gepubliceerd op 06 juni 2024
Koninklijk besluit betreffende de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden, tot Natura 2000-toelating en Natura 2000-goedkeuring en tot milieuvergunning in de Belgische zeegebieden
26 APRIL 2024. - Koninklijk besluit betreffende de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden, tot Natura 2000-toelating en Natura 2000-goedkeuring en tot milieuvergunning in de Belgische zeegebieden
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U wordt voorgelegd, beoogt uitvoering te geven aan de bepalingen inzake mariene beschermde gebieden en de milieuvergunning van de
wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
11/12/2022
pub.
16/12/2022
numac
2022034447
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden
sluiten ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden (de MMM-wet).
A. Doel en opzet van het besluit Onder de oude wet marien milieu werd de procedure inzake mariene beschermde gebieden (instelling en passende beoordeling) vastgesteld onder het koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden.
Het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België vormden de procedureregels voor het verlenen van een milieuvergunning. De bedoeling van dit besluit is om deze procedures te herzien.
Voor zand- en grindwinning was er geen aparte milieuvergunningsprocedure voorzien, maar werd een regeling voor milieueffectbeoordeling voorzien in het koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat (wet continentaal plat). De milieueffectenbeoordeling uit dit besluit vormt een onderdeel van de procedure tot het verkrijgen van een concessie volgens de procedureregels voorzien in het koninklijk besluit van 1 september 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten0 betreffende de voorwaarden en de toekenningsprocedure van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat. Artikel 65 van de MMM-wet heeft artikel 3 van de wet continentaal plat gewijzigd, zodat er naast een concessie ook een milieuvergunning is vereist voor de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond. Dit besluit regelt dus ook de procedure voor deze milieuvergunning.
De bedoeling van dit besluit is dus een samenvoeging en herwerking van vier bestaande besluiten: - het koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden; - het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; - het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; - het koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet continentaal plat.
De procedures voor mariene beschermde gebieden en voor milieuvergunning worden in overeenstemming gebracht met de MMM-wet en met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn), de Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (project-MER-richtlijn). Ook bepaalde relevante bepalingen van de herziene Richtlijn 2018/2001/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (REDIII-richtlijn) worden omgezet in dit besluit.
Dit besluit is een procedureel besluit.
De bepalingen betreffen ten eerste de mariene beschermde gebieden.
Hieronder valt de procedure betreffende de instelling van mariene reservaten en Natura 2000-gebieden. Ten tweede bevat het de regels voor het vaststellen van instandhoudingsdoelstellingen en instandhoudingsmaatregelen.
Ten derde wordt de procedure tot het verkrijgen van een Natura 2000-toelating voor projecten en Natura 2000-goedkeuring voor plannen (passende beoordeling) uiteengezet en de monitoringsmaatregelen die van toepassing zijn voor de mariene beschermde gebieden.
Het tweede grote luik betreft de procedure tot het verkrijgen van een milieuvergunning. Dit laatste wordt opgesplitst in de "gewone" milieuvergunningsprocedure en de specifieke bepalingen die van toepassing zijn voor de milieuvergunning continentaal plat.
De bestaande procedures worden gestroomlijnd en waar het kan worden termijnen voor adviezen en beslissingen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Geïnteresseerden kunnen zo in één besluit terugvinden welke verplichtingen en procedures bestaan in verband met milieu-aangelegenheden in de zeegebieden.
De integratie van de termijnen voor behandeling van de milieuvergunning en de Natura 2000-toelating maakt een gemeenschappelijke behandeling van het dossier en een globale beoordeling mogelijk. Dit zorgt ook voor een vereenvoudiging voor de aanvrager en de behandelende en adviserende instanties.
B. Artikelsgewijze bespreking 1. Inleidende bepalingen - definities - algemene bepalingen
Artikel 1 geeft aan welke Europese richtlijnen worden omgezet. Artikel 2 behoeft geen verder uitleg.
Artikel 3 bevat de relevante definities. Die omvatten onder meer verduidelijkingen van de definities uit de verschillende om te zetten Europese richtlijnen, zonder de draagwijdte van deze definities uit de richtlijnen te willen wijzigen.
Artikel 3, 4° "digitaal": met deze definitie wordt getracht om de elektronische communicatiemiddelen toe te laten die geschikt en gangbaar zijn in een professionele context (bv. WeTransfer of Dropbox voor omvangrijke bestanden). Berichten op gsm kunnen niet toegelaten worden. Aangezien technologie vatbaar is voor snelle evolutie is er gekozen om de geschikte communicatiemiddelen niet limitatief op te sommen. Anders bestaat immers het risico dat nieuwe evoluties niet gevat worden of bestaande middelen failliet gaan of naamsveranderingen ondergaan.
Artikel 3, 6° en 7° "publiek" en "betrokken publiek": deze definities komen uit de project-MER-richtlijn. De definitie "publiek" is ruimer dan het Verdrag van Aarhus, zodat dit aanvaardbaar is. De definitie van "betrokken publiek" is in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus.
Artikel 3, 8° "project": dit begrip wordt gebruikt voor de procedure van de Natura 2000-toelating en -goedkeuring. Een "activiteit" wordt gebruikt als term onder het hoofdstuk "milieuvergunning". Uit de opsomming van wat onder project moet worden verstaan blijkt dat dit alle activiteiten betreft die vallen onder de milieuvergunningsplicht maar ook breder wordt gezien in het kader van de Natura 2000-toelating. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat het begrip "project" in de zin van de project-MER-richtlijn relevant wordt geacht voor de verduidelijking van het begrip "project" in de zin van de Habitatrichtlijn, maar het gegeven dat een activiteit niet onder de notie "project" in het kader van de project-MER-richtlijn kan worden gebracht, neemt op zichzelf niet weg dat deze activiteit kan worden gekwalificeerd als een "project" in de zin van de Habitatrichtlijn.
Om te bepalen of dit project al dan niet een Natura 2000-toelating moet verkrijgen, dient de definitie samen gelezen te worden met artikel 20, waarbij bepaald wordt dat een project dat niet direct verband houdt met het beheer van het Natura 2000-gebied en significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, een Natura 2000-toelating dient aan te vragen. Hierdoor zal bijvoorbeeld niet elk gemotoriseerd varen onder de toelatingsplicht vallen, maar bijvoorbeeld wel een gemotoriseerde sportwedstrijd in of in de buurt van een Natura 2000-gebied. De bewoordingen "invloed op het natuurlijk milieu" werden zo ruim mogelijk genomen om zeker alle projecten te vatten die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, in uitvoering van artikel 6,3 van de Habitatrichtlijn.
Afhankelijk van de fauna en flora waarvoor bescherming beoogd wordt, kan er immers al dan niet een significant gevolg zijn (de gevolgen van een project op een habitat aanwezig op de zeebodem kan anders zijn dan de impact van datzelfde project op een migrerende vogelsoort boven de zee).
Artikel 3, 13° en 14° bevatten de definities van "staat van instandhouding van een habitat" en "staat van instandhouding van een soort", zoals overgenomen uit artikel 1, e), en i), van de Habitatrichtlijn.
Artikel 3, 15° en 16° bevatten een overname van de definitie, wanneer de staat van instandhouding van een habitat en de stand van instandhouding van een soort als gunstig wordt beschouwd, uit artikel 1, e) en i) van de Habitatrichtlijn.
Artikel 3, 18° "te beschermen soorten": met deze definitie wordt zoveel mogelijk binnen het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn gebleven. Er zijn ook trekvogels in de zeegebieden die niet in bijlage I worden vermeld maar wel moeten worden beschermd volgens artikel 4, lid 2 van de Vogelrichtlijn. Daarom werd de definitie zo open mogelijk gehouden.
Wetenschappelijke studies tonen aan dat voor een aantal vogelsoorten op bepaalde tijdstippen meer dan 1% van de populatie voorkomt of verblijft in de Belgische zeegebieden. Dit geeft aan dat deze zeegebieden van wezenlijk belang zijn voor deze vogelpopulaties en dat er bijgevolg maatregelen genomen moeten worden ter bescherming van deze soorten en hun leefgebied. Op basis hiervan worden de fuut, grote mantelmeeuw en kleine mantelmeeuw beschermd. Deze soorten worden niet expliciet vermeld in de definitie van artikel 3, 18° omdat het mogelijk is dat de populaties verschuiven en andere soorten boven de 1% populatie zullen komen. Zo wordt vermeden dat het besluit telkens opnieuw moet worden aangepast.
Artikel 3, 19° -21° : deze definities zijn nodig om het begrip Natura 2000-gebied uit de wet verder te verfijnen. Een Natura 2000-gebied kan zowel een speciale zone voor natuurbehoud (ingesteld op basis van de Habitatrichtlijn) als een speciale beschermingszone voor vogels (ingesteld op basis van de Vogelrichtlijn) inhouden. Het onderscheid is nodig voor de duidelijkheid en omdat de instelling van een speciale zone voor natuurbehoud anders is dan een speciale beschermingszone voor vogels. Deze definities worden ook gebruikt in het marien ruimtelijk plan. De term "speciale zone voor natuurbehoud" is een letterlijke vertaling van "special area of conservation" uit artikel 1, l) van de Habitatrichtlijn.
Artikel 3, 22° "prioritaire soorten": met deze definitie wordt verwezen naar artikel 1, h) van de Habitatrichtlijn.
Artikel 3, 23° - 25° : hier worden de definities gegeven van de verschillende monitoringsmaatregelen die mogelijk zijn onder dit besluit. Deze monitoringsmaatregelen zijn te onderscheiden van toezicht en inspecties van het naleven van de voorwaarden uit de toelating, goedkeuring of vergunning.
Artikel 3, 31° : de beslissing I/3 en de appendix vermeld in deze definitie zijn openbaar te raadplegen via: https://unece.org/ environmental-policy/environmental-assessment/points-contact-regarding-notification
Artikel 4 behoeft geen verdere uitleg.
Artikel 5 en 6 bepalen de manier waarop termijnen berekend worden.
Artikel 7, § 1 en § 2 is de omzetting van artikel 9 bis van de project-MER-richtlijn. Artikel 7, § 3 is de omzetting van artikel 5, lid 3, b) van de project-MER-richtlijn.
Artikel 8 behoeft geen verder uitleg. 2. Mariene beschermde gebieden
Artikel 9 regelt de procedure voor de instelling van een marien reservaat en de beschermingsdoelstellingen en verwijst verder voor de instelling naar de procedure tot aanneming van het marien ruimtelijk plan. Artikel 11 tot en met 14 regelt de procedure tot instelling van een Natura 2000-gebied in uitvoering van artikel 3 en 4 van zowel de Habitatrichtlijn als de Vogelrichtlijn en verwijst verder naar de procedure tot aanneming van het marien ruimtelijk plan. Voor de speciale zones voor natuurbehoud is er nog een aparte aanmelding bij de Europese Commissie nodig.
Artikel 15 tot en met 17 regelen de procedure voor het vaststellen van instandhoudingsdoelstellingen. Dit zijn de overkoepelende doelen voor de te beschermen habitats en soorten.
Artikel 18 regelt de instandhoudingsmaatregelen. Paragraaf 1 en paragraaf 2 zijn omzettingen van artikel 6 lid 1 en lid 2 van de Habitatrichtlijn. Artikel 18 paragraaf 2 stelt dat de minister de nodige stappen neemt om elke verslechtering tegen te gaan. Dit dient gelezen te worden als zijnde binnen de bevoegdheden die de minister krachtens dit besluit, de wet of andere besluiten heeft om verslechtering te vermijden.
De situatie op zee is uitzonderlijk. Voor een optimale bescherming van het marien milieu en gelet op het gebrek aan eigendomsrecht op de Noordzee, is de minister in de praktijk het best geplaatst om te beslissen om over te gaan tot bijvoorbeeld oesterbankherstel of opruiming van marien zwerfaval. Het is praktischer en eenvoudiger om de minister de instandhoudingsmaatregelen te laten nemen dan via een koninklijk besluit te moeten werken.
Paragraaf 3 is een verduidelijking van paragraaf 1 en 2 van artikel 18. Op deze manier wordt reeds in detail geregeld welke instandhoudingsmaatregelen de minister mag nemen.De beleidsvrijheid is hierdoor ingeperkt: de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden behaald door de maatregelen, of de maatregelen moeten elke verslechtering tegengaan. In deze twee gevallen kan de minister acties voor natuurherstel of -beheer ondernemen (zoals oesterbankherstel, herstel grindbedden, opruiming van wrakken en van marien zwerfafval).
Artikel 19 machtigt de minister om een ontwerp-beheerplan en een beheerplan vast te stellen of te herzien. Dit beheerplan is geen ministerieel besluit, maar is een beleids- en communicatiedocument.
Het bevat geen voor derden bindende verplichtingen maar verankert het beleid van de minister. Een beheerplan wordt algemeen gebruikt binnen het beheer van beschermde gebieden en het gebruik ervan wordt aangeraden door de Europese Commissie. Een beheerplan geeft een stand van zaken, verwijst naar de doelen, bundelt alle instandhoudingsmaatregelen voor een bepaald beschermd gebied en kan makkelijk ingezet worden om stakeholders te informeren en te betrekken, onder meer via de publieke raadpleging. Door het beheerplan vast te stellen benadrukt de minister dat de instandhoudingsmaatregelen onderdeel zijn van het gevoerde beleid. In artikel 18 wordt de inhoud van een ontwerp-beheerplan in detail geregeld. De publieksraadpleging zorgt voor extra controle op het beleid.
Artikel 20 en volgende regelen de procedure voor het verkrijgen van een Natura 2000-toelating voor projecten die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar wel significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Met de Natura 2000-toelating wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Met de milieuvergunning wordt uitvoering gegeven aan de project-MER-richtlijn. De milieuvergunning geldt specifiek voor de activiteiten opgesomd in artikel 16, § 1 van de wet. Voor projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied is een Natura 2000-toelating nodig. Bij een milieuvergunning is het beslissend criterium dus de aard van de activiteiten. Bij een Natura 2000-toelating is het beslissend criterium het vermoeden van een significante impact op een Natura 2000-gebied. Het kan dus gebeuren dat een beoogde activiteit zowel een milieuvergunning als een Natura 2000-toelating nodig heeft (bv. een windmolenpark in een Natura 2000-gebied), enkel een milieuvergunning (bv. het bouwen van een kleine offshore installatie ver buiten een Natura 2000-gebied) of enkel een Natura 2000-toelating nodig heeft (bv. een watersportwedstrijd die plaatsvindt binnen een Natura 2000-gebied). Indien zowel een toelating als een vergunning nodig is, voorziet het besluit de mogelijkheid om deze samen aan te vragen. Bij deze gecombineerde aanvraag volgt de behandeling van de Natura 2000-toelating de termijnen van de procedure van de milieuvergunning.
