Etaamb.openjustice.be
Wet van 11 december 2022
gepubliceerd op 16 december 2022

Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2022034447
pub.
16/12/2022
prom.
11/12/2022
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 DECEMBER 2022. - Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de: 1° de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;2° de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade;3° de Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu;4° de Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;5° de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd door Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;6° de Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning. HOOFDSTUK 2. - Definities

Art. 3.In deze wet en in de op grond ervan genomen uitvoeringsbesluiten, wordt verstaan onder: 1° zeegebieden: de territoriale zee, het continentaal plat en de exclusieve economische zone van België;2° marien milieu: de abiotische omgeving en de biota van de zeegebieden, hierin inbegrepen de fauna, de flora en de mariene habitats die zij innemen, alsook de ecologische processen werkzaam binnen dit milieu en de onderlinge wisselwerkingen tussen de abiotische en biotische componenten en de ecosysteemdiensten die zij vervullen;3° bescherming: het geheel van maatregelen nodig voor het behoud, het herstel en het duurzaam beheer van het marien milieu, alsook de maatregelen nodig voor het handhaven en herstellen van de kwaliteit van het marien milieu;4° verontreiniging: het direct of indirect inbrengen in de zeebodem, de waterkolom en de atmosfeer van stoffen, materialen, energie, met inbegrip van onderwatergeluid, of uitheemse soorten, ten gevolge van menselijke activiteiten, waardoor schade optreedt of kan optreden;5° schade: een negatieve verandering in het marien milieu, die direct of indirect optreedt, met inbegrip van de aantasting van de menselijke gezondheid, of de aantasting van het duurzame gebruik van de zeegebieden, veroorzaakt door verontreiniging en iedere beschadiging, verlies of nadeel geleden door een natuurlijk persoon, rechtspersoon of een overheid voortvloeiend uit deze negatieve verandering;6° de minister: de minister bevoegd voor het Marien Milieu;7° dienst Marien Milieu: de dienst Marien Milieu van het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;8° BMM: de wetenschappelijke dienst Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;9° DG Scheepvaart: het Directoraat-generaal Scheepvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer; 10° scheepvaartpolitie: de dienst bedoeld in artikel 1.1.1.2, 6°, van het Belgisch Scheepvaartwetboek; 11° scheepvaartcontrole: de dienst bedoeld in artikel 1.1.1.2, 4°, van het Belgisch Scheepvaartwetboek; 12° overheid met bevoegdheid op zee: de scheepvaartpolitie, de scheepvaartcontrole, elke gezagvoerder van een patrouillevaartuig, de BMM, de Marine, de dienst Marien Milieu, en elke door de minister aangewezen beëdigde ambtenaar;13° schip: elk tuig, met of zonder eigen beweegkracht, met of zonder waterverplaatsing, dat drijft of heeft gedreven, en dat wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van verkeer te water, met inbegrip van luchtkussenvaartuigen doch met uitsluiting van vaste tuigen, watervliegtuigen en amfibievoertuigen;14° Belgisch schip: een schip dat gerechtigd is de Belgische vlag te voeren;15° scheepvaartongeval: de aanvaring of stranding van een schip of elk ander scheepvaartvoorval of gebeurtenis aan boord van een schip of daarbuiten, dat kan leiden tot schade;16° reder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van het schip, die het rederschap erover uitoefent;17° rederschap: het bezit van het schip dat gepaard gaat met de overwegende zeggenschap over het beheer, het gebruik en de exploitatie ervan;18° scheepsgebruiker: elke houder van een zakelijk of persoonlijk recht dat gedurende een bepaalde tijd recht geeft op het gebruik van een schip of een deel van een schip, met uitzondering van reders, reisbevrachters en partijen bij en rechthebbenden onder een vervoersovereenkomst;19° Natura 2000-gebied: een gebied ingesteld op basis van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, of op basis van Richtlijn 2009/147/EG van 30 november 2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake het behoud van de vogelstand;20° instandhoudingsdoelstellingen: de verbeter- of behoudsdoelstellingen voor de beschermde soort of voor de beschermde habitat, in voorkomend geval, betrekking hebbend op de Europees te beschermen habitats of populaties van Europees te beschermen soorten en hun leefgebieden, waarvoor het Natura 2000-gebied is aangemeld of die in of rond het Natura 2000-gebied voorkomen;21° instandhoudingsmaatregel: maatregel die nodig is voor het behoud of herstel van de habitats en de populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding;22° beschermingsdoelstellingen: de verbeter- of behoudsdoelstellingen voor de beschermde soort of voor het beschermde mariene gebied, met uitzondering van het Natura 2000-gebied;23° beschermingsmaatregel: maatregel die nodig is om de beschermingsdoelstellingen te bereiken of te behouden;24° offshore-installatie: elke kunstmatige structuur, installatie of onderdeel ervan, zowel drijvend als op de zeebodem vastgemaakt, die in de zeegebieden is opgesteld;25° storten: a) het zich opzettelijk ontdoen in zee van afval of andere materie vanaf schepen, luchtvaartuigen of offshore-installaties;b) het zich opzettelijk ontdoen in zee van schepen, luchtvaartuigen, offshore-installaties of pijpleidingen;c) het in zee achterlaten van offshore-installaties, pijpleidingen of andere materie met de loutere bedoeling zich ervan te ontdoen;d) het opslaan van afval of andere materie in de zeebodem en de ondergrond daarvan;en e) het zich opzettelijk ontdoen van scheepsankers, vistuig en onderwatertuigen in zee; Onder "storten" wordt niet begrepen: a) het lozen, zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van titel 5 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, noch het zich overeenkomstig toepasselijke regels van internationaal recht ontdoen van afval of andere materie, gepaard gaande met of voortvloeiende uit de normale werking van luchtvaartuigen of offshore-installaties;b) de plaatsing van offshore-installaties en materie met een ander oogmerk dan er zich enkel en alleen van te ontdoen, mits deze plaatsing niet strijdig is met het doel van deze wet;en c) het achterlaten in zee van offshore-installaties of materie geplaatst met een ander oogmerk dan zich hiervan enkel en alleen te ontdoen, waaronder de werken in het kader van zeewering, mits het achterlaten niet strijdig is met het doel van deze wet;26° verbranding: de verbranding op zee van afval of andere materie met het oogmerk zich hiervan opzettelijk te ontdoen door middel van thermische vernietiging; Onder "verbranding" wordt niet begrepen het lozen door verbranden, als bedoeld in hoofdstuk 3 van titel 5 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, noch de thermische vernietiging, in overeenstemming met de toepasselijke regels van internationaal recht, van afval of andere materie, die gepaard gaat met, of voortvloeit uit de normale werking van luchtvaartuigen of offshore-installaties; 27° directe lozing: a) de lozing waarbij stoffen, energie, materie of verontreinigd water de zeegebieden rechtstreeks vanaf de kust bereiken en niet via het hydrografische net of de atmosfeer;b) de lozing afkomstig van elke bron die verband houdt met een opzettelijke storting onder de zeebodem, toegankelijk gemaakt vanaf het land via tunnels, pijpleidingen of op enige andere manier;c) de lozing afkomstig van offshore-installaties die in de zeegebieden staan opgesteld. Onder directe lozing wordt niet begrepen: a) de lozing waarbij niet-verontreinigd water de zeegebieden rechtstreeks vanaf de kust bereikt;b) de lozing waarbij stoffen of materie via pijpleidingen de zeegebieden bereiken mits de procedure zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van deze wet wordt gevolgd;28° exploitant: een natuurlijke persoon of private of publieke rechtspersoon of overheid die een economische activiteit verricht in of met gevolgen voor het marien milieu, ongeacht het al dan niet winstgevend karakter van die activiteit, met uitzondering van de reder en de scheepsgebruiker;29° preventieve maatregelen: maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid die aanleiding geeft tot een dreiging van verontreiniging of schade, teneinde de verontreiniging of de schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;30° inperkingsmaatregelen: dringende maatregelen die, na het intreden van de verontreiniging of schade, genomen worden om de schade onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen;31° herstelmaatregelen: niet-dringende maatregelen, gericht op het herstel, de rehabilitatie of de vervanging van het aangetaste marien milieu of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor het aangetaste marien milieu;32° dreigend: met een voldoende waarschijnlijkheid dat dit zich in de nabije toekomst zal voordoen;33° marien ruimtelijk plan: een plan dat de menselijke activiteiten binnen de zeegebieden ruimtelijk organiseert, om ecologische, economische en sociale doelstellingen te bereiken;34° Verordening invasieve uitheemse soorten: Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten; 35° uitheemse soort: levende exemplaren van soorten, ondersoorten of lagere taxa van dieren, planten, schimmels of micro-organismen die zijn geïntroduceerd buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied, met inbegrip van alle delen, gameten, zaadcellen, eicellen of propagulen van die soorten alsook alle kruisingen, variëteiten of rassen, die kunnen overleven en zich vervolgens kunnen voortplanten;36° Unielijst: de in artikel 4 van de Verordening invasieve uitheemse soorten bedoelde lijst van voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, vastgesteld door de Europese Commissie;37° Aquacultuurverordening: Verordening (EG nr.708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur; 38° Visserijverordening: Verordening nr.1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad; 39° OSPAR-Verdrag: het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, gedaan te Parijs op 22 september 1992;40° OPRC: het Internationaal Verdrag inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij olieverontreiniging, gedaan te Londen op 30 november 1990, en het Protocol van 2000 inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij de voorvallen van verontreiniging door schadelijke en potentieel gevaarlijke stoffen, gedaan te Londen op 15 maart 2000;41° Bonn-Akkoord: het Akkoord inzake samenwerking bij het bestrijden van de verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen, en de Bijlage, gedaan te Bonn op 13 september 1983;42° opvorderingsmaatregel: een uitzonderlijk mechanisme waardoor de overheid prestaties oplegt aan fysieke personen of rechtspersonen, of zich het gebruik of de eigendom toe-eigent van roerende goederen of het gebruik van onroerende goederen, zonder dat de toestemming van die personen of van de houders van die goederen vereist is. HOOFDSTUK 3. - Doel, toepassingsgebied en beginselen

