn aanvraag tot deelneming of offerte worden geregistreerd door het ontvangstsysteem. § 3. Om te verhelpen aan sommige problemen die zich kunnen voordoen bij de overlegging, de ontvangst of de opening van met elektronische middelen ingediende aanvragen tot deelneming of offertes, kan de aanbestedende overheid aan de kandidaten of inschrijvers de toestemming geven om : 1° ingeval een aanvraag tot deelneming of offerte de overlegging kan meebrengen van omvangrijke documenten en teneinde elke mogelijke vertraging door de elektronische overlegging ervan te vermijden, hun aanvraag tot deelneming of offerte over te leggen via een dubbele elektronische zending. Een eerste stap bestaat uit de overlegging van een vereenvoudigde zending die hun identiteit, de elektronische handtekening van hun volledige aanvraag tot deelneming of offerte en, in voorkomend geval, het bedrag van hun offerte omvat. Deze vereenvoudigde zending wordt elektronisch ondertekend. Haar ontvangst geldt als ontvangsttijdstip van de aanvraag tot deelneming of offerte.

Een tweede stap omvat de overlegging van de eigenlijke aanvraag tot deelneming of offerte, die elektronisch ondertekend is om de integriteit van de gegevens van de aanvraag tot deelneming of offerte te certificeren.

De ontvangst van de eigenlijke aanvraag tot deelneming of offerte gebeurt binnen een termijn die geen vierentwintig uur mag overschrijden na het uiterste ontvangsttijdstip van de aanvragen tot deelneming of de offertes, op straf van wering van de aanvraag tot deelneming of offerte; 2° zowel een aanvraag tot deelneming of een offerte, overgelegd met elektronische middelen, in te dienen, als een veiligheidskopie, opgesteld met elektronische middelen of op papier.Deze veiligheidskopie wordt in een definitief gesloten envelop gestoken waarop duidelijk « veiligheidskopie » wordt vermeld en wordt binnen de opgelegde ontvangsttermijn ingediend. Deze kopie mag enkel worden geopend ingeval van een tekortkoming bij de overlegging, de ontvangst of de opening van de met elektronische middelen overgelegde aanvraag tot deelneming of offerte. Ze vervangt in dat geval definitief het met elektronische middelen overgelegd stuk. De veiligheidskopie van een offerte is voor het overige onderworpen aan de op offertes toepasselijke regels van dit besluit.

De aanbestedende overheid geeft in voorkomend geval in de aankondiging van opdracht of in de andere opdrachtdocumenten aan of ze de werkwijze sub 1°, de werkwijze sub 2° of beide toestaat.

Art. 53.§ 1. Onverminderd de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken geeft de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, in de andere opdrachtdocumenten aan in welke taal of talen de kandidaten of inschrijvers hun aanvraag tot deelneming of hun offerte mogen indienen.

De aanbestedende overheid kan een vertaling vragen van de bijlagen die in een andere taal gesteld zijn dan die van de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, van de andere opdrachtdocumenten. § 2. Zo de opdrachtdocumenten in meer dan één taal zijn gesteld, gebeurt de interpretatie van de stukken in de taal van de aanvraag tot deelneming of de offerte, voor zover de opdrachtdocumenten in die taal zijn gesteld.

Art. 54.§ 1. Een kandidaat mag slechts één aanvraag tot deelneming per opdracht of per lijst van geselecteerden indienen. § 2. Een inschrijver mag slechts één offerte per opdracht indienen behalve in geval van eventuele varianten en bij concurrentiedialoog.

In geval van percelen kan de inschrijver een offerte indienen voor één, voor meerdere of voor alle percelen. Indien de aard van een welbepaalde opdracht het noodzakelijk maakt, en in de voorwaarden bepaald door de Koning, kunnen de opdrachtdocumenten het aantal percelen beperken waarvoor de inschrijver een offerte mag indienen.

Voor elk gekozen perceel dient hij een afzonderlijke offerte in, tenzij de opdrachtdocumenten toestaan dat meerdere offertes in één document worden opgenomen.

Art. 55.Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, mogen enkel de geselecteerden een offerte indienen.

Nochtans kunnen de opdrachtdocumenten toestaan dat de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid bestaande uit een geselecteerde en één of meer niet-geselecteerde personen.

Anderzijds kunnen de opdrachtdocumenten het gezamenlijk indienen van één enkele offerte door meerdere geselecteerden beperken of verbieden, teneinde een voldoende mededinging te waarborgen.

Art. 56.Een inschrijver-natuurlijk persoon die in de loop van de gunningsprocedure zijn beroepsactiviteit onderbrengt in een rechtspersoon, blijft, samen met die rechtspersoon, hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen die hij in zijn offerte heeft aangegaan. Afdeling 6. - Verbintenistermijn

Art. 57.De inschrijvers blijven verbonden door hun offerte, zoals eventueel verbeterd door de aanbestedende overheid, gedurende negentig dagen te rekenen vanaf de uiterste datum voor ontvangst. De opdrachtdocumenten kunnen een afwijkende termijn voorschrijven.

Vóór het verstrijken van de verbintenistermijn kan de aanbestedende overheid aan de inschrijvers een vrijwillige verlenging van deze termijn vragen, onverminderd de toepassing van de artikelen 103 of 104 in geval ze niet op dat verzoek ingaan bij aanbesteding of offerteaanvraag. HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 58.§ 1. De aanbestedende overheid gaat over tot de selectie van de kandidaten of inschrijvers in de mate dat de noodzakelijke inlichtingen en documenten aantonen dat ze cumulatief voldoen aan : 1° de bepalingen betreffende het toegangsrecht tot de opdracht zoals omschreven in de artikelen 61 tot 66;2° de kwalitatieve selectiecriteria van financiële, economische of technische aard of inzake beroepsbekwaamheid die de aanbestedende overheid heeft vastgesteld op grond van de artikelen 67 tot 79.Zij preciseert deze criteria en het vereiste niveau ervan op zodanige wijze dat ze verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Bij open procedure en vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking is het opleggen van een minimaal niveau verplicht.

De aanbestedende overheid geeft in de aankondiging van opdracht of in de uitnodiging tot het indienen van een offerte aan welke de vastgestelde kwalitatieve selectiecriteria zijn en welke de te verstrekken noodzakelijke inlichtingen en documenten zijn. § 2. Bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan de aanbestedende overheid de kandidaten in aanmerking nemen die waren geselecteerd tijdens een vorige procedure waaraan ze geen gevolg heeft gegeven. Indien het een opdracht betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, bevat de aankondiging van opdracht de namen en adressen van de geselecteerden in kwestie. § 3. Het minimum aantal geselecteerden mag niet kleiner zijn dan vijf bij beperkte procedure en niet kleiner dan drie bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking of concurrentiedialoog. Het aantal geselecteerden moet in elk geval voldoende zijn om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen, voor zover er voldoende geschikte kandidaten zijn. Indien het een opdracht betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, geeft de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht het minimum en eventueel het maximum aantal geselecteerden aan dat zij vooropstelt. § 4. Bij opdrachten verdeeld in percelen kan de aanbestedende overheid het minimale niveau bedoeld in § 1, 2°, bepalen, dat vereist is : 1° voor elk perceel afzonderlijk;2° in geval van gunning van meerdere percelen aan dezelfde inschrijver. Wanneer de aanbestedende overheid toepassing maakt van het eerste lid, 2°, onderzoekt ze bij de gunning van de percelen in kwestie, of er is voldaan aan het vereiste minimale niveau. § 5. Bij de gunningsbeslissing kan de aanbestedende overheid de selectie van een reeds geselecteerde herzien, indien zijn persoonlijke situatie of bekwaamheid alsdan niet meer beantwoorden aan de op grond van paragraaf 1 bepaalde selectievoorwaarden.

Art. 59.De aanbestedende overheid kan : 1° verlangen dat de kandidaten of inschrijvers de uit hoofde van de artikelen 61 tot 79 overgelegde inlichtingen en documenten aanvullen of nader toelichten.Zij kan ook, indien zij dit nodig acht, een vertaling van de documenten aan hen vragen, behalve indien het gaat om een document uitgaande van een overheidsinstantie dat in een van de officiële Belgische talen is opgesteld; 2° in eender welk stadium van de gunningsprocedure en met alle middelen die zij dienstig acht inlichtingen inwinnen over de in artikel 58, § 1, bedoelde situatie van om het even welke kandidaat of inschrijver;3° in eender welk stadium van de gunningsprocedure van elke rechtspersoon de voorlegging eisen van zijn statuten of vennootschapsakten, eventueel vergezeld van een vertaling ervan indien die documenten niet opgesteld zijn in de taal of talen van de aanbestedende overheid, evenals van elke wijziging van de inlichtingen betreffende zijn bestuurders of zaakvoerders.

Art. 60.§ 1. De aanbestedende overheid die via elektronische middelen kosteloos toegang heeft tot de inlichtingen of documenten uitgaande van overheidsinstanties die haar in staat stellen de in artikel 58, § 1, bedoelde situatie van de betrokken kandidaten of inschrijvers na te gaan, stelt laatstgenoemden ervan vrij de in die artikelen bedoelde inlichtingen mee te delen of documenten voor te leggen.

De aanbestedende overheid vermeldt in de opdrachtdocumenten de inlichtingen of documenten welke ze via elektronische weg zal opvragen. Zij vraagt zelf deze inlichtingen of documenten op en bewaart de resultaten ervan in het administratief dossier. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, dient de kandidaat of de inschrijver de gevraagde inlichtingen en documenten niet voor te leggen indien hij dit reeds gedaan heeft voor een andere procedure, uitgeschreven door dezelfde aanbestedende overheid, op voorwaarde dat hij die procedure precies vermeldt in zijn aanvraag tot deelneming of offerte en mits de bedoelde inlichtingen en documenten aan de gestelde vereisten beantwoorden. Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 61.§ 1. Overeenkomstig artikel 20 van de wet wordt in elk stadium van de gunningsprocedure uitgesloten van de toegang ertoe, de kandidaat of inschrijver die bij rechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan en waarvan de aanbestedende overheid kennis heeft, veroordeeld is voor : 1° deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;2° omkoping als bedoeld in artikel 246 van het Strafwetboek;3° fraude als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002;4° witwassen van geld als bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met het oog op de toepassing van deze paragraaf vraagt de aanbestedende overheid aan de kandidaten of inschrijvers om de noodzakelijke inlichtingen of documenten over te leggen. Indien zij twijfels heeft over de persoonlijke situatie van die kandidaten of inschrijvers, kan zij de bevoegde binnenlandse of buitenlandse autoriteiten verzoeken om de inlichtingen die ze ter zake nodig acht.

De aanbestedende overheid kan om dwingende redenen van algemeen belang afwijken van de in deze paragraaf bedoelde verplichting. § 2. Overeenkomstig artikel 20 van de wet kan in elk stadium van de gunningsprocedure worden uitgesloten van de toegang ertoe, de kandidaat of inschrijver die : 1° in staat van faillissement of van vereffening verkeert, die zijn werkzaamheden heeft gestaakt, die een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, of die in een vergelijkbare toestand verkeert als gevolg van een gelijkaardige procedure die bestaat in andere nationale reglementeringen;2° aangifte heeft gedaan van zijn faillissement, voor wie een procedure van vereffening aanhangig is, die een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, of die het voorwerp is van een gelijkaardige procedure bestaande in andere nationale reglementeringen;3° bij rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is geweest voor een misdrijf dat zijn professionele integriteit aantast;4° bij zijn beroepsuitoefening een ernstige fout heeft begaan;5° niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 62;6° niet in orde is met de betaling van zijn belastingen volgens de Belgische wetgeving of die van het land waar hij gevestigd is, overeenkomstig de bepalingen van artikel 63;7° zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen bij het verstrekken van inlichtingen, opeisbaar bij toepassing van dit hoofdstuk, of die deze inlichtingen niet heeft verstrekt. § 3. Het bewijs dat de kandidaat of inschrijver zich niet in één van de gevallen vermeld in de §§ 1 en 2 bevindt, kan geleverd worden door : 1° voor § 1 en § 2, 1°, 2° of 3° : een uittreksel uit het strafregister of een evenwaardig document uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst en waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is voldaan;2° voor § 2, 5° en 6° : een attest uitgereikt door de bevoegde overheid van het betrokken land;3° voor § 2, 4° en 7° : elk middel dat de aanbestedende overheid aannemelijk kan maken. Wanneer een document of attest als bedoeld in 1° en 2° van het eerste lid, is vereist, niet wordt uitgereikt in het betrokken land of daarin niet alle in § 1 en in § 2, 1°, 2° of 3°, bedoelde gevallen worden vermeld, kan het worden vervangen door een verklaring onder eed of, in landen waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring van de betrokkene voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst. § 4. De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten toestaan dat de kandidaten of inschrijvers een verklaring op erewoord afleggen dat ze zich niet in één van de uitsluitingsgevallen bedoeld in §§ 1 en 2 bevinden. De opdrachtdocumenten kunnen bepalen dat ze deze verklaring afleggen door het enkele feit van deel te nemen aan de gunningsprocedure.

In deze gevallen gaat de aanbestedende overheid de toestand na van : 1° de voor selectie in aanmerking komende kandidaten, alvorens de selectiebeslissing te nemen;2° de als opdrachtnemer in aanmerking komende inschrijver, alvorens de gunningsbeslissing te nemen.

Art. 62.§ 1. De kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, voegt bij zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte, al naargelang, een attest van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid waaruit blijkt dat hij voldaan heeft aan de vereisten inzake de betaling van zijn bijdragen voor de sociale zekerheid.

Het attest heeft betrekking op het voorlaatste afgelopen kalenderkwartaal vóór de uiterste datum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes, al naargelang.

De kandidaat of inschrijver heeft aan bovenvermelde vereisten voldaan, indien hij : 1° aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid al de vereiste aangiften heeft toegezonden, tot en met diegene die slaan op het kalenderkwartaal bedoeld in het vorige lid, en 2° op deze aangiften geen bijdrageschuld heeft van meer dan 3.000 euro of voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt.