Artikel 21, § 2 toont de verhouding aan tussen de procedure tot het verkrijgen van een Natura 2000-toelating en een milieuvergunning. Voor de integratie van deze twee procedures, in uitvoering van artikel 2, lid 3 van de project-MER-richtlijn, is besloten dat de aanvraag tot Natura 2000-toelating herkenbaar geïntegreerd wordt in het milieueffectenbeoordelingsrapport zodat er maar één aanvraagprocedure nodig is. De BMM maakt een gemotiveerde conclusie op (milieuvergunning) en maakt tegelijkertijd de passende beoordeling (Natura 2000) op. De minister neemt dan ook beide besluiten tot milieuvergunning en tot Natura 2000-toelating op hetzelfde moment, zodat de aanvrager beide tegelijk kan ontvangen. Het is dus de bedoeling om zowel de aanvraag tot Natura 2000-toelating als de aanvraag tot milieuvergunning gelijktijdig te behandelen om de administratieve last voor aanvragers te verlagen. De inhoud en beoordeling van beide aanvragen worden wel apart gehouden door de aparte doelstellingen die beoogd worden: er wordt dus voor de Natura 2000-toelating een apart document `ontwerp passende beoordeling' door de aanvrager opgesteld, een aparte `passende beoordeling' door BMM en een apart ministerieel besluit tot Natura 2000-toelating. Hiervoor worden de termijnen voor het behandelen van een Natura 2000-toelating gelijkgeschakeld met de termijnen van de milieuvergunning (de Natura 2000-toelating volgt de termijnen van de milieuvergunning). In de praktijk kan informatie uit bijvoorbeeld de passende beoordeling immers wel nuttig blijken voor de milieuvergunning ondanks de afzonderlijke doelstellingen. Wel moet de procedure zelf van artikel 21 e.v. nog steeds gevolgd worden: (eventuele) screeningsnota, inhoud ontwerp passende beoordeling volgens artikel 23, retributie, nemen van de beslissing en afwijkingsmogelijkheid voorzien in artikel 29.
Artikel 22 voorziet de mogelijkheid tot een optionele screening of een project mogelijk significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Deze screening is geen verplichting, de initiatiefnemer kan besluiten om rechtstreeks een toelating aan te vragen.
Artikel 23 tot en met 28 regelen de verdere procedure tot Natura 2000-toelating: het opstellen van het ontwerp passende beoordeling dat een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en een voorstel tot milderende maatregelen, de evaluatie en opstellen van de passende beoordeling door BMM, het advies van de dienst Marien Milieu en de uiteindelijke beslissing door de minister. De minister kan enkel een toelating verlenen indien uit de passende beoordeling blijkt dat het project de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied niet in het gedrang zal brengen, overeenkomstig artikel 12 van de wet.
De bewoording "niet in het gedrang zal brengen (van de instandhoudingsdoelstellingen)" uit de wet en dit besluit is een verduidelijking en parafrasering van de bewoordingen "dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten" uit artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Dezelfde bewoording wordt in artikel 12, § 1 van de wet gebruikt. Er wordt in het ontwerp passende beoordeling gekeken of er te verwachten nadelige gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen, dus of de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen al dan niet wordt belemmerd. De BMM onderzoekt dit verder in de passende beoordeling en onderzoekt of er maatregelen kunnen worden getroffen om de nadelige gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen te beperken. Dit onderzoek is wetenschappelijk onderbouwd. Indien er nadelige gevolgen zijn die niet kunnen vermeden of beperkt worden door het opleggen van voorwaarden, dan worden de instandhoudingsdoelstellingen in het gedrang gebracht en moet de Natura 2000-toelating worden geweigerd. Bijvoorbeeld: Een aanvrager wil een project middenin een beschermde habitat van een Natura 2000-gebied plaatsen. Hierdoor wordt de instandhoudingsdoelstelling dat de oppervlakte van deze habitat niet mag verkleinen, in het gedrang gebracht omdat een bepaalde oppervlakte habitat verloren gaat door de bouw van het project.
Artikel 24 regelt de wijze van indienen. Door ook digitale indiening te voorzien, worden de administratieve lasten voor de initiatiefnemers beperkt.
Artikel 29 regelt de afwijkingsprocedure met compenserende maatregelen voor dwingende redenen van groot openbaar belang. Conform de recentste wijziging van de RED III-richtlijn (artikel 16 septies) wordt de aanvulling in het tweede lid van 2° gemaakt dat installaties voor de productie van hernieuwbare energie en hun aanhorigheden worden vermoed van groot openbaar belang te zijn en de menselijke gezondheid en de openbare veiligheid te dienen.
De artikelen 30 tot en met 31 regelen de procedure voor wijziging, opschorting en opheffing van een Natura 2000-toelating.
Artikel 32 en volgende regelen de procedure voor de Natura 2000-goedkeuring, voor plannen die mogelijk significante gevolgen kunnen hebben op een of meerdere Natura 2000-gebieden.
Een "plan" wordt niet gedefinieerd. Dit woord moet in zijn normale spraakgebruikelijke betekenis begrepen worden en heeft een zeer ruime betekenis. Op de vraag of het begrip "plan" in de zin van de Habitatrichtlijn een analoge draagwijdte heeft aan het begrip "plannen en programma's" in de zin van richtlijn 2001/42/EG, bestaat nog geen eenduidig antwoord. Het Hof van Justitie heeft dit punt nog niet verduidelijkt in zijn rechtspraak. Dit begrip moet geïnterpreteerd worden in de context van de Habitat- en Vogelrichtlijn. De bestaande en toekomstige guidance-documenten van de Europese Commissie zullen helpen bij het goede begrip van wat er onder "plan" moet verstaan worden (zo vermeldt de Mededeling van de Commissie (C(2018) 7621 final, Brussel, 21.11.2018 "Beheer van Natura-2000-gebieden - De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (92/43/EEG)") onder andere bestemmingsplannen, structuurplannen en sectorplannen zoals een energieplan of waterbeheerplan. Er wordt gekozen om hierdoor in het besluit plan niet te definiëren door een limitatieve opsomming zodat, als er een eenduidig antwoord komt, het begrip plan in dit besluit zo geïnterpreteerd moet worden.
Net zoals bij de Natura 2000-toelating dient enkel een plan, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar dat wel significante gevolgen kan hebben op een Natura 2000-gebied, onderworpen te worden aan een Natura 2000-goedkeuring. Op basis van de Bijzondere Wet op de hervorming van de instellingen van 1980 heeft de federale staat de residuaire bevoegdheid op zee, waaronder het marien milieubeleid. Het Vlaams Gewest beschikt over toegewezen bevoegdheden, zoals havens en zeewering. Niet enkel federale plannen kunnen een Natura 2000-goedkeuring behoeven maar ook gewestelijke, provinciale of gemeentelijke plannen die mogelijk significante gevolgen hebben voor een federaal Natura 2000-gebied. In het kader van het federaal loyauteitsbeginsel en de verplichtingen voortvloeiend uit de Habitat- en Vogelrichtlijn, dient de federale staat de significante impact van dergelijke plannen op de federale Natura 2000-gebieden te beoordelen.
Ook plannen met private initiatiefnemers maar medegefinancierd door een overheidsinstelling kunnen onder de definitie van plan vallen.
De procedure voor de Natura 2000-goedkeuring is gelijkaardig aan de Natura 2000-toelating.
De verschilpunten zijn: - geen verwijzing naar de milieuvergunning, omdat plannen geen milieuvergunning in de zin van dit besluit behoeven; - geen retributie, dus een andere manier van berekening van de termijn voor het verder behandelen van de aanvraag (artikel 37, § 1 en § 2); - geen advies van de dienst Marien Milieu indien het gaat over een plan dat door of in opdracht van de dienst Marien Milieu wordt opgesteld, zoals het marien ruimtelijk plan.
Artikel 44 en 45 regelen de uitvoering van de permanente monitoring.
Er wordt geen retributie voorzien voor de permanente monitoring van de mariene reservaten en de Natura 2000-gebieden. Dit is een opdracht van de overheid, ten voordele van de gemeenschap.
Artikel 46 voorziet de mogelijkheid tot monitoring in het kader van de toelating mits het betalen van een retributie. Ook voor plannen is monitoring mogelijk, maar zonder retributie.
Monitoring wordt gedefinieerd onder artikel 3, 24° als de evaluatie waarbij de milieueffecten van een toegelaten project of goedgekeurd plan worden onderzocht en geëvalueerd.
Deze som voor het uitvoeren van de monitoring kan niet gekwalificeerd worden als een belasting, maar betreft een retributie.
De monitoring heeft immers niet het controleren van het naleven van de voorwaarden van de Natura 2000-toelating door de toelatingshouder als doel. In de monitoring wordt niet aan controle, toezicht of inspectie van het naleven van de toelatingsvoorwaarden gedaan.
De finaliteit van de monitoring is anders. De situatie op zee is immers specifiek: de toelatingshouder heeft geen eigendomsrecht op zee en het gaat soms om specifieke projecten met nieuwe technologieën waarbij de milieueffecten vaak niet helemaal gekend zijn.
Omwille van de uitzonderlijke situatie op zee kan monitoring opgelegd worden bij een Natura 2000-toelating. Hierbij worden door de BMM, als onafhankelijke wetenschappelijke overheidsinstantie, de milieueffecten van een toegelaten project onderzocht en geëvalueerd. De impact van een project op zee op bepaalde aspecten van het marien milieu kan op korte of lange termijn pas duidelijk worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig om de leemten in de kennis over het marien milieu op te vullen. Omwille van het voorzorgsbeginsel zouden dergelijke aanvragen niet kunnen toegelaten worden omdat er een risico bestaat dat er nieuwe nadelige gevolgen ontstaan voor de betrokken Natura 2000-gebieden door het project, die pas achteraf duidelijk worden, ook al worden alle voorwaarden strikt nageleefd door de toelatingshouder.
Om dergelijke projecten toch te vergunnen kan de monitoring essentieel zijn bij het besluitvormingsproces. Zonder monitoring van de milieueffecten van een bepaald project kunnen geen toelatingen uitgereikt worden omwille van het voorzorgsbeginsel. Ook het `vervuiler betaalt'-beginsel is hier van toepassing. Hierdoor maakt het uitvoeren van deze monitoringsmaatregel door of in opdracht van een overheidsinstantie een dienst uit die ten gunste is van de toelatingshouder en staat de retributie in direct verband met de diensten geleverd door de overheid. Het werk wordt immers verricht door de overheid zodat de initiatiefnemer een toelating kan bekomen.
Bovendien vindt, indien deze monitoringsmaatregelen worden uitgevoerd door de overheidsinstantie met wetenschappelijke kennis van de zeegebieden, een onafhankelijke evaluatie plaats van de milieueffecten, die niet aan de initiatiefnemer kan worden overgelaten.
Het algemeen toezicht op het marien milieu, hetgeen zonder twijfel een overheidstaak is, wordt geregeld door de permanente monitoring van de mariene beschermde gebieden zoals voorzien in artikel 44 en door de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu). Hiervoor wordt geen retributie voorzien.
Er wordt geen retributie voorzien voor het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden van de Natura 2000-toelating door de toelatingshouder of van de Natura 2000-goedkeuring door de goedkeuringshouder. Toezicht en inspectie behoren tot het algemeen overheidstoezicht op de naleving van de voorwaarden. Dit blijkt duidelijk uit paragraaf 4 van artikel 46, met name dat de in de toelating opgelegde monitoring te onderscheiden is van het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden door de toelatings- of goedkeuringshouder en dat dit toezicht en deze inspecties niet onderworpen zijn aan een retributie. Toezicht en inspectie maken immers wel deel uit van een algemeen toezicht op de naleving van de voorwaarden door de overheid, die niet middels een retributie zonder meer kan worden afgewenteld op de toelatingshouder.
Uit het voorgaande blijkt dat er voor de monitoring opgelegd in de Natura 2000-toelating geen sprake is van een algemeen toezicht op de naleving van de voorwaarden door de overheid en dat er dus geen sprake is van een belasting. 3. Milieuvergunning
Artikel 47 en volgende regelen de procedure die milieuvergunningsplichtige activiteiten moeten doorlopen. Artikel 48 regelt wie precies een aanvraag kan indienen. Het indienen kan door betekening of digitaal. Tot de relevante internationale verdragen vermeld in artikel 48, § 1, b) behoren onder meer de GPA-overeenkomst van de WTO en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.
Artikel 49 en 50 bevatten alle gegevens die verplicht bij elke aanvraag dienen te worden gevoegd. Identificatie van de activiteit (2° ) betekent een beknopte omschrijving van de activiteiten van de aanvrager (bijvoorbeeld: het uitbaten van een windturbinepark met zoveel MW vermogen).
De verplichting tot het opstellen van een milieueffectbeoordelingsrapport vloeit voort uit de MMM-wet en de project-MER-richtlijn.
De integratie met de procedure voor een Natura 2000-toelating, zoals aangegeven in artikel 2, lid 3 van de project-MER-richtlijn zit onder meer vervat in het feit dat het ontwerp passende beoordeling inbegrepen zit in het milieueffectbeoordelingsrapport.
Artikel 51 is de omzetting van artikel 5, lid 3, a) van de project-MER-richtlijn. Gelet op de omvang van de activiteiten en de uitzonderlijke situatie op zee zijn de coördinatoren in de praktijk studiebureaus met de nodige ervaring in activiteiten op zee en wetenschappelijke kennis van het marien milieu. Artikel 5, lid 3, a) van de project-MER-richtlijn stelt dat de vergunningsaanvrager dient te waarborgen dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld door bekwame deskundigen. Het is dus de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een coördinator aan te stellen met de nodige bekwaamheid, zodat een kwalitatief en volledig milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld dat voldoet aan alle vereisten van artikel 55, om te vermijden dat de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Zonder de nodige kennis van het marien milieu en de specifieke situatie op zee zal de coördinator niet over de nodige bekwaamheid beschikken en zal dit leiden tot een onvolledig milieueffectbeoordelingsrapport dat onontvankelijk zal worden verklaard conform artikel 57.
Artikel 52 is de omzetting van artikel 5, lid 2 van de project-MER-richtlijn en artikel 16 ter lid 2 van de RED-richtlijn 2011/92/EU. Een voorafgaandelijk advies kan aangevraagd worden om ervoor te zorgen dat het milieueffectenbeoordelingsrapport alle nodige gegevens bevat.
Artikel 53 zorgt voor de integratie milieuvergunning - Natura 2000-toelating. Voor activiteiten die zowel milieuvergunningsplichtig zijn als een Natura 2000-toelating behoeven, zal de procedure tot het verkrijgen van een Natura 2000-toelating volgens de termijnen verlopen van de milieuvergunningsprocedure. Er wordt hiervoor verwezen naar de toelichting onder artikel 21, § 2.
Artikel 54 regelt de mogelijkheid om één geïntegreerd milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen voor verschillende activiteiten met hetzelfde doel die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke vergunningen.
Artikel 55 regelt de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport.
Voor een goed begrip wordt verwezen naar de guidances opgesteld door de Europese Commissie.
Artikel 55, 1°, d) stipuleert dat het milieueffectbeoordelingsrapport onder meer een beschrijving van de "voornaamste kenmerken van de productieprocessen" bevat. Dit betekent dat moet worden uitgelegd hoe het productieproces van bijvoorbeeld een windturbine eruitziet maar niet tot in detail. Alvast de energievraag, het energieverbruik, de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen moeten zeker worden beschreven. Dit is een verdergaande verplichting dan die opgelegd bij de project-MER-richtlijn, die energievraag en volgende slechts als voorbeeld opnam.
De artikelen 56 en 57 bevatten de regels inzake volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag.
De artikelen 58 en 59 bevatten de bepalingen inzake de retributie voor onder andere het onderzoek van de informatie uit het milieueffectbeoordelingsrapport en het opstellen van de gemotiveerde conclusie door de BMM. Artikel 60 bevat de bepaling van de termijn voor het verder behandelen van de aanvraag. Deze termijn gaat in de dag na de betekening van het attest dat de ontvankelijkheid en volledigheid bevestigt en de bevestiging van de betaling van de retributie.
