Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 november 2015
gepubliceerd op 30 november 2015

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria

bron
federale overheidsdienst justitie, federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu, federale overheidsdienst binnenlandse zaken, federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2015009782
pub.
30/11/2015
prom.
27/11/2015
ELI
eli/besluit/2015/11/27/2015009782/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Sturen onder invloed van andere stoffen dan alcohol wordt voor het eerst strafbaar gesteld krachtens de wet van 16 maart 1999 tot wijziging van de wet van 16 maart 1968.

Op grond van dezelfde wet wordt aan de Koning machtiging verleend om de regels te bepalen volgens welke de bloedafname met het oog op de vaststelling van de aanwezigheid van die stoffen moet worden verricht.

Dit resulteerde in het koninklijk besluit van 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden.

Voormelde wet was aan herziening toe wegens de tijdrovende en omslachtige procedure met betrekking tot de urinetesten. De technologische vooruitgang die ondertussen werd geboekt in het detecteren van drugs via een speekselafname, gaf hiertoe de aanzet.

De wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer worden, wat betreft de drugopsporing, aldus een tweede maal gewijzigd door de wet van 31 juli 2009 tot invoering van speekseltesten op drugs in het verkeer.

Op grond van deze laatste wet wordt aan de Koning bijkomend machtiging verleend om voorzieningen te treffen tot nadere regeling van de speekselanalyse. De Koning stelt onder meer regels vast betreffende de wijze waarop het speekselstaal wordt genomen, bewaard en onderzocht, alsook betreffende de erkenning van de laboratoria.

Nochtans zal de Koning eerst voorlopige erkenningen dienen ter harte te nemen, dit op advies van BELAC. Men dient om wetenschappelijke en praktische redenen een procedure van voorlopige erkenning te voorzien, zoniet zal op het terrein de continuïteit van bewijskracht gedurende 18 maanden niet meer kunnen worden verzekerd. Verdere commentaar hierover wordt gegeven in het hoofdstuk betreffende de erkenningen.

Deze bijkomende regels dienden te worden ingevoegd in voormeld besluit van 4 juni 1999. Wetgevingstechnisch gaf dit echter problemen wat dan ook de lees- en uitvoerbaarheid van het besluit zeker niet ten goede zou komen. Daarom werd geopteerd om voormeld besluit op te heffen en de tekst mee over te nemen in een nieuw gestructureerd en chronologisch geheel en tevens te zorgen voor een zo groot mogelijke eenvormigheid op terminologisch en praktisch vlak tussen de speeksel- en bloedafname.

Ook werd grotendeels tegemoet gekomen aan de opmerkingen gemaakt door de Inspectie van Financiën in zijn diverse adviezen en de Raad van State in haar advies nr. 54.451/4.

Het nieuwe koninklijk besluit wordt opgedeeld in vijf hoofdstukken, namelijk : -hoofdstuk 1. Definities en algemene bepalingen (art. 1 - 9). - hoofdstuk 2. Specifieke bepalingen betreffende het speekselstaal (art. 10 - 13). - hoofdstuk 3. Specifieke bepalingen betreffende de bloedproef (art. 14 - 17); - hoofdstuk 4. Bepalingen betreffende de erkenning van de laboratoria (art. 18 - 23); - hoofdstuk 5. Overgangsmaatregelen, wijzigings- en opheffingsbepalingen (art. 24 e.v.); - bijlagen 1 tot en met 4.

Artikelsgewijze bespreking Hoofdstuk 1. - Definities en algemene bepalingen

Artikel 1.Dit artikel bevat de definities.

De definities in punten 1 tot en met 4 hebben betrekking op de strafvervolgingsprocedure.

De term "opvorderende overheid" wordt ingevoerd om tot een éénvormigheid in de tekst de komen. Het betreft de magistraten van het parket en de officieren van gerechtelijke politie.

De term "de gecontroleerde persoon" nodigt ook uit tot verduidelijking.

Bij lezing van de nieuwe artikelen 61bis en 61ter, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2009, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer is het duidelijk dat de wetgever niet enkel beoogde de speekseltest en - afname en de bloedproef op te leggen aan de bestuurder van een voertuig die wordt vermoed te rijden onder recent druggebruik.

Andere personen die door de wetgever worden beoogd zijn : bestuurder van een rijdier, de vermoedelijke dader van een verkeersongeval, medeveroorzaker of slachtoffer van een verkeersongeval, de begeleider van de bestuurder met het oog op scholing en de personen die op punt stonden te besturen of te begeleiden.

Als gemeenschappelijke term voor alle voormelde personen werd geopteerd voor de term "gecontroleerde persoon".

Door deze term te gebruiken wordt het advies van CENTREX-Wegverkeer en de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (hierna CBPL) gevolgd De punten 5 tot en met 7 betreffen nieuwe termen in deze reglementering en hebben betrekking op het administratieve luik van hoofdstuk IV betreffende de erkenning van de laboratoria.

Door het invoeren van deze termen wordt in hoofdstuk IV duidelijk geschetst aan wie de aanvragen tot (voorlopige) erkenning worden gericht en welke verdere administratieve weg er wordt gevolgd met betrekking tot de (voorlopige) erkeningsprocedures of schorsingen of intrekkingen van de erkenningen.

Punten 8 en 9 hebben betrekking op het technische luik waaraan de laboratoria dienen te voldoen om te worden erkend.

Punt 10 wordt aan de eerste afdeling toegevoegd ingevolge het advies van de CBPL.

Artikel 2.Dit artikel werd overgenomen uit de tekst van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 juni 2010. Het verslag aan de Koning bij voornoemd wijzigingsbesluit blijft dus ook aangewezen lectuur. Conform de opvordering van de geneesheer voor het verrichten van de bloedproef wordt nu de tekst verder uitgebreid met verwijzingen naar de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, zoals gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009, hierna "de wet" genoemd.

Artikel 3.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Op verzoek van CENTREX-wegverkeer worden er hierna - aan de hand van voorbeelden - verduidelijkingen gegeven betreffende het 2° punt van de eerste paragraaf : de persoon die weigert mee te werken aan een speeksel- en /of bloedstaal, de persoon die het geslacht van de gevorderde arts inroept uit zogenaamde religieuze overtuigingen, een amokmaker die een geneeskundige controle niet toelaat om zo te trachten de procedure te saboteren,....

Voor verdere uitleg met betrekking tot de al dan niet vrije keuze van de arts wordt verder verwezen naar art. 131 van de Code van geneeskundige plichtenleer en naar de adviezen van de Nationale Orde der Geneesheren van 27 oktober 2007, 26 april 2008 en 21 juni 2008.

Verder wordt in beide paragrafen de terminologie éénvormig gemaakt.

Ingevolge het advies van de CBPL wordt dit artikel aangepast. Indien de dokter in deel III van het verslag medische gegevens noteert, mag dit verslag enkel aan de politieambtenaren worden overgemaakt wanneer het zich in een gesloten omslag bevindt.

Artikel 4.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Wel vindt de overheid het nuttig de zinsnede "onmiddellijk op de snelste manier" te verduidelijken. De overheid acht het wenselijk dat het speeksel- of bloedstaal bij voorkeur binnen 48 uur na afname aan een erkend laboratorium wordt overgemaakt. Indien het einde van voormelde doorlooptijd echter in het weekeinde of op een feestdag valt, dan mag de overmaking worden uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag.

Op verzoek van CENTREX-Wegverkeer wordt hierna "de vlugste weg" verduidelijkt. Onder deze term wordt verstaan dat het raadzaam is de afgenomen stalen zo snel mogelijk vanaf de afname bij politiecontrole op een gepaste wijze over te brengen naar het gevorderde laboratorium en ze intussentijd in een koelkast bij 2-8° C te bewaren.

Artikel 5.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2 en 4.

Artikel 6.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Artikel 7.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Alhoewel CENTREX-Wegverkeer na lezing van het ontwerp verzoekt om de termijn van veertien kalenderdagen, bepaald in lid 2, te verminderen, en dit in de context van de korte termijnen ingevoerd door de wet van 31 juli 2009, is dit onmogelijk voor de laboratoria.

De laboratoria kunnen maar met de nodige analyses starten vanaf de ontvangst van alle nodige documenten afkomstig van de opvorderende overheid.

Het bloed- of speekselstaal bevindt zich soms al enkele dagen daarvoor in het laboratorium.

Artikel 8.Naar aanleiding van een opmerking van CENTREX-Wegverkeer werd de beginzin aangepast. Het Openbaar Ministerie machtigt een persoon om het resultaat mee te delen aan de gecontroleerde persoon.

Deze bevoegde persoon kan de magistraat zelf zijn of een persoon door hem aangeduid. Deze aangeduide persoon kan dus ook één van de in artikel 59, § 1 van de wet bedoelde overheidspersonen zijn.

Deze kennisgeving kan zowel mondeling als per aangetekend schrijven gebeuren. Indien het resultaat mondeling wordt medegedeeld dient een proces-verbaal van kennisgeving te worden opgemaakt.

Ook nieuw is het tweede lid, en dit ook naar aanleiding van een opmerking van CENTREX-Wegverkeer. Het behoort, volgens artikel 1380, tweede lid Ger. Wb. toe aan het Openbaar Ministerie om te bepalen aan welke voorwaarden de mededeling van een afschrift van akten van onderzoek en van rechtspleging in correctionele en politiezaken is onderworpen.

Ook de privacywet van 8 december 1992 bepaalt dat het tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht en niet tot deze van de laboratoria behoort om te oordelen of de controlerende politiemacht een kopie van het resultaat van de analyse verkrijgt.

Anderzijds is de opmerking van CENTREX-Wegverkeer niet onterecht. Men kan enkel leren beter en gerichter controles uit te voeren en met zo weinig mogelijk overlast voor andere weggebruikers, door lessen te kunnen trekken uit de resultaten van voorgaande controles.

Verder wordt er nog verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Artikel 9.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Verder wordt de inhoud van lid 2 van dit artikel ook aangepast aan de nieuwe werkwijze van artikel 8.

Hoofdstuk 2. - Het speekselstaal

Artikel 10.Paragraaf 1 bevat zowel de onderdelen van het speeksel-afnamesysteem, de vermeldingen die op het systeem dienen te zijn aangebracht als de toebehoren die samen één geheel uitmaken.

De minimale geldigheidsperiode dient te worden berekend vanaf het tijdstip van levering.

Paragraaf 2 beschrijft de wijze van speekselafname en de verdere administratieve procedure. Wat betreft de collectie dient de speekselafname ononderbroken te gebeuren tot de indicator de verzadiging bereikt. De maximale ononderbroken collectietijd is echter 5 minuten. Verdere uitleg hierover in paragraaf 1 van artikel 12.

Artikel 11 geeft de Minister de mogelijkheid om in andere voorwaarden te voorzien, mocht dit nuttig blijken. In concreto zal dit meestal het geval zijn indien er zich problemen voordoen op de markt m.b.t. de terbeschikkingstelling van een onderdeel van het afnamesysteem

Artikel 12.Paragraaf 1 beschrijft de speekselanalysemethode die het NICC en de erkende laboratoria dienen te volgen. Deze paragraaf dient te worden gelezen in het licht van lid 2 van paragraaf 2 van artikel 10.

De formule in dit artikel is nodig aangezien de wetgever refereert naar gehaltes per ml speeksel en het laboratorium moet dus gehaltes rapporteren per ml speeksel en niet de gehaltes zoals verkregen bij het analyseren van de door de politie gecollecteerde vloeistof (speeksel + stabiliserende oplossing). De expert moet hiervoor exact de gecollecteerde hoeveelheid speeksel in rekening brengen. De gevolgde formule is deze ontwikkeld gedurende het Europese project DRUID `Driving Under the Influence of Drugs, Alcohol and Medicines'(1). Hierbij gaat men er vanuit dat 1 ml speeksel overeenkomt met 1 g speeksel.

Meetonzekerheid is een parameter die rekening houdt met de dispersie van meetwaarden bekomen door het analyseren van een staal. Wanneer twee analyseresultaten vergeleken worden (bv. een tegenexpertise) of bij het vergelijken van een gemeten resultaat met de gehaltes vermeld in de wet is het belangrijk om rekening te houden met deze dispersie.