Evenwel, zelfs wanneer de bijdrageschuld groter is dan 3.000 euro, zal de kandidaat of inschrijver in orde bevonden worden indien hij, alvorens de beslissing over de selectie van de kandidaten of tot de gunning van de opdracht wordt genomen, al naargelang, aantoont dat hij, op het einde van het kalenderkwartaal bedoeld in het tweede lid, op een aanbestedende overheid in de zin van artikel 2, 1°, van de wet of op een overheidsbedrijf in de zin van artikel 2, 2°, van de wet, één of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn en waarvan het bedrag op 3.000 euro na, ten minste gelijk is aan de achterstallige bijdrageschulden. § 2. De kandidaat of inschrijver die personeel uit een andere lidstaat van de Europese Unie tewerkstelt en dat niet beoogd is door § 1, voegt bij zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte, al naargelang, een attest dat uitgereikt werd door de bevoegde overheid en waarin bevestigd wordt dat hij, volgens de rekening die ten laatste de uiterste dag bepaald voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes, al naargelang, is opgemaakt, op die datum voldaan heeft aan de voorschriften inzake betaling van de bijdragen voor sociale zekerheid overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is. § 3. Indien de kandidaat of inschrijver personeel tewerkstelt dat zowel door § 1 als § 2 wordt beoogd, zijn de bepalingen van beide paragrafen toepasselijk. § 4. De in §§ 1 en 2 bedoelde attesten moeten niet worden voorgelegd wanneer het geraamde opdrachtbedrag niet hoger is dan 30.000 euro. In dat geval wint de aanbestedende overheid zelf inlichtingen in over de toestand van de kandidaat of inschrijver om na te gaan of hij aan de vereisten van dit artikel heeft voldaan. § 5. De aanbestedende overheid kan inlichtingen inwinnen over de situatie van de kandidaat of de inschrijver die onderworpen is aan de sociale zekerheid van de zelfstandigen teneinde na te gaan of hij in orde is met de betaling van zijn bijdragen inzake sociale zekerheid. § 6. Het voorleggen bij de offerte van de attesten bepaald in de vorige paragrafen is niet vereist indien ze reeds bij de aanvraag tot deelneming waren gevoegd, mits ze op dezelfde periode slaan.

Art. 63.De kandidaat of inschrijver voegt bij zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte, al naargelang, een attest waaruit blijkt dat hij voldaan heeft aan zijn beroepsmatige fiscale verplichtingen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is. Het attest heeft betrekking op de laatste afgelopen fiscale periode vóór de uiterste datum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes, al naargelang.

De kandidaat of inschrijver heeft aan bovenvermelde verplichtingen toepasselijk in België voldaan, indien hij voor zijn gehele beroepsmatige fiscale verplichtingen geen schuld heeft van meer dan 3.000 euro, of voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt.

Evenwel, zelfs wanneer de beroepsmatige fiscale schuld groter is dan 3.000 euro, zal de kandidaat of inschrijver in orde bevonden worden indien hij, alvorens de beslissing over de selectie van de kandidaten of de gunning van de opdracht wordt genomen, al naargelang, aantoont dat hij, op het einde van de fiscale periode bedoeld in het eerste lid, op een aanbestedende overheid in de zin van artikel 2, 1°, van de wet of op een overheidsbedrijf in de zin van artikel 2, 2°, van de wet, één of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn en waarvan het bedrag op 3.000 euro na, ten minste gelijk is aan de achterstallige afbetaling van zijn beroepsmatige fiscale schulden.

Art. 64.§ 1. De kandidaat of inschrijver wordt uitgesloten van de toegang tot de gunningsprocedure van de opdracht, indien hij belast werd met het onderzoek, de beproeving, de studie of de ontwikkeling van die opdracht indien hij door die prestaties een voordeel geniet dat de normale mededingingsvoorwaarden verhindert of vervalst.

Niettemin vraagt de aanbestedende overheid, alvorens zijn aanvraag tot deelneming of offerte om die reden uit te sluiten, aan de kandidaat of inschrijver per aangetekende brief om schriftelijk de afdoende verantwoording te bezorgen waarmee hij kan aantonen geen voordeel als bedoeld in het vorige lid te genieten. Dit voorschrift geldt niet wanneer die verantwoording bij de aanvraag tot deelneming of de offerte werd gevoegd.

De verantwoording is enkel ontvankelijk indien ze aan de aanbestedende overheid wordt overgelegd binnen twaalf kalenderdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de verzending van de aangetekende brief of binnen de daarin eventueel bepaalde langere termijn.

De kandidaat of inschrijver in kwestie levert het bewijs van de verzending van de verantwoording. § 2. Wordt eveneens uitgesloten, de aanvraag tot deelneming of de offerte ingediend door een onderneming die verbonden is met een persoon die voordien werd belast met het onderzoek, de beproeving, de studie of de ontwikkeling van de opdracht, indien die onderneming, wegens die binding, door die prestaties een voordeel geniet dat de normale mededingingsvoorwaarden verhindert of vervalst.

In de zin van deze paragraaf verstaat men onder « verbonden onderneming », elke onderneming waarop een persoon bedoeld in het eerste lid rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed kan uitoefenen, of elke onderneming die een overheersende invloed kan uitoefenen op die persoon of die, zoals hij, onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere onderneming omwille van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

De overheersende invloed wordt vermoed wanneer een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten opzichte van een andere onderneming : 1° de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezit, of 2° beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn aan de door de onderneming uitgegeven aandelen, of 3° meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming kan aanwijzen. Niettemin vraagt de aanbestedende overheid, alvorens de aanvraag tot deelneming of de offerte van die verbonden onderneming uit te sluiten, aan deze laatste per aangetekende brief om schriftelijk de afdoende verantwoording te bezorgen waarmee ze kan aantonen geen dergelijk voordeel te genieten.

De verantwoording steunt op de bindingen van de onderneming, haar graad van onafhankelijkheid en elke andere afdoende reden. Ze toont aan, hetzij dat er geen overheersende invloed is, hetzij, indien die er wel is, dat die geen enkele impact heeft op de opdracht in kwestie.

De verantwoording is enkel ontvankelijk indien ze aan de aanbestedende overheid wordt overgelegd binnen twaalf kalenderdagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de verzending van de aangetekende brief of binnen de daarin eventueel bepaalde langere termijn.

De kandidaat of inschrijver in kwestie levert het bewijs van de verzending van de verantwoording.

Art. 65.Kandidaten of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de opdracht in kwestie uit te voeren, mogen niet worden uitgesloten van de toegang tot de gunningsprocedure louter op grond van het feit dat zij krachtens de Belgische wet, hetzij een natuurlijke persoon, hetzij een rechtspersoon zouden moeten zijn.

Art. 66.De bepalingen van deze afdeling zijn individueel toepasselijk op alle deelnemers die : 1° zich samen kandidaat stellen en de intentie hebben om, ingeval van selectie, samen een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid op te richten;2° of samen een offerte indienen als combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Art. 67.§ 1. De financiële en economische draagkracht van de kandidaat of de inschrijver kan over het algemeen worden aangetoond door één of meer van de volgende referenties : 1° door een bankverklaring opgesteld overeenkomstig het model vervat in bijlage 3 of, in voorkomend geval, door het bewijs van een verzekering tegen beroepsrisico's;2° door de jaarrekeningen of de neergelegde jaarrekeningen, indien de wetgeving van het land van de kandidaat of inschrijver deze neerlegging voorschrijft;3° door een verklaring betreffende de totale omzet en, in voorkomend geval, de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de opdracht is, over ten hoogste de laatste drie beschikbare boekjaren, afhankelijk van de oprichtingsdatum of van de datum waarop de kandidaat of de inschrijver met zijn activiteit is begonnen, voor zover de betrokken omzetcijfers beschikbaar zijn. § 2. Indien de kandidaat of inschrijver om redenen die hij moet verantwoorden, niet in staat is de gevraagde referenties over te leggen, kan hij zijn economische en financiële draagkracht aantonen met andere documenten die de aanbestedende overheid geschikt acht.

Art. 68.In geval van een opdracht voor werken, een opdracht voor leveringen waarvoor plaatsings- of installatiewerkzaamheden nodig zijn of een opdracht voor diensten, kan de aanbestedende overheid : 1° de technische of beroepsbekwaamheid van de kandidaten of inschrijvers om de werken of de installatie uit te voeren of de diensten te verstrekken beoordelen aan de hand van met name hun knowhow, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid;2° de rechtspersonen verplichten om in hun aanvraag tot deelneming of in hun offerte de namen en de beroepskwalificaties te vermelden van de personen die belast zijn met de uitvoering van de opdracht.

Art. 69.In geval van een opdracht voor werken kan de technische bekwaamheid of de beroepsbekwaamheid van de kandidaat of de inschrijver op één of meer van de volgende manieren worden bewezen, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of belangrijkheid en het doel van de werken : 1° door het bewijs dat de kandidaat of de inschrijver voldoet aan bepaalde kwaliteitsnormen overeenkomstig artikel 77;2° aan de hand van een opgave van de al dan niet tot de onderneming behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke belast zijn met de kwaliteitscontrole, die de aannemer ter beschikking zullen staan om de werken uit te voeren;3° aan de hand van de studie- of beroepskwalificaties van de aannemer of het kaderpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met de leiding van de werken worden belast;4° enkel in passende gevallen, door de vermelding van de maatregelen inzake milieubeheer die de aannemer kan toepassen in het kader van de uitvoering van de opdracht;5° aan de hand van een verklaring betreffende de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting van de aannemer en de omvang van het kaderpersoneel gedurende de laatste drie jaar;6° aan de hand van een verklaring welke de werktuigen, het materieel en de technische uitrusting vermeldt waarover de aannemer voor het verlenen van de opdracht beschikt;7° aan de hand van een lijst van de werken die de afgelopen vijf jaar werden verricht, welke lijst vergezeld gaat van attesten die bewijzen dat de belangrijkste werken naar behoren zijn uitgevoerd.Deze attesten worden afgeleverd en ondertekend door de bevoegde overheid.

Wanneer de opdrachtgever een privépersoon is, worden ze door hem afgeleverd en ondertekend, zo niet wordt een eenvoudige verklaring van de aannemer aanvaard. Deze attesten vermelden het bedrag van de werken, de plaats en het tijdstip waarop ze werden uitgevoerd. Voorts wordt aangegeven of de werken volgens de regels van de kunst zijn uitgevoerd en regelmatig tot een goed einde zijn gebracht. In voorkomend geval worden de attesten door de bevoegde instantie rechtstreeks aan de aanbestedende overheid toegezonden.

Art. 70.In geval van een opdracht voor werken, wanneer de opdracht, overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, enkel mag worden gegund aan personen die hetzij hiervoor erkend zijn, hetzij het bewijs hebben geleverd dat zij voldoen aan de bij of krachtens deze wet bepaalde voorwaarden om te worden erkend, vermeldt de aankondiging van opdracht de vereiste erkenning overeenkomstig genoemde wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De aanvraag tot deelneming of de offerte vermeldt : 1° ofwel dat de kandidaat of inschrijver over de vereiste erkenning beschikt;2° ofwel dat de kandidaat of inschrijver in het bezit is van een certificaat of ingeschreven is op een officiële lijst van erkende aannemers in een andere lidstaat van de Europese Unie.In dat geval voegt de kandidaat of inschrijver bij zijn aanvraag tot deelneming of offerte het door de bevoegde certificeringsinstelling afgeleverde certificaat of het door de bevoegde instantie van de lidstaat bevestigde bewijs van inschrijving en elk document dat de gelijkwaardigheid tussen deze certificering of inschrijving en de vereiste erkenning als bedoeld in het eerste lid kan aantonen. Op dit certificaat of deze inschrijving worden de referenties vermeld op grond waarvan de certificering respectievelijk de inschrijving op de lijst mogelijk was; 3° ofwel dat de kandidaat of inschrijver de toepassing inroept van artikel 3, § 1, 2°, van de voormelde wet van 20 maart 1991.In dat geval voegt de kandidaat of inschrijver de nodige bewijsstukken bij zijn aanvraag tot deelneming of bij zijn offerte.

In geval van een open procedure of een vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan de aanbestedende overheid, indien zij de voorwaarden vastgesteld door of krachtens de wet van 20 maart 1991 voldoende acht om de selectie van de inschrijvers uit te voeren, zich beperken tot de vermelding bedoeld in het eerste lid, zonder van de inschrijvers andere inlichtingen of documenten betreffende hun economische, financiële, alsook hun technische of beroepsbekwaamheid te eisen.

Art. 71.In geval van een opdracht voor leveringen kan de technische bekwaamheid of de beroepsbekwaamheid van de kandidaat of de inschrijver op één of meer van de volgende manieren worden bewezen, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of belangrijkheid en het doel van de leveringen : 1° door het bewijs dat de kandidaat of de inschrijver voldoet aan bepaalde kwaliteitsnormen overeenkomstig artikel 77;2° aan de hand van een opgave van de al dan niet tot de onderneming behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitscontrole;3° aan de hand van een lijst van de voornaamste leveringen die gedurende de afgelopen drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren.De leveringen worden aangetoond door attesten die de bevoegde autoriteit heeft afgegeven of medeondertekend of in geval van leveringen voor een particuliere afnemer door attesten van de afnemer of bij ontstentenis eenvoudigweg door een verklaring van de leverancier; 4° aan de hand van een beschrijving van de technische uitrusting, van de door de leverancier getroffen maatregelen om de kwaliteit te waarborgen, en van de door zijn onderneming geboden mogelijkheden op het vlak van studie en onderzoek;5° in het geval van complexe producten of wanneer deze bij wijze van uitzondering aan een bijzonder doel moeten beantwoorden, aan de hand van een controle door de aanbestedende overheid of, in diens naam, door een bevoegd officieel orgaan van het land waar de leverancier gevestigd is, onder voorbehoud van instemming door dit orgaan.Deze controle heeft betrekking op de productiecapaciteit van de leverancier en, zo nodig, op diens mogelijkheden inzake studie en onderzoek en de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen; 6° aan de hand van monsters, beschrijvingen of foto's, waarvan de echtheid wordt aangetoond op verzoek van de aanbestedende overheid;7° aan de hand van attesten die door als bevoegd erkende en geaccrediteerde instituten of diensten voor kwaliteitscontrole worden uitgereikt, waarin wordt vastgesteld dat duidelijk door referenties geïdentificeerde producten aan bepaalde specificaties of normen beantwoorden.