Art. 4.§ 1. Het doel van deze wet is de bescherming van het marien milieu door de vrijwaring, herstel of creatie ervan, op basis van duurzame beheersmaatregelen, waaronder maatregelen tot preventie, inperking, herstel en compensatie van schade. § 2. Het doel van deze wet is de organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden.

Art. 5.§ 1. Deze wet is van toepassing op eenieder die activiteiten uitvoert met een potentiële impact op de Belgische zeegebieden. Het territoriale toepassingsgebied is beperkt tot activiteiten binnen de Belgische zeegebieden, tenzij anders bepaald. § 2. Deze wet is van toepassing op militaire activiteiten, met uitzondering van activiteiten van de Belgische Krijgsmacht of de geallieerde strijdkrachten, die dringend of onontbeerlijk zijn voor de bescherming van de openbare orde en de openbare veiligheid, de verdediging van het grondgebied inbegrepen.

De Koning bepaalt de nadere regels en voorwaarden voor de toepassing van het vorige lid. De Koning wijst eveneens de militaire overheden aan die bevoegd zijn om te beslissen of een handeling al dan niet dringend of onontbeerlijk is voor de bescherming van de openbare orde en de openbare veiligheid.

Art. 6.§ 1. Bij alle activiteiten in de zeegebieden nemen de overheidsdiensten en de publieke en private rechtspersonen en natuurlijke personen, de nodige voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van verontreiniging of schade.

Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 3 van titel 5 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, nemen de reder en scheepsgebruiker alle nodige voorzorgsmaatregelen om verontreiniging te voorkomen en in te perken. § 2. Bij alle activiteiten in de zeegebieden neemt eenieder het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel in acht.

Art. 7.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle maatregelen nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die met betrekking tot de bescherming van het marien milieu en de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden voortvloeien uit internationale verdragen en Europese verordeningen of richtlijnen, inzonderheid: 1° de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora;2° de Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het marien milieu;3° de Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;4° de Richtlijn 2014/89/EU van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning;5° de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt te Ramsar op 2 februari 1971, en goedgekeurd bij de wet van 22 februari 1979;6° het Verdrag inzake de bescherming van de trekkende wilde diersoorten, opgemaakt te Bonn op 23 juni 1979, en goedgekeurd bij de wet van 27 april 1990, en de Overeenkomsten gesloten ter uitvoering van artikel 4, lid 3, van het Verdrag;7° het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa, opgemaakt te Bern op 19 september 1979, en goedgekeurd bij de wet van 20 april 1989;8° het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982, inzonderheid artikel 303, en deel XI, alsmede de Overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van deel XI van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee van 10 december 1982, gedaan te New York op 28 juli 1994, beide goedgekeurd bij de wet van 18 juni 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/1998 pub. 16/09/1999 numac 1999015103 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982 en de Overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van deel XI van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee van 10 december 1982, gedaan te New York op 28 juli 1994 (2) sluiten;9° het Verdrag inzake biologische diversiteit, opgemaakt te Rio de Janeiro op 5 juni 1992, en goedgekeurd bij de wet van 11 mei 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/05/1995 pub. 31/01/1998 numac 1997015045 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de bescherming van het marien milieu van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, Bijlagen I, II, III en IV, en de Aanhangsels 1 en 2, gedaan te Parijs op 22 september 1992 type wet prom. 11/05/1995 pub. 11/06/1999 numac 1999015009 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Volksrepubliek Bangladesh tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 18 oktober 1990 sluiten;10° het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu van de noordoostelijke Atlantische Oceaan, ondertekend te Parijs op 22 september 1992 en goedgekeurd bij de wet van 11 mei 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/05/1995 pub. 31/01/1998 numac 1997015045 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de bescherming van het marien milieu van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, Bijlagen I, II, III en IV, en de Aanhangsels 1 en 2, gedaan te Parijs op 22 september 1992 type wet prom. 11/05/1995 pub. 11/06/1999 numac 1999015009 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Volksrepubliek Bangladesh tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Brussel op 18 oktober 1990 sluiten.

Art. 8.§ 1. Voor de vergunnings-, machtigings- en toelatingsprocedures krachtens deze wet kunnen de volgende categorieën van persoonsgegevens verwerkt worden en bezorgd worden aan de overheid met bevoegdheid op zee: 1° de identiteit en woonst(keuze);2° het bewijs van voldoende financiële en economische draagkracht;3° voldoende waarborgen voor dekking van het risico van burgerlijke aansprakelijkheid, van de technische bekwaamheden van de aanvrager, van afwezigheid van gerechtelijke reorganisatie of faillissement zonder eerherstel of vereffening, van afwezigheid van bepaalde strafrechtelijke veroordelingen. De verwerkingsverantwoordelijke bewaart de persoonsgegevens niet langer dan nodig voor de gerechtvaardigde doeleinden van de verwerking, met een maximale bewaartermijn van tien jaar. § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nadere regels bepalen tot precisering van de bovenvermelde categorieën van persoonsgegevens. § 3. De Koning duidt bij iedere vergunnings-, machtigings- en toelatingsprocedure de verwerkingsverantwoordelijke en de verwerkingsprocedure van de persoonsgegevens en de bewaartermijn van de persoonsgegevens aan. De Koning kan de minister machtigen om de verwerkingsverantwoordelijke aan te duiden. HOOFDSTUK 4. - Mariene beschermde gebieden en beschermde soorten Afdeling 1. - Mariene beschermde gebieden

Art. 9.§ 1. In de zeegebieden kan de Koning, op voordracht van de minister, de minister bevoegd voor Leefmilieu en de minister bevoegd voor Klimaat, mariene beschermde gebieden instellen en, overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling, de maatregelen nemen die nodig zijn voor de bescherming ervan. § 2. De mariene beschermde gebieden kunnen de hoedanigheid aannemen van: 1° mariene reservaten;2° Natura 2000-gebieden. § 3. De Koning kan de nadere regels voor de instelling van de mariene beschermde gebieden vaststellen.