Artikel 61 tot en met 65 regelen de procedure voor de publieksraadpleging.
Artikel 66 regelt de procedure voor consultatie van andere staten voor een activiteit in de Belgische zeegebieden met waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten voor die andere staten.
Artikel 67 regelt de procedure voor consultatie van de Belgische staat over een activiteit in een andere staat met waarschijnlijk grensoverschrijdende aanzienlijke effecten voor de Belgische zeegebieden. Het artikel regelt ook de publieksraadpleging voor activiteiten uit andere staten, waarbij de termijnen van de andere staat dienen gerespecteerd te worden.
Artikel 68 regelt de bescherming van het industrieel en handelsgeheim in de gevallen van artikel 66 en 67.
Met artikel 66, 67 en 68 wordt uitvoering gegeven aan zowel artikel 7 van de project-MER-richtlijn als het Verdrag van Espoo.
De artikelen 69 en 70 regelen het onderzoek door de BMM. De artikelen 71, 72 en 74 regelen de procedure voor de gemotiveerde conclusie door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie met kennis van zaken over het marien milieu (de BMM), met daarin begrepen het advies over de aanvaardbaarheid van de activiteit.
Artikel 71, § 2, 1° verwijst naar de beginselen waarmee de BMM dient rekening te houden bij het opstellen van de gemotiveerde conclusie.
Met deze beginselen dient ook de minister rekening te houden bij het opstellen van het besluit (artikel 80, 3° ) en de minister dient ook rekening te houden met deze beginselen bij het nemen van het besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van een vergunning (artikel 89, § 2, 1° ). Deze beginselen staan vervat in artikel 6, § 2 MMM-wet. De omschrijving van deze beginselen is in overeenstemming met de memorie van toelichting van de MMM-wet.
Het beginsel van een hoog beschermingsniveau betekent dat er moet gestreefd worden naar een hoog niveau van milieubescherming. Dit vloeit onder meer voort uit artikel 192 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Het beginsel van het preventief handelen betekent dat moet worden opgetreden om milieuschade te voorkomen, veeleer dan de schade achteraf te moeten herstellen.
Het voorzorgsbeginsel betekent dat preventieve maatregelen moeten worden getroffen, indien er redelijke gronden tot bezorgdheid bestaan voor verontreiniging van de zeegebieden, zelfs in de gevallen dat er geen overtuigend bewijs is van een oorzakelijk verband tussen het inbrengen van stoffen, energie en materialen in het marien milieu en de schadelijke gevolgen.
Het beginsel van duurzaam beheer betekent dat het marien milieu in voldoende mate in een goede staat wordt gehouden voor toekomstige generaties en dat de effecten van het menselijk handelen de draagkracht van het marien milieu niet overschrijden. Hiertoe zullen de ecosystemen en de ecologische processen noodzakelijk voor het goed functioneren van het marien milieu worden beschermd en de biologische diversiteit ervan worden behouden en hersteld.
Het beginsel dat de vervuiler betaalt betekent dat de kosten voor maatregelen ter voorkoming, inperking en herstel van milieuschade voor rekening zijn van de vervuiler.
Het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden vloeit ook voort uit artikel 192 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Het herstelbeginsel betekent dat bij schade aan de zeegebieden het mariene milieu prioritair moet worden hersteld in zijn oorspronkelijke toestand of, indien niet mogelijk, de schade moet worden gecompenseerd.
Artikel 73 zorgt ervoor dat gelijktijdig met de gemotiveerde conclusie de passende beoordeling door de BMM wordt uitgevoerd.
De artikelen 75 en 76 regelen het advies van de dienst Marien Milieu.
Artikel 77 behoeft geen verdere uitleg.
Artikel 78 regelt de termijn waarbinnen de minister de beslissing moet nemen en het verlengen van deze termijn.
Artikel 79 zorgt voor de integratie met de procedure tot Natura 2000-toelating voor de activiteiten die zowel een milieuvergunning als een Natura 2000-toelating behoeven. De beslissing over de milieuvergunning en de beslissing over de Natura 2000-toelating worden gelijktijdig genomen door de minister. Indien de minister in eerste instantie de Natura 2000-toelating weigert omdat de instandhoudingsdoelstellingen in het gedrang worden gebracht en de initiatiefnemer wil de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 29 toepassen, worden de termijnen van deze afwijkingsmogelijkheid aangepast door middel van artikel 79, § 2, om aan te sluiten bij de termijnen van de milieuvergunningsaanvraag.
Artikel 80 bevat de verplichte vermeldingen in het besluit over de vergunningsaanvraag. Zo dient onder meer verwezen te worden naar de beginselen vervat in artikel 6, § 2 van de MMM-wet. Het besluit dient ook gemotiveerd te worden door de verplichting tot formele motivering die voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en uit de toepassing van het materieel motiveringsbeginsel.
Artikel 81 bevat de bepaling dat alle voorwaarden aan het gebruik van de vergunning kunnen worden verbonden. Het besluit legt geen specifieke normen of criteria op. De voorwaarden worden per vergunning vastgesteld, dus per specifieke aangevraagde activiteit. Artikel 81 bevat verder een beschrijving van mogelijke vaak voorkomende voorwaarden die kunnen worden opgelegd.
Bij het opleggen van voorwaarden zal de minister rekening moeten houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De minister kan geen voorwaarden opleggen waarvan de verwezenlijking volledig afhankelijk is van een derde.
Artikel 81, § 1, 1° bepaalt dat de minister voorwaarden inzake de compensatie kan opleggen in de milieuvergunning.
Bij activiteiten die zowel een milieuvergunning als een Natura 2000-toelating behoeven, dient in dit verband het volgende te worden opgemerkt.
De Natura 2000-toelating vereist een aparte beslissing van de minister, die te onderscheiden is van de beslissing over de milieuvergunning. De integratie met de milieuvergunningsprocedure komt enkel tot uiting op het vlak van termijnen en het samen behandelen van beide aanvragen. In uitvoering van de Habitatrichtlijn is er de aparte procedure tot het bekomen van een Natura 2000-toelating, die geïntegreerd wordt in de milieuvergunningsprocedure maar enkel qua termijnen. Zo voorziet artikel 73 in een aparte beoordeling door de BMM van het ontwerp passende beoordeling, het opstellen van een passende beoordeling (verwijzing naar artikel 26) en voorziet artikel 79 in een aparte ministeriële beslissing voor de Natura 2000-toelating.
De mogelijkheid tot compensatie door het storten van een bijdrage in het Fonds is enkel ter uitvoering van de project-MER-richtlijn, als compensatie voor nadelige milieueffecten en geldt dus enkel voor de milieuvergunning.
Indien de beoordeling van de gevolgen voor een Natura 2000-gebied tot negatieve conclusies zou leiden, kan het project uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn namelijk enkel in de in dit artikel vermelde gevallen doorgang vinden. Indien uit de Natura 2000 passende beoordeling blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen in gedrang worden gebracht, dan moet de afwijkingsprocedure worden toegepast en moeten compenserende maatregelen worden toegepast. Er wordt geen mogelijkheid voorzien om via het betalen van een geldbedrag negatieve gevolgen van een Natura 2000-toelating te compenseren.
Indien blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen in het gedrang worden gebracht, kan dit dus niet opgelost worden door de betaling van compensatie in milieuvoordelen.
Beide beslissingen hebben een andere finaliteit: bij de milieuvergunning spelen aanzienlijke nadelige effecten de doorslaggevende rol, bij de Natura 2000-toelating het in gedrang brengen van de instandhoudingsdoelstellingen.
Voor activiteiten die zowel een vergunning als een toelating behoeven, kan het mogelijk zijn dat uit de passende beoordeling blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen niet in het gedrang worden gebracht door de activiteit. Diezelfde activiteit kan wel een aanzienlijk nadelig milieueffect veroorzaken op een mariene omgeving, waarvoor een compensatie in geld kan worden opgelegd.
Artikel 81, § 2 bevat bepalingen over het jaarlijks uitvoeringsverslag. In de vergunning wordt de inhoud van het jaarlijks uitvoeringsverslag verder geconcretiseerd (bv. overzicht van het type brandstof, aard en datum van technische defecten en datum van herstelling). De minister kan de nadere regels over de vorm en inhoud bepalen.
Artikel 82 legt op dat bij elke vergunning een retributie moet betaald worden voor de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken. In de vergunning wordt ook de retributie verder geconcretiseerd (bijvoorbeeld door een opsplitsing te maken van het project in fases, waarbij naargelang werkuren van elke fase een ander retributiebedrag kan worden gevraagd). De motivering voor het opleggen van een retributie wordt verder uitgelegd onder artikel 88.
Artikel 83 regelt de bekendmaking van het besluit langs verschillende kanalen.
Artikel 84 bevat de bepalingen over de duur van de vergunning, de koppeling met de duur van concessies indien van toepassing en de mogelijkheid tot verlenging.
Artikel 84, § 4 voorziet een schorsing van de duur van de vergunning totdat iedere bijkomende vereiste vergunning of concessie is verleend en het verval van de vergunning wanneer de bijkomende vergunning of concessie definitief is geweigerd in laatste administratieve aanleg.
Wanneer een beroep over een weigering van een vergunning of concessie aanhangig is voor een administratief rechtscollege, is nog geen sprake van een definitieve weigering en blijft de vergunning geschorst. Een definitieve weigering is er pas wanneer er geen procedure tegen de weigering meer loopt bij een administratief rechtscollege.
Artikel 85 voorziet dat elke individuele vergunning de termijn moet regelen waarbinnen met de werken moet worden gestart en waarbinnen met de eigenlijke exploitatie van de activiteit moet worden gestart.
Artikel 86 en volgende regelen de procedure voor de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken, in uitvoering van artikel 22 en 23 van de MMM-wet en artikel 8 bis, lid 1, b) van de Project-MER-richtlijn.
Artikel 87 regelt de monitoringsmaatregelen van grensoverschrijdende aanzienlijke effecten van een activiteit.
Artikel 88 voorziet een retributie voor het uitvoeren van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken. Deze worden gedefinieerd onder artikel 3, 25° als de evaluatie waarbij de milieueffecten van een vergunde activiteit worden onderzocht en geëvalueerd.
De som voor het uitvoeren van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken kan niet gekwalificeerd worden als een belasting, maar betreft een retributie.
De monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken hebben immers niet het controleren van het naleven van de voorwaarden van de milieuvergunning door de vergunningshouder als doel. In de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken wordt niet aan controle, toezicht of inspectie van het naleven van de vergunningsvoorwaarden gedaan.
De finaliteit van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken is anders. De situatie op zee is immers specifiek: de vergunninghouder heeft geen eigendomsrecht op zee en het gaat om specifieke grote werken met nieuwe technologieën waarbij de milieueffecten vaak niet helemaal gekend zijn.
Omwille van de uitzonderlijke situatie op zee worden monitoringsmaatregelen verplicht opgelegd bij elke vergunning. Hierbij worden door de BMM, als onafhankelijke wetenschappelijke overheidsinstantie, de milieueffecten van een vergunde activiteit onderzocht en geëvalueerd. De impact van een constructie op zee op bepaalde aspecten van het marien milieu kan op korte of lange termijn pas duidelijk worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig om de leemten in de kennis over het marien milieu op te vullen. Omwille van het voorzorgsbeginsel zouden dergelijke aanvragen niet kunnen vergund worden omdat er een risico bestaat op aanzienlijke milieueffecten die pas achteraf duidelijk worden, ook al worden alle voorwaarden strikt nageleefd door de vergunninghouder. Om dergelijke projecten toch te vergunnen zijn de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken essentieel bij het besluitvormingsproces.
Zonder monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken kunnen geen vergunningen uitgereikt worden omwille van het voorzorgsbeginsel. Ook het `vervuiler betaalt' beginsel is hier van toepassing. Hierdoor maakt het uitvoeren van deze monitoringsmaatregelen door of in opdracht van een overheidsinstantie een dienst uit die ten gunste is van de vergunninghouder. Het werk wordt immers verricht door de overheid zodat de aanvrager een vergunning kan bekomen.
Bovendien vindt, indien deze monitoringsmaatregelen worden uitgevoerd door de overheidsinstantie met wetenschappelijke kennis van de zeegebieden, een onafhankelijke evaluatie plaats van de milieueffecten, die niet aan de aanvrager kan worden overgelaten.
Bovendien wordt in de project-MER-richtlijn monitoring uitdrukkelijk voorzien (artikel 8 bis, lid 1, b) en lid 4) naast het opleggen van voorwaarden in de vergunning. Het algemeen toezicht op het marien milieu, hetgeen zonder twijfel een overheidstaak is, wordt geregeld door de permanente monitoring van de mariene beschermde gebieden zoals voorzien in artikel 44 en door de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu). Hiervoor wordt geen retributie voorzien.
Er wordt geen retributie voorzien voor het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de vergunningsvoorwaarden door de vergunninghouder. Toezicht en inspectie behoren tot het algemeen overheidstoezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Dit blijkt duidelijk uit paragraaf 4 van artikel 88, met name dat de in de vergunning opgelegde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken te onderscheiden zijn van het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden van de milieuvergunning door de exploitant en dat dit toezicht en deze inspecties niet onderworpen zijn aan een retributie. Toezicht en inspectie maken immers wel deel uit van een algemeen toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden door de overheid, die niet middels een retributie zonder meer kan worden afgewenteld op de vergunninghouder.
Uit het voorgaande blijkt dat er voor de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken opgelegd in de milieuvergunning geen sprake is van een algemeen toezicht op de naleving van de voorwaarden door de overheid en dat er dus geen sprake is van een belasting.
De artikelen 89 tot en met 94 regelen de procedure voor het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning en voor de schorsing en opheffing van de vergunning.
Artikel 95 regelt de procedure voor het verval van de vergunning.
Artikel 96 regelt de procedure voor ingrepen, die niet onderworpen zijn aan een vergunning. Er worden zeer veel verschillende activiteiten geviseerd door dit besluit en tijdens de exploitatie zouden vergunninghouders ook veranderingen willen doorvoeren aan de vergunde activiteit.
In artikel 3, 36° wordt ingreep gedefinieerd als elke verandering van de vergunde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat niet groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst. Een voorbeeld hiervan is het vervangen van een beschadigde mast (deel vanaf de nacelle tot aan het transitieplatform) van een offshore monopile windturbine door een nieuwe mast van dezelfde grootte. Hierbij is er geen groter nadeel voor het milieu dan het nadeel dat al beoordeeld werd in de vergunning. Het vervangen van een mast door één van een grotere hoogte kan mogelijk wel een groter nadeel veroorzaken voor het milieu zodat er kan besloten worden dat dit geen ingreep betreft.
Artikel 97 regelt de procedure voor het wijzigen van de vergunning, waarbij een vereenvoudigde procedure wordt voorzien doordat er geen volledig nieuw milieueffectbeoordelingsrapport moet worden opgesteld.
Wijziging van de vergunning wordt in artikel 3, 37° gedefinieerd als elke verandering van de voorwaarden die tot gevolg kan hebben dat het nadeel aan het marien milieu groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst of elke niet-substantiële verandering aan de vergunde activiteit die als gevolg kan hebben dat het nadeel aan het marien milieu groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst.