Art. 72.In geval van een opdracht voor diensten kan de technische bekwaamheid of de beroepsbekwaamheid van de kandidaat of de inschrijver op één of meer van de volgende manieren worden bewezen, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of belangrijkheid en het doel van de diensten : 1° door het bewijs dat de kandidaat of de inschrijver voldoet aan bepaalde kwaliteitsnormen overeenkomstig artikel 77;2° aan de hand van een opgave van de al dan niet tot de onderneming behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitscontrole;3° aan de hand van de studie- of beroepskwalificaties van de dienstverlener of het kaderpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met de dienstverlening kunnen worden belast;4° enkel in passende gevallen, door de vermelding van de maatregelen inzake milieubeheer die de dienstverlener kan toepassen in het kader van de uitvoering van de opdracht;5° aan de hand van een verklaring betreffende de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting van de dienstverlener en de omvang van het kaderpersoneel gedurende de laatste drie jaar;6° aan de hand van een verklaring welke de werktuigen, het materieel en de technische uitrusting vermeldt waarover de dienstverlener voor het verlenen van de opdracht beschikt;7° aan de hand van een lijst van de voornaamste diensten die gedurende de afgelopen drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren.De diensten worden aangetoond door attesten die de bevoegde autoriteit afgeeft of medeondertekent of in het geval van diensten voor een particuliere afnemer, door attesten van de afnemer of, bij ontstentenis, eenvoudigweg door een verklaring van de dienstverlener; 8° aan de hand van een beschrijving van de technische uitrusting van de dienstverlener, van de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen en de mogelijkheden die zijn onderneming biedt op het vlak van studie en onderzoek;9° in het geval van complexe diensten of wanneer deze bij wijze van uitzondering aan een bijzonder doel moeten beantwoorden, aan de hand van een controle door de aanbestedende overheid of, in diens naam, door een bevoegd officieel orgaan van het land waar de dienstverlener gevestigd is, onder voorbehoud van instemming door dit orgaan.Deze controle heeft betrekking op de technische capaciteit van de dienstverlener en, zo nodig, op diens mogelijkheden inzake studie en onderzoek en de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen; 10° aan de hand van de omschrijving van het gedeelte van de opdracht dat de dienstverlener eventueel in onderaanneming wil geven.

Art. 73.Voor de opdrachten waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking niet verplicht is, mag de aanbestedende overheid passende referenties vermelden zonder te zijn gebonden door de beperkingen van de artikelen 68, 69, 71 en 72.

Art. 74.Een kandidaat of een inschrijver kan zich voor welbepaalde opdrachten beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten. In dat geval toont hij de aanbestedende overheid aan dat hij zal beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen, door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten om de kandidaat of inschrijver dergelijke middelen ter beschikking te stellen. Op deze entiteiten is artikel 61 toepasselijk.

Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van kandidaten of van inschrijvers zich beroepen op de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten voor een kandidaat of een inschrijver de mogelijkheid beperken om zich te beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer aan deze laatste het toegangsrecht is ontzegd op grond van artikel 21 van de wet.

Art. 75.De aanbestedende overheid kan van de kandidaten of inschrijvers de overlegging eisen van het bewijs van hun inschrijving in het beroeps- of handelsregister overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar ze gevestigd zijn. Het bewijs wordt geleverd door een attest, of, bij ontstentenis, door een verklaring onder eed.

De bedoelde registers, attesten en verklaringen voor elke lidstaat zijn vermeld in bijlage 5.

Art. 76.Wanneer de dienstverleners in hun land van herkomst een dienst slechts kunnen verrichten als ze over een bijzondere vergunning beschikken of lid zijn van een bepaalde organisatie, kan de aanbestedende overheid vragen dat zij aantonen over deze vergunning te beschikken of lid te zijn van de bedoelde organisatie.

Art. 77.Ingeval de aanbestedende overheid de overlegging verlangt van door onafhankelijke instanties opgestelde verklaringen dat de kandidaat of inschrijver aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoet, dient ze te verwijzen naar kwaliteitsbewakingsregelingen die op de Europese normenreeksen op dit terrein zijn gebaseerd en die zijn gecertificeerd door instanties die voldoen aan de Europese normenreeks voor certificering. Ze erkent gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Ze aanvaardt eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het vlak van kwaliteitsbewaking.

Art. 78.Wanneer de aanbestedende overheid in de in artikel 69, 4°, en 72, 4°, bedoelde passende gevallen de overlegging verlangt van een door onafhankelijke instanties opgestelde verklaring dat de kandidaat of inschrijver aan bepaalde normen inzake milieubeheer voldoet, verwijst ze naar het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of naar normen inzake milieubeheer die gebaseerd zijn op de desbetreffende Europese of internationale normen die gecertificeerd zijn door instanties die beantwoorden aan het Gemeenschapsrecht of aan de toepasselijke Europese of internationale normen voor certificering.

Ze erkent gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Ze aanvaardt tevens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het vlak van milieubeheer.

Art. 79.De door de bevoegde instantie bevestigde inschrijving van een erkende aannemer, leverancier of dienstverlener op een officiële lijst in een andere lidstaat van de Europese Unie vormt enkel een vermoeden van geschiktheid wat betreft de bepalingen van de artikelen 61, §§ 1 en 2, 1° tot 4° en 7°, 67, § 1, 2° en 3°, 69, 2°, 3° en 5° tot 7°, 71, 2° tot 7°, 72, 3° tot 10°, 75 en in voorkomend geval, 76.Het voordeel van de bepalingen van dit artikel komt enkel de aannemers, leveranciers en de dienstverleners ten goede die gevestigd zijn in het land waar de officiële lijst is opgesteld.

De gegevens die uit de inschrijving op een officiële lijst kunnen worden afgeleid, kunnen niet zonder verantwoording ter discussie worden gesteld. HOOFDSTUK 6. - Gunning bij aanbesteding en offerteaanvraag Afdeling 1. - Vorm, inhoud en ondertekening offerte

Art. 80.Als bij de opdrachtdocumenten een formulier is gevoegd voor het opmaken van de offerte en het invullen van de samenvattende opmeting of de inventaris, maakt de inschrijver daarvan gebruik. Doet hij dit niet, dan draagt hij de volle verantwoordelijkheid voor de volledige overeenstemming van de door hem aangewende documenten met het formulier.

Art. 81.De offerte vermeldt : 1° de naam, voornamen, hoedanigheid of beroep, nationaliteit en woonplaats van de inschrijver of voor een rechtspersoon, de handelsnaam of benaming, rechtsvorm, nationaliteit, maatschappelijke zetel en, desgevallend, het ondernemingsnummer;2° a) het totale offertebedrag, belasting over de toegevoegde waarde desgevallend inbegrepen, zoals in voorkomend geval gedetailleerd in de samenvattende opmeting of de inventaris;b) de prijstoeslag;c) in voorkomend geval, de prijskorting of verbetering voor het geheel of een deel van de offerte;d) de prijskorting of verbetering in geval van toepassing van artikel 89, eerste lid;e) elk ander prijsgegeven zoals voorgeschreven door de opdrachtdocumenten;3° het nummer en de benaming van de rekening bij een financiële instelling waarop de betaling van de opdracht moet gebeuren;4° wat de onderaanneming betreft, de eventuele inlichtingen overeenkomstig artikel 12;5° voor zover de opdrachtdocumenten zulks opleggen, de oorsprong van de te leveren producten en de te verwerken materialen die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie, met vermelding per land van oorsprong van de waarde exclusief douanerechten die zij in de offerte vertegenwoordigen.Als de producten of materialen op het grondgebied van de Europese Unie worden afgewerkt of verwerkt, wordt enkel de waarde van deze grondstoffen vermeld; 6° in geval van offertes voor meerdere percelen, overeenkomstig artikel 89, tweede lid, de voorkeurvolgorde van de percelen. Als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, zijn de bepalingen van het eerste lid, 1°, van toepassing op elke deelnemer aan de combinatie.

De opdrachtdocumenten bepalen desgevallend de wijze van terbeschikkingstelling van de documenten, modellen, monsters en andere inlichtingen.

Art. 82.§ 1. De inschrijver ondertekent de offerte en de eventuele samenvattende opmeting of inventaris en de andere bijlagen bij de offerte.

Ook de eventueel geboden prijstoeslagen, prijskortingen of verbeteringen bedoeld in artikel 81, eerste lid, 2°, en de doorhalingen, overschrijvingen, aanvullingen of wijzigingen in de offerte en haar bijlagen, die de essentiële voorwaarden van de opdracht betreffende met name prijzen, termijnen en technische specificaties kunnen beïnvloeden, worden door de inschrijver ondertekend. De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing als de offerte en haar bijlagen elektronisch ondertekend zijn. § 2. Als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, wordt § 1 nageleefd door elke deelnemer aan de combinatie. § 3. Als de ondertekening gebeurt door een gemachtigde, vermeldt hij duidelijk zijn volmachtgever of volmachtgevers. De gemachtigde voegt bij de offerte de authentieke of onderhandse akte waaruit zijn bevoegdheid blijkt of een afschrift van zijn volmacht. Eventueel verwijst hij naar het nummer van de bijlage van het Belgisch Staatsblad waarin de akte bij uittreksel is bekendgemaakt.

Een volmachtgever kan met het oog op latere opdrachten de volmacht deponeren die hij aan een of meer gemachtigden heeft gegeven. Deze volmacht geldt alleen voor de opdrachten van de aanbestedende overheid waarbij zij is gedeponeerd. De gemachtigde verwijst in iedere offerte naar die deponering. § 4. De offerte die namens een rechtspersoon elektronisch wordt ondertekend door een certificaat op naam van die rechtspersoon, die daarbij enkel een verbintenis aangaat voor eigen naam en rekening, vereist geen bijkomende volmacht. Afdeling 2. - Samenvattende opmeting en inventaris

Art. 83.§ 1. Indien bij de opdrachtdocumenten van een opdracht voor werken een samenvattende opmeting is gevoegd, vult de inschrijver haar in en maakt hij de nodige berekeningen. § 2. De inschrijver voert, rekening houdende met de opdrachtdocumenten, zijn beroepskennis of persoonlijke vaststellingen, verbeteringen door voor : 1° de fouten die hij ontdekt in de forfaitaire hoeveelheden;2° de fouten die hij ontdekt in de vermoedelijke hoeveelheden, op voorwaarde dat de voorgestelde verbetering minstens vijfentwintig percent in meer of in min van de hoeveelheid van de post in kwestie bedraagt;3° de leemten in de samenvattende opmeting. Hij voegt bij zijn offerte een nota ter verantwoording van deze verbeteringen.

Art. 84.§ 1. Indien bij de opdrachtdocumenten van een opdracht voor leveringen of diensten een inventaris is gevoegd, vult de inschrijver hem in en maakt hij de nodige berekeningen. § 2. De inschrijver voert, rekening houdende met de opdrachtdocumenten, zijn beroepskennis of persoonlijke vaststellingen, verbeteringen door voor : 1° de fouten die hij ontdekt in de forfaitaire en vermoedelijke hoeveelheden, voor zover de opdrachtdocumenten hiertoe uitdrukkelijk de toestemming geven;2° de leemten in de inventaris. Hij voegt bij zijn offerte een nota ter verantwoording van deze verbeteringen. Afdeling 3. - Interpretatie, fouten en leemten

Art. 85.§ 1. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is de volgende voorrangsorde bepalend voor de interpretatie in geval van tegenspraak tussen de opdrachtdocumenten : 1° de plannen;2° het bestek;3° de samenvattende opmeting of de inventaris. Als de plannen tegenspraak vertonen, kan de inschrijver zich op de voor hem meest gunstige hypothese steunen, tenzij de andere opdrachtdocumenten daarover uitsluitsel geven. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten gelden de gegevens van de samenvattende opmeting zoals verstrekt door de aanbestedende overheid, enkel als eenvoudige inlichting en kunnen ze slechts worden aangewend als aanvulling, in voorkomend geval, van onvolkomenheden van de andere opdrachtdocumenten.

De opdrachtdocumenten kunnen deze paragraaf toepasselijk maken op de opdrachten voor leveringen en diensten.

Art. 86.Als een aannemer, leverancier of dienstverlener in de opdrachtdocumenten fouten of leemten ontdekt die van dien aard zijn dat ze de prijsberekening of de vergelijking van de offertes onmogelijk maken, meldt hij dit onmiddellijk en schriftelijk aan de aanbestedende overheid. Alleszins verwittigt hij haar ten laatste tien dagen vóór de datum van de openingszitting, tenzij zulks onmogelijk is door de inkorting van de termijn voor ontvangst van de offertes.

De aanbestedende overheid oordeelt of de fouten of leemten voldoende belangrijk zijn om de openingszitting te verdagen en, indien nodig, tot een aangepaste bekendmaking over te gaan.

Art. 87.Na de opening van de zitting heeft de inschrijver niet meer het recht om zich te beroepen op fouten of leemten die voorkomen in de samenvattende opmeting of de inventaris, zoals verstrekt door de aanbestedende overheid.

Bovendien kan hij zich vanaf dat ogenblik niet meer beroepen op vormgebreken, fouten of leemten in zijn offerte. Afdeling 4. - Prijsopgave en percelen

Art. 88.De prijzen worden in de offerte in euro uitgedrukt. Het totale offertebedrag wordt voluit geschreven. Hetzelfde geldt voor de eenheidsprijzen, wanneer de opdrachtdocumenten dit opleggen.

Art. 89.De inschrijver mag in zijn offertes voor meerdere percelen, hetzij prijskortingen aanbieden bij aanbesteding, hetzij verbeteringsvoorstellen bij offerteaanvraag, indien die bepaalde percelen hem zouden worden gegund, op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten het niet verbieden.

Voor zover de opdrachtdocumenten het opleggen en de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 58, § 4, eerste lid, 2°, vermeldt de inschrijver die offertes voor meerdere percelen indient, zijn voorkeurvolgorde voor de gunning van deze percelen. Afdeling 5. - Indiening offertes

Art. 90.§ 1. De offerte op papier wordt in een definitief gesloten envelop gestoken waarop het volgende wordt vermeld : de datum van de openingszitting, het besteknummer of het opdrachtvoorwerp en eventueel de perceelnummers. Ze wordt via een postdienst verzonden of door een drager afgegeven.

Bij verzending via een postdienst wordt die definitief gesloten envelop in een tweede gesloten envelop gestoken waarop duidelijk « offerte » wordt vermeld. Dit geheel wordt geadresseerd aan het adres vermeld in de opdrachtdocumenten.

De drager overhandigt de offerte aan de persoon die daartoe aangewezen is door de aanbestedende overheid of deponeert ze in de daartoe bestemde offertebus.

Deze paragraaf is toepasselijk op de met elektronische middelen opgestelde offerte die niet via deze middelen wordt overgelegd. § 2. Elke offerte moet bij de voorzitter van de zitting toekomen vóór hij de zitting geopend verklaart.