Terwijl deze meetonzekerheid niet werd vermeld in de wetgeving `drugs in het verkeer van 1999', werd deze reeds toegepast in de bijlage van het KB van 27 april 2007 betreffende inzonderheid de methode tot het bepalen van alcoholgehalte in bloed. Hier werd eveneens een meetonzekerheid vastgelegd (0,1 g/l) als technische correctie voor deze dispersie. Er is voor een meetonzekerheid van 30% geopteerd, aangezien deze overeenkomt met wat er gepubliceerd wordt in de wetenschappelijke literatuur (2) en reeds gebruikt wordt in de Zwitserse wetgeving.

Aangezien de startwaarden, het gewicht van de lege speekselafnamesystemen, de verdunningsfactor en het volume van de stabiliteitsoplossing afhankelijk zijn van het gegunde speekselafnamesysteem, zullen de laboratoria via een ministerieel besluit van deze factoren op de hoogte moeten worden gebracht telkens één van voormelde elementen wijzigt, en dit om de uniformiteit van de berekeningen te garanderen.

Paragraaf 2 verwijst naar de voorwaarden waaraan de voorlopig erkende laboratoria en het Instituut dienen te voldoen alvorens te kunnen overgaan tot bovenvermelde speekselanalyses.

Er werd rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State over het artikel 26 uit het eerste ontwerp. Er werd geopteerd dit artikel te schrappen en een bijkomende paragraaf in te voegen in artikel 12.

Paragraaf 3 bepaalt dat de oorspronkelijke analysekosten dienen te worden aanzien als gerechtskosten in strafzaken. Voor de tarieven wordt er verwezen naar een toegevoegde bijlage 4. Dezelfde tarieven gelden tevens indien een (tegen)expertise wordt gevraagd maar dat de kosten hiervan dienen te worden voorgeschoten door het budget van de gerechtskosten in strafzaken.

Artikel 13.Zowel de speeksel- als de bloedafnamesystemen worden door de overheidsdienst van de FOD Justitie ter beschikking gesteld via een overheidsopdracht.

In tegenstelling tot bij het bloedafnamesysteem dient bij het nieuwe gegunde speekselafnamesysteem, telkens één der 3 in artikel 12, § 1 vermelde elementen wijzigt, een nieuw protocol (gefundeerd validatiedossier) te worden afgesloten voor de voorlopig erkende laboratoria.

Verdere uitleg hierover in artikel 20 met betrekking tot de erkende laboratoria.

Om het publiek en de respectievelijke laboratoria te informeren, worden de adresgegevens van desbetreffende laboratoria bekendgemaakt via een bericht in het Belgische Staatsblad. De overige gegevens zijn enkel nuttig voor de opvorderende overheid. en worden als dusdanig enkel aan hem bekend gemaakt via intranet of enig andere elektronische mogelijkheid aanwezig binnen de FOD Justitie.

De overheidsopdrachtenprocedure tot gunning van het speekselafnamesysteem moet volledig tot een goed einde zijn gebracht alvorens de laboratoria in kennis kunnen worden gesteld van de benaming van het product. Nadien dienen zij op eigen kosten voldoende van deze afnamesystemen aan te kopen teneinde hun gefundeerd validatiedossier voor te bereiden aan de hand van de in artikel 18 vermelde validatiemethodes.

Hoofdstuk 3. - De bloedproef

Artikel 14.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Conform het advies van de Raad van State wordt voor het bloedafnamesysteem ook voorzien in een drietalige gebruiksaanwijzing.

Voor het speekselafnamesysteem wordt namelijk verwezen naar de bijsluiter van de firma, die deze in meerdere talen vertaalt voor haar afzetmarkt.

Voor het bloedafnamesysteem dient de gebruiksaanwijzing zelf te worden samengesteld door de overheid. De tekst dient dus ook in het Duits te worden opgenomen in het besluit. In de fase van de aanbesteding dient deze door de aanbesteder, die vaak een retailer is, te worden aangemaakt. De gebruiksaanwijzing wordt aangepast qua verzegeling van de afsluitdop van de buizen en de Duitse vertaling.

Tevens werd - qua uniek identificatienummer - een gelijkvormigheid met het speekselafnamesysteem ingebouwd.

Wel is er een lid toegevoegd dat de Minister de machtiging kan geven andere voorwaarden te bepalen.

Er wordt hiervoor verwezen naar de commentaar bij artikel 11.

Artikel 15.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Artikel 16.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 2.

Artikel 17.Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikelen 2 en 12.

Verder worden er, naar analogie met § 3 van artikel 12, leden 3 en 4 toegevoegd die de analysekosten bepalen.

Hoofdstuk 4. - Erkenning van de laboratoria

Artikel 18.Beschrijft in de eerste paragraaf de administratieve en technische procedure van de voorlopige erkenning. In een beginfase is het tijdens een relatief korte periode van 18 maanden noodzakelijk om met een voorlopige erkenning te werken. Dit niet enkel om de continuïteit op het terrein te verzekeren, maar ook omdat de laboratoria voor de BELAC-accreditatie een praktische ervaring op het terrein dienen te bewijzen.

Het technisch validatiedossier dient zowel voor drugs in speeksel als drugs in bloed te worden ingediend.

Paragraaf 2 beschrijft de internationale validatierichtlijn waarop het validatierapport dient gebaseerd te worden. De EMEA- richtlijn is op 1 februari 2012 in werking getreden. De herhaalbaarheid (precisie van de meting) en bias (juistheid) van de methode worden vastgelegd op maximaal 15% bij een concentratie hoger dan en bij deze gelijk aan de gehaltes beschreven door de wetgever. Hierdoor zal het laboratorium aantonen dat de gebruikte analytische methode in staat is om met een internationaal aanvaardbare meetfout een correct analytisch resultaat af te leveren. Deze parameters werden vastgelegd, en niet de reproduceerbaarheid, omdat deze parameters kunnen aangetoond worden bij de aanvraag van een laboratorium voor een voorlopige erkening. Bij reproduceerbaarheid moet een kwaliteitscontrolesysteem op langere termijn opgevolgd worden (wat tevens zal vereist worden via het Belac accreditatie systeem).

Paragraaf 3 beschrijft het startpunt van de bewijskracht dat zal bekend worden gemaakt via een ministerieel besluit dat een aankondiging publiceert telkens als de firma binnen het bestaande contract een verbeterde versie aanbiedt met gevolgen op één van de in artikel 12, § 1, tweede lid vermelde elementen of wanneer bij een nieuwe overheidsopdracht van speekselcollector wordt gewisseld.

Paragraaf 4 bepaalt de maximale periode van een voorlopige erkenning.

Nadien dient het laboratorium een definitieve erkenning bekomen te hebben, zoniet kunnen er geen analyses meer worden uitgevoerd.

Om de voorlopige en later ook de definitieve erkenning te kunnen behouden dient het laboratorium, naast de documenten vermeld in paragraaf 1 van dit artikel, paragraaf 1 van artikel 20 en de bijlagen 2 en 3, ook een zesmaandelijks verslag over te maken dat betrekking heeft over een aantal numerieke gegevens. Wensen zij individueel nog een aantal opmerkingen te maken over bepaalde aandachtspunten van algemene aard, dan kan dit verslag ook dienstig zijn als communicatiemiddel.

Deze gegevens worden opgevraagd in juni en december en zijn dienstig zowel voor de jaarlijkse begroting als voor de latere budgetaanpassing. De overheid hoopt zo, na een inlooptijd een beter zicht te krijgen op deze bepaalde begrotingspost binnen de gerechtskosten en om eventueel preventief actie te kunnen ondernemen.

Deze gegevens zullen ook statistisch hun nut bewijzen zoals bijv. voor het strafrechterlijk beleid, de individuele noden van elk gerechtelijk arrondissement, ..... en worden steeds verspreid in een algemene vorm opgedeeld per arrondissement, nooit per laboratorium.

Artikel 19.Beschrijft de administratieve procedure van de erkenning.

Zowel de voorlopige als definitieve erkenning geven het Instituut en de erkende laboratoria toegang tot het uitvoeren van tegenexpertises.

De erkenning gebeurt op basis van de BELAC - accreditatie vergezeld van het volledig administratief dossier.

De documenten vermeld in paragraaf 2 die electronisch kunnen worden opgevraagd, zijn dezelfde als deze die via DIGIFLOW worden opgevraagd voor de wetgeving Overheidsopdrachten, o.a. het RSZ-attest, het KBO-attest, het BTW-attest, de jaarrekeningen al dan niet gepubliceerd door de Nationale Bank van België,....

Artikel 20.Paragraaf 1 beschrijft de voorwaarden tot erkenning.

Met uitzondering van de technische bekwaamheid werd voor de voorwaarden 1 tot en met 5 inspiratie opgedaan bij de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken.

Voor de technische bekwaamheid (punt 6) daarentegen werd dan weer inspiratie gezocht bij de regelgeving betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken.

De laboratoria dienen een BELAC accreditering of een accreditering bij een soortgelijke nationale instelling op bais van de ISO 17025 - norm aan te vragen voor drugs in bloed en drugs in speeksel voor de componenten vermeld door de wetgever. (punt 6 B) a en b)). Deze accreditatie ziet toe op de algemene kwaliteit van het geaudite laboratorium : bv. voldoende opgeleid personeel, opvolging van een kwaliteitssysteem, enz..

Punt 6 C) Het laboratorium moet kunnen bewijzen dat zijn methode volgens de internationale richtlijnen (EMEA) een analyseresultaat met voldoende precisie en juistheid kan garanderen. Zie ook uitleg art. 18 paragraaf 2.

De term "nodige discretie" in punt 6 E) nodigt ook uit tot enige uitleg.

De persoon die gezag en toezicht uitoefent over de analyses verricht in het kader van strafrechtelijke dossiers, kan onmogelijk deze analyses en de produkten daartoe gebruikt, publiekelijk in vraag stellen zonder het ganse federale vervolgingsbeleid schade toe te brengen.

Met voormelde term wordt geenszins een beperking ingebouwd in het academisch, wetenschappelijk discours over desbetreffende analyses en produkten.

Het is mogelijk dat een laboratorium beschikt over meerdere personen die gezag en toezicht kunnen uitoefenen over deze analyses. De voorwaarden gelden dan ook voor alle hierboven vermelde personen. Dit geldt niet voor de directeur van een laboratorium indien deze zelf geen analyses uitvoert maar bijv. eerder een coördinator is van verschillende wetenschappelijke afdelingen.

De CBPL herinnert er in haar advies aan dat de analyseresultaten steeds met de nodige discretie dienen te worden behandeld, en op een veilige manier dienen te worden bewaard, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16 van de wet van 8 december 1992.

Voor de diplomavoorwaarde wordt er enkel verwezen naar de nieuwe terminologie van "master". Het spreekt echter vanzelf dat deze voorwaarde ook geldt voor de oudere diploma's die voldoen aan het overgangsrecht voorzien door de gewesten in hun respectievelijke onderwijsdecreten.

De taalvoorwaarde dient gerespecteerd te worden in het kader van de artikelen 1 tot en met 3 van de wet van 15 juni 1935.

Alhoewel de wetgever het Europees principe van "vrijheid van diensten" wenst te respecteren, mag het niet de bedoeling zijn dat voor elke Europese gerechtsdeskundige een vertaler / tolk op kosten van de Belgische Staat dient te worden aangesteld omdat de deskundige geen enkele van de drie landstalen machtig is.

De taalvoorwaarde kan bewezen worden aan de hand van de gebruikelijke attesten terzake (diploma's, gespecialiseerde Belgische bijscholingsattesten,...).

De voorkeur gaat dan ook uit naar een gerechtsdeskundige die de taal machtig is die wettelijk dient te worden gehanteerd in desbetreffende gerechtelijk arrondissement.

Paragraaf 2 beschrijft welke documenten ter beschikking van de overheidsdienst ter plaatse dienen bewaard te worden, wat de procedure is bij wijziging in één der voorwaarden en welke controles door de overheidsdienst kunnen worden uitgevoerd.

Een erkend laboratorium mag maar bloed- en speekselstalen aanvaarden indien zij beschikken over de accreditatie.