Indien bijvoorbeeld de vergunninghouder de voorwaarde inzake de locatie van een tijdelijke stockageplaats voor sediment wil wijzigen, zal hij daarvoor een wijziging van de vergunning moeten aanvragen.
Artikel 3, 38° definieert "niet-substantieel" als "niet essentieel of geen belangrijke weerslag op de vergunde activiteit". Het is de bedoeling om een zekere beoordelingsmarge te behouden om te evalueren welke veranderingen een wijziging van de vergunning behoeven en welke een volledig nieuwe vergunningsaanvraag. Een voorbeeld van "niet essentieel of geen belangrijke weerslag": de activiteit blijft een windmolenpark, maar de vergunninghouder wil een monopile fundering wijzigen in een gravity based fundering. Dit heeft geen belangrijke weerslag op de vergunde activiteit omdat deze activiteit blijft bestaan uit de productie van energie door een windmolenpark met hetzelfde vermogen. Qua inname van de bodem geeft dit wel een groter nadeel voor het milieu dan de oorspronkelijk vergunde monopile dus is een wijziging van de vergunning nodig. Een voorbeeld van "essentieel": er is een vergunning verkregen voor de uitbating van een windpark, dus voor de productie van windenergie. De vergunninghouder wil daarna ook een omzetting doen naar de productie van waterstof. Dit is een totaal andere activiteit dan een windpark, zodat er geen wijziging van de vergunning mogelijk is en er dus een nieuwe vergunningsaanvraag moet worden aangevraagd.
Artikel 98 regelt het geval waarin een bestaande activiteit vergunningsplichtig wordt.
Artikel 99 regelt de overdracht van de vergunning.
Artikel 100 en volgende bevatten specifieke bepalingen inzake de milieuvergunning continentaal plat. Hierbij wordt de "gewone" milieuvergunningsprocedure uit titel 5, hoofdstuk I grotendeels volledig overgenomen, waarbij in de artikelen 101 en volgende uitzonderingen worden voorzien op deze gewone procedure.
Artikel 101 voorziet een afwijking op artikel 57, § 4, omdat bij de vergunning continentaal plat geen monitoringsmaatregelen worden opgelegd in het kader van de MMM-wet en dus ook geen retributie wordt betaald. Artikel 3, § 4 van de wet continentaal plat regelt immers dat de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond worden onderworpen aan een continue monitoring. De uitvoering van deze continue monitoring wordt onderworpen aan een vergoeding, die zal worden bepaald door een ander koninklijk besluit in uitvoering van artikel 3, § 4 van de wet continentaal plat. Door het aparte systeem van de vergoeding voor de continue monitoring, zijn de bepalingen inzake monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken van de gewone milieuvergunningsprocedure niet van toepassing op de vergunning continentaal plat.
Artikel 102 regelt het advies van de Raadgevende Commissie Zand en Grind in plaats van de Raadgevende Commissie voor de gewone procedure.
Artikel 103 regelt de adviesmogelijkheden van de dienst Continentaal Plat, hetgeen een extra advies is in vergelijking met de gewone procedure, naast het advies van de dienst Marien Milieu.
Artikel 104 sluit de bepalingen inzake de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken van de gewone vergunningsprocedure uit en verwijst naar de continue monitoring voorzien onder de wet continentaal plat. Aan deze continue monitoring worden gevolgen gekoppeld door artikel 104 paragraaf 2 en volgende, zoals dat met de resultaten van de continue monitoring rekening wordt gehouden bij het besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden of om te beslissen om tot schorsing of opheffing van de vergunning continentaal plat over te gaan.
Artikel 105 regelt de duur van de vergunning continentaal plat.
Artikel 106 tot en met 108 regelt de procedure voor de acties voor natuurherstel of -beheer, in uitvoering van artikel 16, § 4 van de wet.
Artikel 109 bevat de regels inzake verwerking van de persoonsgegevens.
Artikel 110 bevat een bepaling inzake het beheer van het Fonds Leefmilieu.
Artikel 111 bevat de opheffingsbepalingen.
De artikelen 112 en 113 bevatten de overgangsbepalingen. Indien een aanvraag reeds werd ingediend voor de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, blijven de oude regels van de in de aanhef vermelde besluiten van kracht en wordt de vergunning verleend met toepassing van de oude regels en procedures. Ook indien een procedure tot wijziging, schorsing of opheffing onder de oude regels werd opgestart door een ontwerpbesluit of indien een aanvraag tot verlenging, overdracht of wijziging reeds werd ingediend voor de tiende dag na bekendmaking, zijn deze procedures verder te behandelen volgens de oude regels. Zo dienen er niet halverwege een procedure tot verlenen van een vergunning nieuwe bepalingen te worden toegepast. Dit zou voor onnodige verwarring en rechtsonzekerheid zorgen.
Uit artikel 113 volgt dat indien een toelating, goedkeuring of vergunning reeds werd afgeleverd voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, de nieuwe regels van dit besluit gelden in het geval de minister bijvoorbeeld de voorwaarden van een vergunning wil wijzigen na de tiende dag na bekendmaking.
Verder wordt onder meer bepaald dat, ook al werd een oorspronkelijke vergunning verleend voor de inwerkingtreding van dit besluit, dan toch de nieuwe regels gelden indien men bijvoorbeeld na inwerkingtreding van dit besluit een wijziging van de vergunning wil aanvragen.
In het geval van artikel 112, § 1, wordt de vergunning verleend overeenkomstig de regels die op het moment van het indienen van de aanvraag van toepassing waren. Indien bijvoorbeeld een vraag tot overdracht van de in dit geval afgeleverde vergunning wordt ingediend na de inwerkingtreding van dit besluit, dan wordt deze procedure tot overdracht overeenkomstig de regels van dit besluit behandeld.
Artikel 114 regelt de inwerkingtreding, waarbij een uitzondering wordt voorzien voor de bepalingen inzake de vergunning continentaal plat.
Hiervoor dient een besluit inzake de concessie voor de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond aangepast te worden. De inwerkingtreding van titel 5, hoofdstuk II en artikel 111, 4° zal dus pas plaatsvinden door een regeling in het koninklijk besluit dat deze concessie regelt en uiterlijk op 31 december 2024.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Noordzee, P. VAN TIGCHELT De Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, T. DERMINE
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 75.293/16 van 2 februari 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden, tot Natura 2000-toelating en Natura 2000-goedkeuring en tot milieuvergunning in de Belgische zeegebieden' Op 4 januari 2024 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Noordzee verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden, tot Natura 2000-toelating en Natura 2000-goedkeuring en tot milieuvergunning in de Belgische zeegebieden'.
Het ontwerp is door de zestiende kamer onderzocht op 23 januari 2024.
De kamer was samengesteld uit Pierre LEFRANC, wnd. kamervoorzitter, Toon MOONEN en Tim CORTHAUT, staatsraden, Johan PUT, assessor, en Eline YOSHIMI, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Lennart NIJS, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Tim CORTHAUT, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 2 februari 2024. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot een herziening van de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden (de mariene reservaten en Natura 2000-gebieden), en de beschermingsdoelstellingen, respectievelijk instandhoudingsdoelstellingen en -maatregelen die daar gelden (artikelen 9 tot 19)1.Het ontwerp bepaalt de procedure voor het aanvragen van een Natura 2000-toelating (artikelen 20 tot 31), een milieuvergunning, zoals bedoeld in artikel 16, §§ 1 en 2, van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten `ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden' (artikelen 47 tot 85)2, of een milieuvergunning voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 13 juni 1969 `inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat' (artikelen 100 tot 105), alsook de procedure voor het verkrijgen van een Natura 2000-goedkeuring (artikelen 32 tot 43).
Het ontwerp regelt ook de monitoring van de mariene beschermde gebieden (artikelen 44 tot 46), de monitoring en permanente milieueffectenonderzoeken van activiteiten (artikelen 86 tot 88 en 104) en de mogelijkheid tot wijziging of uitbreiding van de milieuvergunningsvoorwaarden, de schorsing of opheffing (artikelen 89 tot 94) en het verval (artikel 95) van de milieuvergunning. Het te nemen besluit zal in de plaats komen van het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten `houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België', het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten `houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België', het koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 `betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden'3 en het koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4 `houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat', waarvan artikel 111 van het ontwerp de opheffing beoogt.
De artikelen 112 en 113 van het ontwerp bevatten de overgangsregeling.
Artikel 114 regelt de inwerkingtreding van het te nemen besluit.
RECHTSGROND 3. Voor het ontwerp wordt rechtsgrond gezocht in artikel 3, §§ 1, en 3 tot 5, van de wet van 13 juni 1969 `inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat', de artikelen 6, 8, §§ 1 en 3, 9, 10, § 2, 11, 12, 16, §§ 4 en 5, 17, 19, 20, § 1, en 21,tot 23 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten `ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden', alsook in artikel 108 van de Grondwet, in samenhang gelezen met sommige van die bepalingen. Hierbij zijn de hiernavolgende opmerkingen te maken. 3.1. Artikel 16, § 5, van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten bepaalt dat de Koning nadere regels kan vaststellen voor hetgeen bepaald is in de eerste, tweede en vierde paragraaf van dat artikel. De verwijzing naar artikel 16, § 4, kan dan ook uit de aanhef worden weggelaten. 3.2. Artikel 111 van het ontwerp bevat de opheffingsbepaling. Blijkens de door de gemachtigde bezorgde rechtsgrondentabel zoekt deze bepaling rechtsgrond in de artikelen 16, § 5, 17 en 23 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten, alsook in artikel 3, §§ 1 en 3 tot 5, van de wet van 13 juni 1969.
Het op te heffen koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten `houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België' (1° ), het op te heffen koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten `houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België' (2° ), en het op te heffen koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 `betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden' (3° ) vinden rechtsgrond in de wet van 20 januari 1999 `ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België'4, die zelf werd opgeheven door artikel 67 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten.
De rechtsgrond voor die opheffingen wordt dan ook geboden door artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 67 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten. Die laatste bepaling moet bijgevolg aan de aanhef worden toegevoegd.5 4. Luidens de artikelen 23, § 2, en 26 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten "kan" een retributie worden geheven om de kosten van het vereiste onderzoek, de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken te dekken, respectievelijk voor het beheer van de aanvraag en de uitvoering van de vergunning of toelating vermeld in artikel 25 van de voormelde wet, met inbegrip van de onderzoeken door of in opdracht van de bevoegde overheid. De artikelen 8, 25, 37, 46, 58, 59 en 88 van het ontwerp strekken ertoe uitvoering te geven aan die machtigingen. Artikel 25 betreft de vergoeding voor het uitvoeren van de passende beoordeling in het kader van de aanvraag tot Natura 2000-toelating. Artikel 37 betreft de vergoeding voor het uitvoeren van de passende beoordeling in het kader van de aanvraag tot Natura 2000-goedkeuring. Artikel 46 regelt de vergoeding die verschuldigd is voor de monitoring, opgelegd als voorwaarde bij het verlenen van een Natura 2000-toelating of -goedkeuring.
De artikelen 58 en 59 hebben betrekking op de vergoeding voor het uitvoeren van het onderzoek in het kader van de vergunningsaanvraag, met inbegrip van de milieueffectbeoordeling en desgevallend de passende beoordeling (die wordt opgemaakt in kader van de aanvraag tot Natura 2000-toelating). Artikel 88 tot slot heeft betrekking op de vergoeding voor de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken, opgelegd als vergunningsvoorwaarden. 4.1. Artikel 37 van het ontwerp voorziet in een retributie, te betalen door de initiatiefnemer van een plan, voor het behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-goedkeuring. De artikelen 23, § 2, en 26 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten voorzien enkel in de mogelijkheid tot het heffen van een retributie ten laste van de aanvrager van een vergunningsplichtige activiteit om de kosten van het vereiste onderzoek, de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectonderzoeken te dekken, respectievelijk ten laste van de aanvrager voor het beheer van de aanvraag en de uitvoering van de vergunning of toelating. Er is geen rechtsgrond voorhanden voor het heffen van retributies, verschuldigd voor het onderzoek en behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-goedkeuring in het kader van de opmaak van een plan. Ook het in de rechtsgrondentabel door de gemachtigde aangevoerde artikel 12 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten, dat de Koning machtigt om de nadere regels voor onder meer het goedkeuren van een plan vast te stellen, kan het ontworpen artikel 37 niet tot rechtsgrond strekken.6 Deze bepaling dient dan ook uit het ontwerp te worden weggelaten.7 4.2. Daarbij wordt eraan herinnerd dat een retributie een geldelijke vergoeding moet zijn van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige,8 individueel beschouwd, en een louter vergoedend karakter moet hebben, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat de heffingsplichtige verschuldigd is.9 Bij gemis van een zodanige verhouding verliest de retributie haar vergoedend karakter en wordt zij van fiscale aard. 4.3. De gemachtigde lichtte de bedragen van de retributies als volgt toe: "Het tarief van 692 euro is gebaseerd op het intern cost model dat door de directieraad van het KBIN elk jaar wordt vastgelegd. Dit is een gemiddeld tarief waarmee zowel administratieve mandagen als wetenschappelijke mandagen mee gedekt worden. De index refereert naar het basisbedrag consumptieprijzen. De vergoeding van 50 euro is te bekijken als een administratieve dossieropeningskost." Voor wat betreft de retributies opgelegd bij de artikelen 25, 58 en 59, lijkt de redelijke verhouding tussen de kostprijs of de waarde van de dienst en het bedrag van de heffing te kunnen worden aanvaard. Deze retributies vinden bijgevolg rechtsgrond in de artikelen 23, § 2, en 26 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten. Die laatste bepaling ontbreekt echter in de aanhef, en zal dus aan het derde lid ervan moeten worden toegevoegd. 4.4.1. Dit ligt evenwel anders voor de heffingen die aan de orde zijn in de artikelen 46 en 88 van het ontwerp. In advies 71.158/1 van 13 mei 2022 merkte de afdeling Wetgeving reeds het volgende op met betrekking tot de retributie voorzien in artikel 26 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten: "57. In artikel 26 van het voorontwerp wordt voorzien in de heffing van een retributie voor het beheer van de aanvraag en de uitvoering van de vergunning of toelating vermeld in artikel 25, met inbegrip van de onderzoeken door of in opdracht van de bevoegde overheid.