Art. 10.§ 1. In de mariene reservaten zijn alle activiteiten verboden, behoudens: 1° het toezicht, de controle en de noodinterventies;2° de beschermingsmaatregelen in uitvoering van artikel 9, § 1; 3° de scheepvaart, onverminderd de bepalingen vermeld in artikel 2.5.1.2 van het Belgisch Scheepvaart- wetboek; 4° de monitoring door of in opdracht van de overheid. § 2. De Koning stelt voor ieder marien reservaat beschermingsdoelstellingen op. De Koning kan hiervoor de nadere regels bepalen. § 3. In afwijking van de eerste paragraaf, kan de Koning in de mariene reservaten, individueel of per categorie, activiteiten gemotiveerd toelaten en eventuele voorwaarden hiervoor bepalen, voor zover die de beschermingsdoelstellingen niet in het gedrang brengen.

Art. 11.Voor een Natura 2000-gebied dienen instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld te worden die nodig zijn voor het behoud of herstel van het gebied. Hiervoor moeten de nodige instandhoudingsmaatregelen genomen worden.

De instandhoudingsmaatregelen kunnen het uitvoeren van bepaalde activiteiten aan voorwaarden onderwerpen of verbieden. De Koning kan de nadere regels bepalen voor de aanname van instandhoudingsdoelstellingen en instandhoudingsmaatregelen.

Art. 12.§ 1. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is een passende beoordeling vereist. Een plan kan slechts worden goedgekeurd of een project kan slechts worden toegelaten, indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied niet in het gedrang zal brengen. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden goedgekeurd, of het project worden toegelaten, indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1° er zijn geen alternatieve oplossingen;2° het plan of project is nodig omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang;3° de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. § 3. Voor hetgeen bepaald is in de paragrafen 1 en 2, kan de Koning nadere regels vaststellen. Afdeling 2. - Bescherming van soorten

Art. 13.§ 1. De Koning, op voordracht van de minister en de minister bevoegd voor Leefmilieu, stelt een lijst op van beschermde soorten in de zeegebieden. Voor de in het wild levende populaties van deze soorten en voor de daarvan afkomstige individuen, geldt een systeem van strikte bescherming, waarbij er een verbod is op: 1° het opzettelijk vangen, verwonden of doden van de dieren, onder voorbehoud van de in artikel 14 voorziene bijzondere gevallen;2° het opzettelijk verstoren van de dieren, in het bijzonder tijdens de periodes van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen, overwintering en trek;3° het opzettelijk vernietigen of rapen van eieren in de natuur;4° de beschadiging of de vernietiging van de voortplantings- of rustplaatsen van de dieren;5° het opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernietigen van de planten;6° het in bezit hebben en vervoeren van planten en dieren, behoudens de in artikel 14 vermelde gevallen en de gevallen vermeld in de Verordening (EG) nr.338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door de controle op het desbetreffende handelsverkeer en in Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer; 7° het verhandelen of ruilen en het te koop of in ruil vragen of aanbieden van de planten en dieren, behoudens de gevallen vermeld in de Verordening (EG) nr.338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door de controle op het desbetreffende handelsverkeer en in Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. § 2. De Koning kan nadere regels vaststellen voor het aanvragen en toekennen van afwijkingen op de verbodsbepalingen in paragraaf 1 voor de volgende gevallen: 1° in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats;2° ter voorkoming van ernstige schade aan visgronden, wateren en andere vormen van eigendom;3° in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;4° ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van deze soorten, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;5° ten einde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, door de bevoegde nationale instanties vastgesteld aantal van bepaalde individuen van de in bijlage IV van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna genoemde soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben. § 3. Er kunnen bijkomende maatregelen genomen worden voor de bescherming van soorten. De Koning kan de nadere regels vaststellen met betrekking tot deze maatregelen.

Art. 14.§ 1. De jacht op vogels en zeezoogdieren is verboden in de zeegebieden. § 2. Elk levend en niet gewond zeezoogdier dat onopzettelijk wordt gevangen in de zeegebieden, onder meer als bijvangst, moet onmiddellijk worden vrijgelaten en gemeld. § 3. Gewonde zeezoogdieren die gevangen zijn als bijvangst, en zeezoogdieren die in nood, gewond of ziek zijn en in de zeegebieden gevonden worden of gestrand zijn, maken het voorwerp uit van een meldingsplicht, opvangprocedure en van maatregelen, met als doel de hulp, de verzorging en het wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. § 4. Dode zeezoogdieren die gevangen zijn als bijvangst of in de zeegebieden gevonden worden of gestrand zijn, maken het voorwerp uit van een meldingsplicht en van maatregelen met als doel het wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. § 5. Voor hetgeen bepaald is in de paragrafen 2 tot 4 kan de Koning de nadere regels bepalen.

Art. 15.§ 1. De introductie van uitheemse soorten in de zeegebieden is verboden, tenzij een vergunning wordt verleend. Deze vergunning kan maar worden verleend na onderzoek van de gevolgen van de introductie in het marien milieu van de bedoelde organismen op de inheemse biota en levensgemeenschappen en de verspreidingsrisico's in aangrenzende gebieden. De introductie mag geen invloed hebben op de plaatselijke biota.

Een vergunning kan slechts verleend worden in overeenstemming met de Verordening invasieve uitheemse soorten en de Aquacultuurverordening.

De Koning kan, op voordracht van de minister en de minister bevoegd voor leefmilieu, de nadere regels voor deze vergunning vaststellen.

Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de gevallen bepaald door het Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen, opgemaakt te Londen op 13 februari 2004, en uitgevoerd krachtens het Belgisch Scheepvaartwetboek. § 2. Alle maatregelen betreffende invasieve uitheemse soorten in de zeegebieden en die door de Verordening invasieve uitheemse soorten worden bedoeld, worden genomen overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 30 januari 2019Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 30/01/2019 pub. 16/07/2020 numac 2020042317 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten sluiten tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten. § 3. Voor de uitvoering van de maatregelen genomen in het kader van paragraaf 2, kan de Koning de overige nadere regels vaststellen. § 4. De introductie in de zeegebieden van genetisch gemodificeerde organismen, al dan niet inheems, is verboden. HOOFDSTUK 5. - Milieuvergunningen en toelatingen

Art. 16.§ 1. In de zeegebieden zijn de hierna vermelde activiteiten onderworpen aan een voorafgaande vergunning: 1° het plaatsen of uitbaten van een offshore-installatie;2° het graven van sleuven;3° het ophogen van de zeebodem;4° het gebruik van explosieven;5° het gebruik van toestellen met een grote akoestische impact;6° het achterlaten en het vernietigen van wrakken en gezonken scheepsladingen;7° de commerciële en industriële activiteiten. § 2. De Koning kan, met het oog op de bescherming van het marien milieu, andere activiteiten in de zeegebieden dan deze vermeld in paragraaf 1, onderwerpen aan een voorafgaande vergunning. § 3. De volgende activiteiten zijn niet onderworpen aan de in dit artikel bedoelde vergunning: 1° de beroepsvisserij;2° de monitoring door of in opdracht van de overheid;3° het wetenschappelijk onderzoek tenzij in het geval bepaald onder artikel 18, § 2;4° de scheepvaart, uitgezonderd de in paragraaf 1, 6°, bedoelde activiteiten;5° het identificeren en het verwijderen van onontplofte munitie (UXO), tenzij in het geval bepaald onder artikel 18, § 2. § 4. Acties voor natuurherstel of -beheer door of in opdracht van de dienst Marien Milieu kunnen uitgezonderd worden van de vergunningsplicht, vermeld in paragraaf 1, na positief advies van de BMM. § 5. Voor hetgeen bepaald is in paragrafen 1, 2 en 4, kan de Koning nadere regels vaststellen, waaronder de procedure om andere activiteiten onder de vergunningsplicht te brengen, het vastleggen van de kosten die gepaard gaan met de vergunningsplicht en de procedure tot het bekomen van een vergunning. § 6. In afwijking van paragraaf 1, is er voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond een milieuvergunning en een concessie vereist, die worden verleend in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet -levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat. § 7. De activiteiten bedoeld in artikel 6, § 1, X, laatste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, die onder het toepassingsgebied van paragraaf 1 vallen, worden vrijgesteld van de vergunningsplicht indien deze onder de drempels vallen die vastgesteld worden in een samenwerkingsakkoord met het Vlaams Gewest.