Offertes die laattijdig bij de voorzitter toekomen, welke er ook de oorzaak van is, worden geweigerd of ongeopend behouden.

Nochtans wordt een laattijdige offerte aanvaard voor zover de aanbestedende overheid de opdracht nog niet heeft gesloten en de offerte ten laatste vier kalenderdagen vóór de datum van de openingszitting als aangetekende brief is verzonden.

Art. 91.§ 1. Om een reeds opgestuurde of ingediende offerte te wijzigen of in te trekken, is een schriftelijke ondertekende verklaring vanwege de inschrijver vereist.

Het voorwerp en de draagwijdte van de wijzigingen moeten nauwkeurig worden vermeld.

De intrekking moet onvoorwaardelijk zijn.

De bepalingen van de artikelen 80 en 90 zijn toepasselijk op de wijzigingen en de intrekkingen. § 2. De intrekking kan ook per telefax of via een elektronisch middel dat niet in overeenstemming is met artikel 52, § 1, worden meegedeeld voor zover : 1° zij bij de voorzitter van de openingszitting toekomt alvorens hij de zitting opent, 2° en zij wordt bevestigd per aangetekende brief verzonden ten laatste de dag vóór de openingszitting. Een inschrijver kan in een nieuwe regelmatig ingediende offerte aanduiden welke niet elektronisch ingediende bijlagen van de ingetrokken offerte hij wenst te behouden. Afdeling 6. - Opening offertes

Art. 92.De zitting voor de opening van de offertes vindt plaats in het lokaal en op de datum en het uur bepaald in de opdrachtdocumenten.

Ze wordt geleid door de voorzitter, bijgestaan door één of meerdere bijzitters.

De verrichtingen verlopen in volgende orde : 1° alvorens de belanghebbenden tot het aangeduide lokaal toe te laten, plaatst de voorzitter van de zitting er de reeds ontvangen niet elektronisch overgelegde offertes;2° zodra het lokaal voor het publiek toegankelijk is, worden de meegebrachte offertes aan de voorzitter overhandigd.Bij beperkte procedure worden alleen de inschrijvers of hun vertegenwoordigers tot het lokaal toegelaten; 3° de voorzitter opent de zitting.Vanaf dat ogenblik is artikel 90, § 2, toepasselijk; 4° daarna wordt inzage genomen van alle ontvangen offertes;5° de voorzitter leest de naam of de handelsnaam van de inschrijvers, hun woonplaats of maatschappelijke zetel en de intrekkingen voor. Bij aanbesteding doet de voorzitter hetzelfde voor de totale offertebedragen, belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen, en voor de varianten, verplichte opties, kortingen en toeslagen. Indien de aanbesteding evenwel op een groot aantal percelen betrekking heeft, kan de voorlezing van de prijzen vervangen worden door een andere presentatiewijze ter zitting; 6° de voorzitter of een bijzitter parafeert blad per blad de offertes, met inbegrip van de door hem belangrijkst geachte bijlagen, alsook de documenten tot wijziging en tot intrekking van de offerte.De paraaf kan worden vervangen door een ander authentificatiemiddel, zoals een stempel of een naamstempel.

Wanneer de offertes via elektronische middelen die voldoen aan artikel 52, § 1, zijn opgesteld, zet de voorzitter of een bijzitter zijn elektronische handtekening op de verschillende hierboven vermelde documenten, behalve indien de door de aanbestedende overheid aangewende elektronische middelen de integriteit van de documenten kunnen garanderen na de opening ervan.

Art. 93.De voorzitter stelt een proces-verbaal op van de gegevens die hij heeft voorgelezen volgens artikel 92, derde lid, 5°, van de incidenten die zich tijdens de zitting hebben voorgedaan en van de opmerkingen die elke aanwezige persoon wenst opgenomen te zien.

Het wordt onmiddellijk ondertekend door de voorzitter.

De inschrijvers die er schriftelijk om verzoeken, ontvangen zo spoedig mogelijk een afschrift van het proces-verbaal.

Art. 94.Een extra openingszitting, waartoe alle op de oorspronkelijke zitting aanwezige of gekende inschrijvers gelijktijdig en schriftelijk worden uitgenodigd, vindt plaats in volgende gevallen : 1° wanneer offertes, wijzigingen of intrekkingen te laat zijn binnengekomen, maar toch in aanmerking kunnen worden genomen overeenkomstig de artikelen 90, § 2, derde lid en 91, § 1, vierde lid;2° wanneer tijdens de oorspronkelijke openingszitting technische moeilijkheden zijn gerezen voor de opening en de inzage van met elektronische middelen opgestelde offertes, tenzij er een veiligheidskopie volgens de voorwaarden van artikel 52, § 3, 2°, is geopend tijdens de openingszitting en deze kopie niet de voormelde moeilijkheden oplevert. De artikelen 92, derde lid, 4° tot 6°, en 93 zijn toepasselijk op deze zitting. Afdeling 7. - Onderzoek en regelmatigheid offertes

Art. 95.De aanbestedende overheid gaat de regelmatigheid na van de offertes van de geselecteerde inschrijvers. Ze onderzoekt de regelmatigheid, zowel op formeel als op materieel vlak.

Een offerte is formeel onregelmatig en derhalve nietig als ze afwijkt van de substantiële vormelijkheden voorgeschreven door de artikelen 6, § 1, 51, § 2, 52, 54, § 2, 55, 80, 81, 82, 90 en 91 en door de opdrachtdocumenten. Bovendien kan de aanbestedende overheid een offerte als formeel onregelmatig beschouwen indien zij niet overeenstemt met de andere voorgeschreven vormelijkheden.

Een offerte is materieel onregelmatig en derhalve nietig als ze afwijkt van de essentiële bepalingen van de opdrachtdocumenten betreffende met name de prijzen, termijnen en technische specificaties of in geval van een abnormale prijs als bedoeld in artikel 99.

Bovendien kan de aanbestedende overheid een offerte als materieel onregelmatig beschouwen indien zij : 1° niet overeenstemt met de bepalingen van hoofdstuk 1, afdelingen 6 tot 11 en hoofdstuk 6, afdelingen 2 tot 4;2° enig voorbehoud inhoudt of bestanddelen bevat die niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

Art. 96.§ 1. De aanbestedende overheid verbetert de rekenfouten en de zuiver materiële fouten in de offertes, zonder dat zij voor niet- ontdekte fouten aansprakelijk is.

Om deze fouten te verbeteren gaat de aanbestedende overheid de werkelijke bedoeling na van de inschrijver, door de offerte te onderzoeken en te vergelijken met de andere offertes en met de marktprijzen en door desnoods § 4 toe te passen.

Als er in dit laatste geval geen toelichting gegeven is of de toelichting niet aanvaardbaar is voor de aanbestedende overheid, verbetert ze de fouten naar eigen bevindingen. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan de aanbestedende overheid hetzij beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn, hetzij de offerte als onregelmatig weren. § 2. De aanbestedende overheid verbetert de offertes in functie van de door haar of een inschrijver vastgestelde rekenfouten en zuiver materiële fouten in de opdrachtdocumenten. § 3. Indien de aanbestedende overheid rechtstreeks fouten verbetert in via elektronische middelen opgestelde offertes, bewaart zij de oorspronkelijke versie van die offertes en ziet zij erop toe dat haar rechtzettingen duidelijk identificeerbaar zijn, terwijl ook de oorspronkelijke gegevens zichtbaar blijven. De aanbestedende overheid ondertekent haar verbeteringen of de aangepaste versie via elektronische middelen die voldoen aan artikel 52, § 1, eerste lid, 1°. § 4. De aanbestedende overheid kan aan de inschrijver vragen om binnen de door haar bepaalde termijn de draagwijdte van zijn offerte te verduidelijken of aan te vullen, zonder deze te wijzigen.

Art. 97.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij aanbesteding § 2. Wanneer een inschrijver, met toepassing van artikel 83, § 2, of 84, § 2, de hoeveelheid van één of meer posten van de samenvattende opmeting of inventaris heeft verbeterd, ziet de aanbestedende overheid die wijzigingen na, verbetert ze zo nodig volgens eigen berekeningen en wijzigt desgevallend de opmetingen of inventarissen gevoegd bij de offertes.

Voor de inschrijver die een vermindering heeft voorgesteld met toepassing van artikel 83, § 2, 2°, wordt de totale prijs die overeenstemt met de aldus verminderde hoeveelheid een forfaitaire prijs, op voorwaarde en in de mate dat de aanbestedende overheid deze verbetering aanvaardt.

Wanneer de aanbestedende overheid de wijzigingen van een post met vermoedelijke hoeveelheden niet door eigen berekeningen kan nazien, brengt zij de voorgestelde verhoging of verlaging van de hoeveelheid terug tot de oorspronkelijke hoeveelheid van de opmeting of inventaris. § 3. Wanneer een inschrijver voor een willekeurige post van de samenvattende opmeting of de inventaris geen prijs heeft vermeld, kan de aanbestedende overheid hetzij de offerte als onregelmatig weren, hetzij ze behouden door de leemte aan te vullen met behulp van de volgende formule : P = L x Y/X waarbij dient te worden begrepen onder : - P : de prijs van de post waarvoor de inschrijver geen prijs heeft vermeld; - L : de verkregen waarde op basis van het rekenkundig gemiddelde van de prijs, eventueel verbeterd door de aanbestedende overheid volgens artikel 96 en § 2 van dit artikel, die voor die post werd aangegeven door de inschrijvers die de prijs in hun samenvattende opmeting of inventaris hebben vermeld; - X : de verkregen waarde op basis van het rekenkundig gemiddelde van het totale bedrag van de opmeting of inventaris van alle inschrijvers die de prijs voor de betrokken post hebben vermeld, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de opmeting of de inventaris en overeenkomstig artikel 96, zonder rekening te houden met de prijs die voor die post werd aangegeven; - Y : het totale bedrag van de opmeting of de inventaris van de inschrijver die voor de betrokken post geen prijs heeft vermeld, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de opmeting of de inventaris en overeenkomstig artikel 96.

Indien de inschrijver voor verschillende posten geen prijs heeft vermeld, wordt voor de berekening van de waarde van X geen rekening gehouden met de prijs die de andere inschrijvers voor die posten hebben vermeld.

Voor de berekening van de waarden van L en X, kan de aanbestedende overheid geen rekening houden met de offertes die voor de betrokken post een abnormale prijs vermelden. § 4. Telkens er met toepassing van artikel 83, § 2, of artikel 84, § 2, een leemte in de samenvattende opmeting of in de inventaris is aangevuld, gaat de aanbestedende overheid als volgt te werk : 1° ze onderzoekt de gegrondheid van die aanvulling en verbetert ze zo nodig volgens haar eigen bevindingen. Indien de andere inschrijvers geen prijzen voor de leemten hebben voorgesteld, worden deze prijzen, voor elke post, met het oog op de rangschikking van de offertes, volgens de onderstaande formule berekend en blijven ze behouden bij de definitieve verbetering van de offertes : S = L x Y/X waarbij dient te worden begrepen onder : . S : de prijs van de leemte; . L : het eventueel door de aanbestedende overheid verbeterde bedrag voor de leemte in de samenvattende opmeting of de inventaris van de inschrijver die op de leemte heeft gewezen; . X : het totale offertebedrag van dezelfde inschrijver, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de samenvattende opmeting of inventaris en overeenkomstig artikel 96, zonder met de leemte rekening te houden; . Y : het totale offertebedrag van de betrokken inschrijver die de leemte niet heeft vermeld, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de samenvattende opmeting of de inventaris en overeenkomstig artikel 96, zonder met de leemte rekening te houden; 2° wanneer verscheidene inschrijvers dezelfde leemte hebben vermeld, worden L en X verkregen door het rekenkundig gemiddelde te nemen van de waarden L en X in de samenvattende opmeting of inventaris van die inschrijvers;3° in beide gevallen wordt de eenheidsprijs van de leemte verkregen door het bedrag S te delen door de overeenstemmende hoeveelheid, zoals die eventueel door de aanbestedende overheid is verbeterd;4° voor de berekening van de prijzen van een leemte overeenkomstig 1° en 2° kan de aanbestedende overheid beslissen geen rekening te houden met de offerte waarin voor die leemtepost een abnormale prijs is geboden. Als geen enkele inschrijver een normale prijs heeft geboden voor die leemte, kan de aanbestedende overheid de opdracht gunnen zonder die post. § 5. Enkel voor de rangschikking van de offertes worden de hoeveelheden aanvaard door de aanbestedende overheid die groter zijn dan of gelijk zijn aan de hoeveelheden van de oorspronkelijke opmeting of inventaris, zonder onderscheid naar alle opmetingen of inventarissen gebracht.

Daarentegen spelen de wijzigingen die door de aanbestedende overheid aanvaard worden en die een vermindering van de hoeveelheden tot gevolg hebben, enkel in het voordeel van de inschrijvers die ze gemeld hebben en enkel in de mate dat hun verantwoording is aanvaard. Aldus : 1° wordt, indien de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver kleiner is dan de hoeveelheid aanvaard door de aanbestedende overheid, deze laatste hoeveelheid in de opmeting of inventaris gebracht;2° wordt, indien de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver ligt tussen de hoeveelheid aanvaard door de aanbestedende overheid en de hoeveelheid van de oorspronkelijke opmeting of inventaris, de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver in de opmeting of inventaris gebracht;3° wordt, indien de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver, groter is dan de hoeveelheid van de oorspronkelijke opmeting of inventaris, de door de inschrijver voorgestelde hoeveelheid teruggebracht tot de hoeveelheid van de oorspronkelijke opmeting of inventaris. § 6. Voor de toepassing van dit artikel houdt de aanbestedende overheid rekening met de verbeteringen die zijn voorgesteld in al dan niet regelmatige offertes die door geselecteerde inschrijvers zijn ingediend.

Art. 98.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij offerteaanvraag. § 2. Wanneer een inschrijver bij toepassing van artikel 83, § 2, of 84, § 2, de hoeveelheid van één of meer posten van de samenvattende opmeting of inventaris heeft verbeterd, ziet de aanbestedende overheid die wijzigingen na, verbetert ze zo nodig volgens haar eigen berekeningen en wijzigt desgevallend de bij de offertes gevoegde opmetingen of inventarissen overeenkomstig artikel 97, §§ 2 en 6, met inbegrip van het prijsgevolg bedoeld in artikel 97, § 2, tweede lid. § 3. Wanneer een inschrijver voor een willekeurige post van de samenvattende opmeting of inventaris geen prijs heeft vermeld, kan de aanbestedende overheid hetzij de offerte als onregelmatig weren, hetzij ze behouden door er artikel 97, §§ 3 en 6 op toe te passen. § 4. Telkens er in de samenvattende opmeting of inventaris een leemte is aangevuld overeenkomstig artikel 83, § 2, of 84, § 2, past de aanbestedende overheid artikel 97, §§ 4 en 6, toe.