Zij dienen het BELAC-logo en ISO-norm ook aan te brengen op het gerechtelijk verslag.

Artikel 21.Dit artikel beschrijft de duurtijd van de erkenningen.

De term "of gedeeltelijk" in paragraaf 1 heeft betrekking op de mogelijke schorsing of intrekking die men kan oplopen.

Paragraaf 3 beschrijft de voorwaarden voor een aanvraag tot verlenging.

Paragraaf 4 vraagt, zoals paragraaf 4 van artikel 18, de zesmaandelijkse rapportering. De overheid hoopt zo meer preventief te kunnen optreden bij de begrotingsopmaak. Deze gegevens hebben zeker hun nut ter ondersteuning van het gevraagde budget.

Artikel 22.Beschrijft in paragraaf 1 de actoren die naargelang hun bevoegdheid kunnen verzoeken om een schorsing. Gezien een schorsing normaliter maar tijdelijk is en ongedaan wordt gemaakt vanaf het moment dat de in punt b) vermelde prestatie-eisen terug kunnen worden opgevolgd of dat de punt c) vermelde voorwaarden terug vervuld zijn, wordt deze ook uitgesproken door de gemachtigde van de Minister.

Door de gemachtigde van de Minister hiermee te belasten, kan de beroepsprocedure worden ingesteld bij de Minister.

Voor het strafrechterlijk luik is ook hier het College van Procureurs-generaal bevoegd.

Ook dient de nodige uitleg te worden verschaft bij de schorsingsreden van "het uitvoeren van de opdracht binnen de in artikel 7 tweede lid vastgelegde termijn in 90 procent van de binnenkomende dossiers".

Indien het Instituut, erkend laboratorium of deskundige na meermaals verzoek om de resultaten voor een bepaald dossier te bekomen, geen schriftelijk signaal geeft aan het Openbaar Ministerie dat zij bijv. momenteel overbevraagd zijn, dan kan dit worden ingeroepen als een schorsingsreden. Andere vbn. kunnen zijn : kwalitatief slecht werk, herhaaldelijke discussies over de aanrekening van gerechtskosten, de opdracht verder uitbreiden dan wat wordt gevraagd. Voor deze laatste voorbeelden zal de informatie vanuit de Commissie voor de Gerechtskosten zeker een belangrijke rol spelen.

Indien het Instituut, het erkend laboratorium of de deskundige bij aanvang van de schorsing nog dossiers in zijn bezit heeft, dient hij dit te melden aan het Openbaar Ministerie die dan onmiddellijk een beslissing neemt.

De schorsingsperiode voor het strafrechterlijk luik in punt a) en in het punt b) is onbepaald gezien deze periode afhankelijk is van de tijd dat het College nodig heeft om de informatie te bekomen en te onderzoeken (punt a) of de opschortingsperiode die door de nationale accreditatie-instelling werd bepaald (punt b). De schorsingsperiode met betrekking tot punt a) kan starten vanaf het moment dat er vanuit het Openbaar Ministerie is voldaan aan de hoorplicht (3).

In paragraaf 2 worden dan de motieven aangeduid die door de 3 actoren kunnen worden voorgelegd om over te gaan tot een intrekking.

Wat betreft het uitvoeren van de opdracht binnen de in artikel 7 tweede lid vastgelegde termijn, dient hier rekening te worden gehouden met minder dan 85 procent van de binnenkomende dossiers of als de problematiek zich elk jaar terug voordoet. Zo kan bijv. een verzoek tot intrekking worden ingediend als herhaaldelijk dezelfde analysefout blijkt terug te komen en deze wordt bewezen via tegenexpertises.

Ook hier dient het Instituut of het laboratorium het Openbaar Ministerie te informeren over de nog in hun bezit zijnde dossiers en dient het Openbaar Ministerie onmiddellijk een beslissing te nemen.

In paragraaf 3 worden de beroepsmodaliteiten beschreven. Met uitzondering van het punt a) van de paragrafen 1 en 2 van het artikel 22 is deze procedure onderworpen aan de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. De FOD Justitie is namelijk verplicht een aanvraag tot toegang van bepaalde documenten uit het dossier af te wijzen wanneer daardoor bijv. de openbare orde, de veiligheid, de verdediging van het land, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten.... in het gedrang worden gebracht (4).

De schorsing en desgevallend het annulatieberoep wordt, gezien de korte termijn, normaliter schriftelijk behandeld op niveau van de FOD Justitie.

De beroepen voor niet- erkenning en intrekking dienen gericht te worden aan de Raad van State.

Omwille van de continuïteit en de rechtszekerheid op het terrein kunnen de annulatieberoepen de beslissingen van de gemachtigde van de Minister of de Koning niet schorsen.

Indien in beroep een intrekking wordt bevestigd, dan kan het laboratorium enkel na de periode van één jaar terug een voorlopige erkenning aanvragen omwille van de in artikel 19 vermelde wetenschappelijke redenen.

Artikel 23.Teneinde het publiek en de laboratoria in te lichten zullen de adresgegevens van het Instituut en de erkende laboratoria worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De opvorderende overheid zal zo snel mogelijk van de andere gegevens zoals de (voorlopige) erkenningen, schorsingen en intrekkingen worden ingelicht via Intranet of via andere op dat moment binnen de FOD Justitie beschikbare elektronische mogelijkheden.

Wat betreft de in artikel 24 vermelde laboratoria zijn de publieke gegevens reeds voorheen gepubliceerd. Voor het vierde punt van paragraaf 2 - behorend tot de interne publicatiegegevens - zal dus voorlopig de datum vermeld in desbetreffend benoemend koninklijk besluit als begindatum worden vermeld, maar enkel voor drugs in bloed en enkel totdat zij de voorlopige erkenning hebben bekomen voor drugs in bloed en in speeksel.

Hoofdstuk 5. - Overgangsmaatregelen, en opheffingsbepaling

Artikel 24.Alle laboratoria die momenteel via een koninklijk besluit over een erkenning voor de bloedanalyse van drugs beschikken, kunnen tot 1 jaar na inwerking treding van dit besluit zo verder werken.

Intussentijd dienen zij wel een verzoek tot voorlopige erkenning voor drugs in bloed en in speeksel te hebben ingediend en bekomen. Nadien worden de koninklijke besluiten genomen op basis van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 ingetrokken.

Deze voorlopige erkenning is maar afhankelijk van één voorwaarde, nl. een gefundeerd validatiedossier indienen bij de Minister, die na een positief advies van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid zal overgaan tot een voorlegging aan de Koning van de voorlopige erkenning. Om niet geschorst te worden dient wel vanaf de startdatum van voorlopige erkenning een summier verslag te worden overgemaakt op het einde van de 6 maanden zoals bepaald in de paragrafen 4 van de artikelen 18 en 21. De voorlopige erkenning dient te worden opgevolgd door een erkenning, zoniet wordt de voorlopige erkenning ingetrokken.

Artikel 25.Opheffingsbepaling van het koninklijk besluit van 4 juni 1999.

Artikel 26.beschrijft de officiële citeertitel van het koninklijk besluit.

Artikel 27.Dit artikel voorziet een twee- jaarlijkse evaluatie van de tarieven van dit besluit. Dit om oa. kostenbesparing omwille van technologische evoluties in rekening te brengen.

Artikel 28.Deze bepaling regelt de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Het besluit treedt getrapt in werking omdat wat betreft de speekselafnamesystemen en -analyse, dit afhangt van een door de overheid gegunde opdracht voor een speekselafnamesysteem. Het lanceren van deze overheidsopdracht kon niet plaatsvinden alvorens de reglementaire basis ervoor via dit besluit gecrëerd werd.

Artikel 29.In dit artikel wordt bepaald welke ministers belast zijn met de uitvoering van het besluit.

Bijlage 1. Naar aanleiding van het advies van de CBPL betreffende de bescherming van medische gegevens werd het luik voor de gevorderde geneesheer opgedeeld in een deel II en een deel III. Deel II heeft betrekking op algemene administratieve gegevens en de vermelding of een gesloten omslag wordt toegevoegd. Deel III heeft betrekking op het eventuele medische luik dat onder gesloten omslag dient te worden overgemaakt aan de controlerende politieambtenaar.

Bijlage 2 en 3. Het advies van de CBPL met betrekking tot de naam van de partner wordt gevolgd.

Wel blijft in bijlage 3 het gebruik van het rijksregisternummer voor de directeur en de persoon die gezag en toezicht uitoefent behouden, en dit in het kader van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de compatibiliteit van de federale Staat.

Aan de FOD Budget en Beheerscontrole en 13 andere FOD's, waaronder Justitie, die met FEDCOM zullen werken, werd namelijk bij beraadslaging RR nr. 46/2008 van 12 november 2008, toegang verleent tot de informatiegegevens van het Rijksregister en om het identificatienummer ervan te gebruiken.

Bijlagen 1 tot en met 3 werden ook aangepast aan de ondertussen in werking getreden "only once" wet.

Bijlage 4 bepaalt de tarieven inzake de bloed- en speekselanalyses met betrekking tot de drugs in verkeer.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Economie, K. PEETERS _______ Nota's (1) Tom Blencowe, Anna Pehrsson, Pirjo Lillsunde (Eds ), DRUID D 3.2.2. Analytical evaluation of oral fluid screening devices and preceding selection procedures. http//www.druid-project.eu. (2) Widmer-Girod C, Staub C (2004) L'incertitude de mesure : une notion à definer en toxicology medico-légale (Measurement uncertainty : to be defined in forensic toxicology).Ann Toxicol Anal 16 : 215-219 (3) MAST, A., Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Kluwer, Mechelen, 2009, p. 54-65, nr. 48. (4) MAST, A., o.c., p. 752, nr. 832.

Advies nr 02/2013 van 30 januari 2013 Betreft : Ontwerp van Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria (00-A-2013-001).

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 29;

Gelet op het verzoek om advies van Mevrouw Annemie Turtelboom, Minister van Justitie, ontvangen op 21/12/2012;

Gelet op het verslag van mevrouw Mireille Salmon;

Brengt op 30 januari 2013 het volgend advies uit : I. Onderwerp en context van de adviesaanvraag 1. Mevrouw Annemie Turtelboom, Minister van Justitie (hierna 'de aanvrager'), heeft op 21 december 2012 aan de Commissie gevraagd om bij hoogdringendheid een advies te verstrekken over een ontwerp van Koninklijk Besluit tot uitvoering van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria (hierna 'het ontwerp KB').2. De Commissie brengt hiernavolgend dan ook bij hoogdringendheid advies uit, rekening houdend met de informatie waarover zij beschikt. II . VOORGESCHIEDENIS 3. Overeenkomstig het verslag aan de Koning dient vooreerst te worden verwezen naar de Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 (hiema 'de wet').Sturen onder invloed van andere stoffen dan alcohol wordt voor het eerst strafbaar gesteld door de wet van 16 maart 1999 tot wijziging van de wet van 16 maart 1968. Op grond van deze wet werd aan de Koning machtiging verleend om de regels te bepalen volgens dewelke de bloedafname met het oog op de vaststelling van de aanwezigheid van die stoffen moet worden verricht. Dit resulteerde in het Koninklijk besluit van 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden. 4. De technologische vooruitgang ('speekseltesten') noopt de wetgever tot een tweede wijziging van de Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, door de wet van 31 juli 2009 tot invoering van de speekseltesten op drugs in het verkeer.Op grond van deze laatste wet wordt aan de Koning machtiging verleend om voorzieningen te treffen tot nadere regeling van de speekselanalyse.

De Commissie merkt op dat zij inzake deze wet niet werd geconsulteerd voor advies. Deze bijkomende regels dienden normaliter te worden ingevoegd in voormeld Koninklijk besluit van 4 juni 1999, maar er werd evenwel voor geopteerd om voormeld besluit op te heffen en de tekst mee over te nemen in een nieuw gestructureerd geheel, en er zo tevens voor te zorgen dat er een zo groot mogelijke éénvormigheid ontstaat op terminologisch en praktisch vlak tussen de speeksel -en bloedafname.