Art. 17.De procedure voor het verlenen van een vergunning, bedoeld in artikel 16, §§ 1 en 2, omvat onder meer een milieueffectenbeoordeling, die minstens uit de volgende stappen bestaat: 1° het opstellen van een milieueffectbeoordelingsrapport door de aanvrager, bedoeld in artikel 19, op diens verantwoordelijkheid en diens kosten;2° de uitvoering van raadplegingen met de instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheden op milieugebied of op grond van hun lokale, regionale, federale bevoegdheden met het project te maken kunnen krijgen, met het publiek en, in voorkomend geval, met andere landen.Hiervoor dienen er passende termijnen te worden voorzien, die niet minder dan dertig dagen mogen duren; 3° het onderzoek door de BMM van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en, in voorkomend geval, van de aanvullende informatie die door de aanvrager wordt verstrekt en van alle via de raadplegingen ontvangen relevante informatie;4° de gemotiveerde conclusie van de BMM over de aanzienlijke effecten van het project op het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de bepaling onder 3°, en, indien van toepassing, haar eigen aanvullend onderzoek;5° het advies van de dienst Marien Milieu;6° een beslissing over het al dan niet verlenen van een vergunning waarbij de gemotiveerde conclusie van de BMM en het advies van de dienst Marien Milieu geïntegreerd wordt.

Art. 18.§ 1. Het wetenschappelijk onderzoek en het identificeren en verwijderen van niet ontplofte munitie (UXO), zijn onderworpen aan een voorafgaande toelating met eventuele voorwaarden. § 2. De activiteiten onder paragraaf 1, kunnen verplicht worden een vergunning te bekomen, zoals bepaald in artikel 16, indien, op basis van advies van de BMM, geoordeeld wordt dat de mogelijke impact op het marien milieu niet nauwkeurig genoeg kan worden ingeschat. § 3. Voor hetgeen bepaald is in paragraaf 1 en 2, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels vaststellen, waaronder de procedure, het vastleggen van de kosten die gepaard gaan met het bekomen van een toelating en de te raadplegen instanties.

Art. 19.§ 1. De aanvrager van een vergunning, overeenkomstig artikel 16, dient een milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen dat minstens de volgende informatie omvat: 1° een beschrijving van het project met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en de andere relevante kenmerken van het project;2° een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;3° een beschrijving van de kenmerken van het project of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, als indien mogelijk, te compenseren;4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de initiatiefnemer heeft onderzocht en die relevant zijn voor het project, en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het project;5° een niet-technische samenvatting van de gegevens, bedoeld in de bepalingen onder 1° tot en met 4° ;6° elke aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed. § 2. Voor verschillende activiteiten met hetzelfde doel die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningen, kan de BMM de aanvrager de toelating verlenen één geïntegreerd milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen.

Art. 20.§ 1. Elke activiteit die op basis van artikel 16 onderworpen is aan een vergunning, maakt het voorwerp uit van een onderzoek, zoals beschreven in de bepalingen onder 3° en 4° van het artikel 17, door de BMM, op kosten van de aanvrager van de vergunning. Het onderzoek moet de evaluatie van de effecten van deze activiteiten op het marien milieu mogelijk maken. § 2. Voor verschillende activiteiten met hetzelfde doel die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningen, kan de BMM overgaan tot één enkel geïntegreerd onderzoek. Dit is enkel van toepassing indien de data waarop het geïntegreerd onderzoek gebaseerd is, afdoende relevant en dekkend zijn en blijven in tijd en ruimte, en aldus voor verschillende activiteiten kunnen ingezet worden.

Art. 21.Bij de toekenning van de vergunning, houdt de minister rekening met de resultaten van het onderzoek, zoals bepaald in artikel 20. In de motivering van zijn beslissing wordt naar die resultaten verwezen. De vergunning bevat ten minste de volgende informatie: 1° de gemotiveerde conclusie van de BMM over de aanzienlijke effecten van het project op het milieu en het advies van de dienst Marien Milieu;2° de milieuvoorwaarden en een beschrijving van alle kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren;3° de monitoringmaatregelen indien opgelegd;4° de aanbevelingen.

Art. 22.Na het verlenen van de vergunning, wordt de activiteit onderworpen aan een monitoringsprogramma en aan permanente milieueffectenonderzoeken.

De parameters en de looptijd van de monitoring moeten evenredig zijn met de aard, de locatie en de omvang van het project en met het belang van de milieueffecten, waaronder de impact op de beschermde habitats en/of soorten.

Het monitoringsprogramma en de permanente milieueffectenonderzoeken, worden uitgevoerd door of in opdracht van de BMM, op kosten van de houder van de vergunning. Indien uit dit programma of onderzoek blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen of schade voor het marien milieu hebben voorgedaan, kan de vergunning worden opgeschort, opgeheven of ingetrokken.

Art. 23.§ 1. De Koning kan de nadere regels voor de milieueffectbeoordeling vaststellen. § 2. De Koning kan de nadere regels vaststellen om aan de aanvrager van een vergunningsplichtige activiteit een retributie op te leggen om de kosten van het vereiste onderzoek, de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken te dekken. HOOFDSTUK 6. - Marien ruimtelijk plan

Art. 24.§ 1. De Koning stelt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels vast voor de aanneming van een marien ruimtelijk plan voor de zeegebieden.

Deze procedure omvat minstens: 1° een planningsproces;2° het opstellen van een strategisch milieueffecten-rapport;3° een openbaar onderzoek;4° de procedure tot evaluatie en wijziging;5° de procedure tot tussentijdse wijziging. § 2. Het marien ruimtelijk plan is bindend. Het wordt door de Koning vastgesteld, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het marien ruimtelijk plan wordt achtjaarlijks geëvalueerd en gewijzigd waar nodig. § 3. De Koning stelt een raadgevende commissie in en kan de samenstelling en werking ervan regelen, om in het kader van de procedure vermeld in paragraaf 1, een niet-bindend advies te formuleren. § 4. Het besluit bedoeld in paragraaf 2, wordt toegelicht door de volgende bijlagen: 1° een analyse van de ruimtegebruiken in de Belgische zeegebieden;2° de gemaakte keuzes gemotiveerd aan de hand van economische, sociale en ecologische doelstellingen;3° de acties tot uitvoering van het marien ruimtelijk plan;4° een cartografische weergave van het plan.

Art. 25.De activiteiten binnen een marien ruimtelijk plan kunnen worden onderworpen aan een vergunning of toelating. De Koning kan hiervoor de procedure en nadere regels vaststellen, en binnen deze procedure een risicoanalyse of een effectenrapport opleggen.

Art. 26.Voor het beheer van de aanvraag en de uitvoering van de vergunning of toelating vermeld in artikel 25, met inbegrip van de onderzoeken door of in opdracht van de bevoegde overheid, kan een retributie worden geheven welke door de aanvrager verschuldigd is. De Koning kan het tarief van de retributies en de nadere regels hiervan vaststellen.

Art. 27.De Koning kan ruimtelijke, tijdelijke of technische maatregelen voor de bescherming van het marien milieu met betrekking tot visserij in de zeegebieden opnemen in het marien ruimtelijk plan. HOOFDSTUK 7. - Voorkoming en inperking van verontreiniging en schade

Art. 28.§ 1. De verbranding in de zeegebieden is verboden. § 2. De verbranding op zee is verboden voor Belgische onderdanen en Belgische schepen.