Art. 99.§ 1. Na voorafgaand artikel 96 te hebben toegepast, gaat de aanbestedende overheid over tot het prijsonderzoek overeenkomstig artikel 21. § 2. Als er bij een opdracht voor werken gegund bij aanbesteding minstens vier offertes door geselecteerde inschrijvers werden ingediend, wordt elke offerte waarvan het totale offertebedrag minstens vijftien percent ligt onder het gemiddelde bedrag van de door deze inschrijvers ingediende offertes, regelmatig of niet, beschouwd als een offerte waarvan het vermoedelijk abnormale totale offertebedrag noopt tot een onderzoek door de aanbestedende overheid.

Het gemiddelde bedrag wordt als volgt berekend : 1° indien het aantal offertes gelijk is aan of groter is dan zeven, door zowel de laagste offerte uit te sluiten als de hoogste offertes die samen een vierde van het aantal ingediende offertes vormen.Indien dit aantal niet deelbaar is door vier, wordt het vierde naar de hogere eenheid afgerond; 2° indien het aantal offertes lager ligt dan zeven, door de laagste en de hoogste offerte uit te sluiten. In geval van een offerte waarvan het totale offertebedrag noopt tot een onderzoek, zal de aanbestedende overheid : 1° ofwel in de gunningsbeslissing motiveren dat het totale offertebedrag geen abnormaal karakter vertoont;2° ofwel de inschrijver verzoeken de nodige verantwoording, zoals bepaald in artikel 21, § 3, tweede tot vierde lid, te bezorgen.Indien na onderzoek van deze verantwoording blijkt dat het totale offertebedrag effectief abnormaal is of bij gebrek aan verantwoording binnen de opgelegde termijn, is de offerte onregelmatig.

De opdrachtdocumenten kunnen deze paragraaf toepasselijk maken bij offerteaanvraag en bij opdrachten voor leveringen of diensten. § 3. Indien de offerte voor een opdracht voor werken wordt geweerd krachtens paragraaf 1 of 2, deelt de aanbestedende overheid dat binnen vijftien dagen na de sluiting van de opdracht mee aan de Commissie voor de erkenning van aannemers. Zij deelt haar bovendien de namen mee van de inschrijvers die de nodige verantwoording niet binnen de gestelde termijn hebben bezorgd. Afdeling 8. - Gunning opdracht

Art. 100.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij aanbesteding. § 2. In geval van verplichte of facultatieve varianten wordt de inschrijver met de laagste regelmatige offerte bepaald op grond van één enkele rangschikking van de basisoffertes en de variantenoffertes.

In geval van verplichte opties wordt de inschrijver met de laagste regelmatige offerte bepaald op grond van de rangschikking van de offertes verhoogd met de erin geboden prijs voor het geheel van die opties.

Indien een inschrijver in strijd met artikel 10, § 2, tweede lid, aan een vrije optie een meerprijs of een andere tegenprestatie heeft verbonden, wordt die vrije optie buiten beschouwing gelaten voor zover zulks mogelijk is. Zo niet is zijn offerte onregelmatig.

Wanneer inschrijvers conform artikel 89, eerste lid, prijskortingen hebben aangeboden, wordt, voor om het even welk perceel, de inschrijver met de laagste regelmatige offerte bepaald rekening houdende met de kortingen die geboden zijn voor zekere gegroepeerde percelen en met de laagste prijs voor het geheel van alle percelen.

Wanneer de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 58, § 4, eerste lid, 2°, en de inschrijver met de laagste regelmatige offerte niet voldoet aan het vereiste minimale niveau voor meerdere percelen, wordt hem enkel dat aantal percelen gegund waarvoor hij wel voldoet aan dat vereiste minimale niveau, met inachtneming van de voorkeurvolgorde als bedoeld in artikel 89, tweede lid. Bij gebrek aan deze laatste houdt de aanbestedende overheid een loting tussen de percelen in kwestie. § 3. Wanneer verscheidene inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden, vraagt de aanbestedende overheid hen een schriftelijke prijskorting in te dienen. In dit geval zijn de artikelen 50, tweede lid, 3°, 51, § 2, 57 en 90 tot 94 toepasselijk.

Zijn er daarna nog gelijke prijzen, dan houdt de aanbestedende overheid een loting waartoe de betrokkenen worden uitgenodigd. Van deze loting wordt een proces-verbaal opgesteld overeenkomstig artikel 93.

Art. 101.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij offerteaanvraag. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten wordt in geval van verplichte of facultatieve varianten de economisch voordeligste offerte bepaald op grond van één enkele rangschikking van de basisoffertes en de variantenoffertes volgens hun economische voordeligheid vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid.

Indien vrije varianten mogen worden voorgesteld, beslist de aanbestedende overheid welke vrije varianten ze niet in aanmerking neemt. Op de andere is het vorige lid toepasselijk.

De aanbestedende overheid neemt de verplichte opties in aanmerking en beslist welke vrije opties ze in aanmerking neemt voor de bepaling van de inschrijver met de economisch voordeligste offerte.

Wanneer inschrijvers conform artikel 89, eerste lid, verbeteringsvoorstellen hebben gedaan, wordt, voor om het even welk perceel, de inschrijver met de economisch voordeligste regelmatige offerte bepaald, rekening houdende met de verbeteringsvoorstellen voor zekere gegroepeerde percelen en met het economisch voordeligste geheel van alle percelen.

Wanneer de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 58, § 4, eerste lid, 2°, en de inschrijver met de economisch voordeligste regelmatige offerte niet voldoet aan het vereiste minimale niveau voor meerdere percelen, wordt hem enkel dat aantal percelen gegund waarvoor hij wel voldoet aan dat vereiste minimale niveau, met inachtneming van de voorkeurvolgorde als bedoeld in artikel 89, tweede lid. Bij gebrek aan deze laatste houdt de aanbestedende overheid een loting tussen de percelen in kwestie. § 3. Wanneer verscheidene offertes in gelijke mate als economisch voordeligste worden beschouwd, vraagt de aanbestedende overheid de inschrijvers in kwestie een schriftelijk verbeteringsvoorstel voor hun offerte in te dienen. In dit geval zijn de artikelen 50, tweede lid, 3°, 51, § 2, 57 en 90 tot 94 toepasselijk.

Zijn de offertes daarna nog gelijkwaardig, dan houdt de aanbestedende overheid een loting waartoe de betrokkenen worden uitgenodigd. Van deze loting wordt een proces-verbaal opgesteld overeenkomstig artikel 93. Afdeling 9. - Sluiting opdracht

Art. 102.De sluiting van de opdracht gebeurt door de betekening van de goedkeuring van zijn offerte aan de opdrachtnemer en mag niet onderhevig zijn aan enig voorbehoud.

De betekening gebeurt per aangetekende brief, per telefax of via andere elektronische middelen op voorwaarde dat in de twee laatste gevallen, de inhoud binnen vijf dagen per aangetekende brief wordt bevestigd.

De betekening is geldig en tijdig gedaan door de verzending van de aangetekende brief of de verzending per telefax of via andere elektronische middelen binnen de eventueel verlengde verbintenistermijn bedoeld in artikel 57.

Art. 103.Als bij aanbesteding de eventueel verlengde verbintenistermijn verstrijkt zonder dat de opdracht is gesloten en de aanbestedende overheid in dit stadium geen toepassing maakt van artikel 35 van de wet, gaat ze als volgt te werk.

Vooraleer de opdracht te gunnen, vraagt de aanbestedende overheid schriftelijk aan de inschrijver in kwestie of hij instemt met het behoud van zijn offerte. Als die inschrijver daarmee schriftelijk en zonder voorbehoud instemt, gaat de aanbestedende overheid over tot de gunning en de sluiting van de opdracht.

Als de inschrijver in kwestie slechts instemt met het behoud van zijn offerte mits het krijgen van een prijstoeslag, gebeurt de gunning en de sluiting van de opdracht met inbegrip van de gevraagde prijstoeslag indien de inschrijver de prijstoeslag verantwoordt op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan en de aldus verhoogde offerteprijs lager blijft dan die van de andere regelmatige offertes.

Als de inschrijver in kwestie niet instemt met het behoud van zijn offerte of de gevraagde prijstoeslag niet gerechtvaardigd blijkt of de verhoogde offerteprijs niet de laagste blijft, richt de aanbestedende overheid zich : 1° hetzij achtereenvolgens, volgens de rangschikking, tot de andere regelmatige inschrijvers.In dit geval zijn eveneens het tweede en derde lid toepasselijk; 2° hetzij tot al de andere regelmatige inschrijvers met de vraag hun offerteprijs te herzien, op grond van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht, om de opdracht vervolgens te gunnen en te sluiten in functie van de uitkomst van deze vraag.De aanbestedende overheid houdt mede rekening met de bij toepassing van het derde lid door de inschrijver in kwestie gevraagde, al dan niet verantwoorde, prijstoeslag. In dit geval zijn de artikelen 50, 3°, 51, § 2, 57 en hoofdstuk 6 toepasselijk.

Art. 104.Als bij offerteaanvraag de eventueel verlengde verbintenistermijn verstrijkt zonder dat de opdracht is gesloten en de aanbestedende overheid in dit stadium geen toepassing maakt van artikel 35 van de wet, gaat ze als volgt te werk.

Vooraleer de opdracht te gunnen, vraagt de aanbestedende overheid schriftelijk aan de inschrijver in kwestie of hij instemt met het behoud van zijn offerte. Als die inschrijver daarmee schriftelijk en zonder voorbehoud instemt, gaat de aanbestedende overheid over tot de gunning en de sluiting van de opdracht.

Indien de inschrijver in kwestie slechts instemt met het behoud van zijn offerte mits hij een wijziging van zijn offerte krijgt, gebeurt de gunning en de sluiting van de opdracht met inbegrip van de gevraagde wijziging indien de inschrijver de wijziging verantwoordt op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan en de aldus gewijzigde offerte de economisch voordeligste blijft.

Als de inschrijver in kwestie niet instemt met het behoud van zijn offerte of de gevraagde wijziging niet gerechtvaardigd blijkt of de gewijzigde offerte niet de economisch voordeligste blijft, richt de aanbestedende overheid zich : 1° hetzij achtereenvolgens, volgens de rangschikking, tot de andere regelmatige inschrijvers.In dit geval zijn eveneens het tweede en derde lid toepasselijk; 2° hetzij tot al de andere regelmatige inschrijvers met de vraag hun offerte te herzien, op grond van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht, om de opdracht vervolgens te gunnen en te sluiten op basis van de offerte die de economisch voordeligste is geworden.De aanbestedende overheid houdt mede rekening met de bij toepassing van het derde lid door de inschrijver in kwestie gevraagde al dan niet verantwoorde wijziging. In dit geval zijn de artikelen 50, 3°, 51, § 2, 57 en hoofdstuk 6 toepasselijk. HOOFDSTUK 7. - Gunning bij onderhandelingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke drempels

Art. 105.§ 1. De goed te keuren uitgave bedoeld in artikel 26, § 1, 1°, a, van de wet mag volgende bedragen niet bereiken : 1° de drempel vermeld in artikel 32, eerste lid, 3°, voor de opdrachten voor diensten van de categorieën 6 en 8 van bijlage II, A, van de wet en voor deze opgenomen in bijlage II, B, van de wet; 2° 85.000 euro voor alle andere opdrachten; 3° 30.000 euro voor elk perceel van een opdracht waarvan het geraamde opdrachtbedrag de drempel van artikel 32 niet bereikt, op voorwaarde dat het samengevoegde bedrag van deze percelen niet meer dan twintig percent van het geraamde opdrachtbedrag bedraagt; 4° 8.500 euro voor de opdrachten gesloten met een aanvaarde factuur, bedoeld in artikel 110, tweede lid. § 2. Het geraamde opdrachtbedrag bedoeld in artikel 26, § 2, 1°, d, van de wet mag volgende bedragen niet bereiken : 1° 600.000 euro voor de opdrachten voor werken; 2° de drempels vermeld in artikel 32, eerste lid, 2° en 3°, voor de opdrachten voor leveringen en diensten. § 3. De ramingsregels bepaald in de artikelen 24 tot 27 zijn van toepassing op de gevallen van de §§ 1 en 2. In de gevallen van § 1 gebeurt de berekening op het tijdstip van de goedkeuring van de uitgave. Artikel 28 is eveneens toepasselijk op de gevallen van § 2.

Met het oog op de toepassing van dit artikel mag een opdracht niet worden gesplitst. Afdeling 2. - Verloop en sluiting

Art. 106.§ 1. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, zijn niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking : 1° de artikelen 6, 51, 52, 54 et 57;2° hoofdstuk 5. De artikelen 61, §§ 1 en 2, 5°, en 62 zijn evenwel steeds toepasselijk op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, behalve voor opdrachten waarvan de goed te keuren uitgave het bedrag bedoeld in artikel 105, § 1, 4°, niet bereikt. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is artikel 57 niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Art. 107.Bij een onderhandelingsprocedure wordt de opdracht gegund, hetzij aan de inschrijver die de laagste offerte heeft ingediend, hetzij aan de inschrijver die de offerte heeft ingediend die de economisch voordeligste is vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid. In dit laatste geval, wanneer het gaat om een opdracht die de drempel vermeld in artikel 32 bereikt, specificeert de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten de weging van elk gunningscriterium. Deze weging kan eventueel worden uitgedrukt binnen een vork met een passend verschil tussen minimum en maximum. Indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, worden de criteria vermeld in dalende volgorde van belangrijkheid.

Het vorige lid is niet toepasselijk op : 1° de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet;2° de diverse gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking waarvoor slechts één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden geraadpleegd.

Art. 108.§ 1. Indien er bij een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking voor een opdracht die de drempel vermeld in artikel 32 bereikt, meerdere aannemers, leveranciers of dienstverleners worden geraadpleegd, worden ze gelijktijdig en schriftelijk uitgenodigd om een offerte in te dienen. Deze uitnodiging bevat minstens : 1° a) hetzij de opdrachtdocumenten, hetzij het adres van de dienst waar die documenten kunnen worden opgevraagd en de uiterste datum voor deze aanvraag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanbestedende overheid met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten.