De kosten die de overheid oploopt bij het onderzoek van een vergunningsaanvraag kunnen als een retributie worden verhaald op de aanvrager wanneer die zelf een voordeel ontleent aan die vergunning en wanneer dat onderzoek ertoe strekt om na te gaan of aan alle vergunningsvoorwaarden is voldaan. Dat impliceert evenwel nog niet dat de financiering van het algemeen overheidstoezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden door de overheid middels retributies zonder meer kan worden afgewenteld op de vergunninghouders. Aangezien de concrete invulling van `de onderzoeken door of in opdracht van de bevoegde overheid' en `de uitvoering van de vergunning of toelating' niet geheel duidelijk is, beschikt de afdeling Wetgeving niet over voldoende gegevens om te beoordelen of in casu kan worden gesproken van een retributie. Mocht deze laatste niet uitsluitend een vergoedend karakter hebben zou de betrokken heffing een fiscaalrechtelijk karakter verwerven dat als gevolg zou hebben dat de wetgever zelf bepaalde elementen ervan zou moeten regelen en dat de ontworpen bepaling in het licht daarvan zou moeten worden aangevuld." 4.4.2. Een heffing die niet de tegenprestatie vormt van een dienst waarvan de heffingsplichtige de begunstigde zou zijn, maar die een vorm van financiering uitmaakt van het algemeen overheidstoezicht als taak die wordt uitgeoefend ten voordele van de gemeenschap, is een belasting en geen retributie.10 Het uitvoeren van een inspectie in het kader van het behandelen van een vergunningsaanvraag, of een andere inspectie die op één of andere wijze op aanvraag van de heffingsplichtigewordt verricht, zijn diensten die de overheid presteert ten voordele van de aanvrager, zodat de bijdragen daarvoor kunnen worden beschouwd als retributies.11 Dat impliceert evenwel nog niet dat ook de financiering van het algemeen overheidstoezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden door de overheid middels retributies zonder meer kan worden afgewenteld op de vergunninghouders.12 Gelet op het voorgaande moet voor wat betreft de heffingen die worden opgelegd bij de artikelen 46 en 88 van het ontwerp (en die aldaar zijn aangeduid als "retributie") een voorbehoud worden gemaakt. Ook de opmerkingen 5 en 20 dienen onder dit voorbehoud te worden gelezen. 5.De artikelen 46, § 4, en 88, § 4, van het ontwerp bepalen dat de Natura 2000-toelating, de Natura 2000-goedkeuring, respectievelijk de vergunning13 kan worden geschorst of opgeheven, dan wel de geldingsduur ervan ingekort, bij gebrek aan tijdige betaling van de retributie en na ingebrekestelling.14 Deze regeling staat op gespannen voet met artikel 22 van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten (dat voor artikel 88 mede als rechtsgrond wordt aangehaald), luidens hetwelk een vergunning kan worden opgeschort, opgeheven of ingetrokken indien uit het monitoringsprogramma of de permanente milieueffectonderzoeken blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen of schade voor het marien milieu hebben voorgedaan. De wet voorziet niet in gelijkaardige mogelijkheden bij het niet-tijdig betalen van retributies.
Die sanctie op het niet betalen van de retributie moet bijgevolg telkens worden weggelaten.
ALGEMENE OPMERKINGEN A. Duidelijkheid van de regeling - verslag aan de Koning 6. Het om advies voorgelegde ontwerp voorziet in de gedeeltelijke (soms in afwijkende bewoordingen)15 omzetting van diverse Europese richtlijnen, waarbij enerzijds de regeling inzake de passende beoordeling en het verkrijgen van een toelating, respectievelijk goedkeuring voor activiteiten en plannen in Natura 2000-gebieden, en anderzijds de aanvraagprocedure voor een milieuvergunning of vergunning continentaal plat (met inbegrip van de vereiste milieueffectbeoordeling) wordt vastgesteld.Sommige van deze aspecten zijn met elkaar verweven, waarbij niet steeds duidelijk is hoe ver deze verwevenheid strekt. 6.1. Zo bepaalt artikel 21, § 2, van het ontwerp dat indien voor een project zowel een Natura 2000-toelating als een vergunning of een vergunning continentaal plat nodig is, het behandelen van een Natura 2000-toelating verloopt "volgens de termijnen" bepaald voor de procedure voor het verkrijgen van een vergunning.
De gemachtigde lichtte de verhouding tussen de procedure tot het verkrijgen van een Natura 2000-toelating en een vergunning als volgt toe:16 "Voor de integratie van deze twee procedures, in uitvoering van artikel 2, lid 3 van de project-MER richtlijn, is besloten dat de aanvraag tot Natura 2000-toelating herkenbaar geïntegreerd wordt in het milieueffectenbeoordelingsrapport zodat er maar één aanvraagprocedure nodig is. De BMM maakt een gemotiveerde conclusie op en maakt tegelijkertijd de passende beoordeling op. De minister neemt dan ook beide besluiten tot milieuvergunning en tot Natura 2000-toelating op hetzelfde moment, zodat de aanvrager beide tegelijk kan ontvangen.
Het is dus de bedoeling om deze gelijktijdig te behandelen om de administratieve last voor aanvragers te verlagen, maar de inhoud en beoordeling apart te houden door de aparte doelstellingen die beoogd worden (zie vorige vraag): er wordt dus een apart document `ontwerp passende beoordeling' door de aanvrager opgesteld, een apart document `passende beoordeling' door BMM en een apart ministerieel besluit tot Natura 2000-toelating.
Dit betekent dat de termijnen voor het behandelen van een Natura 2000-toelating gelijkgeschakeld worden met de termijnen van de milieuvergunning (de Natura 2000-toelating volgt de termijnen van de milieuvergunning). In de praktijk kan er immers wel informatie uit bv. de passende beoordeling nuttig blijken voor de milieuvergunning ondanks de afzonderlijke doelstellingen. Wel moet de procedure zelf van artikel 21 e.v. nog steeds gevolgd worden: screeningsnota, inhoud ontwerp passende beoordeling volgens artikel 23, retributie, nemen van de beslissing en afwijkingsmogelijkheid artikel 29." 6.2. Zoals in opmerking 7 wordt uiteengezet, wordt in verschillende bepalingen van het ontwerp voorzien in de omzetting van Europese richtlijnen, waarbij een afwijkend begrippenkader wordt gehanteerd.
Uit de toelichting die door de gemachtigde op deze punten werd verschaft, blijkt dat zulks doorgaans is ingegeven door het oogmerk om de begrippen en bepalingen van de omgezette richtlijnen te verduidelijken, zonder aan hun draagwijdte te willen tornen. Dat blijkt evenwel niet steeds duidelijk uit de gehanteerde bewoordingen, zodat deze werkwijze tot rechtsonzekerheid aanleiding kan geven. 6.3 Meer algemeen moet worden opgemerkt dat het te nemen besluit een nieuw basisbesluit wordt waarin verschillende bestaande regelingen worden geïntegreerd, en waarin verschillende belangrijke beleidskeuzes worden gemaakt. Zoals uit de onderstaande artikelsgewijze bespreking zal blijken, moeten een aantal van die keuzes bijkomend worden toegelicht en verantwoord. 6.4. Bijgevolg zullen de stellers van het ontwerp een verslag aan de Koning moeten opstellen ter aanvulling van het te nemen besluit, waarin deze aspecten nader worden toegelicht.
B. Overeenstemming met internationale en Europese rechtsinstrumenten 7. Het ontwerp voorziet in de gedeeltelijke omzetting van diverse Europese richtlijnen.17 7.1. In de omzetting van, en verwijzing naar, deze richtlijnen zijn een aantal onnauwkeurigheden geslopen. Bij wijze van voorbeeld kan gewezen worden op de verwijzingen naar richtlijn 92/43/EEG in de Nederlandse taalversie van artikel 1, § 1, en artikel 3, 15°, van het ontwerp, die dienen te worden verbeterd.18 Bovendien moet in artikel 3, 31°, van het ontwerp ook de omschrijving van het verdrag `inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband', gedaan te Espoo op 25 februari 1991 (hierna: Verdrag van Espoo) worden verbeterd.19 7.2. Daarenboven worden een aantal begrippen omgezet met een afwijkende draagwijdte (zie opmerkingen 7.3 tot 7.5), terwijl andere begrippen worden geparafraseerd (zie bijvoorbeeld artikel 3, 18° en 19°, van het ontwerp; zie ook artikel 23, § 2, waar sprake is van het "in gedrang brengen" van de instandhoudingsdoelstellingen).
Het verdient in het algemeen aanbeveling de in een richtlijn gebruikte terminologie over te nemen in het nationale recht,20 tenzij in de nationale rechtsorde een andere, meer tot het courante taalgebruik behorende term wordt gebruikt waarvan de betekenis samenvalt met die van de term uit de richtlijn. In de andere gevallen bestaat er kans op verwarring als de terminologie van de richtlijn niet letterlijk wordt overgenomen. Het gebruik van een andere term is in principe ook mogelijk wanneer die een bredere betekenis heeft dan de in de richtlijn gebezigde term en de bepalingen van de richtlijn zich daar niet tegen verzetten. In dat geval is de nationale regeling breder dan de door de richtlijn beoogde regeling.
Hoewel lidstaten bijgevolg niet a priori tot letterlijke omzetting zijn verplicht en eventueel een analoog begrippenkader kunnen hanteren dat nauwer aansluit bij de eigenheid van de nationale rechtsorde, moet er wel op worden toegezien dat daarmee geen onduidelijke, onjuiste of onvolledige omzetting van de richtlijn wordt bewerkstelligd. 7.3.1. Zo blijkt de term "plan", gedefinieerd in artikel 3, 11°, van het ontwerp, bedoeld om aansluiting te zoeken bij de term "plannen en programma's" in de zin van artikel 2, a), van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 `betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's'.21 Richtlijn 2001/42/EG wordt evenwel niet omgezet door het ontwerp, en op de vraag of het begrip "plan" in de zin van de Habitatrichtlijn een analoge draagwijdte heeft aan het begrip "plannen en programma's" in de zin van richtlijn 2001/42/EG, bestaat nog geen eenduidig antwoord.22 Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, waarin het Hof het verband tussen het begrip "project" in de (toenmalige)23 richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 `betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten', respectievelijk richtlijn 2011/92/EU en hetzelfde begrip in de Habitatrichtlijn verduidelijkte, blijkt echter minstens voor wat projecten betreft dat het begrip "projecten" in de zin van de Habitatrichtlijn ruimer dient te worden uitgelegd. Het begrip "project" in de zin van de richtlijnen 85/337/EG, respectievelijk 2011/92/EU werd daarbij wel relevant geacht voor de verduidelijking van het begrip "plan of project" in de zin van de Habitatrichtlijn,24 maar het gegeven dat een activiteit niet onder de notie "project" in het kader van de richtlijnen inzake milieueffectbeoordeling kan worden gebracht, neemt op zichzelf niet weg dat deze activiteit kan worden gekwalificeerd als een "plan of project" in de zin van de Habitatrichtlijn.25 De stellers van het ontwerp moeten in het licht hiervan de invulling van het begrip "plan" heroverwegen, en minstens de door hen beoogde draagwijdte ervan toelichten in het verslag aan de Koning. 7.3.2. Tevens worden de definities van "staat van instandhouding van een natuurlijke habitat" en "staat van instandhouding van een soort" uit artikel 1, e), en i), van de Habitatrichtlijn herwerkt, en onder artikel 3, 17°, van het ontwerp in een eengemaakt begrip "staat van instandhouding" gegoten.
De gemachtigde lichtte deze keuze als volgt toe: "Voor de leesbaarheid werden deze twee definities samengenomen, zodat artikel 15 ook eenvoudiger kon geschreven worden voor zowel habitats als soorten." De in artikel 3, 17°, van het ontwerp gehanteerde eengemaakte definitie lijkt echter niet voldoende oog te hebben voor de onderscheidende kenmerken in de definities zoals deze zijn opgenomen in de Habitatrichtlijn. Zo heeft de "staat van instandhouding" enkel betrekking op de invloeden op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende soorten, terwijl de "staat van instandhouding van een soort" overeenkomstig de Habitatrichtlijn betrekking heeft op "het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken". Ook de zinsnede "invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort" wordt niet correct tot uiting gebracht in artikel 3, 17°, van het ontwerp.
Het verdient aanbeveling een nauwere aansluiting te behouden met de begrippen zoals gedefinieerd in de Habitatrichtlijn, en de beoogde draagwijdte van die begrippen toe te lichten in het verslag aan de Koning. 7.3.3. Artikel 3, 21°, van het ontwerp stipuleert dat onder de te beschermen soorten ook "de trekvogels die geregeld voorkomen in de zeegebieden en die niet in bijlage I van de Vogelrichtlijn worden vermeld" worden begrepen. Gevraagd over welke trekvogels het dan gaat en waarom met een dergelijke open definitie wordt gewerkt, antwoordde de gemachtigde: "Om zoveel mogelijk vogels onder de definitie te brengen: er zijn ook trekvogels die niet in bijlage I worden vermeld maar wel moeten worden beschermd volgens artikel 4 lid 2 van de Vogelrichtlijn `de lidstaten nemen soortgelijke maatregelen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels'." Aangezien de instandhoudingsdoelstellingen en -maatregelen die moeten worden genomen afgestemd zullen moeten worden op de te beschermen soorten die aanwezig zijn boven het zeegebied, verdient het aanbeveling deze in het ontwerp te identificeren, of minstens in het verslag aan de Koning aan de hand van voorbeelden te verduidelijken op welke soorten wordt gedoeld. 7.4. Artikel 13, § 2, van het ontwerp stelt dat elke federale overheidsdienst de "nodige maatregelen" neemt om "elke verslechtering" van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten te vermijden in de gebieden waarvoor de "Europese procedure tot aanduiding als gebied van communautair belang loopt".
Deze bepaling vormt de gedeeltelijke omzetting van artikel 4, lid 5, in samenhang gelezen met artikel 4, lid 2, derde alinea, en artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn, overeenkomstig welke bepalingen de lidstaten, vanaf het ogenblik van de opname van een gebied op de lijst van gebieden van communautair belang door de Europese Commissie, passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen, voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van de richtlijn, een significant effect zouden kunnen hebben. 7.4.1. De zinsnede "gebieden waarvoor de Europese procedure tot aanduiding als gebied van communautair belang loopt" verruimt de beschermingsperiode waarin de Habitatrichtlijn voorziet. Een dergelijke uitbreiding van de beschermingsperiode kan dan ook worden gebillijkt. 7.4.2. Gevraagd welke juridische draagwijdte toekomt aan de zinsnede "neemt de nodige maatregelen", antwoordde de gemachtigde: "Het valt te lezen als een doelstellingsbepaling. Ook zou de nuance in dit artikel moeten worden opgenomen dat dit `binnen de hun toegewezen bevoegdheden' van de federale overheidsdiensten moet zijn.
Rekening houdend met deze vraag, kan worden ingevoegd dat elke federale overheidsdienst `zoveel mogelijk' de nodige maatregelen neemt `binnen de haar toegewezen bevoegdheid' om elke verslechtering ... te vermijden." Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie is echter meermaals gebleken dat het verslechteringsverbod van artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn dient te worden begrepen als een resultaatsverbintenis, en niet als een - zoals de stellers van het ontwerp schijnen te veronderstellen - eerder vrijblijvende doelstellingsbepaling.26 De door de gemachtigde voorgestelde aanvulling met de zinsnede "zoveel mogelijk" kan dan ook niet worden aanvaard. 27 7.4.3. Gewezen op de discrepantie in de gehanteerde terminologie "verslechtering" in de Habitatrichtlijn versus "elke verslechtering" in het ontwerp, stelde de gemachtigde: "Dit moet gezien worden als een verduidelijking in plaats van een verstrenging. De Habitatrichtlijn stelt in artikel 6, 3 dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit `niet verslechtert'. `Elke verslechtering' vonden we duidelijker dan `niet verslechtert'." Deze formulering lijkt wel in lijn te liggen met de draagwijdte die het Hof van Justitie aan artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn toedicht, zodat deze kan worden aanvaard. 7.5. Artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn bepaalt dat wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of prioritaire soort is, alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Europese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen worden aangevoerd om een plan of project bij ontstentenis van alternatieve oplossingen alsnog uit te voeren, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied.