Art. 29.§ 1. Het storten in de zeegebieden is verboden. § 2. Het storten op zee is verboden voor Belgische onderdanen en Belgische schepen. § 3. Het verbod ingesteld onder dit artikel, is niet van toepassing voor het storten van: 1° de as van verbrande menselijke lijken;2° de bijvangsten die niet het voorwerp uitmaken van de aanlandingsverplichting, ingesteld bij artikel 15 van de Visserijverordening, alsook het visafval afkomstig van het aan boord proper maken van de gevangen vis, overboord gezet door vissersvaartuigen. § 4. De Koning kan volgende activiteiten buiten het verbod op storten plaatsen en hiervoor de voorwaarden en nadere regels bepalen: 1° het storten van organisch materiaal van natuurlijke oorsprong;2° het storten van kooldioxidestromen afkomstig van processen voor het opvangen van kooldioxide ten behoeve van de opslag ervan buiten de zeegebieden. § 5. Het verbod ingesteld onder paragraaf 1, is niet van toepassing voor het storten van baggerspecie en inerte materialen van natuurlijke oorsprong bestaande uit vast, chemisch onbehandeld geologisch materiaal, waarvan de chemische bestanddelen niet in het marien milieu vrijkomen. Onverminderd het samenwerkingsakkoord van 12 juni 1990 tussen de Belgische Staat en het Vlaamse Gewest ter vrijwaring van de Noordzee van nadelige milieueffecten ingevolge baggerspecielossingen in de wateren die vallen onder de toepassing van het OSPAR-Verdrag, zoals gewijzigd door het samenwerkingsakkoord van 6 september 2000, is deze activiteit onderworpen aan een machtiging. De Koning kan de nadere regels hiervoor bepalen.

Art. 30.Directe lozingen in de zeegebieden zijn verboden.

Art. 31.§ 1. Ingeval van dreigende of ingetreden verontreiniging of schade in de zeegebieden: 1° meldt de exploitant dit onverwijld aan de dienst Marien Milieu;2° treft de exploitant elke redelijke preventieve maatregel of inperkingsmaatregel. § 2. Op elk moment kan de overheid met bevoegdheid op zee: 1° de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over de dreigende of ingetreden verontreiniging of schade;2° de exploitant verplichten preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen te nemen;3° de exploitant verplichten instructies te volgen voor het nemen van preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen;4° zelf preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen nemen. § 3. Voor hetgeen bepaald is in de paragrafen 1 en 2 kan de Koning nadere regels vaststellen. HOOFDSTUK 8. - Noodmaatregelen ter vrijwaring en bescherming van het marien milieu

Art. 32.Bij een dreigende of ingetreden verontreiniging of schade, kunnen de betrokken overheden met bevoegdheid op zee de nodige opvorderingsmaatregelen nemen en dragen hiervoor de kosten. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bepalingen van artikel 2.7.4.4, § 3, van het Belgisch Scheepvaartwetboek.

Art. 33.§ 1. De dienst Marien Milieu is bevoegd voor de pollutiebestrijding op zee en voor het beheer en de ontplooiing van het pollutiebestrijdingsmaterieel.

De overheid met bevoegdheid op zee treedt zo snel mogelijk en effectief op bij de melding van mogelijke verontreiniging of schade.

Hiervoor zal de overheid met bevoegdheid op zee, na een beoordeling van de gebeurtenis, ambtshalve de nodige noodmaatregelen nemen op zee ter voorkoming of inperking van verontreiniging of schade. § 2. De minister coördineert de opstelling van operationele interventieplannen ter voorkoming of inperking van verontreiniging of schade. Hierbij worden de minister bevoegd voor de Binnenlandse Zaken, de minister bevoegd voor het Wetenschapsbeleid, de minister bevoegd voor Defensie en de minister bevoegd voor de Maritieme Mobiliteit betrokken. In deze plannen wordt bepaald welke overheid verantwoordelijk is voor de coördinatie van deze interventies. Deze plannen worden zesjaarlijks geëvalueerd. § 3. Wanneer de overheid met bevoegdheid op zee de doeltreffendheid van de operationele interventieplannen in reële omstandigheden test, zijn de bepalingen van artikel 38 in voorkomend geval van toepassing.

Art. 34.De veroorzaker van een dreigende of reeds ingetreden verontreiniging of schade, draagt de kosten van de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen noodmaatregelen tot voorkoming of inperking van de verontreiniging of schade. De Koning kan de nadere regels dienaangaande vaststellen.

Art. 35.Wanneer de overheid met bevoegdheid op zee tussenkomt in de zeegebieden ter voorkoming of inperking van verontreiniging of schade, handelt zij op een zodanige wijze dat geen verontreiniging of schade of risico's daarop, rechtstreeks of onrechtstreeks, worden overgebracht van één gebied naar een ander gebied en dat één soort verontreiniging of schade niet wordt omgezet in een andere soort verontreiniging of schade.

Art. 36.Elke overheidsdienst, publieke of private rechtspersoon en elke natuurlijke persoon die een dreigende of ingetreden verontreiniging of schade veroorzaakt, werkt samen met de overheid met bevoegdheid op zee om deze te voorkomen of in te perken. Deze personen schikken zich naar de instructies van de overheid belast met de coördinatie van deze interventies.

Art. 37.De verantwoordelijke voor een dreigende of ingetreden verontreiniging of schade kan zijn eigen interventiemiddelen ontplooien ter voorkoming of inperking daarvan, mits toestemming door de overheid met bevoegdheid op zee die op individuele basis verleend wordt. De overheid met bevoegdheid op zee, blijft belast met de coördinatie van de interventie ter plaatse en houdt toezicht op de operaties. Haar beslissing ontslaat de verantwoordelijke niet van zijn aansprakelijkheid inzake de vergoeding van de kosten van de noodmaatregelen, zoals bepaald in artikel 34.

Art. 38.§ 1. Om verontreiniging of schade te voorkomen of in te perken, worden prioritair en in hoofdzaak mechanische middelen ingezet. § 2. Geen enkel chemisch product mag, met het oog op de bestrijding van een verontreiniging of schade, in zee worden geloosd of verspreid, en geen enkel voorwerp mag er na gebruik worden achtergelaten, zonder de toelating van de BMM. Deze toelating wordt geval per geval verleend en er kunnen voorwaarden aan verbonden worden. § 3. Om een verontreiniging of schade te voorkomen of in te perken, is het gebruik van koolwaterstofdispersanten of andere chemische producten slechts toegelaten wanneer het onderzoek van de omstandigheden laat vermoeden dat de chemische behandeling een globale vermindering van de vooropgestelde nadelige effecten van de betrokken verontreiniging op het marien milieu met zich zal meebrengen, ten opzichte van de natuurlijke processen en de andere bestrijdingsmethoden. Bij het gebruik van koolwaterstofdispersanten moet de hoeveelheid dispersant onder de twintig procent van het te behandelen koolwaterstofvolume blijven en mag in geen geval honderd ton per verontreinigingsincident overschrijden. HOOFDSTUK 9. - Herstel van schade

Art. 39.§ 1. Eenieder die schade heeft veroorzaakt, zelfs indien geen fout werd begaan, is verplicht deze te herstellen, waarbij de toestand prioritair in de oorspronkelijke staat moet worden hersteld. § 2. De kosten van maatregelen door overheidsdiensten of andere personen ter voorkoming, inperking of herstel van verontreiniging of schade vallen ten laste van de veroorzaker, onverminderd de bepalingen van de hoofdstukken 7 en 8 van titel 7 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek. § 3. De veroorzaker van de dreigende of ingetreden verontreiniging of schade is niet aansprakelijk overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, indien aangetoond wordt dat de dreigende of ingetreden verontreiniging of schade: 1° uitsluitend het gevolg is van oorlog, burgeroorlog, vijandelijkheden, opstand, terrorisme;of 2° uitsluitend het gevolg is van activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen of tegen een natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onafwendbare en onweerstaanbare aard;of 3° volledig werd veroorzaakt door een opzettelijk handelen of nalaten van derden met de bedoeling verontreiniging of schade te veroorzaken en, voor zover de betrokken derde geen vertegenwoordiger, aangestelde of uitvoeringsagent is van de aansprakelijke persoon;of 4° het gevolg is van de naleving van een dwingende opdracht of instructie van een overheid, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een dreigende of ingetreden verontreiniging of schade, afkomstig van de activiteiten van de veroorzaker. § 4. Dit artikel laat onverlet het recht van diegene die een dreigende of ingetreden verontreiniging of schade heeft veroorzaakt om diens aansprakelijkheid te beperken uit hoofde van een van toepassing zijnde nationale of internationale regeling. § 5. De Koning kan de nadere regels voor het vaststellen en uitvoeren van herstelmaatregelen vaststellen.