Zij vermeldt in dat geval het internetadres dat toegang biedt tot deze documenten; b) wanneer de afgifte van bepaalde opdrachtdocumenten betalend is, de kostprijs en de betalingswijze ervan;2° de uiterste datum en eventueel het tijdstip voor ontvangst van de offertes, het adres waarnaar ze moeten worden verstuurd en de taal of talen waarin ze mogen worden opgesteld;3° de aanduiding van de eventueel toe te voegen documenten;4° het gunningscriterium of de gunningscriteria voor zover ze niet zijn opgenomen in de andere opdrachtdocumenten en, al naargelang, een aanduiding van de weging van de criteria of, indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, van hun dalende volgorde van belangrijkheid. § 2. De vorige paragraaf is niet toepasselijk op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 109.§ 1. Dit artikel is van toepassing in geval van onderhandelingsprocedure met bekendmaking voor een opdracht voor werken, leveringen of diensten van bijlage II, A, van de wet die de drempel vermeld in artikel 32 bereikt. § 2. De aanbestedende overheid onderhandelt met de inschrijvers over de door hen ingediende offertes, om die aan te passen aan de eisen die zij in de opdrachtdocumenten heeft vermeld en om de beste offerte te kiezen.

Tijdens de onderhandelingen waarborgt de aanbestedende overheid de gelijke behandeling van alle inschrijvers. Met name geeft zij geen discriminerende informatie die sommige inschrijvers kan bevoordelen tegenover andere. § 3. De aanbestedende overheid kan bepalen dat de onderhandelingsprocedure in opeenvolgende fases verloopt, teneinde het aantal offertes waarover onderhandeld moet worden, te verminderen door toepassing van de gunningscriteria die in de opdrachtdocumenten zijn vermeld. Het gebruik van deze mogelijkheid wordt vermeld in de opdrachtdocumenten. In de slotfase moet het verminderde aantal zodanig zijn dat een daadwerkelijke mededinging kan worden gewaarborgd, voor zover er een voldoende aantal geschikte offertes is.

Art. 110.Een opdracht geplaatst via onderhandelingsprocedure wordt gesloten : 1° ofwel op grond van briefwisseling volgens handelsgebruiken, in geval van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking;2° ofwel door de betekening aan de opdrachtnemer van de goedkeuring van zijn offerte zoals eventueel gewijzigd na onderhandelingen;3° ofwel door de ondertekening van een overeenkomst door de partijen. De in het eerste lid vermelde wijzen van sluiting gelden niet voor de opdrachten die worden gesloten met een aanvaarde factuur. Voor die opdrachten geldt de factuur als bewijs van de sluiting. HOOFDSTUK 8. - Gunning bij concurrentiedialoog

Art. 111.§ 1. Bij concurrentiedialoog maakt de aanbestedende overheid een aankondiging van opdracht bekend overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7 en stelt ze een beschrijvend document op. Ze vermeldt in de aankondiging van opdracht de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 58, § 1. Daarnaast bepaalt ze in de aankondiging van opdracht of in het beschrijvend document haar behoeften en eisen, alsook de gunningscriteria. § 2. Voor de opdrachten die de drempel vermeld in artikel 32 bereiken, specificeert de aanbestedende overheid de weging van elk gunningscriterium, die eventueel kan worden uitgedrukt binnen een vork met een passend verschil tussen minimum en maximum. Indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, worden de criteria vermeld in dalende volgorde van belangrijkheid.

Voor de opdrachten die de vermelde drempel niet bereiken, evenals voor de opdrachten voor diensten van bijlage II, B, van de wet, specificeert de aanbestedende overheid ofwel de weging van de gunningscriteria als bedoeld in het vorige lid, ofwel de dalende volgorde van belangrijkheid ervan. Zo niet hebben de gunningscriteria dezelfde waarde. § 3. De aanbestedende overheid kan bepalen dat de dialoog in opeenvolgende fases verloopt, teneinde het aantal te bespreken oplossingen te verminderen op basis van de gunningscriteria die in de aankondiging van opdracht of in het beschrijvend document zijn vermeld. Het gebruik van deze mogelijkheid wordt vermeld in de opdrachtdocumenten. In de slotfase moet het verminderde aantal zodanig zijn dat een daadwerkelijke mededinging kan worden gewaarborgd, voor zover er een voldoende aantal geschikte oplossingen is. § 4. De essentiële elementen van de aankondiging en het beschrijvend document kunnen in de loop van de gunningsprocedure niet worden gewijzigd, wanneer dit de mededinging kan verstoren of een discriminerend effect kan hebben.

Art. 112.Na ontvangst van de aanvragen tot deelneming gaat de aanbestedende overheid over tot de selectie van de kandidaten die tot de dialoog worden toegelaten.

De geselecteerden worden gelijktijdig en schriftelijk uitgenodigd om deel te nemen aan de dialoog.

De uitnodiging tot deelname aan de dialoog bevat minstens : 1° a) hetzij het beschrijvend document, hetzij het adres van de dienst waar dat document kan worden opgevraagd en de uiterste datum voor deze aanvraag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanbestedende overheid met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot dat document. Zij vermeldt in dat geval het internetadres dat toegang biedt tot dat document; b) wanneer de afgifte van dat document betalend is, de kostprijs en de betalingswijze ervan;2° een verwijzing naar de bekendgemaakte aankondiging;3° de aanvangsdatum en het adres van de raadpleging, alsook de daarbij gebruikte taal of talen.

Art. 113.§ 1. De aanbestedende overheid start een dialoog op met de geselecteerden, met het doel na te gaan en te bepalen welke middelen geschikt zijn om zo goed mogelijk aan haar behoeften te voldoen. Ze verschaft de deelnemers een voldoende termijn om de dialoog voor te bereiden.

De dialoog gebeurt met elke deelnemer afzonderlijk.

Tijdens de dialoog kan de aanbestedende overheid met de deelnemers alle aspecten van de opdracht bespreken. Ze waarborgt daarbij de gelijke behandeling van alle deelnemers. In het bijzonder mag ze geen discriminerende informatie verstrekken die bepaalde deelnemers kan bevoordelen. Ze mag evenmin de voorgestelde oplossingen of andere door een deelnemer verstrekte vertrouwelijke inlichtingen aan de andere deelnemers bekendmaken zonder de instemming van eerstgenoemde, zowel tijdens als na afloop van de procedure. § 2. De aanbestedende overheid zet de dialoog voort totdat zij, na vergelijking en op grond van de gunningscriteria, kan bepalen welke oplossing of oplossingen aan haar behoeften en eisen kan of kunnen voldoen. Ze sluit de dialoog.

Art. 114.§ 1. De aanbestedende overheid nodigt gelijktijdig en schriftelijk iedere deelnemer waarvan één of meer oplossingen zijn gekozen, uit om voor één of meer van zijn gekozen oplossingen een eindofferte in te dienen.

Indien de deelnemers in kwestie ermee instemmen, als bedoeld in artikel 113, § 1, derde lid, laatste zin, kunnen de deelnemers van wie oplossingen zijn gekozen, verzocht worden één of meer eindoffertes in te dienen op basis van één of meer gemeenschappelijke oplossingen.

Artikel 50, tweede en derde lid, is toepasselijk op de uitnodiging bedoeld in het eerste lid.

De aanbestedende overheid vermeldt in haar uitnodiging de voorwaarden die van toepassing zijn tijdens de uitvoering van de opdracht. De offertes bevatten alle vereiste en noodzakelijke elementen voor de uitvoering van de opdracht. § 2. De aanbestedende overheid beoordeelt de ontvangen eindoffertes op basis van de gunningscriteria en kiest de offerte die vanuit haar oogpunt de economisch voordeligste is.

De aanbestedende overheid kan de deelnemers verzoeken de eindoffertes toe te lichten, te verduidelijken of aan te vullen. Deze toelichtende, verduidelijkende of aanvullende gegevens mogen de essentiële elementen van de offerte en het beschrijvend document niet wijzigen, wanneer dit de mededinging kan verstoren of een discriminerend effect kan hebben. § 3. De opdracht wordt gesloten door de ondertekening van een overeenkomst tussen de partijen. § 4. De aanbestedende overheid kan voorzien in vergoedingen voor de deelnemers aan de dialoog volgens de voorschriften vermeld in het beschrijvend document. HOOFDSTUK 9. - Specifieke en aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Promotieopdracht van werken

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 115.De promotieopdracht van werken voorziet : 1° ofwel in het huren van het bouwwerk;2° ofwel in het huren van het bouwwerk met aankoopoptie op termijn;3° ofwel in het huren van het bouwwerk gevolgd door een eigendomsoverdracht op termijn;4° ofwel in de verwerving van het bouwwerk vanaf zijn terbeschikkingstelling;5° ofwel in het toekennen of in het nemen van een erfpachtrecht of een recht van opstal met het oog op de bouw of de inrichting van het bouwwerk.

Art. 116.Bij het huren van een bestaand bouwwerk, worden de volgende werken noch als een promotieopdracht van werken, noch als een andere opdracht voor werken beschouwd, indien de verhuurder ze uitvoert : 1° de inrichtingswerken waarmee doorgaans de verhuurder is belast;2° de grote herstellingen die niet voldoen aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid;3° de specifieke herinrichting die voldoet aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid wanneer hun waarde gerekend over de hele huurperiode minder bedraagt dan 5 % van de totale huurwaarde zonder indexering. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de verhuurder zelf een aanbestedende overheid is.

Art. 117.De promotor voldoet aan de door de aanbestedende overheid bepaalde eisen inzake selectie, overeenkomstig artikel 58, § 1.

Onderafdeling 2. - Opdrachtdocumenten

Art. 118.De opdrachtdocumenten vermelden onder meer : 1° de termijn of termijnen vastgesteld voor de gehele of gedeeltelijke terbeschikkingstelling van het bouwwerk door de promotor;2° de betalingsregels en de formule voor de herziening van de annuïteiten of de huurprijs;3° de formule voor het vaststellen van de te betalen prijs in geval van lichting van de aankoopoptie;bij ontstentenis van een dergelijke formule in de opdrachtdocumenten, is de volgende formule van toepassing : 1/i x 0,80 RH x (1 - 0,025 n) x 1,03 waarin : i = de wettelijke rentevoet;

RH = de huurprijs, in voorkomend geval de volgens de opdrachtdocumenten herziene huurprijs, die verschuldigd is gedurende het jaar dat aan de lichting van de optie voorafgaat; n = het aantal volle jaren verlopen tussen de datum van de beschikbaarstelling van het bouwwerk en de lichting van de aankoopoptie.

Art. 119.De opdrachtdocumenten vermelden de rechten die iedere partij heeft op de gronden die dienen als zate voor het bouwwerk en in voorkomend geval het recht van opstal of het recht van erfpacht dat de aanbestedende overheid aan de promotor toekent, alsmede de voorwaarden waaraan die toekenning is onderworpen en de termijn waarbinnen de authentieke akte van toekenning zal worden verleden.

Wanneer de aanbestedende overheid een recht van opstal toekent, geniet de promotor evenwel niet de rechten welke vermeld zijn in de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal.

Art. 120.Indien het bouwwerk opgericht wordt ter voldoening van de behoeften van de aanbestedende overheid op gronden waarvan zij eigenaar of erfpachter is, bepalen de opdrachtdocumenten de voorwaarden waaronder de eventuele eigendomsoverdracht van dit bouwwerk aan de promotor geschiedt.

De zakelijke rechten die de aanbestedende overheid desgevallend aan de promotor zal toekennen, worden nader omschreven in een document dat bij de opdrachtdocumenten is gevoegd.

Deze toekenning wordt vastgesteld in een authentieke akte die binnen de in de opdrachtdocumenten bepaalde termijn en uiterlijk binnen vier maanden na de sluiting van de opdracht wordt verleden.

Art. 121.Indien het bouwwerk opgericht wordt ter voldoening van de behoeften van derden doch op gronden waarvan de aanbestedende overheid eigenaar of erfpachter is, bepalen de opdrachtdocumenten de voorwaarden van verkoop of van verhuring, alsmede de voorwaarden waaraan de derden moeten voldoen. Indien de aanbestedende overheid zich het recht toeëigent zelf de derden aan te wijzen, bepalen de opdrachtdocumenten de termijn waarbinnen die aanwijzing zal geschieden.

Art. 122.Indien de promotor eigenaar of erfpachter is van de bouwgrond, bepalen de opdrachtdocumenten de voorwaarden waaronder de aanbestedende overheid kan beschikken over de bouwgrond en het bouwwerk : 1° hetzij het huren;2° hetzij het huren voor een periode bepaald in de opdrachtdocumenten met aankoopoptie op termijn;3° hetzij het huren, gevolgd door een eigendomsoverdracht op termijn, zoals bepaald in de opdrachtdocumenten.In dit geval wordt de spreiding van de betalingen vermeld; 4° hetzij de eigendomsverwerving vanaf de terbeschikkingstelling van het werk.Vanaf dat ogenblik worden ofwel de betalingen gespreid over een periode die bepaald is in de opdrachtdocumenten, ofwel de betaling in één maal gestort; 5° hetzij het in erfpacht nemen.In dat geval worden de betalingsregels in de opdrachtdocumenten vermeld.

Art. 123.Als er een eigendomsoverdracht of een aankoopoptie ten gunste van de aanbestedende overheid is bepaald en onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de voorrechten en de wettelijke hypotheken, voorzien de opdrachtdocumenten erin dat het bouwwerk en in voorkomend geval de bouwgrond, noch met een conventionele hypotheek, noch met een conventionele erfdienstbaarheid mogen worden bezwaard zonder het schriftelijke en voorafgaande akkoord van de aanbestedende overheid.

De opdrachtdocumenten bepalen eveneens dat de eigendomsoverdracht van het bouwwerk en in voorkomend geval van de bouwgrond, vrij van alle zakelijke en persoonlijke rechten geschiedt en zonder dat de aanbestedende overheid tot een andere betaling verplicht is dan er in de opdrachtdocumenten bedongen is.