Het nieuwe ontwerp Koninklijk besluit, welk hiernavolgend zal worden geanalyseerd, wordt opgedeeld in vijf hoofdstukken, namelijk Definities en algemene bepalingen, Specifieke bepalingen betreffende het speekselstaal, Specifieke bepalingen betreffende de bloedproef, Bepalingen betreffende de erkenning van de laboratoria, Overgansmaatregelen, wijzigings -en opheffingsbepalingen.

Tenslotte zijn er nog drie bijlagen gevoegd aan het ontwerp KB. De Commissie zal hiernavolgend enkel de voor haar relevante artikelen en bijlagen bespreken.

III. ONDERZOEK VAN DE ADVIESAANVRAAG 5. Artikel 1 bepaalt de definities.Artikel 1, 3° geeft als definitie voor 'opvorderende overheid' : het Openbaar Ministerie of de in artikel 59, § 1 van de wet bedoelde overheidspersonen, zijnde de officieren van gerechtelijke politie die hulpofficier zijn van de procureur des Konings, het personeel van het operationeel kader van de federale en lokale politie. Artikel 1, 4° verstaat onder Vermoedelijke gebruiker' één der gecontroleerde personen vermeld in artikel 61bis, § 1 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Hieronder wordt de bestuurder van het voertuig begrepen, maar eveneens onder meer de vermoedelijke dader van een verkeersongeval, met inbegrip van de medeveroorzaker of het slachtoffer van een verkeersongeval, ... . Volgens het verslag aan de Koning werd door het kenniscentrum Centrexwegverkeer de term 'gecontroleerde persoon' verkozen, hetgeen echter niet werd weerhouden.

De Commissie is eveneens van oordeel dat de term 'gecontroleerde persoon' neutraler is dan de term 'vermoedelijke gebruiker'. 6. Artikel 3 bepaalt dat de opgevorderde geneesheer zijn verslag aan de opvorderende overheid bezorgt.Deze bezorging kan overeenkomstig artikel 3 onder gesloten omslag geschieden indien de geneesheer niet door een magistraat is opgevorderd of ingeval het verslag niet rechtstreeks aan de opvorderende magistraat kan worden overhandigd. De Commissie beveelt aan, gelet op de gevoelige aard van de in het verslag opgenomen gegevens, om de gesloten omslag in voormelde gevallen te verplichten, en niet facultatief te maken. 7. Artikel 6 voorziet dat ingeval van de bloedproef en de speekselafname een formulier wordt ingevuld, waarvan het model de Bijlage I bij het ontwerp KB uitmaakt.Dit model wordt hiernavolgend besproken onder de randnummers 13-16. 8. Artikel 8 bepaalt de wijze van kennisgeving van het resultaat aan de vermoedelijke gebruiker en aan de in artikel 59, § 1 van de wet bedoelde overheidspersonen.Overeenkomstig artikel 1380, tweede lid van het Gerechtelijk wetboek behoort het immers aan de Koning toe om te bepalen aan welke voorwaarden de mededeling van een afschrift van akten van onderzoek en van rechtspleging in correctionele en in politiezaken is onderworpen. Deze kennisgeving naar de 'vermoedelijke gebruiker' kan overeenkomstig het ontwerp KB ook mondeling geschieden door 'de opvorderende overheid'. Het voorgaande is voor de Commissie -voor wat het bewijs van kennisgeving betreft-problematisch. Er zou in een dergelijk geval steeds een proces-verbaal van de kennisgeving moeten worden opgesteld. 9. Artikel 19 regelt de aanvraag tot voorlopige erkenning van de laboratoria, welke aanvraag dient te gebeuren overeenkomstig het in bijlage I I aan het ontwerp KB opgenomen model.Dit model wordt hiernavolgend besproken onder randnummer 17. 10. Artikel 20 bepaalt vervolgens de erkenning van de laboratoria. Deze aanvraag gebeurt overeenkomstig het in bijlage III van het ontwerp KB opgenomen model, hetwelk verder wordt geanalyseerd onder randnummers 18-19. 11. Artikel 21, § 1, 6°, C° bepaalt dat de analyse wordt verricht onder het gezag en toezicht van een persoon van onbesproken gedrag, die de gewenste waarborgen biedt inzake enerzijds de nodige discretie en anderzijds bevoegdheid en ervaring.De Commissie herinnert eraan dat de analyseresultaten steeds met de nodige discretie dienen te worden behandeld, en op een veilige manier dienen te worden bewaard, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16 van de WVP. 12. Artikel 22, § 5 voorziet dat de Minister bijkomende anonieme gegevens kan bepalen, om als grondslag te dienen voor begrotingstechnische en statistische doeleinden. De Commissie herinnert aan de definitie van anonieme gegevens zoals voorzien door artikel 1, 5° van het Koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de WVP : 'gegevens die niet met een geïdentificeerd of identificeerbaar persoon in verband kunnen worden gebracht..'. 13. Bijlage I bij het ontwerp KB betreft het formulier in toepassing van artikel 6 van het ontwerp kb betreffende drugsopsporing in speeksel en bloed.Overeenkomstig artikel 61bis, § 3 van de wet, moet het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor het invullen van de gestandaardiseerde checklist en voor het afnemen van de speekseltest zich beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de vaststelling van de overtredingen van deze wet, en mogen deze gegevens slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen. Het voorgaande komt neer op de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel, overeenkomstig artikel 4, § 1, 3° van de WVP. In het modelformulier wordt onder meer opgenomen welke stoffen, andere dan alcohol, welke de vermoedelijke gebruiker verklaart gebruikt te hebben in de loop van de laatste vierentwintig uur. Daarnaast is er een bepaling aangaande het al dan niet gebruik van geneesmiddelen, en zo ja, welke, en andere geneeskundige bevindingen. 14. De Commissie merkt op dat voormelde gegevens gezondheidsgegevens in de zin van artikel 7 van de WVP uitmaken.Een dergelijke verwerking kan overeenkomstig artikel 7, § 2, e) en g) worden gerechtvaardigd indien ze om redenen van zwaarwegend algemeen belang verplicht wordt door of krachtens een wet, of wanneer ze noodzakelijk is voor de beteugeling van een bepaalde strafrechtelijke inbreuk. Daarnaast dient zulk een verwerking proportioneel te zijn overeenkomstig artikel 4, § 1, 3° van de WVP, zoals tevens voorzien door artikel 61 bis § 3 van de wet : de in het formulier opgenomen gegevens moeten zich derhalve beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de vaststelling van de overtredingen van de wet. 15. Het tweede deel van het formulier bepaalt onder de hoofding 'motief van oproep' : 'beoordeling van ingeroepen motief door vermoedelijke dnc/ögebruiker'. Het ontwerp KB gebruikt de definitie van 'vermoedelijke gebruiker', derhalve stelt de Commissie voor om ook hier 'vermoedelijke gebruiker' te vermelden in plaats van 'druggebruiker'. Daarnaast vermeldt deel II van het formulier onder de hoofding 'ziekte' : 'Meldt de vermoedelijke gebruiker te lijden aan een ziekte?' 'Zo ja, welke ? ' . 16. Ook hier merkt de Commissie op dat dit mogelijks een verwerking inhoudt van gezondheidsgegevens overeenkomstig artikel 7 van de WVP, en verwijst naar haar hieromtrent reeds gedane opmerkingen.Artikel 63, § 5 van de wet bepaalt hieromtrent verder dat het inzamelen van de gegevens van de bloedproef zich dient te beperken tot deze die strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de overtredingen van deze wet. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met bestrafing van deze overtredingen. Derhalve mogen hier geen medische gegevens worden opgenomen welke niet strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van dergelijke overtredingen. 17. De bijlagen II en I I I betreffen de aanvragen tot voorlopige erkenning (II) en tot erkenning (III) door een laboratorium.In bijlage II wordt de naam van de partner, zowel deze van de directeur van het laboratorium als die van de persoon die gezag en toezicht uitoefent, opgevraagd. Volgens de aanvrager is dit noodzakelijk om er voor te zorgen dat er geen conflict ontstaat in (professionele) belangen tussen de partners. Deze uitleg overtuigt de Commissie niet, zij meent dan ook dat het opvragen van dit gegeven overmatig is en niet proportioneel overeenkomstig artikel 4, § 1; 3° van de WVP. 18. In bijlage III wordt naast de naam van de partner, waarop eveneens de hiervoor gemaakte opmerking door de Commissie van toepassing is, ook het rijksregisternummer opgevraagd van de directeur van het laboratorium en de persoon die gezag en toezicht uitoefent.De Commissie herinnert eraan dat het gebruik van het identificatienummer van het Rijkregister gemachtigd dient te zijn door het Sectoraal Comité van het Rijksregister, of krachtens de wet of een KB overlegd in de Ministerraad, na advies van het Sectoraal Comité van het Rijksregister. De aanvrager verwijst naar het KB van 18 april 1990 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, en naar het KB van 24 november 2010 tot vastlegging van de gevallen waarin een machtiging tot gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister niet vereist is. 19. De aanvrager toont evenwel niet aan onder welk artikel in voormeld KB van 18 april 1990 de dienst Gerechtskosten van het Directoraat-generaal rechterlijke organisatie, welke het rijksregisternummer zou verwerken, te catalogeren valt.Deze dienst komt tevens niet voor op de in artikel 4bis van voormeld KB vermelde lijst van de overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 aangewezen ambtenaren, welke jaarlijks aan de Commissie dient te worden toegestuurd. Bij gebreke aan een machtiging krachtens de wet of het KB, dient de betrokken dienst een machtigingsaanvraag in te dienen bij het Sectoraal Comité van het Rijksregister.

OM DEZE REDENEN Is de Commissie van mening dat : Gelet op de opmerkingen die geformuleerd werden in onderhavig advies verstrekt de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een gunstig advies over de huidige inhoud van het ontwerp KB, mits strikte eerbiediging van de opmerkingen die geformuleerd werden in de punten 5-6,8,11-12,14-19 van dit

Raad van state, afdeling Wetgeving Advies 54.451/4 van 4 december 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria' Op 8 november 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 4 december 2013. De kamer was samengesteld uit Pierre LIENARDY, kamervoorzitter, Jacques JAUMOTTE en Bernard BLERO, staatsraden, Christian BEHRENDT en Jacques ENGLEBERT, assessoren, en Colette GIGOT, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Yves CHAUFFOUREAUX, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre LIENARDY. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 december 2013.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN 1. Overeenkomstig artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' moeten de drie gewestregeringen worden betrokken bij het uitwerken van het voorliggende ontwerp. In het dossier dat bij de adviesaanvraag is gevoegd, bevinden zich evenwel alleen de afschriften van de brieven die aan de verschillende gewestregeringen zijn gezonden en die, net als de adviesaanvraag, 4 november 2013 zijn gedagtekend. De steller van het ontwerp moet erop toezien dat dit voorafgaand vormvereiste naar behoren wordt vervuld. 2. Artikel 1, tweede lid, van het Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken1 luidt als volgt : "Op voorstel van de Commissie voor de gerechtskosten in strafzaken, kan de Minister van Justitie het normaal bedrag der honoraria vaststellen in een schaal die de met de begroting belaste rechter als leidraad neemt en die eventueel in het laatste kwartaal van elk jaar wordt herzien". Artikel 26 van het ontwerp, dat ertoe strekt artikel 12 van het ministerieel besluit van 20 november 1980 `tot vaststelling van het normaal bedrag van de honoraria der personen opgeroepen in strafzaken wegens hun kunde of hun beroep' te vervangen, kan alleen op voorstel van de Commissie voor de gerechtskosten in strafzaken worden uitgevaardigd.

De steller van het ontwerp moet nagaan of dat voorstel wel degelijk geformuleerd is en moet de aanhef aanvullen met een lid dat naar dat voorstel verwijst. 3. In verscheidene bepalingen van het ontwerpbesluit worden kenmerken vastgesteld van de samenstelling van het speekselafnamesysteem dat ter beschikking wordt gesteld door de opvorderende overheid (artikel 11, § 1, van het ontwerp) en van de analysemethode (artikel 13, § 1, van het ontwerp).Hetzelfde geldt voor de samenstelling van het bloedafnamesysteem (artikelen 15 en 16).

Deze bepalingen stellen "technische voorschriften" vast in de zin van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 `betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij'.