Art. 40.§ 1. De natuurlijke personen en rechtspersonen die: 1° schade lijden of dreigen te lijden;of 2° een voldoende belang hebben bij de besluitvorming inzake de schade; of 3° stellen dat inbreuk is gemaakt op één van hun rechten; kunnen bij de dienst Marien Milieu opmerkingen indienen met betrekking tot een dreigende verontreiniging of schade dan wel tot de verontreiniging of schade die zich reeds heeft voorgedaan, en de dienst Marien Milieu verzoeken om maatregelen te treffen krachtens deze wet.

Elke rechtspersoon die de bescherming van het leefmilieu tot doel heeft die in zijn statuten het grondgebied heeft omschreven tot waar zijn bedrijvigheid zich uitstrekt, wordt geacht te voldoen aan de bepalingen onder 1° tot en met 3° van het vorige lid.

De Koning bepaalt wat verstaan moet worden als een voldoende belang in de bepaling onder 2° van het eerste lid en wat een inbreuk op een recht uitmaakt in de bepaling onder 3°, van hetzelfde lid. § 2. Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen en gegevens aannemelijk maken dat er dreigende of ingetreden verontreiniging of schade is, neemt de dienst Marien Milieu deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. De dienst Marien Milieu dient ook de betrokken exploitant de gelegenheid te bieden om zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken. § 3. De personen bedoeld in paragraaf 1, worden zo spoedig mogelijk door de dienst Marien Milieu in kennis gesteld van de beslissing over het al dan niet nemen van maatregelen en de redenen hiertoe.

Art. 41.Wanneer verschillende personen op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk aansprakelijk zijn voor éénzelfde schade, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.

Art. 42.§ 1. De dienst Marien Milieu, de BMM en het DG Scheepvaart kunnen eisen, van zodra het risico voor dreigende of ingetreden verontreiniging of schade is vastgesteld, dat een financiële zekerheid gesteld moet worden door de veroorzaker van de dreigende of ingetreden verontreiniging of schade.

Deze zekerheid kan gesteld worden op de volgende wijze: 1° het storten van een geldsom die geconsigneerd wordt bij de Deposito- en Consignatiekas, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/07/2018 pub. 20/07/2018 numac 2018040362 bron federale overheidsdienst financien Wet op de Deposito- en Consignatiekas sluiten op de Deposito- en Consignatiekas;2° een bankgarantie verleend door een in België gevestigde bank;3° een getekende garantie verleend door een lid van de "International Group of Protection and Indemnity Clubs" en die aanvaard wordt door de bevoegde overheid. § 2. Om het bedrag van de financiële zekerheid vast te stellen houden de dienst Marien Milieu, de BMM en het DG Scheepvaart niet alleen rekening met de reeds geleden schade, maar ook met de risico's en de toekomstige gevolgen, zoals ingeschat door de dienst Marien Milieu, de BMM en het DG Scheepvaart. HOOFDSTUK 1 0. - Administratieve geldboetes

Art. 43.Voor de inbreuken op deze wet, haar uitvoeringsbesluiten en de voorschriften krachtens artikel 11 of 20 van de Visserijverordening, kan een administratieve geldboete worden opgelegd met toepassing van hoofdstuk 2 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 19/01/2017 numac 2017030001 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten sluiten tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten.

Dertig procent van het bedrag van de administratieve geldboetes opgelegd wegens een schending van deze wet en zijn uitvoeringsbepalingen, wordt door de overtreder gestort in het Fonds Leefmilieu, voorzien bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. HOOFDSTUK 1 1. - Strafbepalingen

Art. 44.§ 1. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 200 euro tot 2.000.000 euro of met één van deze straffen alleen: 1° eenieder die de voorschriften van artikelen 28, 29, §§ 1 en 2, en artikel 30 schendt;2° eenieder die de meldingsplicht, de preventieplicht, de instructies en de informatieplicht vastgesteld door artikel 31, § 1 en § 2, 1° tot en met 3°, niet naleeft. § 2. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 200 euro tot 2.000.000 euro of één van deze straffen alleen: 1° eenieder die met bedrieglijk opzet de vergunningsplicht vastgesteld door artikel 15, § 1, niet naleeft;2° eenieder die de voorschriften van artikel 15, § 4, schendt;3° eenieder die de vergunningsplicht vastgesteld door of krachtens artikel 16, § 1 en § 2, niet naleeft;4° eenieder die bij uitvoering van het voorschrift bepaald door en krachtens artikel 19 aan de overheid met bedrieglijk opzet onjuiste gegevens heeft verstrekt;5° eenieder die de vergunningsplicht vastgesteld door of krachtens artikel 25 niet naleeft;6° eenieder die de machtigingsplicht vastgesteld door artikel 29, § 5, niet naleeft;7° eenieder die de toelatingsplicht vastgesteld door artikel 38, § 2, niet naleeft;8° eenieder die de voorwaarden niet naleeft verbonden aan een vergunning, machtiging of toelating gegeven krachtens artikel 15, § 1, artikel 16, artikel 18, artikel 25, artikel 29, § 5, en artikel 38, § 2. § 3. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 1.000.000 euro of één van deze straffen alleen: 1° eenieder die de voorschriften vastgesteld door of krachtens de artikelen 7, 9, § 1, 10, § 1, 12, 13, § 1 en § 3, 14, §§ 1 tot 4, 15, §§ 2 en 3, en artikel 27 niet naleeft;2° eenieder die de toelatingsplicht vastgesteld door artikel 12, § 1, niet naleeft;3° eenieder die de toelatingsplicht vastgesteld door artikel 18 niet naleeft;4° eenieder die de voorschriften vastgesteld door of krachtens artikel 24, § 2, niet naleeft;5° eenieder die, opzettelijk of door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, de zorgplicht vastgesteld door artikel 6, § 1, niet naleeft.

Art. 45.Wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of één van deze straffen alleen: 1° eenieder die enig ander voorschrift dan de bovenvermelde, vastgesteld door of krachtens deze wet, niet naleeft;2° eenieder die enig voorschrift schendt, vastgesteld krachtens artikel 11 of artikel 20 van de Visserijverordening.

Art. 46.Eenieder die opnieuw inbreuk pleegt op de voorschriften bepaald door of krachtens deze wet binnen de vijf jaar, kan worden veroordeeld tot het dubbele van het maximum van de straf, na een definitieve strafrechtelijke veroordeling of een administratieve geldboete wegens de schending van deze voorschriften.

Art. 47.Voor de misdrijven bepaald in artikel 44, § 1, § 2, 1° tot en met 3° en 5° tot en met 8°, en § 3, 1° tot en met 4°, worden de straffen verdubbeld wanneer de feiten zijn gepleegd tussen zonsondergang en zonsopgang.

Art. 48.Dertig procent van het bedrag van de geldboetes uitgesproken op basis van de artikelen 44 en 45 moeten door de veroordeelde rechtstreeks worden gestort in het Fonds Leefmilieu, voorzien bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

Art. 49.Artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de minnelijke schikkingen, is van toepassing met dien verstande dat dertig procent van het bedrag van deze minnelijke schikking door de dader rechtstreeks wordt gestort in het Fonds Leefmilieu, voorzien bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

Art. 50.Bij de veroordeling van een rechtspersoon op grond van de artikelen 44 en 45, kan de rechter bevelen dat de veroordeling wordt bekendgemaakt.