Art. 124.Voor zover de eigendomsoverdracht aan de aanbestedende overheid niet heeft plaatsgehad, kunnen de opdrachtdocumenten voorzien in het recht voor de aanbestedende overheid om de opdracht van rechtswege te verbreken wanneer het bouwwerk tijdens de duur van de opdracht geheel of gedeeltelijk wordt vernield buiten iedere verantwoordelijkheid van de aanbestedende overheid en indien de promotor weigert het op eigen kosten te herstellen. Afdeling 2. - Dynamisch aankoopsysteem

Art. 125.Bij het opzetten van een dynamisch aankoopsysteem binnen de voorwaarden van artikel 29 van de wet gaat de aanbestedende overheid als volgt te werk : 1° ze maakt een aankondiging van opdracht bekend opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7, geeft daarbij aan dat het om een dynamisch aankoopsysteem gaat en vermeldt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 58, § 1, de gunningscriteria en het internetadres waar de opdrachtdocumenten kunnen worden geraadpleegd;2° in de opdrachtdocumenten verstrekt ze nadere gegevens over onder andere de aard van de overwogen leveringen of diensten voor courant gebruik, alle nodige informatie omtrent het aankoopsysteem, de looptijd ervan, de gebruikte elektronische apparatuur en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding;3° tegelijk met de bekendmaking van de opdracht en tot aan het afsluiten van het systeem biedt ze langs elektronische weg een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang tot de opdrachtdocumenten.

Art. 126.Elke leverancier of dienstverlener heeft tijdens de gehele duur van het dynamisch aankoopsysteem de mogelijkheid een indicatieve offerte in overeenstemming met de opdrachtdocumenten in te dienen, teneinde tot het systeem te worden toegelaten, of zijn vorige indicatieve offerte te wijzigen. Elke gewijzigde indicatieve offerte geldt als een nieuwe indicatieve offerte.

De aanbestedende overheid beslist over de selectie van de deelnemer en beoordeelt zijn indicatieve offerte binnen een termijn van vijftien dagen na de indiening. Ze kan de beoordelingsperiode echter verlengen, op voorwaarde dat er intussen geen inmededingingstelling gebeurt.

Art. 127.Voor elke specifieke opdracht gebeurt een inmededingingstelling overeenkomstig artikel 128.

Vooraleer daartoe over te gaan en voor zover het een opdracht betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, maakt de aanbestedende overheid een vereenvoudigde aankondiging van opdracht bekend opgesteld overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 11.

Daarin worden de geïnteresseerde leveranciers of dienstverleners uitgenodigd om overeenkomstig artikel 126 een indicatieve offerte in te dienen binnen een termijn van ten minste vijftien dagen te rekenen vanaf de verzendingsdatum van de vereenvoudigde aankondiging. De deelnemers die reeds in het systeem zijn aanvaard, kunnen eventueel een nieuwe indicatieve offerte indienen. In deze gevallen gaat de aanbestedende overheid pas over tot de inmededingingstelling na beslist te hebben over de selectie van de nieuwe deelnemers en na alle binnen deze termijn ingediende indicatieve offertes beoordeeld te hebben.

Art. 128.De aanbestedende overheid nodigt alle in het systeem aanvaarde deelnemers uit om voor elke specifieke opdracht die binnen dat systeem zal worden gegund een definitieve offerte in te dienen.

Daartoe stelt ze een voldoende lange termijn vast. In de uitnodiging kunnen desgevallend de gunningscriteria worden gepreciseerd.

Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten kan de inschrijver in zijn definitieve offerte verwijzen naar het geheel of een deel van zijn indicatieve offerte.

De aanbestedende overheid gunt de opdracht aan de inschrijver die de beste offerte heeft ingediend op grond van het gunningscriterium of de gunningscriteria.

Art. 129.De looptijd van een dynamisch aankoopsysteem mag niet meer dan vier jaar bedragen vanaf de eerste inmededingingstelling overeenkomstig artikel 128, behoudens in behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke gevallen.

Aan de leveranciers of dienstverleners mogen, in welk stadium van het systeem dan ook, geen administratiekosten worden aangerekend. Afdeling 3. - Elektronische veiling

Art. 130.De elektronische veiling kan worden aangewend in de gevallen bedoeld in artikel 30 van de wet, op voorwaarde dat de prijs het enige gunningscriterium is.

Art. 131.Om gebruik te kunnen maken van een elektronische veiling, vermeldt de aanbestedende overheid deze mogelijkheid in de initiële aankondiging van opdracht.

De opdrachtdocumenten bevatten onder andere de volgende informatie : 1° de informatie die tijdens de elektronische veiling ter beschikking van de inschrijvers zal worden gesteld en het tijdstip waarop;2° relevante informatie betreffende het verloop van de elektronische veiling;3° de voorwaarden waaronder de inschrijvers een bod kunnen doen en met name de vereiste minimumverschillen die in voorkomend geval voor de biedingen vereist zijn;4° relevante informatie betreffende het gebruikte elektronisch systeem en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding.

Art. 132.Alvorens over te gaan tot de elektronische veiling doet de aanbestedende overheid een eerste volledige beoordeling van de ingediende offertes.

Alle inschrijvers die voldoen aan de door de aanbestedende overheid bepaalde eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 58, § 1, en die een regelmatige offerte hebben ingediend, worden tegelijkertijd via elektronische middelen uitgenodigd om nieuwe prijzen in te dienen.

De uitnodiging bevat eventueel aangepaste informatie voor de individuele verbinding met het gebruikte elektronisch systeem. Ze preciseert de datum en het aanvangsuur van de elektronische veiling evenals, in voorkomend geval, de opeenvolgende fases en hun tijdschema en afsluitingswijze.

De elektronische veiling kan pas beginnen na het verstrijken van een termijn van minstens vijf dagen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging.

Art. 133.§ 1. In afwijking van artikel 52, § 1, worden de biedingen niet elektronisch ondertekend, maar is de inschrijver erdoor gebonden indien ze worden ingediend op de wijze bepaald in de opdrachtdocumenten en eventueel de uitnodiging. § 2. Tijdens de duur van de veiling en elke fase ervan deelt de aanbestedende overheid ogenblikkelijk aan alle inschrijvers ten minste de informatie mee die hen de mogelijkheid biedt op elk moment hun rangschikking te kennen. De aanbestedende overheid kan ook informatie betreffende de prijzen van de andere inschrijvers meedelen indien dat in de opdrachtdocumenten is vermeld. Ze kan tevens op ieder ogenblik meedelen hoeveel inschrijvers aan de fase van de veiling deelnemen, maar in geen geval hun identiteit bekendmaken.

Noch gedurende de veiling, noch na afloop ervan, kan de inschrijver zijn laatste bod intrekken.

Art. 134.De aanbestedende overheid kiest één of meer van de onderstaande wijzen om de elektronische veiling af te sluiten : 1° op de datum en het uur vermeld in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling;2° wanneer er geen nieuwe prijzen meer worden ontvangen die beantwoorden aan de vereiste minimumverschillen.In dit geval preciseert de aanbestedende overheid in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling de termijn die ze na ontvangst van de laatste bieding in acht zal nemen alvorens de veiling af te sluiten; 3° wanneer alle fases van de veiling die in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling zijn vermeld, afgehandeld zijn.

Art. 135.Na de sluiting van de elektronische veiling gunt de aanbestedende overheid de opdracht op basis van het resultaat van de veiling.

Wanneer meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden, gaat de aanbestedende overheid bij aanbesteding over tot een elektronische loting. Bij onderhandelingsprocedure kiest zij in dat geval tussen een elektronische loting of een laatste onderhandeling over de prijs. Afdeling 4. - Raamovereenkomst

Art. 136.De aanbestedende overheid kan een raamovereenkomst sluiten via aanbesteding of offerteaanvraag of, indien geoorloofd, via onderhandelingsprocedure met of zonder bekendmaking.

Ze vermeldt in de aankondiging van opdracht of ze de raamovereenkomst beoogt te sluiten met één of meerdere deelnemers.

Art. 137.Als er een raamovereenkomst is gesloten met één enkele deelnemer, worden de erop gebaseerde opdrachten aan hem gegund volgens de erin gestelde voorwaarden.

De aanbestedende overheid kan de deelnemer aan de raamovereenkomst indien nodig schriftelijk raadplegen om hem te verzoeken zijn offerte aan te vullen.

Art. 138.Als er een raamovereenkomst wordt gesloten met meerdere deelnemers, dienen er minimaal drie te zijn, voor zover het aantal geschikte offertes voldoende groot is.

De op deze raamovereenkomst gebaseerde opdrachten worden gegund : 1° hetzij, wanneer alle voorwaarden in de raamovereenkomst zijn bepaald, door toepassing van deze voorwaarden, zonder de deelnemers opnieuw in mededinging te stellen;2° hetzij, wanneer niet alle voorwaarden in de raamovereenkomst zijn bepaald, door de deelnemers opnieuw in mededinging te stellen onder dezelfde voorwaarden als die van de raamovereenkomst, die indien nodig worden gepreciseerd en, in voorkomend geval, onder andere voorwaarden die in de opdrachtdocumenten van de raamovereenkomst worden bepaald, volgens de onderstaande procedure : a) voor elke opdracht raadpleegt de aanbestedende overheid schriftelijk de deelnemers die in staat zijn de opdracht uit te voeren;b) de aanbestedende overheid stelt een voldoende lange termijn vast voor de ontvangst van de offertes voor elke specifieke opdracht, rekening houdend met elementen zoals de complexiteit van het voorwerp van de opdracht en de benodigde tijd voor de toezending van de offertes;c) de offertes worden schriftelijk ingediend en mogen met het oog op de vertrouwelijkheid slechts worden geopend bij het verstrijken van de vastgestelde ontvangsttermijn;d) de aanbestedende overheid gunt elke opdracht aan de inschrijver die de, al naargelang, laagste of economisch voordeligste offerte heeft ingediend. Afdeling 5. - Werkenwedstrijd

Art. 139.§ 1. Wanneer de opdracht voor werken zowel slaat op het opmaken van een ontwerp als op de uitvoering ervan, kan worden overgegaan tot een werkenwedstrijd waarbij een jury de offertes beoordeelt. De opdracht wordt door de aanbestedende overheid gegund op advies van de jury. § 2. De opdrachtdocumenten bepalen : 1° de samenstelling en de wijze van optreden van de jury.De jury bestaat uit minimum vijf leden van wie ten minste één niet behoort tot de aanbestedende overheid. De leden van de jury zijn onafhankelijk van de deelnemers aan de wedstrijd. Het louter deel uitmaken van de jury houdt een verklaring in deze zin in; 2° de gunningscriteria die de jury als basis zal nemen voor de beoordeling van de offertes;3° het eventueel toekennen van prijzengeld voor de best gerangschikte offertes of van vergoedingen voor de deelnemers.Het prijzengeld wordt door de aanbestedende overheid toegekend met verplicht behoud van de door de jury opgestelde rangschikking. De aanbestedende overheid kan het prijzengeld of de vergoedingen ook geheel of gedeeltelijk niet toekennen indien ze oordeelt dat de offertes niet voldoen; 4° nauwkeurig de respectieve rechten van de aanbestedende overheid en de inschrijvers inzake de eigendom en het gebruik van de ontwerpen. § 3. De aanvraag tot deelneming of de offerte maakt duidelijk melding van de natuurlijke of rechtspersonen die als ontwerpers instaan voor de opmaak van het ontwerp en de opvolging van de uitvoering ervan. Afdeling 6. - Ontwerpenwedstrijd

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury

Art. 140.De ontwerpenwedstrijd leidt hetzij tot de keuze van één of meer ontwerpen, hetzij tot deze keuze gepaard gaande met de gunning van een opdracht voor diensten op grond van artikel 26, § 1, 4°, van de wet.

De wedstrijd kan ook de keuze van een ontwerper beogen, zonder dat deze keuze gekoppeld is aan een uitgewerkt ontwerp. In die zin kan het woord « ontwerp » in deze afdeling eveneens betrekking hebben op een « ontwerper voor een bepaald project ».

Deze keuzes gebeuren op basis van de beoordelingscriteria.

Art. 141.§ 1. Voor een ontwerpenwedstrijd gelden de volgende regels : 1° de mogelijkheid tot deelneming mag niet beperkt worden tot diegenen die behoren tot het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of tot een deel daarvan;2° ze staat open voor zowel natuurlijke als rechtspersonen;3° de aanbestedende overheid bepaalt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 58, § 1.Voor de vaststelling van de kwalitatieve selectiecriteria, die duidelijk en niet-discriminerend dienen te zijn, is ze evenwel niet gebonden door de artikelen 67 tot 79. Ze vermeldt de eisen in de aankondiging van de wedstrijd;4° indien de wedstrijd een eerste fase met de indiening van aanvragen tot deelneming omvat, is het aantal geselecteerden dat wordt uitgenodigd om een ontwerp in te dienen voldoende om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen;5° de beoordelingscriteria worden vermeld in de aankondiging van de wedstrijd. § 2. De wedstrijddocumenten bepalen de samenstelling van de jury en haar wijze van optreden.

De jury bestaat uitsluitend uit natuurlijke personen, minimum vijf in aantal, die onafhankelijk zijn van de deelnemers aan de wedstrijd.

Minstens één van hen behoort niet tot de aanbestedende overheid.

Indien van de deelnemers aan de wedstrijd een bijzondere beroepskwalificatie vereist wordt, beschikt minstens één derde van de juryleden over diezelfde of een gelijkwaardige beroepskwalificatie.

De wedstrijddocumenten bepalen of de jury een beslissings- of adviesbevoegdheid heeft. In alle gevallen is de jury autonoom bij het uitspreken van haar beslissingen of adviezen. § 3. De wedstrijddocumenten bepalen het eventueel toekennen van prijzengeld voor de best gerangschikte ontwerpen of van vergoedingen voor de deelnemers. Het prijzengeld wordt door de aanbestedende overheid toegekend met verplicht behoud van de door de jury opgestelde rangschikking. De aanbestedende overheid kan het prijzengeld of de vergoedingen ook geheel of gedeeltelijk niet toekennen indien ze oordeelt dat de ontwerpen niet voldoen. § 4. De wedstrijddocumenten bepalen nauwkeurig de respectieve rechten van de aanbestedende overheid en de ontwerpers inzake de eigendom en het gebruik van de ontwerpen.

Art. 142.Wanneer het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, worden de ontwerpen anoniem aan de jury voorgesteld. De anonimiteit wordt geëerbiedigd tot de beslissing of het advies van de jury bekend is.

Vóór het verstrijken van de termijn voor ontvangst van de ontwerpen neemt de jury geen kennis van de inhoud ervan.

Ze evalueert de ontwerpen op grond van de criteria bedoeld in artikel 141, § 1, 5°.