Krachtens artikel 8 van richtlijn 98/34/EG moeten dergelijke bepalingen in het ontwerpstadium aan de Europese Commissie worden meegedeeld.

De steller van het ontwerp moet erop toezien dat dit vormvereiste wordt vervuld. 4. Er wordt op gewezen dat indien het ontwerpbesluit na afloop van deze procedures gewijzigd wordt teneinde rekening te houden met de uitkomst ervan, de afdeling Wetgeving van de Raad van State opnieuw moet worden geraadpleegd,2 behalve indien de wijzigingen die in de tekst worden aangebracht er eveneens toe strekken gevolg te geven aan de opmerkingen die worden geformuleerd in het advies dat over deze aanvraag wordt gegeven. ONDERZOEK VAN HET ONTWERP AANHEF Eerste lid In het eerste lid moet alleen naar artikel 44bis, § 4, van het Wetboek van Strafvordering worden verwezen als rechtsgrond van het ontwerp.3 Tweede lid Artikel 1380, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek levert geen rechtsgrond op voor het ontwerp. Het tweede lid moet dus uit de aanhef worden weggelaten.

Derde lid In het derde lid wordt verwezen naar de artikelen 3 en 6 van de programmawet (II) van 27 december 2006. Daar artikel 3 van die programmawet voor het ontwerp geen rechtsgrond oplevert, behoort alleen te worden verwezen naar artikel 6 ervan.4 Vierde lid In het vierde lid moeten alleen de artikelen 62ter, § 4, en 64 van de wet `betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968' als rechtsgrond van het ontwerp worden vermeld.

Vijfde lid Het koninklijk besluit van 5 november 1971 `tot instelling van een Nationaal Instituut voor criminalistiek, met het statuut van wetenschappelijke inrichting van de Staat' wordt bij het ontwerp niet gewijzigd en kan er zelf geen rechtsgrond voor opleveren. Het vijfde lid, waarin naar dat besluit wordt verwezen, moet dus uit de aanhef worden weggelaten.

Daarentegen moet in de aanhef een nieuw lid worden ingevoegd dat een verwijzing bevat naar het ministerieel besluit van 20 november 1980 `tot vaststelling van het normaal bedrag van de honoraria der personen opgeroepen in strafzaken wegens hun kunde of hun beroep', dat bij artikel 26 van het ontwerp wordt gewijzigd.

Zevende lid en volgende In het zevende lid en de daaropvolgende leden behoort alleen te worden verwezen naar de verplichte voorafgaande vormvereisten, teneinde ze duidelijk te onderscheiden van niet raadplegingen die verplicht zijn, te weten het advies van Centrex-Wegverkeer en het advies van het College van Procureurs-generaal. Indien de steller van het ontwerp zulks wenst, kan hij de laatstgenoemde adviezen wel als overweging vermelden.

DISPOSITIEF Artikel 2 De woorden "Op straffe van de sancties bepaald in artikel 3, vierde lid van de programmawet (II) van 27 december 2006" moeten worden weggelaten.

Het staat immers niet aan de steller van het ontwerp te bepalen of een gedraging al dan niet valt onder de strafbaarstelling waarin deze wettelijke bepaling voorziet, welke bepaling overigens alleen betrekking heeft op de weigering een opdracht uit te voeren die door een magistraat wordt gelast.

Artikel 7 Artikel 7, vierde lid, luidt als volgt : "Artikel 44bis, § 2, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing op de deskundige gevorderd om de analyse te verrichten." Artikel 64 van de wet van 16 maart 1968 maakt evenwel enkel de paragrafen 3 en 4 van het voornoemde artikel 44bis toepasselijk op de overtredingen van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer.

Dat artikel 64 vormt een uitzondering op het bepaalde van artikel 44bis, § 1, tweede lid, dat luidt als volgt : "Deze bepaling is echter niet van toepassing in geval van overtreding van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer." Artikel 7, vierde lid, moet derhalve worden weggelaten.

Artikel 8 Uit de bespreking van artikel 8 van het ontwerp blijkt dat met het begrip "bevoegde persoon" daarin niet naar dezelfde persoon wordt verwezen als in artikel 21, § 1, 6°, C). Artikel 8, § 1, moet op dat punt duidelijker worden geredigeerd.

Artikel 9 In artikel 9, tweede lid, wordt bepaald dat de tegenexpertise niet mag worden uitgevoerd door het laboratorium dat de eerste analyse heeft uitgevoerd. Die bepaling stemt niet overeen met het voorschrift van artikel 62ter, § 4, van de wet van 16 maart 1968, noch met het voorschrift van artikel 44bis, § 4, van het Wetboek van Strafvordering, waarnaar artikel 64 van de wet van 16 maart 1968 verwijst. Ze moet dan ook worden weggelaten.

Artikel 10 Het is onnodig in een koninklijk besluit te vermelden dat de minister gemachtigd is om overheidsopdrachten voor diensten te gunnen aan erkende laboratoria. De wet van 15 juni 2006 `overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten' is hier immers van onmiddellijke toepassing.

Artikel 10 dient te vervallen.

Artikel 11 1. In artikel 11, § 2, vijfde lid, moet worden gepreciseerd dat het tweede kleefbriefje waarmee het staal wordt verzegeld, eveneens moet worden ingevuld.2. Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 15, vijfde lid, 6°, en 16, tweede lid, van het ontwerp. Artikel 13 De steller van het ontwerp wordt verzocht na te gaan of in artikel 13, § 2, van het ontwerp niet tevens moet worden verwezen naar de voorlopige erkenning waarin artikel 19 voorziet.

Artikel 15 In het vijfde lid moeten de woorden "in het Nederlands en in het Frans" worden vervangen door de woorden "in de drie landstalen", overeenkomstig wat in artikel 11, § 1, vierde lid, van het ontwerp wordt bepaald.

Artikel 19 1. In artikel 19, § 1, eerste lid, wordt bepaald dat de aanvraag tot voorlopige erkenning aan "de gemachtigde van de minister bevoegd voor de overheidsdienst bepaald in artikel 1, 5° " moet worden gericht.Er moet worden gepreciseerd aan welke van de ambtenaren-generaal vermeld in artikel 1, 6°, van het ontwerp, die aanvraag moet worden gericht. 2. De voorgaande opmerking geldt ook voor artikel 22, § 3, tweede lid, van het ontwerp.3. In artikel 19, § 2, derde lid, moeten de woorden "zoals gewijzigd door de wet van 31 juli 2009" worden weggelaten, opdat de verwijzing naar die wettelijke bepaling niet wordt gefixeerd.Deze opmerking geldt ook voor artikel 21, § 1, 6°, B), van het ontwerp. 4. Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 21, § 1, 2°.5. Artikel 19, § 4, derde lid, betreffende de verspreiding van de inlichtingen in kwestie, dient te vervallen, aangezien daarvoor geen rechtsgrond voorhanden is.6. De voorgaande opmerking geldt ook voor artikel 22, § 4, tweede lid, van het ontwerp. Artikel 21 1. In artikel 21, § 1, 4°, eerste streepje (lees : a)), moet worden verwezen naar "het Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ", in plaats van naar "het Gemeenschappelijk Optreden 98/773/JBZ".Daarenboven dient het volledige opschrift van dat gemeenschappelijk optreden te worden vermeld. 2. In artikel 21, § 1, 4°, tweede streepje (lees : b)), moet worden verwezen naar het kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 `inzake de bestrijding van corruptie in de privésector' waarbij Gemeenschappelijk Optreden 98/742/JBZ is ingetrokken. 3. De verwijzing naar het "besluit van de Raad van 26 mei 1997" moet voorts worden vervangen door een verwijzing naar de "Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, `ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de Lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn', gedaan te Brussel op 26 mei 1997". 4. Evenzo moet in artikel 21, § 1, 4°, derde streepje (lees : c)), het volledige opschrift van de bedoelde overeenkomst worden vermeld, te weten "Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, `aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen', gedaan te Brussel op 26 juli 1995". 5. In artikel 21, § 1, 4°, vierde streepje (lees : d)), moet worden verwezen naar richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 `tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme', waarbij richtlijn 91/308/EEG is ingetrokken.6. Artikel 21, § 1, 4°, moet eveneens worden aangevuld met een verwijzing naar de internrechtelijke bepalingen die de voornoemde Europese regels omzetten of er uitvoering aan geven.7. Artikel 21, § 2, moet worden aangevuld teneinde duidelijk aan te geven waar de voorwaarden in kwestie "vermeld" staan. Artikel 23 1. In artikel 23, § 2, eerste lid, a), eerste streepje, moet de verwijzing naar de "vorige paragraaf, a)" worden verbeterd : een paragraaf wordt immers aangeduid met de vermelding van het nummer ervan;de onderverdelingen a), b), enz. kunnen in een zin alleen worden gebruikt om de onderdelen van een opsomming aan te duiden. 2. In artikel 23, § 2, eerste lid, c), is het begrip "herhaaldelijk verzoek" te vaag.Het moet derhalve worden herzien. 3. Artikel 23, § 3, derde lid, betreffende de procedures voor het beroep tegen de schorsing of de intrekking van een erkenning, kan niet aanvaard worden en die bepaling dient te vervallen, aangezien ze alleen maar melding maakt van de bevoegdheid van de Raad van State inzake bestuurshandelingen. Artikel 26 Artikel 26 van het ontwerp strekt ertoe artikel 12 van het ministerieel besluit van 20 november 1980 `tot vaststelling van het normaal bedrag van de honoraria der personen opgeroepen in strafzaken wegens hun kunde of hun beroep' te vervangen.5 De rubrieken 1° tot 10° van het ontworpen artikel 12 van het ministerieel besluit van 20 november 1980 stemmen overeen met de rubrieken I tot XI van de vervangen bepaling. Het ontworpen punt 10° lijkt de huidige rubrieken X en XI evenwel door elkaar te halen.

De steller van het ontwerp moet de onderzochte bepaling op dat punt nagaan en indien nodig de nummering van de verschillende daarin opgenomen rubrieken wijzigen.

Artikel 27 De woorden "en bijlage" zijn overbodig en moeten worden weggelaten.

Voorts moeten in de opheffingsbepaling alle nog geldende wijzigingen worden vermeld die in het opgeheven besluit zijn aangebracht.6 De tekst moet in die zin worden aangevuld.

SLOTOPMERKINGEN 1. In meerdere bepalingen wordt de uitdrukking "kalenderdagen" gebezigd.7-8. Aangezien er met gewone dagen wordt gerekend, is het beter "dagen" te schrijven.9 Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp. 2. In artikel 6 moeten de woorden "bij dit besluit" worden weggelaten.10 Dezelfde opmerking geldt voor heel het ontwerp. 3. Het ontwerp bevat tal van grammaticale fouten die moeten worden gecorrigeerd.11 Heel het ontwerp moet nauwkeurig worden nagelezen.

De griffier, Colette GIGOT De voorzitter, Pierre LIENARDY _______ Nota's 1 Bijlage bij het koninklijk besluit van 28 december 1950 `houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken'. 2 De afdeling Wetgeving zou dan alleen de wijzigingen onderzoeken die in de tekst zijn aangebracht. 3 Waarnaar wordt verwezen in artikel 64 van de wet `betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968'. 4 Als rechtsgrond van artikel 26 van het voorliggende ontwerp. 5 En niet te wijzigen, zoals de inleidende zin van dat artikel te kennen geeft. 6 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 138. 7 Zie onder meer artikel 7, tweede lid, artikel 8, § 1, eerste en derde lid. 8 In de Franse tekst wordt die uitdrukking nu eens weergegeven met "jours de calendrier" en dan weer met "jours calendrier", wat een anglicisme is. 9 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 95, a). 10 Ibid., aanbeveling 72, a). 11 Zie bijvoorbeeld, voor de Franse tekst, de artikelen 8, § 1, derde lid, en 21, § 1 ("délit terrorist").