De bekendmaking gebeurt op kosten van de veroordeelde, op de wijze bepaald in de veroordelende beslissing.

Art. 51.Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van Hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing. HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingsbepalingen

Art. 52.In artikel 2.2.6.1, 1°, van het Belgisch Scheepvaartwetboek wordt een punt s) toegevoegd, luidende: "s) een financiële zekerheid overeenkomstig artikel 2.7.8.4.".

Art. 53.In artikel 2.5.1.1 van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt: "5° de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;".

Art. 54.In artikel 2.5.3.8 van hetzelfde Wetboek, wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 55.In artikel 2.7.5.5, § 2, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt: "2° de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;".

Art. 56.In artikel 2.7.6.3 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 3, vierde lid, de woorden "en artikel 21 van de wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België sluiten ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België" opgeheven.2° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Art. 57.In artikel 2.7.6.7, § 7, 6°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "de wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België sluiten ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België" vervangen door de woorden "de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden".

Art. 58.Artikel 2.7.6.9 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 59.In hetzelfde Wetboek wordt in boek 2, titel 7, een hoofdstuk 8 ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk 8 - Ongevallen Art. 2.7.8.1 Meldingsplicht § 1. Onverminderd artikel 43 van het decreet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 16/06/2006 pub. 26/10/2006 numac 2006036572 bron vlaamse overheid Decreet betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum sluiten betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum en artikelen 4, 5 en 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 26 oktober 2007 betreffende het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum, dient de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant van een schip dat betrokken is bij een scheepvaartongeval in de Belgische maritieme zones dit onverwijld te melden aan het Maritiem Informatiekruispunt. Met de exploitant wordt in dit artikel bedoeld de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die namens de eigenaar de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden die worden opgelegd door de ISM-Code. § 2. De gezagvoerder, de scheepseigenaar en de exploitant zijn verplicht alle in verband met het ongeval gevraagde gegevens terstond te verstrekken en desgevraagd onmiddellijk alle informatie te verschaffen over de maatregelen die door het schip in verband met het ongeval reeds zijn genomen.

Art. 2.7.8.2 Preventieve maatregelen § 1. De gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant treft elke redelijke preventieve maatregel of inperkingsmaatregel om schade of verontreiniging aan het marien milieu te voorkomen.

Met preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen worden de maatregelen bedoeld in artikel 3, 29° en 30°, van de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden. § 2. Indien de bevoegde overheid oordeelt dat de door de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant genomen maatregelen de verontreiniging of het risico op verontreiniging niet voorkomen, in onvoldoende mate beperken of niet ongedaan maken, kan de bevoegde overheid aan de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant, of aan diegene die hulp verlenen aan het desbetreffende schip, instructies geven tot het nemen van preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen tot het voorkomen, beperken of ongedaan maken van de verontreiniging of het risico op verontreiniging veroorzaakt door het ongeval.

De aan de gezagvoerder, scheepseigenaar of exploitant te geven instructies kunnen betrekking hebben op: 1° de aanwezigheid op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan bevinden;2° het verplaatsen van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan bevinden;3° het verlenen van hulp aan het schip. § 3. De instructies aan diegenen die hulp verlenen aan het schip kunnen geen verbod tot het uitvoeren van de overeengekomen hulpverlening of het voortzetten van de reeds aangevangen hulpverlening inhouden.

Art. 2.7.8.3. Ambtshalve maatregelen § 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 33 tot en met 39 van de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijk planning in de Belgische zeegebieden, kan de bevoegde overheid, indien de instructies in uitvoering van artikel 2.7.8.2 niet tot gevolg hebben dat verontreiniging door het ongeval kan worden voorkomen, in voldoende mate worden beperkt of ongedaan worden gemaakt, of indien de gevolgen voor het marien milieu dermate groot zijn, ambtshalve alle nodige preventieve maatregelen of inperkingsmaatregelen, nemen tot het voorkomen, beperken of ongedaan maken van de schadelijke gevolgen van het ongeval.

Deze maatregelen kunnen onder meer inhouden: 1° het verrichten van onderzoek naar de toestand aan boord van het schip en de aard en toestand van de zaken die zich aan boord bevinden;2° het brengen van het schip naar een haven, indien daardoor de schadelijke gevolgen beter kunnen worden voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt. § 2. De maatregelen moeten evenredig zijn met de schadelijke of mogelijke schadelijke gevolgen van het scheepvaartongeval en mogen niet verder gaan dan redelijkerwijs noodzakelijk om die schadelijke gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. § 3. De scheepseigenaar en de exploitant dragen de kosten voor de overeenkomstig deze afdeling genomen preventieve maatregelen en inperkingsmaatregelen. De scheepseigenaar en de exploitant zijn in solidum gehouden deze verplichtingen na te komen, en de bevoegde overheid kan elk van hen aanspreken ten einde volledige genoegdoening te bekomen, onverminderd het recht van verhaal waarover de aangesprokene desgevallend beschikt.

Art. 2.7.8.4 Financiële zekerheid § 1. De bevoegde overheid kan eisen dat de gezagvoerder, de scheepseigenaar of de exploitant, betrokken bij een scheepvaartongeval met dreigende of ingetreden verontreiniging of schade, een financiële zekerheid moet stellen. Deze zekerheid kan gesteld worden op de volgende wijze: 1° het storten van een geldsom die geconsigneerd wordt bij de Deposito- en Consignatiekas overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/07/2018 pub. 20/07/2018 numac 2018040362 bron federale overheidsdienst financien Wet op de Deposito- en Consignatiekas sluiten op de Deposito- en Consignatiekas;2° een bankgarantie verleend door een in België gevestigde bank;3° een getekende garantie verleend door een lid van de "International Group of Protection and Indemnity Clubs" en die aanvaard wordt door de bevoegde overheid. § 2. Bij weigering tot het stellen van een financiële zekerheid kan de bevoegde overheid overgaan tot het vasthouden van het schip. § 3. Indien het schip is gezonken of zich niet in een Belgische haven bevindt, kan de bevoegde overheid de borgsom of bankgarantie afdwingen door bewarend beslag te leggen op een ander schip van dezelfde scheepseigenaar of exploitant, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek."

Art. 60.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 4.2.4.9 ingevoegd, luidende: "Artikel 4.2.4.9 Bevoegdheden van de dienst Marien Milieu § 1. De door de Koning aangeduide personeelsleden van de dienst Marien Milieu van het directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, oefenen het toezicht uit op de naleving van: 1° artikel 2.5.3.4; 2° artikelen 2.7.6.1 tot en met 2.7.6.14; 3° de wet van 11 december 2022 betreffende de bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden en haar uitvoeringsbesluiten. De in het eerste lid bedoelde personeelsleden zijn belast met het opsporen en vaststellen van inbreuken op de bepalingen bedoeld in het eerste lid. § 2. De artikelen 4.2.1.2, § 2, 1°, 2°, 3° en 5°, 4.2.1.3, 4.2.1.4, 4.2.1.5, 4.2.1.6, 4.2.1.7, 4.2.1.8, 4.2.1.9, 4.2.1.10, 4.2.1.12, 4.2.1.13, 4.2.1.14, 4.2.1.15, 4.2.1.16, 4.2.1.17, 4.2.1.18, 4.2.1.19 en 4.2.1.20 zijn van toepassing op de in paragraaf 1 aangeduide personeelsleden. § 3. Een proces-verbaal opgesteld door de in paragraaf 1 aangeduide personeelsleden moet voldoen aan de artikelen 4.2.1.22 tot en met 4.2.1.26.".