Artikel 29, § 1, 2°, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat het project "significante gevolgen [moet hebben] voor een prioritaire natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort", en dus niet voor "een gebied met een prioritair type habitat of soort." Dit verschil dient te worden weggewerkt.28 8. Het ontwerp is op diverse punten niet in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Espoo (opmerking 8.1) en het verdrag `betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden', gedaan te Aarhus op 25 juni 1998 (hierna: Verdrag van Aarhus; opmerking 8.2). 8.1. Artikel 2, lid 8, van het Verdrag van Espoo bepaalt dat "[d]e bepalingen van dit Verdrag (...) geen afbreuk [doen] aan het recht van partijen nationale wetten, regelingen, bestuurlijke bepalingen of algemeen aanvaarde rechtspraktijken toe te passen ter bescherming van informatie waarvan de verschaffing schadelijk zou zijn voor industriële geheimen en handelsgeheimen of voor de nationale veiligheid." Zodoende vormt de uitzonderingsgrond, waarin wordt voorzien onder artikel 2, lid 8, van het Verdrag, de "nationale veiligheid" ("sécurité nationale"), en niet, zoals in artikel 68 van het ontwerp bepaald, het aanzienlijk ruimere begrip "openbaar belang" ("intérêt public"). De gemachtigde verklaarde daaromtrent: "De rechtsgrond van dit artikel is artikel 10 van Richtlijn 2011/92, die "openbaar belang" ("public interest") vermeldt."
Artikel 10, eerste alinea, van richtlijn 2011/92/EU luidt inderdaad: "De bepalingen van deze richtlijn doen niet af aan de verplichting van de bevoegde instanties tot inachtneming van de door de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de geldende rechtspraktijk opgelegde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang." Waar het begrip "openbaar belang" in de zin van richtlijn 2011/92/EU een ruimere draagwijdte zou beogen dan het begrip "nationale veiligheid" in de zin van het Verdrag van Espoo, zal, gelet op plicht om het secundaire Unierecht zoveel als mogelijk uit te leggen in overeenstemming met internationale verdragen waarbij de Europese Unie partij is,29 evenwel nog steeds aan deze laatste, striktere, voorwaarde voldaan moeten worden om beperkingen aan te brengen aan de informatie-uitwisseling met andere partijen bij het Verdrag. Dit dient te worden verbeterd. 8.2. Artikel 3, 10°, van het ontwerp definieert het begrip "betrokken publiek" als "elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, alsook elke vereniging, organisatie of groep met rechtspersoonlijkheid die gevolgen ondervindt of waarschijnlijk kan ondervinden van of belanghebbende is bij elke vorm van besluitvorming over een vergunning; niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en over rechtspersoonlijkheid beschikken worden geacht betrokken publiek te zijn".
Artikel 2, lid 5, van het Verdrag van Aarhus bepaalt dat het betrokken publiek moet worden begrepen als "het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming".
Daarover bevraagd, antwoordde de gemachtigde: "Het is inderdaad de bedoeling om dit ook toepassing te laten hebben op de vergunning continentaal plat. De woorden `of een vergunning continentaal plat' zullen worden toegevoegd aan deze definitie.
De definitie is niet van toepassing op Natura 2000-toelating of -goedkeuring. Hier is niet uitdrukkelijk voorzien wie beroep kan aantekenen zodat de algemene bestuursrechtelijke regels gelden." Met de toevoeging van de woorden "of een vergunning continentaal plat" kan worden ingestemd.
Het valt inderdaad op te merken dat de inspraakmogelijkheden geboden worden aan het "publiek",30 en niet aan het "betrokken publiek", zodat dit laatste begrip enkel gebruikt wordt voor het instellen van beroep tegen een vergunning of een vergunning continentaal plat.31 De vraag rijst of het omwille van de duidelijkheid en de coherentie van de regeling niet beter zou zijn de definitie van "betrokken publiek" uit te breiden en in overeenstemming te brengen met deze van het Verdrag van Aarhus, en een gelijkaardige vermelding van de beroepsmogelijkheden te voorzien voor Natura 2000-toelatingen en -goedkeuringen.
C. Delegaties 9.1. Volgens artikel 108 van de Grondwet is het maken van de verordeningen die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, in beginsel voorbehouden aan de Koning. Afwijkingen van die principiële regeling, waarbij de Koning verordenende bevoegdheid delegeert aan een minister, worden slechts bestaanbaar geacht met het voornoemde grondwettelijke voorschrift voor zover de toegestane delegaties betrekking hebben op het vaststellen van uitvoeringsmaatregelen van bijkomstige of detailmatige aard. 9.2. Luidens artikel 18 van het ontwerp neemt de minister de nodige instandhoudingsmaatregelen, gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eerste paragraaf), alsook de "nodige stappen" om elke verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten te vermijden (tweede paragraaf). Daartoe kan hij "onder meer" acties voor natuurherstel of -beheer ondernemen, en bepaalde activiteiten verbieden of aan voorwaarden onderwerpen (derde paragraaf).
Gevraagd naar de bijkomstige of detailmatige aard van deze delegaties, inzonderheid gelet op de enuntiatieve opsomming van bevoegdheden die aan de minister worden gedelegeerd, antwoordde de gemachtigde: "Paragraaf 1 en paragraaf 2 zijn omzettingen van artikel 6 lid 1 en lid 2 van de Habitatrichtlijn.
Paragraaf 3 is een verduidelijking van paragraaf 1 en 2 van artikel 18. Op deze manier wordt reeds in detail geregeld welke instandhoudingsmaatregelen de minister mag nemen.De beleidsvrijheid is hierdoor ingeperkt: de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden behaald door de maatregelen, of de maatregelen moeten `elke verslechtering' tegengaan. Enkel in deze twee gevallen kan de minister acties voor natuurherstel of -beheer ondernemen (zoals oesterbankherstel, herstel grindbedden, opruiming wrakken en marien zwerfafval) of indien nodig bepaalde activiteiten verbieden of aan voorwaarden onderwerpen.
De situatie op zee is uitzonderlijk. Voor een optimale bescherming van het marien milieu en gelet op het gebrek aan eigendomsrecht op de Noordzee, is de minister praktisch het best geplaatst om te beslissen om over te gaan tot bv. oesterbankherstel of opruiming marien zwerfaval. Het is praktischer en eenvoudiger om de minister de instandhoudingsmaatregelen te laten nemen dan via een koninklijk besluit Er worden hierdoor geen te verregaande delegatie tot stand gebracht omdat de beleidsruimte wordt ingeperkt door hetgeen voorzien in het ontwerp-KB. Indien gewenst kan `2° bepaalde activiteiten verbieden of aan voorwaarden onderwerpen' van artikel 18, § 3 geschrapt worden, aangezien op dit vlak overlap is met de Natura 2000-toelating.
Deze woorden `onder meer' zijn ingevoegd om te vermijden dat in de toekomst nog andere instandhoudingsmaatregelen zouden kunnen worden genomen worden die niet opgesomd staan in paragraaf 3. Indien gewenst kan `onder meer' geschrapt worden." Een delegatie aan de minister kan enkel betrekking hebben op bijkomstige of detailmatige aangelegenheden, hetgeen impliceert dat die aangelegenheden exhaustief worden vermeld, wat thans niet het geval is. De aangelegenheden die aan de minister worden gedelegeerd moeten nader worden gepreciseerd. 9.3. Artikel 19, §§ 1 en 6, van het ontwerp machtigen de minister om een ontwerp-beheerplan en een beheerplan vast te stellen of te herzien.32 De gemachtigde lichtte dat als volgt toe: "Het beheerplan bestond reeds in het KB van 7 oktober 2016.
Het beheerplan is geen ministerieel besluit, het is een beleids- en communicatiedocument.
Een beheerplan wordt algemeen gebruikt binnen het beheer van beschermde gebieden en het gebruik ervan wordt aangeraden door de Europese Commissie. Een beheerplan geeft een stand van zaken aan, verwijst naar de doelen, bundelt alle instandhoudingsmaatregelen voor een bepaald beschermd gebied en kan makkelijk ingezet worden om stakeholders te informeren en te betrekken, onder meer via de publieke raadpleging.
In dit ontwerp-KB wordt in detail geregeld wat dat ontwerp-beheerplan moet bevatten. De publieksraadpleging zorgt voor extra controle. Zoals reeds aangegeven is dit geen besluit van de minister dus bevat het geen voor derden bindende verplichtingen." Er rijzen geen bezwaren tegen de opmaak van een dergelijk beheerplan door de minister. Niettemin verdient het aanbeveling om de rol van de minister te verduidelijken in het verslag aan de Koning.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 10. De aanhef dient te worden aangepast in het licht van de opmerkingen 3 tot 5 over de rechtsgrond. Artikel 3 11. Artikel 3 van het ontwerp bevat een aantal overbodige definities. Teneinde de vlotte leesbaarheid van het geheel niet in het gedrang te brengen, zouden deze beter worden geschrapt.33 12. Gevraagd hoe de zinsnede "of elke andere vorm van geschikte digitale communicatie" in artikel 3, 4°, van het ontwerp dient te worden begrepen, antwoordde de gemachtigde: "Technologie is heel vatbaar voor snelle evolutie.Waar momenteel e-mail nog steeds het meest courante communicatiemiddel is, worden er nu ook al vaak dossiers overgemaakt via bv. WeTransfer en Dropbox door de soms omvangrijke aard van dergelijke dossiers. Er wordt dus gepoogd om dergelijke praktijken ook toe te laten, maar te kwalificeren door het woord `geschikt'. Dit dient gelezen te worden als `geschikt en gangbaar in een professionele context', waarbij er toch een intentie is om een dijk te stellen aan bv. vragen of aanvullingen die per sms of WhatsApp-bericht zouden gestuurd te worden. Het limitatief opsommen van bestaande geschikte digitale communicatie zou echter het risico met zich meebrengen dat nieuwe evoluties niet gevat worden of bestaande middelen failliet gaan of naamsveranderingen ondergaan." Er lijkt bijgevolg veeleer te worden gedoeld op "elke andere geschikte vorm van digitale communicatie". De definitie moet in die zin worden geherformuleerd. 13. In artikel 3, 38°, van het ontwerp wordt het begrip "niet-substantieel" gedefinieerd als "niet essentieel of geen belangrijke weerslag [hebbend] op de vergunde activiteit".Gevraagd hoe dit begrip dient te worden begrepen, antwoordde de gemachtigde: "Er worden zeer veel verschillende activiteiten geviseerd door dit KB, en tijdens de uitbating willen vergunninghouders ook veranderingen doorvoeren aan de vergunde activiteit. Het is de bedoeling om een zekere beoordelingsmarge hierover te behouden om te beoordelen welke veranderingen een wijziging van de vergunning behoeven en welke een volledig nieuwe vergunningsaanvraag.
Een voorbeeld van `niet essentieel of geen belangrijke weerslag': de activiteit blijft een windmolenpark maar de vergunninghouder wil een monopile fundering wijzigen in een gravity based fundering: dit heeft geen belangrijke weerslag op de vergunde activiteit omdat deze activiteit blijft bestaan uit de productie van energie door een windmolenpark met hetzelfde vermogen. Deze verandering heeft dus `geen belangrijke weerslag'. Qua inname van de bodem geeft dit wel een groter nadeel voor het milieu dan de oorspronkelijk vergunde monopile dus is een wijziging van de vergunning nodig.
Een voorbeeld van `essentieel': er is een vergunning verkregen voor de uitbating van een windpark, dus voor windenergie. De vergunninghouder wil daarna ook een omzetting doen naar de productie van waterstof. Dit is een totaal andere activiteit dan een windpark, dus is hier een nieuwe vergunningsaanvraag nodig en is er geen wijziging van de vergunning mogelijk." Ook deze verduidelijking zou best worden opgenomen in het verslag aan de Koning. 14. In artikel 3, 39°, van het ontwerp wordt een definitie opgenomen van de "wet continentaal plat", waarbij verwezen wordt naar de wetshistoriek van deze wet.Hierdoor zou de indruk gewekt kunnen worden dat een statische verwijzing naar deze wet beoogd wordt. De gemachtigde bevestigde dat dit niet het geval is en dat de wetshistoriek uit de definitie zal worden gelicht.
Artikel 16 15. Uit artikel 4, lid 4, van de Habitatrichtlijn leidt het Hof van Justitie, mede gelet op de context en het doel van die bepaling, af dat de aanwijzing van speciale beschermingszones en de vaststelling van de instandhoudingsprioriteiten zo spoedig mogelijk moeten plaatsvinden, en in elk geval uiterlijk zes jaar na het moment waarop een gebied volgens de procedure van lid 2 van dit artikel van communautair belang is verklaard.Deze termijn geldt ook voor de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen, aangezien deze noodzakelijk zijn om deze prioriteiten vast te stellen en dus aan de vaststelling daarvan moeten voorafgaan.34 De bij artikel 16 opgelegde termijn voor de aanname van de instandhoudingsdoelstellingen, te weten "ten laatste zes jaar na de definitieve aanwijzing van een Natura 2000-gebied" is hiermee niet in overeenstemming.
De gemachtigde stelde daarover het volgende: "Er zal rekening gehouden worden met deze opmerking. We stellen voor om de zinsnede `na de definitieve aanwijzing van een Natura 2000-gebied zoals bepaald in artikel 11, § 5 en artikel 12, § 2' uit artikel 16 te vervangen in `na de definitieve aanwijzing van een speciale beschermingszone voor vogels zoals bepaald in artikel 11, § 4 en ten laatste zes jaar nadat de Europese Commissie een speciale zone voor natuurbehoud van communautair belang heeft verklaard'." Hiermee kan worden ingestemd.
Artikel 51 16. Het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport gebeurt door een coördinator die beschikt over "de nodige bekwaamheid".Gevraagd waaruit die bekwaamheid blijkt, en hoe deze kan worden aangetoond, stelde de gemachtigde: "Gelet op de grootte van de projecten en de uitzonderlijke situatie op zee zijn dit in de praktijk studiebureaus met de nodige ervaring met activiteiten op zee en wetenschappelijke kennis van het marien milieu.
Artikel 5, lid 3, a) van de project-MER richtlijn stelt dat de vergunningsaanvrager dient te waarborgen dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld door bekwame deskundigen. Het is dus de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een coördinator aan te stellen met de nodige bekwaamheid, zodat een kwalitatief en volledig milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld dat voldoet aan alle vereisten van artikel 55, om te vermijden dat de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Zonder de nodige kennis van het marien milieu en de specifieke situatie op zee zal de coördinator niet over de nodige bekwaamheid beschikken en zal dit leiden tot een onvolledig milieueffectbeoordelingsrapport dat onontvankelijk zal worden verklaard conform artikel 57." Er worden geen erkenningsvereisten gesteld, zodat de gebezigde formulering kan worden aanvaard. De draagwijdte van die bepaling wordt niettemin het best toegelicht in het verslag aan de Koning.
Artikel 52 17. Gevraagd of beoogd wordt een bindend karakter te verlenen aan het voorafgaandelijk advies dat de wetenschappelijke dienst Beheerseenheid Mathematisch Model van de Noordzee van het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen (hierna: BMM) kan afleveren over de wijze waarop het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden uitgewerkt, stelde de gemachtigde: "Er zijn nadien nog aanvullingen mogelijk van het milieueffectbeoordelingsrapport (zie artikel 70 waar BMM nog zelf aanvullingen kan doen of de aanvrager verzoeken om aanvulling en bijwerking van het milieueffectbeoordelingsrapport)." Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om in het ontwerp te verduidelijken dat het een niet-bindend advies betreft.