Ze stelt een door alle leden ondertekend proces-verbaal op, waarin ze de keuze van de ontwerpen motiveert op basis van hun afzonderlijke verdiensten en waarin ze haar opmerkingen en de eventuele punten die verduidelijking vergen, opneemt.

De deelnemers kunnen desgevallend worden uitgenodigd om de in het proces-verbaal vermelde opmerkingen en vragen te beantwoorden.

Van de dialoog tussen de juryleden en de deelnemers wordt eveneens een volledig proces-verbaal opgesteld.

Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking

Art. 143.§ 1. De ontwerpenwedstrijd is onderworpen aan de verplichte voorafgaande Europese bekendmaking in de volgende gevallen : 1° wanneer de ontwerpenwedstrijd georganiseerd wordt in het kader van de gunningsprocedure van een overheidsopdracht voor diensten waarvan het geraamde bedrag, met inbegrip van het totale bedrag van de premies en de betalingen aan de deelnemers, gelijk is aan of hoger is dan de drempel vermeld in artikel 32;2° in alle gevallen van ontwerpenwedstrijd waarvoor het totale bedrag van de premies en de betalingen aan de deelnemers gelijk is aan of hoger is dan de drempel vermeld in artikel 32.Het geraamde bedrag van de overheidsopdracht die achteraf kan worden geplaatst, wordt ook in aanmerking genomen, tenzij de aanbestedende overheid de plaatsing van deze opdracht heeft uitgesloten in de aankondiging van ontwerpenwedstrijd. § 2. De ontwerpenwedstrijd die niet verplicht onderworpen is aan de voorafgaande Europese bekendmaking zoals vermeld in § 1, is onderworpen aan de Belgische bekendmaking. § 3. De aanbestedende overheid moet de datum van verzending kunnen bewijzen.

Art. 144.Inzake de bekendmakingsvoorschriften van hoofdstuk 3 zijn enkel de artikelen 29 tot 32 van toepassing op de wedstrijd.

De aankondiging van wedstrijd wordt bekendgemaakt volgens het model opgenomen in bijlage 12.

Art. 145.Wanneer het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is of die betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet die de drempel vermeld in artikel 32 bereiken, wordt een aankondiging van de resultaten van de wedstrijd bekendgemaakt volgens het model opgenomen in bijlage 13.

De aankondiging wordt naar het Publicatieblad van de Europese Unie en naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden binnen een termijn van achtenveertig dagen na de keuze van het ontwerp of de ontwerpen.

Bepaalde gegevens betreffende de resultaten van de wedstrijd mogen niet meegedeeld worden indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen, of de eerlijke mededinging tussen de dienstverleners zou kunnen schaden. Afdeling 7. - Gunning bepaalde juridische diensten

Art. 146.Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten worden de opdrachten voor juridische diensten bedoeld in artikel 33, § 2, van de wet geplaatst via onderhandelingsprocedure met bekendmaking. HOOFDSTUK 1 0. - Concessie voor openbare werken Afdeling 1. - Concessieverplichtingen

Art. 147.De concessiedocumenten bepalen : 1° het voorwerp van de concessie, met inbegrip van alle inlichtingen over de door de concessiehouder na te leven verplichtingen voor de realisatie van de concessie;2° de concessieduur;3° de respectievelijk ten laste van de aanbestedende overheid en van de concessiehouder vallende werken en de respectieve uitvoeringstermijnen;4° in voorkomend geval de aanduiding van de terreinen die de concessiehouder dienen toe te behoren en daarbij het precieze onderscheid tussen : a) de terreinen waarop hij verplicht wordt om bouwwerken op te richten die onontbeerlijk zijn voor de uitbating van de concessie.In dat geval wordt de beoordelingsmethode van de waarde van deze terreinen vermeld. Na afloop van de concessie worden deze terreinen en bouwwerken, vrij van elk recht, eigendom van de aanbestedende overheid, zonder dat ze tot betaling van welke vergoeding dan ook verplicht is; b) de terreinen waarop de concessiehouder bouwwerken opricht die alleen maar dienstig zijn voor de uitbating van de concessie en eigendom blijven van de concessiehouder na afloop van de concessie;5° wanneer dit wordt opgelegd door de aanbestedende overheid, een minimum voor het percentage bedoeld in artikel 153.Dit percentage bedraagt minimaal dertig procent; 6° in voorkomend geval de garanties in verband met de financiering van de ten laste van de concessiehouder vallende werken;7° de geëiste borgtocht;8° de door de aanbestedende overheid te betalen prijs of de door de concessiehouder te betalen retributie of beide, tenzij deze elementen gunningscriteria uitmaken;9° de gunningscriteria, voor zover ze niet zijn opgenomen in de aankondiging van de concessie, en de vorm van sluiting van de concessie;10° het adres en eventueel het lokaal of de persoon waarnaar de offertes dienen te worden verstuurd alsook de plaats en de datum en uur van de opening van de offertes;11° de termijn gedurende dewelke de inschrijvers gebonden blijven door hun offerte;12° volgens de specifieke kenmerken van de concessie, nadere voorschriften inzake : a) de gebruikerstarieven;b) de gelijke behandeling van de gebruikers;c) het verbod op handelsverrichtingen die niet passen in een normale uitbating;d) de te garanderen openbare dienstverplichtingen;e) het bezigen van bekwaam en voldoende talrijk personeel evenals de mogelijkheid voor de aanbestedende overheid om van de concessiehouder te eisen om een personeelslid wegens zwaarwichtige reden te doen vervangen;f) het taalgebruik;g) het verlenen van eerste hulp aan de gebruikers door de daartoe vereiste bekwame personeelsleden en in de geschikte ruimte;h) de aan de gebruikers ter beschikking te stellen informatie- en communicatietechnologie;i) enige andere op de concessiehouder rustende verplichting.

Art. 148.Ongeacht of de concessiehouder de werken zelf uitvoert of niet, worden ze uitgevoerd door een aannemer die aan de eisen inzake erkenning van aannemers van werken voldoet. Afdeling 2. - Bekendmaking en selectievoorwaarden

Art. 149.Inzake de bekendmakingsvoorschriften van hoofdstuk 3 zijn enkel de artikelen 29 tot 32 van toepassing op de concessie.

De aankondiging van concessie wordt bekendgemaakt overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 14.

Art. 150.De aanbestedende overheid bepaalt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 58, § 1. Voor de vaststelling van de kwalitatieve selectiecriteria is ze evenwel niet gebonden door de artikelen 67 tot 79, behoudens de artikelen 70 en 74. Ze vermeldt die eisen in de aankondiging van de concessie. Afdeling 3

Indiening aanvragen tot deelneming en offertes

Art. 151.§ 1. Inzake de indieningsvoorschriften van hoofdstuk 4 zijn enkel de artikelen 51 tot 56 van toepassing op de concessie. § 2. Voor de concessie waarvan het geraamde opdrachtbedrag van de werken de drempel vermeld in artikel 32 bereikt, mag de termijn voor ontvangst van de aanvragen tot deelneming niet korter zijn dan tweeënvijftig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging.

De termijn voor ontvangst van de aanvragen tot deelneming kan met zeven dagen worden ingekort wanneer de aankondiging via elektronische middelen in het formaat en op de wijze van verzending bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online wordt opgesteld en verzonden. § 3. Voor de concessie waarvan het geraamde opdrachtbedrag van de werken de drempel vermeld in artikel 32 niet bereikt, mag de termijn voor ontvangst van de aanvragen tot deelneming niet korter zijn dan tweeëntwintig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging. § 4. Na ontvangst van de aanvragen tot deelneming neemt de aanbestedende overheid een selectiebeslissing.

Art. 152.De aanbestedende overheid nodigt de geselecteerden gelijktijdig en schriftelijk uit om een offerte in te dienen en stelt hen de concessiedocumenten ter beschikking.

Ze bepaalt een passende termijn voor de ontvangst van de offertes.

Indien de offertes slechts na raadpleging van een omvangrijke documentatie, plaatsbezoek, of inzage ter plaatse van bepaalde concessiedocumenten kunnen worden opgemaakt, worden de termijnen dienovereenkomstig bepaald.

Art. 153.De inschrijver vermeldt in zijn offerte het percentage van de totale waarde van de werken waarvoor de concessie wordt verleend, dat hij aan derden wil toevertrouwen.

Ingeval de inschrijver geen aanbestedende overheid is als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet, worden niet als derden beschouwd voor de toepassing van het eerste lid, de ondernemingen die aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid deelnemen om de concessie te bekomen en evenmin de ondernemingen die met de inschrijver verbonden zijn in de zin van artikel 34, § 3, van de wet.

De volledige lijst van deze verbonden ondernemingen wordt bij de offerte gevoegd. Deze lijst wordt bijgewerkt al naar gelang de wijzigingen die later optreden in de band tussen de ondernemingen. Afdeling 4. - Gunningsregels

Art. 154.De aanbestedende overheid heeft de mogelijkheid om over de voorwaarden van de concessie te onderhandelen.

Ze gunt de concessie op grond van de gunningscriteria en sluit ze zoals in de concessiedocumenten is bepaald.

Art. 155.De aanbestedende overheid mag aan de concessiehouder aanvullende werken gunnen die noch in het aanvankelijk overwogen ontwerp van de concessie, noch in het oorspronkelijke contract waren opgenomen en die als gevolg van onvoorziene omstandigheden voor de uitvoering van het bouwwerk zoals dat daarin is beschreven, noodzakelijk zijn geworden, mits zij worden gegund aan de aannemer die dit bouwwerk uitvoert : 1° wanneer deze aanvullende werken uit technisch of economisch oogpunt niet los van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden uitgevoerd zonder ernstig bezwaar voor de aanbestedende overheid, of 2° wanneer deze werken, hoewel zij van de uitvoering van de oorspronkelijke opdracht kunnen worden gescheiden, strikt noodzakelijk zijn voor de vervolmaking ervan. Wanneer het geraamde bedrag van de concessiewerken de drempel vermeld in artikel 32 bereikt, mag het gecumuleerde bedrag van de voor de aanvullende werken gegunde opdrachten echter niet hoger zijn dan vijftig percent van het bedrag van het initiële bouwwerk waarvoor de concessie is verleend. Afdeling 5. - Opdrachten te plaatsen door de concessiehouder

Art. 156.Wanneer de concessiehouder een aanbestedende overheid is zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet, zijn de aan derden te plaatsen opdrachten onderworpen aan de toepassing van dit besluit.

Art. 157.§ 1. Dit artikel is toepasselijk indien de concessiehouder geen aanbestedende overheid is in de zin van artikel 2, 1°, van de wet. § 2. Elk via derden te plaatsen contract voor werken in de zin van artikel 34, § 3, van de wet, en waarvan het conform de artikelen 24 en 25 geraamde bedrag de drempel vermeld in artikel 32 van dit besluit bereikt, is enkel onderworpen aan de bekendmakingsvoorschriften van de artikelen 29 tot 32.

De aankondiging wordt bekendgemaakt volgens het model opgenomen in bijlage 15.

Een bekendmaking is nochtans niet vereist wanneer de opdracht voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 26, § 1, 1°, c, d en f, en 2°, a en b, van de wet. § 3. De minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming voldoet aan de bepalingen van artikel 47, § 1, eerste en tweede lid.

De minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes bedraagt veertig dagen. Deze termijn kan worden ingekort overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, § 2, tweede en derde lid.

Op deze termijnen is artikel 42 toepasselijk. § 4. De contracten voor werken bedoeld in dit artikel zijn niet onderworpen aan de andere bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigende en slotbepalingen

Art. 158.Artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, zoals vervangen door het koninklijk besluit van 19 januari 2005, wordt aangevuld met het volgende lid : « De opdrachtgever die een aanbestedende overheid is in de zin van artikel 2 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, van 15 juni 2006 heeft de keuze tussen het opstellen en het opvolgen van een veiligheids- en gezondheidsplan overeenkomstig artikel 28 of het sluiten van een overeenkomst zoals bedoeld in dit artikel. ».

Art. 159.Artikel 30 van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 19 januari 2005, wordt gewijzigd als volgt : 1° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De opdrachtgevers van de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen waarop de bepalingen van artikel 29 van toepassing zijn, zijn vrijgesteld van de toepassing van de voorgaande leden.»; 2° een vierde lid wordt ingevoegd, luidende : « Onverminderd de toepassing van het vorige lid en wanneer de opdrachtgever een aanbestedende overheid is in de zin van artikel 2 van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdracht voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, is zij enkel verplicht om voor te schrijven dat de inschrijvers bij hun offerte het document en de afzonderlijke prijsberekening van het tweede lid, 1° en 2°, voegen, indien de coördinator-ontwerp aantoont dat dit document of deze prijsberekening noodzakelijk is opdat de maatregelen bepaald in het veiligheids- en gezondheidsplan daadwerkelijk kunnen worden toegepast, en voor zover hij de onderdelen verduidelijkt waarvoor dat document of die prijsberekening nodig is.»

Art. 160.Indien de Eerste Minister of de Minister bevoegd voor Ondernemen en Vereenvoudigen daarom verzoekt, worden alle nodige statistische en andere gegevens met betrekking tot gegunde opdrachten, die onder de toepassing van de wet en dit besluit vallen, aan hen meegedeeld volgens de nadere regels die zij in overleg met de gewestelijke overheden bepalen.

Art. 161.De aanbestedende overheid bewaart alle documenten betreffende de gunning van de opdracht of van de concessie voor openbare werken ten minste gedurende tien jaar vanaf de gunningsdatum of, eventueel, vanaf de datum waarop werd afgezien van het gunnen van de opdracht.

De volgende informatie mag op een elektronische drager worden bewaard : 1° een schriftelijk stuk dat is opgesteld met elektronische middelen conform artikel 52, § 1;2° een schriftelijk stuk dat niet is opgesteld met elektronische middelen conform artikel 52, § 1, en geen verplichte handtekening noch paraaf bevat;3° de gegevens betreffende het verloop van het dynamisch aankoopsysteem of de elektronische veiling of een andere elektronisch gevoerde gunningsprocedure. De toepassing van dit artikel doet geen afbreuk aan de naleving van een langere bewaartermijn opgelegd ingevolge regels die verband houden met bepaalde soorten opdrachten of door andere bijzondere bepalingen.

Art. 162.De datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van dit besluit wordt door Ons bepaald.

Art. 163.De Eerste Minister en de Minister bevoegd voor Ondernemen en Vereenvoudigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 juli 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^