Art. 61.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 4.2.4.10 ingevoegd, luidende: "Artikel 4.2.4.10 Bevoegdheden van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee § 1. De door de Koning aangeduide personeelsleden van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee, oefenen het toezicht uit op de naleving van: 1° het artikel 2.5.1.2 en zijn uitvoeringsbesluiten; 2° het artikel 2.5.3.4; 3° de artikelen 2.7.6.1 tot en met 2.7.6.14 en hun uitvoeringsbesluiten; 4° de wet van 23 april 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/04/2021 pub. 25/05/2021 numac 2021041529 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot implementatie van het UNESCO-verdrag van 2 november 2001 ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water en de bescherming van waardevolle wrakken sluiten tot implementatie van het UNESCO-verdrag van 2 november 2001 ter bescherming van het cultureel erfgoed onder water en de bescherming van waardevolle wrakken en haar uitvoeringsbesluiten;5° de wet van 11 december 2022 betreffende de bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden en haar uitvoeringsbesluiten; 6° de artikelen 2.5.2.63 tot en met 2.5.2.68 en hun uitvoeringsbesluiten.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden zijn belast met het opsporen en vaststellen van inbreuken op de bepalingen bedoeld in het eerste lid.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden zijn eveneens belast met de opsporing van de overtredingen van het MARPOL-Verdrag die aan de Belgische overheden is toevertrouwd krachtens internationale overeenkomsten betreffende het toezicht vanuit de lucht op zeeverontreiniging. § 2. De artikelen 4.2.1.2, § 2, 1°, 2°, 3° en 5°, 4.2.1.3, 4.2.1.4, 4.2.1.5, 4.2.1.6, 4.2.1.7, 4.2.1.8, 4.2.1.9, 4.2.1.10, 4.2.1.12, 4.2.1.13, 4.2.1.14, 4.2.1.15, 4.2.1.16, 4.2.1.17, 4.2.1.18, 4.2.1.19 en 4.2.1.20 zijn van toepassing op de in paragraaf 1 aangeduide personeelsleden. § 3. Een proces-verbaal opgesteld door de in paragraaf 1 aangeduide personeelsleden moet voldoen aan de artikelen 4.2.1.22 tot en met 4.2.1.26.".

Art. 62.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 4.2.4.11 ingevoegd, luidende: "Artikel 4.2.4.11 Bevoegdheden van de dienst Continentaal Plat § 1. De door de Koning aangeduide personeelsleden van de dienst Continentaal Plat van Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, oefenen het toezicht uit op de naleving van de wet van 11 december 2022 betreffende de bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden en haar uitvoeringsbesluiten.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden zijn belast met het opsporen en vaststellen van inbreuken op de bepalingen bedoeld in het eerste lid. § 2. De artikelen 4.2.1.2, § 2, 1°, 2°, 3° en 5°, 4.2.1.3, 4.2.1.4, 4.2.1.5, 4.2.1.6, 4.2.1.7, 4.2.1.8, 4.2.1.9, 4.2.1.10, 4.2.1.12, 4.2.1.13, 4.2.1.14, 4.2.1.15, 4.2.1.16, 4.2.1.17, 4.2.1.18, 4.2.1.19 en 4.2.1.20 zijn van toepassing op de in paragraaf 1 aangeduide personeelsleden. § 3. Een proces-verbaal opgesteld door een in paragraaf 1 aangeduide personeelsleden moet voldoen aan de artikelen 4.2.1.22 tot en met 4.2.1.26.".

Art. 63.In artikel 4.2.4.3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin worden de woorden "2.7.6.1 tot en met 2.7.6.15" vervangen door de woorden "2.7.6.1 tot en met 2.7.6.14"; 2° de bepalingen onder 2° en 4° worden opgeheven.

Art. 64.In artikel 4.2.4.5 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de bepalingen onder 2° en 4° opgeheven;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 65.In artikel 3 van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, gewijzigd bij de wetten van 20 januari 1999 en 22 april 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de paragrafen 1 tot en met 4 worden vervangen als volgt: " § 1.Voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond is zowel een concessie als een milieuvergunning vereist. § 2. De concessie wordt toegekend onder de voorwaarden en overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning, op voordracht van de minister bevoegd voor Economie, om te zorgen voor een duurzame en verantwoorde exploitatie van deze rijkdommen, rekening houdend met het beheer van de voorraden, de behoeften op lange termijn en de economische vereisten van de activiteit.

De concessie kan slechts worden toegestaan mits een milieuvergunning wordt toegekend. § 3. De milieuvergunning wordt toegekend onder de voorwaarden en overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning, op voordracht van de minister bevoegd voor het Marien Milieu.

De procedure voor het verlenen van een milieuvergunning omvat onder meer een milieueffectenbeoordeling, die minstens uit de volgende stappen bestaat: 1° het opstellen van een milieueffectbeoordelingsrapport door de aanvrager op diens verantwoordelijkheid en diens kosten;2° de uitvoering van raadplegingen met de instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheden op milieugebied of op grond van hun lokale, regionale, federale bevoegdheden met het project te maken kunnen krijgen, met het publiek en, in voorkomend geval, met andere landen.Hiervoor dienen er passende termijnen voorzien te worden die niet minder dan dertig dagen mogen duren; 3° het onderzoek door de wetenschappelijke dienst Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (hierna BMM) van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en, in voorkomend geval, van de aanvullende informatie die door de aanvrager wordt verstrekt en van alle via de raadplegingen ontvangen relevante informatie;4° de gemotiveerde conclusie van de BMM over de aanzienlijke effecten van het project op het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de bepaling onder 3°, en, indien van toepassing, haar eigen aanvullende onderzoek;5° een beslissing over het al dan niet uitreiken van een vergunning waarbij de gemotiveerde conclusie van de BMM geïntegreerd wordt.Bij aanvragen tot verlenging of vernieuwing van een concessie, zal een nieuwe milieuvergunning vereist zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de resultaten van de continue monitoring. § 4. De exploratie en de exploitatie worden onderworpen aan een continue monitoring naar de invloed van de betrokken activiteiten op de sedimentafzettingen en op het marien milieu. Indien uit de continue monitoring blijkt dat de betrokken activiteiten onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de sedimentafzettingen of voor het marien milieu hebben, kunnen de concessie en de milieuvergunning, geheel of gedeeltelijk opgeschort of ingetrokken worden.

De exploratie en de exploitatie worden onderworpen aan een vergoeding volgens de nadere regels bepaald door de Koning, voor de uitvoering van de continue monitoring naar de invloed van de betrokken activiteiten op de sedimentafzettingen en op het marien milieu.

De Koning kan, op voordracht van de minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Marien Milieu en de minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, de nadere regels bepalen voor het opstellen en uitvoeren van een monitoringsplan. Bij het opstellen van het monitoringsplan wordt er rekening gehouden met alle programma's, plannen, adviezen en aanbevelingen die van toepassing zijn voor de monitoring van de invloed van de betrokken activiteiten op de sedimentafzettingen en op het marien milieu en zijn duurzame ontwikkeling."; 2° in paragraaf 5 worden de woorden "de Economische Zaken" vervangen door het woord "Economie";3° in paragraaf 5 wordt het woord "Leefmilieu" vervangen door de woorden "het Marien Milieu";4° in paragraaf 5 worden de woorden "het continu onderzoek" vervangen door "de continue monitoring".

Art. 66.In artikel 2, 1°, van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 19/01/2017 numac 2017030001 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten sluiten tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten, laatst gewijzigd door de wet van 16 juni 2021, worden de woorden " wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België sluiten ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België" vervangen door de woorden "wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden".

Art. 67.De wet van 20 januari 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/1999 pub. 12/03/1999 numac 1999022033 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België sluiten ter bescherming van het mariene milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 juni 2021, wordt opgeheven.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 11 december 2022.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Werk, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Noordzee, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Defensie, L. DEDONDER De Minister van Klimaat en Leefmilieu, Z. KHATTABI De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN De Staatssecretaris belast met Wetenschapsbeleid, Th. DERMINE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken: 55-2858/7 Integraal Verslag: 17/11/2022

^