27 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van strafvordering, artikel 44bis, § 4;

Gelet op de programmawet (II) van 27 december 2006, artikel 6, eerste lid;

Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, de artikelen 62ter, § 4, en 64;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van de andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 19 februari 2014 met toepassing van artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;

Gelet op de adviezen van de Inspecteurs van Financiën, gegeven op 11 augustus 2010, 28 februari 2012 en 29 mei 2015;

Gelet op het advies nr. 02/2013 van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, gegeven op 30 januari 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d 21 oktober 2013;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op advies 54.451/4 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de Koning krachtens de wet van 16 maart 1968, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2009, gemachtigd is de erkenning van de laboratoria en de regeling van de speekselanalyse te bepalen met het oog op het bepalen van het gehalte van de andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden;

Overwegende dat de Koning krachtens de wet van 16 maart 1968, gewijzigd bij de wet van 16 maart 1999, gemachtigd is de praktische modaliteiten te bepalen inzake de bloedproef met het oog op het bepalen van voormeld gehalte;

Overwegende het advies van Centrex-Wegverkeer, gegeven op 23 mei 2011;

Overwegende het advies van het College van Procureurs-generaal, gegeven op 25 mei 2012;

Op de voordracht van de Minister van Justitie, de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, de Minister van Mobiliteit en de Minister van Economie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet " : de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968;2° "de Minister" : de minister tot wiens bevoegdheid Justitie behoort;3° "de opvorderende overheid" : het Openbaar Ministerie of de in artikel 59, § 1 van de wet bedoelde overheidspersonen;4° "de gecontroleerde persoon" : één der personen vermeld in artikel 61bis, § 1 van de wet;5° "de overheidsdienst" : het directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie;6° "de gemachtigde van de minister" : de directeur-generaal of de adviseur-generaal, tot wiens bevoegdheid de dienst van de overheidsdienst belast met de voorlopige en definitieve erkenningen, behoort ;7° "de met het toezicht belaste ambtenaren" : ambtenaren van de overheidsdienst daartoe aangewezen door de gemachtigde van de minister;8° "ISO 17025 - norm" : NBN EN ISO/IEC 17025 : Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria;9° "nationale accreditatie-instelling" : BELAC of een gelijkwaardige instelling, door ondertekening van de multilaterale overeenkomst van de "European co-operation for accreditation", in het land van vestiging binnen de Europese Economische Ruimte;10° "anonieme gegevens" : de gegevens zoals bedoeld in artikel 1, 5° van het koninklijke besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;11° "het Instituut" : het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie zoals bepaald bij koninklijke besluit van 5 november 1971. Afdeling 2. - Algemene bepalingen

Onderafdeling 1. - Opvordering van de geneesheer

Art. 2.De geneesheer kan krachtens artikel 44bis, § 3 van het Wetboek van Strafvordering of moet krachtens de artikelen 61ter /1, § 1 en 63, § 1, 4° en 5 °, van de wet worden opgevorderd om : 1° het ingeroepen motief van de gecontroleerde persoon te beoordelen;2° een bloedproef te verrichten en zich daarvan slechts te onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de reden die de gecontroleerde persoon op wie de bloedproef moet worden verricht, aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.

Art. 3.§ 1. De geneesheer die van mening is dat : 1° er een wettige reden bestaat om de speekseltest of speekselafname of bloedproef te weigeren;2° hij niet kan oordelen over het in artikel 2, 1° vermelde motief;3° hij de bloedproef niet moet verrichten; vermeldt dit in een onmiddellijk op te maken verslag, samen met de vermelding van de redenen van beoordeling van het motief of niet-uitvoering van de speekseltest, speekselafname of bloedproef.

Dit verslag, wordt aan de opvorderende overheid bezorgd. Zulks dient onder gesloten omslag te geschieden ingeval de geneesheer niet door een magistraat is opgevorderd of ingeval het verslag niet rechtstreeks aan de opvorderende magistraat kan worden overhandigd. Het verslag of de omslag die het verslag bevat, wordt terstond bij het proces-verbaal gevoegd. § 2. In het geval de gecontroleerde persoon : 1° geen wettig motief heeft ingeroepen voor het weigeren van de speekseltest of - afname;2° zich voor de bloedproef weigert te onderwerpen aan de opgevorderde geneesheer; wordt daarvan melding gemaakt in het door de opvorderende overheid opgemaakte proces-verbaal.

Art. 4.De opvorderende overheid bezorgt het speeksel- of bloedstaal onmiddellijk op de snelste manier, onder de in artikel 5 vermelde voorwaarden, aan het Instituut of het erkend laboratorium.

In het geval van het bloedstaal is het de opgevorderde geneesheer die dit monster overmaakt aan de opvorderende overheid.

Onderafdeling 2. - Bewaring van de stalen

Art. 5.Totdat de analyse wordt verricht, moet het speeksel- en/of bloedstaal koel, tussen 2 en 8° C, worden bewaard in een daartoe bestemde koelkast. Dit geldt tevens voor het vervoer zowel naar het door de opvorderende overheid aangeduide Instituut als naar een andere erkend laboratorium.

Onderafdeling 3. - Vordering van een deskundige

Art. 6.Wanneer de speekselafname, krachtens artikel 62ter, § 1 of de bloedproef, krachtens artikel 63, § 1, 4° en 5°, van de wet wordt bevolen vullen de opvorderende overheid en, in het geval van de bloedproef, de opgevorderde geneesheer een formulier in waarvan het model de bijlage 1 uitmaakt.

Art. 7.De opvorderende overheid vordert een deskundige van het Instituut of een erkend laboratorium om de speeksel- of bloedanalyse te verrichten.

De deskundige verricht de analyse zo spoedig als de omstandigheden het toelaten en maakt zijn verslag over aan het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen te rekenen van de ontvangst van de vordering en van het bijbehorende speeksel- en / of bloedstaal.

Het Instituut of het erkend laboratorium bewaart het restant van het speeksel- of bloedstaal in een diepvries bij een temperatuur van -18° C of lager gedurende een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de speeksel- of bloedafname, waarna het wordt vernietigd.

Art. 8.§ 1. Het Openbaar Ministerie of de door haar aangeduide overheidspersoon zoals bedoeld in artikel 1, 3° maakt de analyseresultaten over aan de gecontroleerde persoon op wie de speeksel- of bloedafname is verricht en dit zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de datum van de gezamenlijke ontvangst van de in het tweede lid van artikel 7 vermelde stukken.

De kennisgeving naar de gecontroleerde persoon geschiedt bij ter post aangetekende brief. Zij wordt geacht te zijn geschied de dag volgend op die waarop de brief op de post is afgegeven, zon- en feestdagen daarin niet begrepen. Ze kan ook mondeling geschieden door de opvorderende overheid. In ieder geval dient dan van de kennisgeving proces-verbaal te worden opgemaakt.

De gecontroleerde persoon wordt terzelfder tijd gewaarschuwd dat hij, indien hij meent een tegenexpertise te moeten laten verrichten, hij van dit recht gebruik moet maken binnen veertien dagen te rekenen van de dag van de kennisgeving. § 2. Het Openbaar Ministerie maakt tegelijkertijd per gewone brief een kopie van dit resultaat over aan de in artikel 59, § 1 van de wet bedoelde overheids-personen.

Art. 9.De gecontroleerde persoon die een tegenexpertise wil laten verrichten, moet daartoe, bij ter post aangetekende brief, een aanvraag richten aan het Instituut of één van de volgens de artikelen 18 of 20 erkende laboratoria en door hem gekozen of aan een deskundige werkzaam in een dergelijk laboratorium.

Terzelfder tijd zendt hij bij aangetekende brief een afschrift van die aanvraag aan het Openbaar Ministerie dat de kennisgeving bedoeld in artikel 8 heeft verricht of laten verrichten.

De aanvraag en de toezending worden geacht ten aanzien van het Instituut of het erkende laboratorium of van de gekozen deskundige te zijn gedaan de dag volgend op die waarop de afgifte ter post heeft plaatsgehad, zon- en feestdagen daarin niet begrepen.

In de aanvraag moeten de naam en de voornamen van de verzoeker worden vermeld.

De tegenexpertise moet worden verricht overeenkomstig de in de artikelen 12 en 17 bepaalde regels. De resultaten ervan worden aan de gecontroleerde persoon bezorgd binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag. Het Openbaar Ministerie wordt terzelfder tijd door het Instituut of het erkend laboratorium in kennis gesteld van deze mededeling.

Indien de gecontroleerde persoon een tegenexpertise wil laten verrichten dan bezorgt het Instituut of het erkend laboratorium waar de eerste analyse heeft plaatsgevonden, op het hem daartoe gedane verzoek, het speeksel- of bloedstaal zo spoedig mogelijk aan het Instituut of het gekozen erkende laboratorium. HOOFDSTUK 2. - Het speekselstaal Afdeling 1. - Samenstelling van het speekselafnamesysteem en wijze van

afname

Art. 10.§ 1. Het speekselafnamesysteem wordt ter beschikking gesteld door de opvorderende overheid en bevat volgende elementen : 1° een collectorgedeelte waarbij het absorberend onderdeel bij verzadiging minimaal 0,25 ml en maximaal 1,25 ml speeksel bevat.Dit collectorgedeelte bevat een visuele indicator die aangeeft dat het absorberend onderdeel verzadigd is met speeksel. 2° een speekselbewaargedeelte dat een stabiliserende oplossing bevat in een constant volume tussen minimaal 1 ml en maximaal 3 ml en waarin het collectorgedeelte kan gebracht worden. De twee voornoemde elementen dienen bij samenvoeging een afgesloten geheel te vormen.

Dit speekselafnamesysteem bevat een geldigheidsdatum die minimaal twaalf maanden na levering bedraagt.

Het speekselafnamesysteem wordt in een gesloten verpakking geleverd samen met een gebruiksaanwijzing in de drie landstalen en zes kleefbriefjes met een voorgedrukt uniek identificatienummer. § 2. Voor de afname van het speekselstaal gebruikt de opvorderende overheid het in § 1 omschreven speekselafnamesysteem.

De opvorderende overheid overhandigt het collectorgedeelte aan de gecontroleerde persoon die het speeksel collecteert in de mond tot de indicator aangeeft dat verzadiging bereikt is of tot een collectietijd van 5 minuten bereikt wordt.

Het collectorgedeelte wordt vervolgens terug overhandigd door de gecontroleerde persoon aan de opvorderende overheid, die het collectorgedeelte samenvoegt met het speekselbewaargedeelte overeen-komstig de gebruiksaanwijzing van de fabricant.

Nadat de speekselafname is verricht, wordt op het speekselafnamesysteem onmiddellijk één van de zes in § 1, 2°, vermelde kleefbriefjes aangebracht waarop de naam en de voornamen van de gecontroleerde persoon, alsook de datum en het nummer van het proces-verbaal zijn vermeld.

Tevens wordt het speekselstaal verzegeld met een tweede ingevuld kleefbriefje.

Art. 11.De Minister kan bijkomende voorwaarden bepalen waaraan het speekselstaal moet voldoen. Afdeling 2. - Analysemethode

Art. 12.§ 1. De speekselanalyse bestaat uit een kwantitatieve bepaling op het mengsel van speeksel en de stabiliserende oplossing door middel van gas- of vloeistofchromatografie -massaspectrometrie met gebruik van gedeuterieerde interne standaarden voor elk van de in de wet beschreven stoffen. Om het effectief gecollecteerde volume speeksel te bepalen dient het speekselafnamesysteem voor de analyse gewogen te worden met een analytische balans met een precisie van 0,001 gram. Het gehalte van elke stof per milliliter puur speeksel kan dan berekend worden aan de hand van de onderstaande formule indien de gebruikte ijking in het laboratorium uitgevoerd is met dezelfde theoretische verdunningsfactor :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Aspeeksel : Analyseresultaat per ml puur speeksel A : Analyseresultaat van het staal bekomen via ijking uitgevoerd met dezelfde theoretische verdunningsfactor.

Vstabiliteitsoplossing : Volume van de stabiliserende oplossing in het speekselafnamesysteem.

Mstaal : Gewicht van het staal en het speekselafnamesysteem.

Mcollector : Gewicht van het lege speekselafnamesysteem.

De startwaarden voor het gemiddeld gewicht van het lege speeksel-afnamesysteem, het volume van de stabiliserende oplossing en de verdunningsfactor zullen door de Minister worden bepaald alsook bij elke wijziging van het speekselafnamesysteem.