Artikel 55 18. Artikel 55, 1°, d), van het ontwerp stipuleert dat het milieueffectbeoordelingsrapport onder meer een beschrijving van de "voornaamste kenmerken van de productieprocessen" bevat.Gevraagd wat dient te worden begrepen onder dit begrip, verduidelijkte de gemachtigde: "Dit betekent dat moet worden uitgelegd hoe het productieproces eruit ziet van bijvoorbeeld een windturbine maar niet tot in detail. Alvast de energievraag, het energieverbruik, de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen moeten zeker worden beschreven; dit is iets strenger dan bijlage IV van Richtlijn 2011/92, die energievraag en volgende slechts als voorbeeld opnam." Aangezien zo blijkbaar verdergaande verplichtingen worden opgelegd dan die opgelegd bij richtlijn 2011/92, moet dit duidelijker in het ontwerp tot uiting worden gebracht en moet de draagwijdte van die bepaling worden toegelicht in het verslag aan de Koning.
Artikel 71 19. Het "herstelbeginsel" wordt niet gedefinieerd in het ontworpen besluit, noch in artikel 6, § 2, van de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten waarin dit begrip eveneens voorkomt.De gemachtigde bevestigde dat dit beginsel geacht moet worden dezelfde draagwijdte te hebben als in artikel 4, § 3, zesde lid, van de wet van 17 augustus 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/08/2013 pub. 16/09/2013 numac 2013011384 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtmacht type wet prom. 17/08/2013 pub. 05/09/2013 numac 2013003281 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende omzetting van richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 16 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG type wet prom. 17/08/2013 pub. 08/08/2014 numac 2013015216 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag betreffende maritieme arbeid, aangenomen te Genève op 23 februari 2006 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 94ste zitting (2) type wet prom. 17/08/2013 pub. 29/08/2013 numac 2013204494 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister, ministerie van landsverdediging, buitenlandse zaken, buite,landse handel en ontwikkelingssamenwerking, economie, k.m.o., middenstand en energie, sociale zekerheid, binnenlandse zaken, justitie, budget en beheerscontrole, overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst financien Wet betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen type wet prom. 17/08/2013 pub. 05/03/2014 numac 2014000166 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding met het oog op de omvorming ervan tot een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel sluiten `betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht', waarin wordt bepaald dat het herstelbeginsel "impliceert dat bij schade of milieuverstoring in de zeegebieden het mariene milieu in de mate van het mogelijke wordt hersteld in zijn oorspronkelijke toestand." In dat verband moet worden opgemerkt dat de Raad van State recent advies heeft uitgebracht over een voorontwerp van wet `betreffende de bescherming van mens en milieu bij de prospectie, exploratie en exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht',35 dat beoogt die wet van 17 augustus 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/08/2013 pub. 16/09/2013 numac 2013011384 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtmacht type wet prom. 17/08/2013 pub. 05/09/2013 numac 2013003281 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende omzetting van richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 16 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG type wet prom. 17/08/2013 pub. 08/08/2014 numac 2013015216 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met het Verdrag betreffende maritieme arbeid, aangenomen te Genève op 23 februari 2006 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 94ste zitting (2) type wet prom. 17/08/2013 pub. 29/08/2013 numac 2013204494 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister, ministerie van landsverdediging, buitenlandse zaken, buite,landse handel en ontwikkelingssamenwerking, economie, k.m.o., middenstand en energie, sociale zekerheid, binnenlandse zaken, justitie, budget en beheerscontrole, overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst financien Wet betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen type wet prom. 17/08/2013 pub. 05/03/2014 numac 2014000166 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding met het oog op de omvorming ervan tot een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel sluiten te vervangen. Artikel 7 van dat voorontwerp bevat eveneens een omschrijving van het herstelbeginsel en van de andere beginselen die in artikel 71, § 2, 1°, van het ontwerp worden vermeld. Het verdient aanbeveling om die beginselen in het voorliggende ontwerp op dezelfde manier te definiëren. 20. Artikel 71, § 3, 3°, van het ontwerp stipuleert dat de BMM adviseert over de compensatie in milieuvoordelen (in natura of bij equivalent door het storten van een bijdrage in het Fonds Leefmilieu) om nadelige effecten van de activiteit te compenseren.Artikel 81, § 1, 1°, van het ontwerp bepaalt dat de minister voorwaarden inzake de compensatie kan opleggen in de vergunning. Dat is enkel mogelijk voor zover de activiteit niet eveneens onderworpen is aan een Natura 2000-toelating.36
Artikel 74 21. In de tweede zin van artikel 74, § 1, van het ontwerp dient (zoals de gemachtigde heeft bevestigd) het woord "maximaal" te worden weggelaten. Artikel 80 22. Gevraagd wat de meerwaarde is van de bewoording "voornaamste redenen en overwegingen", in het licht van de formele en materiële motiveringsplicht, die sowieso geldt voor het vergunningsbesluit, stelde de gemachtigde: "Dit is inderdaad een herhaling van de formele en materiële motiveringsplicht.In het kader van de Europese omzetting van de project-MER Richtlijn 2011/92/EU, meer bepaald artikel 9, werd het nuttig geacht deze motiveringsplicht expliciet in het ontwerp te vermelden." Een dergelijke bepaling is tegelijk overbodig en misleidend. Het is overbodig omdat de beslissingen onder de toepassing vallen van de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten `betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen' en de verplichting tot formele motivering reeds uit die wet voortvloeit. Het is misleidend omdat dergelijke bepalingen ten onrechte de indruk wekken dat de formele motiveringsverplichting niet bestaat zonder dat zulks erin uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.
Tenzij een verdergaande motiveringsplicht wordt beoogd dan diegene die voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/07/1991 pub. 18/12/2007 numac 2007001008 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. - Duitse vertaling sluiten, in welk geval de draagwijdte ervan dient te worden omschreven, moet het ontworpen artikel 80, 7°, van het ontwerp worden weggelaten.
Artikelen 81 en 82 23. De minister kan overeenkomstig artikel 81, § 1, van het ontwerp aan het gebruik van de vergunning "alle voorwaarden" verbinden. Daarbij zal hij echter rekening moeten houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De gemachtigde bevestigde dat het in het licht van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de bedoeling is dat de minister geen voorwaarden kan opleggen waarvan de verwezenlijking "volledig afhankelijk is van een derde".
Daarvan wordt akte genomen. De draagwijdte van die bepaling wordt het best toegelicht in het verslag aan de Koning. 24. De gemachtigde lichtte de verplichte vergunningsvoorwaarden, vervat in artikel 81, § 2, en artikel 82 van het ontwerp als volgt toe: "Elke vergunning moet als voorwaarde bepalen dat er een jaarlijks uitvoeringsverslag moet worden opgemaakt en elke vergunning moet retributies bepalen voor de monitoring. In de praktijk wordt in de vergunning de inhoud van het jaarlijks uitvoeringsverslag verder geconcretiseerd (bv. overzicht van het type brandstof, aard en datum van technische defecten en datum van herstelling).
In de vergunning wordt ook de retributie verder geconcretiseerd (bijvoorbeeld door een opsplitsing te maken van het project in fases, waarbij naargelang werkuren van elke fase een ander retributiebedrag kan worden gevraagd)." 24.1 Indien het de bedoeling van de stellers van het ontwerp is om deze aspecten nader te concretiseren in de vergunningsvoorwaarden, zou dit uitdrukkelijker naar voren moeten komen uit het ontwerp. In dat verband zou veeleer een autonome bepaling moeten worden opgenomen met een delegatie aan de Koning om de vorm en inhoud van het verslag te bepalen. 24.2 Zoals hoger uiteengezet is er geen rechtsgrond voor retributies voor de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken.37 Bijgevolg is artikel 82 zonder voorwerp, en dient die bepaling te worden weggelaten uit het ontwerp.
Artikel 84 25. De vergunning kan worden verleend voor een termijn van hoogstens vijfentwintig jaar, die ingaat bij de betekening aan de aanvrager van het besluit waarbij de vergunning wordt verleend, tenzij de vergunning dit anders bepaalt. Het doen aanvangen van de vergunning, die overeenkomstig artikel 85 van het ontwerp daarenboven onmiddellijk uitvoerbaar is, op het ogenblik van de betekening aan de aanvrager van het besluit waarbij de vergunning wordt verleend, biedt niet voldoende rechtszekerheid en transparantie voor leden van het betrokken publiek.
Artikel 84, § 4, van het ontwerp dient dan ook te worden heroverwogen.
Artikel 104 26. Artikel 104, § 1, van het ontwerp bevat een niet-limitatieve opsomming van de bepalingen die betrekking hebben op de monitoringsprogramma's en de permanente milieuonderzoeken, die niet van overeenkomstige toepassing zijn op de vergunning continentaal plat.De gemachtigde verklaarde daaromtrent: "Normaal gezien is hetgeen opgesomd in artikel 104 de volledige lijst (artikel 71, § 3, 2°, artikel 80, 12°, artikel 82, artikel 86, artikel 87, artikel 88, artikel 89, § 2, 3°, artikel 90, § 1, 1° en artikel 91, § 2), maar om zeker te zijn dat er niets vergeten was, werd "onder andere" gebruikt als formulering.
Indien gewenst kan "onder andere" worden geschrapt." Ter wille van de rechtszekerheid dient de zinsnede "onder andere" te worden geschrapt.
Artikel 114 27. Artikel 114 van het ontwerp voorziet in een inwerkingtreding van het te nemen besluit op de elfde dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.Daarover bevraagd, gaf de gemachtigde aan dat de zinsnede "op de elfde dag" zal vervangen worden door "op de tiende dag".
Hiermee kan worden ingestemd. Daarbij zal er echter wel over moeten worden gewaakt dat ook de overgangsbepalingen (artikelen 112 en 113 van het ontwerp) op hiermee consistente wijze worden geformuleerd.
Bovendien moeten de woorden "door de Koning" worden vervangen door de woorden "door Ons".
De griffier, De Voorzitter, E. YOSHIMI P. LEFRANC _______ Nota's 1 De gemachtigde bevestigde dat alle gebieden die als speciale zone voor natuurbehoud in aanmerking komen, reeds werden aangemeld bij de Europese Commissie, dat deze als opmerkelijke voorbeelden van de biogeografische regio "Atlantische zone" werden aangeduid en door de Europese Commissie op de lijst van communautaire gebieden werden geplaatst (waarbij deze blijkens de toelichting van de gemachtigde niet werden aangegeven als gebieden waarin een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten voorkomen, in de zin van artikel 4, lid 2, van de Habitatrichtlijn). 2 De gemachtigde verduidelijkte de verhouding tussen de Natura 2000-toelating (die vereist is om een project uit te voeren) en de milieuvergunning als volgt: "Met de Natura 2000-toelating wordt uitvoering gegeven aan de Habitat- en Vogelrichtlijn. Met de milieuvergunning wordt uitvoering gegeven aan de project-MER richtlijn (2011/92/EU). De milieuvergunning geldt specifiek voor de activiteiten opgesomd in artikel 16, § 1 van de wet marien milieu. Voor projecten die een significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied is een Natura 2000-toelating nodig. Bij een milieuvergunning is het beslissend criterium dus de aard van de activiteiten. Bij een Natura 2000-toelating is het beslissend criterium het vermoeden van een significante impact op een Natura 2000-gebied. Het kan dus gebeuren dat een beoogde activiteit zowel een milieuvergunning als een Natura 2000-toelating nodig heeft (bv. een windmolenpark in een Natura 2000-gebied), enkel een milieuvergunning (bv. een windmolenpark ver buiten een Natura 2000-gebied) of enkel een Natura 2000-toelating nodig heeft (bv. watersportwedstrijden die plaatsvindt in binnen een Natura 2000-gebied). Indien zowel een toelating als een vergunning nodig is, voorziet het KB de mogelijkheid om deze samen aan te vragen." 3 Artikel 111, 3°, van het ontwerp vermeldt ten onrechte "7 oktober 2016" als datum van dat besluit. 4 Het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten vindt rechtsgrond in artikel 26; het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten vindt rechtsgrond in artikelen 28, 29 en 30; het koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 vindt rechtsgrond in artikelen 5, 6, 7, 8 en 9. 5 Artikel 3, §§ 1 en 3 tot 5, van de wet van 13 juni 1969 is wel de correcte rechtsgrond voor de opheffing van het koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4 `houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat'. 6 Hetzelfde geldt voor artikel 46 van het ontwerp, voor zover hiermee de Natura 2000-goedkeuring wordt geviseerd. Zoals in opmerkingen 4.4.1 en 4.4.2 wordt uiteengezet, is voor deze bepaling in zijn geheel geen deugdelijke rechtsgrond voorhanden. 7 Bovendien moet worden opgemerkt dat de doelstellingen waarvoor de retributies worden geheven betrekking lijken te hebben op een reeks kosten van monitoring en beleidsvoorbereiding ten laste van het algemeen bestuur, die niet als individuele diensten aan de heffingsplichtigen kunnen worden aangemerkt. In dergelijke gevallen moet de retributie veeleer worden beschouwd als een belasting, en moet overeenkomstig het legaliteitsbeginsel in fiscale zaken vervat in de artikelen 170 en 172 van de Grondwet in een wettelijke grondslag worden voorzien. Zie in die zin GwH 21 november 2013, nr. 158/2013, B.6.3; zie ook adv.RvS 73.387/3 van 4 mei 2023 over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 31 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/07/2023 pub. 15/09/2023 numac 2023044749 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende de productnormen voor het integreren van energie uit hernieuwbare bronnen in fossiele motorbrandstoffen bestemd voor de vervoerssector en tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen sluiten `houdende de productnormen voor het integreren van energie uit hernieuwbare bronnen in fossiele motorbrandstoffen bestemd voor de vervoerssector en tot wijziging van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen', opmerking 6.2; adv. RvS 73.880/1 van 24 oktober 2023 over een voorontwerp van wet `betreffende de bescherming van mens en milieu bij de prospectie, exploratie en exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht', opmerking 49.3. 8 Zie GwH 17 december 2003, nr. 164/2003, B.8.4.1. 9 GwH 19 november 2015, nr. 162/2015, B.5. 10 Zie onder meer: GwH 21 december 1995, nr. 87/95, B.3.4; adv.RvS 25.487/8 van 4 maart 1997 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998016042 bron ministerie van middenstand en landbouw Wet betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten sluiten `betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten' en tot de wet van 16 april 1998 `met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten'; adv.RvS 40.951/1/V van 23 augustus 2006 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 2 maart 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten6 `houdende het statuut van de reisbureaus'; adv.RvS 62.825/3 van 5 maart 2018 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 2018 `tot wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren in het kader van de zesde staatshervorming'; adv.RvS 66.659/1/3 van 25 oktober 2019 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het programmadecreet van het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap van 13 december 2019 `bij de aanpassing van de begroting 2019'; adv.RvS 73.652/3 van 19 juni 2023 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten7 `tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 tot vaststelling van de tarieven van het loodsgeld, de loodsvergoedingen voor loodsverrichtingen in de loodsvaarwateren en andere kosten', opmerking 4.4; adv.RvS 73.759/3 van 4 juli 2023 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten8 `tot wijziging van diverse besluiten over de rijopleiding en het rijexamen voor voertuigen van categorie B', opmerking 7.3 en adv.RvS 73.920/3 van 21 november 2023 over een voorstel van decreet van het Vlaamse Gewest `over het professionele rijonderricht', opmerking 7. 