Daarnaast wordt het bekomen analyseresultaat verminderd met 30 % als technische correctie voor de meetonzekerheid. § 2. Alvorens over te kunnen gaan tot de in § 1 vermelde analyse-methode, dienen het Instituut en de laboratoria erkend te worden volgens de in artikelen 18 en 20 bepaalde voorwaarden. § 3. De kosten verbonden aan de gevorderde analyse worden aanzien als gerechtskosten in strafzaken. De omschrijving van de analyses en desbetreffende tarieven zijn opgenomen in bijlage 4. Afdeling 3. - Technische voorwaarden tot het opstarten van de

speekselanalysemethode.

Art. 13.De Minister brengt de keuze van bovenvermeld speekselafnamesysteem, zodra de gunning ervan definitief is, ter kennis van het Instituut en de laboratoria via bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en eventueel andere beschikbare media binnen de FOD Justitie. Deze kunnen dan bij desbetreffende leverancier, op hun kosten, de nodige afnamesystemen aanschaffen ter fundering van hun validatiedossier.

In toepassing van artikel 18, § 1, dient het Instituut en elk laboratorium een gefundeerd validatiedossier in bij de gemachtigde van de minister voor dit welbepaald speekselafnamesysteem.

De validatiemethode volgt dezelfde regels als deze beschreven in § 2 van artikel 18. HOOFDSTUK 3. - De bloedproef Afdeling 1

Samenstelling van het bloedafnamesysteem en wijze van afname

Art. 14.Het bloed wordt aan de ader afgenomen. De opvorderende overheid overhandigt daartoe aan de geneesheer een bloedafnamesysteem dat volgende elementen bevat : 1° Drie steriele buizen onder permanent vacuüm (of onder vacuüm in situ) met een inhoud van ten minste 4 ml uit wit neutraal glas of uit een neutrale doorzichtige kunststof (geen polystyreen).De buizen moeten een identificatienummer dragen; 2° een steriele en onbuigzame naald vervaardigd uit nikkel of uit een roestvrije legering.Zij moet worden gevoegd bij de afnamebuis met een aangepaste adaptor; 3° een depper met een antisepticum;4° een occlusief verband dat bestaat uit een geperforeerd kleefpleister voorzien van een gaasverband. Het geheel wordt in een verpakking geplaatst die bij het vervoer een efficiënte bescherming biedt.

Het permanent vacuüm in de afnamebuis moet gedurende een jaar intact en stabiel blijven zodat de vulling gedurende die tijd normaal kan verlopen.

De afnamebuis moet (droog) natriumfluoride (1,5 - 5,0 mg / ml bloed) in combinatie met EDTA (1,0 - 2,0 mg / ml bloed) of met kaliumoxalaat (1,5 - 2,5 mg / ml bloed) of met heparine (12 - 30 USP eenheden / ml bloed) bevatten.

Tien kleefbriefjes met een voorgedrukte unieke identificatiecode, alsmede een specifieke gebruiksaanwijzing van het afnamesysteem worden bij ieder afnamesysteem gevoegd met de volgende gedrukte tekst in de drie landstalen : " Gebruiksaanwijzing : 1° De naald op de adapter plaatsen;2° Rond de arm een knevelverband aanbrengen, daarna de huid zorgvuldig ontsmetten met de tampon doordrenkt met antisepticum en met de naald een punctie uitvoeren;3° De aanzuiging laten verlopen totdat de gewenste hoeveelheid bloed is verkregen [ten minste 12 ml (3 x 4 ml)];4° Elke buis voorzichtig mengen om een goede homogenisatie tussen anticoagulans en bloed te bekomen;5° Na de bloedafname op elke buis onmiddellijk een kleefbriefje aanbrengen waarop de naam en de voornamen van de persoon op wie de bloedproef is verricht, alsook de datum en het nummer van het proces-verbaal zijn vermeld;6° Na het sluiten van elke buis, de afsluitdop verzegelen met een tweede ingevuld kleefbriefje. Mode d'emploi : 1° Placer l'aiguille sur l'adaptateur ;2° Après le placement du garrot autour du bras, prendre le tampon imbibé d'antiseptique, désinfecter soigneusement la peau avec celui-ci et ponctionner avec l'aiguille ;3° Maintenir l'aspiration jusqu'à ce que la quantité voulue de sang ait été obtenue [12 ml au moins (3 x 4 ml)] ;4° Remuer délicatement chaque tube afin d'obtenir une bonne homogénéisation entre l'anticoagulant et le sang ;5° Le prélèvement sanguin opéré, le corps de chaque tube de prélèvement est immédiatement pourvu d'une étiquette adhésive portant les nom et prénoms de la personne qui a subi le prélèvement ainsi que la date et le numéro du procès-verbal ;6° Le bouchon de chaque tube de prélèvement refermé est scellé à l'aide d'une deuxième étiquette adhésive complétée. Gebrauchsanweisung : 1° Die Nadel auf den Adapter setzen;2° Einen Knebelverband um den Arm herum anbringen, danach mit dem von Antiseptikum durchtränkten Tampon die Haut sorgfältig desinfizieren und mit der Nadel eine Punktion durchführen;3° Aspirieren bis das gewünschte Blutvolumen erreicht ist [und mindestens 12 ml (3 x 4 ml)];4° Jede Röhre vorsichtig vermengen, um eine gute Homogenisierung von Antikoagulans und Blut zu bekommen;5° Unmittelbar nach der Blutentnahme auf jede Röhre ein Etikett anbringen, auf dem der Name und die Vornamen der Person, von der die Blutprobe entnommen worden ist, sowie das Datum und die Nummer des Protokolls angegeben sind; 6° Nachdem jede Röhre verschlossen worden ist, wird die Verschlusskappe mit einem zweiten ausgefüllten Etikett versiegelt.".

De geneesheer gaat te werk met alle gebruikelijke voorzorgen inzake aseptie. De bloedafname moet ten minste 12 ml bloed bedragen.

De Minister kan bijkomende voorwaarden bepalen waaraan het bloedafnamesysteem moet voldoen.

Art. 15.Op elke buis wordt onmiddellijk één van de in artikel 14 bedoelde kleefbriefjes aangebracht waarop de naam en de voornamen van de gecontroleerde persoon op wie de bloedafname is verricht, alsook de datum en het nummer van het proces-verbaal zijn vermeld.

Na afname wordt het bloedstaal verzegeld met een tweede ingevuld kleefbriefje.

Art. 16.Wanneer de persoon op wie de bloedafname is verricht, wordt bijgestaan door een geneesheer van zijn keuze, kan deze laatste in het proces-verbaal de opmerkingen doen optekenen die hij meent te moeten maken. Afdeling 2. - Analysemethode

Art. 17.De bloedanalyse vindt plaats volgens de methode omschreven in artikel 63, § 2, van de wet.

Daarnaast wordt het bekomen analyseresultaat verminderd met 30 % als technische correctie voor de meetonzekerheid.

De kosten verbonden aan de gevorderde analyse worden aanzien als gerechtskosten in strafzaken. De omschrijving van de analyses en desbetreffende tarieven zijn opgenomen in bijlage 4. HOOFDSTUK 4. - Erkenning van de laboratoria Afdeling 1. - Aanvraag tot voorlopige erkenning

Art. 18.§ 1. Het Instituut en het laboratorium dienen per aangetekend schrijven, aan de hand van het in de bijlage 2 opgenomen model, een aanvraag tot voorlopige erkenning voor analyse van drugs in bloed en in speeksel te richten aan de in artikel 1,6° bepaalde gemachtigde van de minister en bevoegd voor de overheidsdienst bepaald in artikel 1, 5°, die na advies van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, de voorlopig erkenning ter goedkeuring voorlegt aan de Koning.

Deze aanvraag dient te zijn vergezeld van een gefundeerd validatiedossier voor de kwantitatieve bepaling van de in artikel 37bis, § 1, 1° van de wet voorziene stoffen met expliciete vermelding van het gevalideerde bloed- en speekselafnamesyteem en de andere in bijlage 2 aangeduide documenten.

Het validatiedossier dient te worden ingediend zowel voor drugs in bloed als in speeksel. § 2. Het valideren van de methode gebeurt overeenkomstig de "Guideline on bioanalytical method validation", European Medicines Agency, EMEA (2011).

De Minister kan bijkomende validatiemethoden bepalen.

De herhaalbaarheid (precisie) en bias van de methode moet lager zijn dan 15 % bij een concentratie hoger dan en gelijk aan de gehaltes beschreven in de artikelen 62ter, § 1 en 63, § 2 van de wet. § 3. De speekselanalyse verbonden aan een welbepaald speekselafnamesysteem heeft maar bewijskracht vanaf de datum bepaald in het ministerieel besluit bedoeld in de artikelen 12, § 1, tweede lid of 13, eerste lid. § 4. De voorlopige erkenning wordt behouden voor een periode van maximaal 18 maanden. Hierna dient het laboratorium onherroepelijk de definitieve erkenning te hebben bekomen volgens de modaliteiten van artikel 20.

Tijdens deze periode van voorlopige erkenning dient het Instituut of het laboratorium een zesmaandelijkse rapportering - meer bepaald tijdens de maanden juni en december - van zijn activiteiten in het kader van dit besluit over te maken aan de in artikel 1, 7° bepaalde ambtenaren. Deze rapportering dient minimum volgende gegevens per gerechtelijk arrondissement te bevatten : - aantal aanvragen per drugsoort, onderverdeeld per geteste biologische matrix; - aantal positieve analyses per drugsoort, onderverdeeld per geteste biologische matrix.

Deze gegevens dienen als grondslag voor begrotingstechnische en statistische doeleinden. Afdeling 2. - Aanvraag tot erkenning

Art. 19.§ 1. De erkenning van het Instituut en de laboratoria, geschiedt door de Koning, na accreditatie door de nationale accreditatie-instelling, onder de voorwaarden bepaald in artikel 20. § 2. Het Instituut en de laboratoria dienen, per aangetekend schrijven, aan de hand van het in bijlage 3 opgenomen model, een aanvraag tot erkenning te richten aan de gemachtigde van de minister.

Met uitzondering van de documenten die de met het toezicht belaste ambtenaren elektronisch kunnen opvragen, dienen de documenten tot bewijs van de voorwaarden vermeld in artikel 20, de aanvraag te vergezellen.

Art. 20.§ 1. De erkenning, bedoeld in artikel 19, kan enkel geschieden indien het Instituut of het laboratorium bewijst dat het : 1° een vennootschap betreft, opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en haar hoofdbestuur, hoofdvestiging of maatschappelijke zetel er gevestigd hebben;2° ingeschreven is in de Kruispuntbank der Ondernemingen in toepassing van artikel 4 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.3° a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of geen gerechtelijke reorganisatie heeft verkregen dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijkaardige procedure die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelding heeft;b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van een gerechtelijke reorganisatie of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de nationale wetten en regelingen;4° niet, bij een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is voor : a) deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;b) omkoping als bedoeld in de artikelen 246 en 250 van het Strafwetboek;c) fraude als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst van Brussel van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002;d) terroristisch misdrijf of strafbaar feit in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in boek II, titel 1ter van het Strafwetboek;e) witwassen van geld als bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;f) elk ander misdrijf dat door zijn aard de beroepsmoraal van het laboratorium of zijn personeel aantast.5° aan zijn sociale en fiscale verplichtingen voldaan heeft;6° over voldoende technische bekwaamheid beschikt.Deze bekwaamheid kan enkel worden bewezen door : A) een accreditatie overeenkomstig de procedures en voorwaarden voor accreditatie neergelegd in het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteits-beoordeling of de nationale accreditatie-instelling.

Documenten betrekking hebbend op het bekomen van voormelde accreditatie dienen gedurende de periode van drie externe audits en maximaal 10 jaar bewaard te blijven en voorgelegd te worden op verzoek van de nationale accreditatie-instelling;

B) waarbij deze accreditatie bekomen is op basis van de ISO 17025 - norm voor : a) de dosering van THC, morfine, 6-acetylmorfine, cocaïne, benzoylecgonine, amfetamine en MDMA in speeksel, en b) de dosering van THC, morfine, cocaïne, benzoylecgonine, amfetamine en MDMA in plasma, en C) de herhaalbaarheid (precisie) en bias van de methode moet lager zijn dan 15 % bij een concentratie hoger dan en gelijk aan de gehaltes beschreven in de artikelen 62ter, § 1 en 63, § 2 van de wet; D) bewijzen bij de eerstvolgende externe audit door het accreditatieorganisme dat het laboratorium bekwaam is binnen een termijn van maximaal drie maanden een bijkomende analysemethode te kunnen opstarten bij wisseling van speekselafnamesysteem;

E) dat de analyse, de verwerking alsook de bewaring van de analyseresultaten geschiedt onder het gezag en het toezicht van een persoon van onbesproken gedrag, die de gewenste waarborgen biedt inzake enerzijds de nodige discretie en anderzijds de bevoegdheid en ervaring.

Dit laatste dient te blijken uit : a) het bezit van een diploma van master in de geneeskunde, master in de farmaceutische zorg of in de geneesmiddelenontwikkeling, master in de chemie, master in de biomedische wetenschappen, master in de bio-ingenieurswetenschappen;en b) het bewijs dat hij gedurende ten minste vijf jaren analyses inzake medico-legale toxicologie heeft verricht.c) het bewijs dat hij één der drie landstalen machtig is voorzien in de artikelen 1 tot en met 3 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Tevens dient hij de nationaliteit van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte te bezitten, en binnen deze Ruimte gevestigd te zijn. § 2. Elke wijziging in één van de in § 1 vermelde voorwaarden dient onmiddellijk te worden gemeld aan de met het toezicht belaste ambtenaren. Deze ambtenaren kunnen eveneens te allen tijde een controle uitvoeren over de documenten die zij kunnen raadplegen via electronische weg of de verslagen van de audits en inspecties opvragen. § 3. Behalve tijdens de periode van de voorlopige erkenning dient het Instituut of het laboratorium wanneer het aanvaardt om een speeksel- en/of bloedanalyse uit te voeren, op het moment van de analyse, over de in § 1, 6°, A) vermelde accreditatie te beschikken.

Art. 21.§ 1. De erkenning kan volledig of gedeeltelijk worden beperkt in de tijd. § 2. De eerste erkenning wordt verleend voor een maximum termijn van drie jaar. § 3. De verlenging van de erkenningen geldt telkens voor een maximale periode van vijf jaar.

De aanvraag tot verlenging wordt uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de lopende erkenningsduur gericht aan de in artikel 1,6° bepaalde gemachtigde van de minister. Deze aanvraag wordt vergezeld van volgende stukken : - laatste accredidatiebewijs; - verklaring op eer dat sinds de laatste contactname met de overheidsdienst geen wijzigingen meer zijn opgetreden in de in artikel 20 vermelde voorwaarden, of - de documenten betreffende voormelde voorwaarden die sinds de laatste contactname zijn gewijzigd. § 4. Het Instituut of het erkende laboratorium maken een zesmaandelijkse rapportering - meer bepaald in juni en december - van zijn activiteiten in het kader van dit besluit over. Deze rapportering dient minimum volgende gegevens per gerechtelijk arrondissement te bevatten : - aantal analyseaanvragen per drugsoort, onderverdeeld per geteste biologische matrix; - aantal positieve analyses per drugsoort, onderverdeeld per geteste biologische matrix.

Deze gegevens dienen als grondslag voor begrotingstechnische en statistische doeleinden. § 5. De Minister kan bijkomende anonieme gegevens bepalen. Afdeling 3. - Schorsing en intrekking.

Art. 22.§ 1. De erkenning kan door de gemachtigde van de minister, na toewijzing van deze bevoegdheid door de Minister, op gemotiveerd voorstel van een met het toezicht belaste ambtenaar worden geschorst als door : a) het College van Procureurs-Generaal wordt gemeld dat : - het Instituut, het laboratorium of de persoon vermeld in artikel 20, § 1, 6°, E) onderwerp is van een gerechtelijk of strafrechtelijk onderzoek, of een vervolging voor hoven of rechtbanken; - er een onderzoek plaatsvindt naar meldingen die het Openbaar Ministerie heeft bekomen met betrekking tot mogelijke vonnissen bepaald in artikel 20, § 1, 4° ; - het Instituut, het laboratorium of de in het eerste lid vermelde persoon gedurende het gerechtelijk jaar niet voldoet aan één der volgende prestatie-eisen : 1) het correct uitvoeren van de opdracht onder de vorm van een kwalitatief verslag;2) het uitvoeren van de opdracht binnen de in artikel 7 tweede lid vastgelegde termijn in 90 procent van de binnenkomende dossiers.Wat betreft de termijn zijn uitzonderingen mogelijk na schriftelijk overleg met het Openbaar Ministerie; 3) het respecteren van de tarieven vastgesteld in het Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;b) de nationale accreditatie-instelling wordt gemeld dat : - zij heeft dienen over te gaan tot de opschorting van de accreditatie;c) de met het toezicht belaste ambtenaren over bewijzen beschikken dat aan de in artikel 20, § 1, punten 1° tot en met 3° en 5° tot en met 6° vermelde voorwaarden niet meer wordt voldaan of geweigerd wordt het in de artikelen 18, § 4 en 21, § 4 vermelde verslag of andere op individuele wijze verzochte documenten over te maken. De schorsingstermijn met betrekking tot de in punt a) vermelde prestatie-eisen en punt c) bedraagt maximaal drie maanden.

Het Openbaar Ministerie beslist over de wijze van verdere behandeling van de in hun bezit zijnde dossiers. § 2. De erkenning kan door de Koning, op gemotiveerd voorstel van de Minister worden ingetrokken als door : a) het College van Procureurs-Generaal wordt gemeld dat : - het Instituut, het laboratorium of de persoon vermeld in artikel 20, § 1, 6°, E) veroordeeld werd voor de in § 1, a) vermelde feiten of dat er een bevestiging bestaat met betrekking tot de vonnissen; - het Instituut, het laboratorium of de in vorige lid vermelde persoon gedurende het gerechtelijk jaar niet voldoet aan één van de in § 1 vermelde prestatie-eisen of als deze problematiek zich geregeld blijft herhalen tijdens een aantal jaren.

Wat betreft het uitvoeren van de opdracht binnen de in artikel 7 tweede lid vastgelegde termijn, dient hier rekening te worden gehouden met minder dan 85 procent van de binnenkomende dossiers.

Wat betreft de termijn zijn uitzonderingen mogelijk na schriftelijk overleg met het Openbaar Ministerie; b) de nationale accreditatie-instelling wordt gemeld dat : - zij heeft dienen over te gaan tot de intrekking van de accreditatie;c) de met het toezicht belaste ambtenaren gemeld wordt dat hen na twee verzoeken tijdens de schorsingsperiode de in artikel 22, § 1, c) vermelde documenten of de motivering met betrekking tot de gewijzigde situatie niet worden overgemaakt. Het Openbaar Ministerie beslist over de wijze van verdere behandeling van de in hun bezit zijnde dossiers. § 3. Er kan binnen de 15 dagen per aangetekend schrijven beroep worden aangetekend tegen de niet-erkenning, de schorsing en de intrekking.

Deze beroepsprocedure schorst echter de beslissing van de gemachtigde van de Minister of van de Minister niet.

Het beroep tegen een schorsing wordt ingediend bij de Minister.

Indien in beroep de niet-erkenning of intrekking wordt bevestigd, kan het laboratorium na de periode van één jaar terug verzoeken om een voorlopige erkenning zoals bepaald in artikel 18.

Indien in beroep de schorsing niet wordt bevestigd, kan het laboratorium zijn erkenningsperiode verder zetten. § 4. Een aanvraag tot verlenging van de erkenning is onontvankelijk tijdens de schorsingsperiode of zolang het beroep met betrekking tot de schorsing of intrekking hangende is. Afdeling 4

Publicatie van de erkenningen, opschortingen en intrekkingen

Art. 23.§ 1. Van het Instituut en elk laboratorium dat een voorlopige of definitieve erkenning voor speeksel- en bloedanalyses heeft bekomen, worden de adresgegevens bekendgemaakt via het Belgisch Staatsblad. § 2. Volgende gegevens worden tevens via electronische weg door de FOD Justitie beschikbaar gesteld aan de opvorderende overheid : 1° naam, zetel en contactgegevens;2° ondernemingsnummer;3° naam van de persoon vermeld in artikel 20, § 1, 6°, E);4° begindatum van de voorlopige erkenning voor drugs in bloed en drugs in speeksel;5° gegevens van het accreditatiebewijs;6° begin- en einddatum van de erkenning, schorsingsperiode, intrekking van de erkenning en eventuele beroepsmogelijkheid;7° besluiten vermeld in artikelen 12, § 1, tweede lid of 13, eerste lid. § 3. De Minister kan bijkomende publicatiegegevens bepalen. HOOFDSTUK 5. - Overgangsmaat-regelen en opheffingsbepaling Afdeling 1. - Overgangsmaatregelen

Art. 24.Tot één jaar na inwerkingtreding van dit besluit kunnen het Instituut en de laboratoria die via een koninklijk besluit over een erkenning voor de analyse van drugs in bloed beschikken de bloedanalyses blijven uitvoeren.

Daarna dienen ze minstens in het bezit te zijn van een voorlopige erkenning voor drugs in bloed en in speeksel.

De aanvraag tot voorlopige erkenning dient te gebeuren volgens de modaliteiten bepaald in artikel 18. Afdeling 2. - Opheffingsbepaling

Art. 25.Het koninklijk besluit van 4 juni 1999, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 juni 2010, betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden wordt opgeheven. Afdeling 3. - Slotbepalingen

Art. 26.Dit besluit wordt ook « besluit drugopsporing in speeksel en bloed » genoemd

Art. 27.De tarieven voorzien in bijlage 4 van dit besluit worden om de twee jaar geëvalueerd.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 december 2015, met uitzondering van : 1° de artikelen 4 tot en met 8, 18 tot en met 20 en bijlage 4 voor wat betreft de speekselanalyse of speekselafname;2° de artikelen 2, 3, 9, 10 § 2 en 12, die in werking treden op een door de Koning bepaalde datum.

Art. 29.De Minister bevoegd voor Justitie, de Minister bevoegd voor Volksgezondheid, de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, de Minister bevoegd voor Mobiliteit en de Minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 november 2015.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Economie, K. PEETERS

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Economie, K. PEETERS

Bijlage 2 bij het Koninklijk Besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Economie, K. PEETERS

Bijlage 3 bij het Koninklijk Besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Economie, K. PEETERS

Bijlage 4 bij het Koninklijk Besluit van 27 november 2015 tot uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat betreft de speekselanalyse en de bloedproef bij het sturen onder invloed van bepaalde psychotrope stoffen en de erkenning van de laboratoria.

TARIEVEN INZAKE DE BLOED- EN SPEEKSELANALYSES MET BETREKKING TOT DRUGS IN HET VERKEER

EURO


A. Analyses sanguines

A. bloedanalyses

La détermination quantitative dans le sang des substances qui tombent sous la légisation `conduite sous l'influence de drogues' de même que l'isolement des fractions qui contiennent ces substances :

Het kwantitatief bepalen in bloed van de stoffen die vallen onder de wetgeving `drugs in verkeer' alsook het isoleren van de fracties die deze stoffen bevatten :

- confirmation d'une classe de stupéfiants.

111,56

- bevestiging van één drugklasse.

- confirmation de deux classes de stupéfiants.

174,72

- bevestiging van twee drugklassen.

- confirmation de trois à quatre classes de stupéfiants.

252,45

- bevestiging van drie tot vier drugklassen.

B. Analyses salivaires

B. Speekselanalyses

La détermination quantitative dans la salive des substances qui tombent sous la légisation `conduite sous l'influence de drogues' de même que l'isolement des fractions qui contiennent ces substances :

Het kwantitatief bepalen in speeksel van de stoffen die vallen onder de wetgeving `drugs in verkeer' alsook het isoleren van de fracties die deze stoffen bevatten :

- confirmation d'une classe de stupéfiants.

111,56

- bevestiging van één drugklasse.

- confirmation de deux classes de stupéfiants.

174,72

- bevestiging van twee drugklassen.

- confirmation de trois à quatre classes de stupéfiants.

252,45

- bevestiging van drie tot vier drugklassen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Economie, K. PEETERS

^