11 Adv.RvS 42.202/3 van 20 februari 2007 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 27 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten1 `tot bepaling van de bijdragen te betalen in het kader van artikel 30, § 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon', opmerking 4.2. 12 Vgl. adv.RvS 68.243/1-2-3-4 van 10 november 2020 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de programmawet van 20 december 2020Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 20/12/2020 pub. 04/02/2022 numac 2022030188 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Programmawet type programmawet prom. 20/12/2020 pub. 30/12/2020 numac 2020044541 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, met betrekking tot het onderwerpen aan een retributie van de "herinspectie" na vaststelling van een inbreuk en het indienen van een preventief en correctief actieplan. Daarbij werd aangegeven dat "[i]n een dergelijke situatie, waarin de overheid zich niet beperkt tot het vaststellen van inbreuken en het vervolgens intrekken van de vergunning, maar in interactie met de vergunninghouder de conformiteit met de relevante regelgeving waarborgt, mag worden aangenomen dat daadwerkelijk een dienst wordt gepresteerd ten voordele van de vergunninghouder waarvoor een retributie kan worden gevorderd." 13 Artikelen 101, § 2, en 104, § 1, van het ontwerp stipuleren dat deze bepalingen niet van overeenkomstige toepassing zijn op de vergunningen continentaal plat. 14 Gevraagd op welke concrete periode van de monitoring een bepaalde retributie betrekking heeft, antwoordde de gemachtigde: "De monitoring wordt project per project bepaald, omdat elk project zijn eigen accenten en specifieke eigenschappen heeft. Het bepalen van de monitoring zal in de praktijk grotendeels overeenkomen met het systeem van de monitoring bij de milieuvergunning. In de praktijk wordt er meestal jaarlijks een bedrag gevraagd van de toelatingshouder. Hoe dat bedrag bepaald wordt (soms verschillend bedrag per fase van het project) en op welke dag van het jaar dit bedrag wordt betaald, wordt vastgesteld in de voorwaarden van de toelating. De monitoring zal dus starten voor of na de eerste betaling van de retributie en wordt doorlopend uitgevoerd, met dan telkens jaarlijkse betalingen. Er zijn ook Natura 2000-toelatingen en -goedkeuringen waar geen monitoring wordt voorzien." In geval van betwisting "zal [de toelatingshouder] in de praktijk de betwisting van de retributie schriftelijk melden aan de BMM. Deze betwisting kan door de toelatingshouder ook nog expliciet vermeld worden in de procedure voorzien in artikel 46, § 4: `opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden'. De minister beslist dan of de geldingsduur wordt ingekort of de toelating of goedkeuring wordt geschorst of opgeheven." 15 Zie opmerkingen 7.2 tot 7.5. 16 Zie ook de artikelen 21, 53 en 54 van het ontwerp. 17 Zie artikel 1 van het ontwerp. Het betreft de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 `inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna' (hierna: Habitatrichtlijn) (eerste paragraaf), richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 `inzake het behoud van de vogelstand' (tweede paragraaf), richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad `betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten', zoals gewijzigd door richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 `tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten' (derde paragraaf), en richtlijn 2018/2001/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 `ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen', zoals gewijzigd door de richtlijn 2023/2413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 `tot wijziging van Richtlijn 2018/2001/EU, Verordening 2018/1999/EU en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn 2015/652/EU van de Raad' (vierde paragraaf). 18 Het Nederlandstalige opschrift van de richtlijn luidt: "Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 `inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna'", en niet het in het ontwerp gebezigde "Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 `inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora'". 19 Er moet meer bepaald worden verwezen naar "het verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband" en niet, zoals in artikel 3, 31°, het ontwerp aangeduid, "het verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband". 20 Voor zover er geen discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst van de richtlijn bestaat. 21 De gemachtigde verduidelijkte de afwijkingen van de definitie van "plannen en programma's" in richtlijn 2001/42/EG als volgt: "Artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn spreekt expliciet over `elk plan'. Om duidelijker te maken wat hier allemaal onder verstaan wordt, is er ook gekeken naar de definitie van plan voorzien in artikel 2. a) van richtlijn 2001/42/EG om zo coherentie te hebben met andere Europese richtlijnen en onder meer de wet van 13 februari 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/02/2006 pub. 10/03/2006 numac 2006022171 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu sluiten betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu. 22 Het Hof van Justitie heeft dit punt nog niet verduidelijkt in zijn rechtspraak. Zie voor de verhouding tussen de werkingssfeer van de plan-MER-plicht en de passende beoordeling: artikel 3, lid 2, b), van richtlijn 2001/42/EG; HvJ 21 juni 2012, Syllogos Ellinon Poleodomon kai Chorotakton, C-177/11, ECLI:EU:C:2012:378, punten 19 en 22 tot 24 en HvJ 12 juni 2019, CFE, C-43/18, ECLI:EU:C:2019:483, punten 51 en 52. 23 Inmiddels opgeheven door richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 `betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De definitie van het begrip "projecten" in artikel 1, lid 2, a), van richtlijn 2011/92/EU is identiek aan de definitie van dat begrip in artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337/EG. 24 HvJ 7 september 2004, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, C-127/02, ECLI:EU:C:2004:482, punten 26 en 27; HvJ 14 januari 2010, Stadt Papenburg, C-226/08, ECLI:EU:C:2010:10, punt 38 en HvJ 7 december 2023, Latvijas valsts me[00c5][00be]i, C-434/22, ECLI:EU:C:2023:966, punten 36 en 37. 25 HvJ 7 november 2018, Coöperatie Mobilisation for the Environment UA, C-293/17 en C-294/17, ECLI:EU:C:2018:882, punten 65 en 66; HvJ 29 juli 2019, Inter-Environnement Wallonie en Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen, C-411/17, ECLI:EU:C:2019:622, punten 123 en 124 en HvJ 9 september 2020, Friends of the Irish Environment, C-254/19, ECLI:EU:C:2020:680, punt 29. 26 HvJ 13 juni 2002, Commissie t. Ierland, C-117/00, ECLI:EU:C:2002:366, punten 32 en 33; HvJ 20 oktober 2005, Commissie t.
Verenigd Koninkrijk, C-6/04, ECLI:EU:C:2005:626, punt 33; HvJ 20 september 2007, Commissie t. Italië, C-304/05, ECLI:EU:C:2007:532, punten 92 tot 96 en HvJ 3 april 2014, Cascina Tre Pini, C-301/12, ECLI:EU:C:2014:214, punten 32 tot 34. 27 HvJ 24 juni 2021, Commissie t. Spanje, C-559/19, ECLI:EU:C:2021:512, punten 133 en 134 en 152 tot 154. 28 De gemachtigde gaf weliswaar aan dat beide formuleringen volgens de stellers van het ontwerp een identieke lading dekken, maar daarover lijkt twijfel te kunnen bestaan. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat een gevolg voor een "gebied met een prioritaire soort" ook kan slaan op bijvoorbeeld broedplaatsen of foerageergebieden van dergelijke soorten, terwijl gevolgen voor de prioritaire soort als dusdanig ook restrictiever geïnterpreteerd zou kunnen worden. De gemachtigde bevestigde dat, indien nodig, de formulering zou worden aangepast. 29 K. Lenaerts en P. Van Nuffel; T. Corthaut (ed.), EU Constitutional Law, OUP, Oxford, 2021, 696, nr. 26.002, onder verwijzing naar HvJ 10 september 1996, Commissie t. Duitsland, C-61/94, ECLI:EU:C:1996:313, punt 52; HvJ 14 juli 1998, Safety High Tech, C-284/95, ECLI:EU:C:1998:352, punt 22; HvJ 1 april 2004, Bellio F.lli, C-286/02, ECLI:EU:C:2004:212, punt 33; HvJ 7 juni 2007, [00c5][0098]¤zen¤ Letového Provozu, C-335/05, ECLI:EU:C:2007:321, punten 14-21; HvJ 19 februari 2009, Soysal en Savatli, C-228/06, ECLI:EU:C:2009:101, punt 59; HvJ 6 mei 2010, Walz, C-63/09, ECLI:EU:C:2010:251, punt 22; HvJ 12 mei 2011, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C-115/09, ECLI:EU:C:2011:289, punt 41; HvJ 11 april 2013, HK Danmark, C-335/11, ECLI:EU:C:2013:222, punten 28-32; HvJ 1 december 2016, Daouidi, C-395/15, ECLI:EU:C:2016:917, punten 40-41; HvJ 10 november 2016, Vereniging Openbare Bibliotheken, C-174/15, ECLI:EU:C:2016:856, punten 31-33; HvJ 7 mei 2020, LG, C-641/18, ECLI:EU:C:2020:349, punten 46-49 en HvJ 8 september 2020, Recorded Artists Actors Performers, C-265/19, ECLI:EU:C:2020:677, punt 62. 30 Door artikel 3, 9°, van het ontwerp gedefinieerd als "een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen alsook de verenigingen, organisaties of groepen van natuurlijke personen of rechtspersonen". Aangezien dit begrip ruimer is dan het "betrokken publiek" in de zin van het Verdrag van Aarhus, kan dit gebruik worden gebillijkt. 31 Het ontwerp voorziet nergens in een specifieke beroepsmogelijkheid, zodat de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op grond van artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bevoegd is om kennis te nemen van deze beroepen. 32 De notie "beheerplan" of "ontwerp-beheerplan" komt voor het overige noch in de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten, noch in het ontwerp terug. 33 Enerzijds zijn er een aantal definities die reeds voorkomen in de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten en daar worden omschreven voor toepassing "[i]n deze wet en in de op grond ervan genomen uitvoeringsbesluiten", zoals `de minister' (5° ), `BMM' (6° ) en `dienst Marien Milieu' (7° ). Anderzijds zijn een aantal definities opgenomen die niets meer zijn dan de spraakgebruikelijke betekenis van bekende begrippen, zoals `dag' (2° ), `digitaal' (4° ), `voorwaarden' (27° ) en `aanbevelingen' (28° ). 34 Zie o.a.: HvJ 21 september 2023, Commissie t. Duitsland, C-116/22, ECLI:EU:C:2023:687, punten 105 en 106; HvJ 29 juni 2023, Commissie t.
Ierland, C-444/21, ECLI:EU:C:2023:524, punten 64 en 65 en HvJ 17 december 2020, Commissie t. Griekenland, C-849/19, ECLI:EU:2020:1047, punten 46 tot 53. 35 Adv. RvS 73.880/1 van 24 oktober 2023 over een voorontwerp van wet `betreffende de bescherming van mens en milieu bij de prospectie, exploratie en exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht'. 36 Dit werd bevestigd door de gemachtigde. Indien de beoordeling van de gevolgen voor een Natura 2000-gebied tot negatieve conclusies zou leiden, kan het project uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn namelijk enkel in de in dit artikel vermelde gevallen doorgang vinden. Er wordt geen mogelijkheid voorzien om via het betalen van een geldbedrag negatieve gevolgen van een Natura 2000-toelating te compenseren. 37 Supra, opmerkingen 4 tot 4.4.2.
26 APRIL 2024. - Koninklijk besluit betreffende de procedure tot instelling van mariene beschermde gebieden, tot Natura 2000-toelating en Natura 2000-goedkeuring en tot milieuvergunning in de Belgische zeegebieden FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, gewijzigd bij de wetten van 20 januari 1999, 22 april 1999, 22 december 2008, 25 september 2022 en 11 december 2022, artikel 3, § 1 en §§ 3 tot en met 5;
Gelet op de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden, artikel 6, artikel 8 §§ 1 en 3, artikel 9, artikel 10, § 2, artikelen 11, 12, artikel 16 § 5, artikel 17, artikel 19, artikel 20, § 1, artikelen 21, 22, 23 en 26 en artikel 67;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;
Gelet op het algemeen advies nr. 65/2023 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 20 oktober 2023;
Gelet op de adviezen van de Inspecteurs van Financiën, gegeven op 18 oktober 2023, 23 november 2023, 6 december 2023 en 12 december 2023;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 22 december 2023;
Gelet op het advies 75.293/16 van de Raad van State, gegeven op 2 februari 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de Minister van Economie, de Minister van Noordzee en de Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij: TITEL 1. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.§ 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. § 2. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand. § 3. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. § 4. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2018/2001/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2023/2413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2018/2001/EU, Verordening 2018/1999/EU en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn 2015/652/EU van de Raad.
Art. 2.Dit besluit regelt volgende toelatingen, goedkeuringen en vergunningen: 1° de Natura 2000-toelating;2° de Natura 2000-goedkeuring;3° de milieuvergunning. TITEL 2. - Definities
Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de wet: de wet van 11 december 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/2022 pub. 16/12/2022 numac 2022034447 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden sluiten ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;2° dag: kalenderdag;3° betekenen: het verzenden bij ter post aangetekende brief;4° digitaal: per e-mail of elke andere geschikte vorm van digitale communicatie; 5° dienst Continentaal Plat: de dienst Continentaal Plat van de Federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 6° publiek: een of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen alsook de verenigingen, organisaties of groepen van natuurlijke personen of rechtspersonen;7° betrokken publiek: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, alsook elke vereniging, organisatie of groep met rechtspersoonlijkheid die gevolgen ondervindt of waarschijnlijk kan ondervinden van of belanghebbende is bij elke milieubesluitvorming;niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en over rechtspersoonlijkheid beschikken worden geacht betrokken publiek te zijn; 8° project: een activiteit die a) opgesomd staat in artikel 16 § 1 van de wet of in het koninklijk besluit krachtens artikel 16, § 2 van de wet;of b) beoogd wordt in artikel 3, § 1 van de wet continentaal plat;of c) een invloed heeft op het natuurlijk milieu;9° Natura 2000-toelating: een toelating die op basis van dit besluit vereist is om een project uit te voeren;10° Natura 2000-goedkeuring: een goedkeuring die op basis van dit besluit vereist is om een plan uit te voeren;11° Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;12° Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;13° staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken soorten;14° staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort.15° de gunstige staat van instandhouding van een habitat: de staat van instandhouding van een habitat wanneer: a) het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en;b) de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en;c) de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;16° de gunstige staat van instandhouding van een soort: de staat van instandhouding van een soort wanneer: a) uit populatie dynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en;b) het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en;c) er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;17° te beschermen habitats: de habitattypes vermeld in bijlage I van de Habitatrichtlijn die in de zeegebieden voorkomen;18° te beschermen soorten: de soorten, vermeld in bijlagen II en IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage I van de Vogelrichtlijn die in de zeegebieden voorkomen, en de trekvogels die geregeld voorkomen in de zeegebieden en die niet in bijlage I van de Vogelrichtlijn worden vermeld;19° speciale zone voor natuurbehoud: gebied ingesteld op basis van artikel 3 en 4 van de Habitatrichtlijn;20° speciale beschermingszone voor vogels: gebied ingesteld op basis van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;21° Natura 2000-gebied: een speciale zone voor natuurbehoud of een speciale beschermingszone voor vogels;22° prioritaire soorten: de soorten vermeld onder bijlage II van de Habitatrichtlijn met een sterretje (*) gemerkt;23° permanente monitoring: de evaluatie van de toestand van het marien milieu, waaronder de toestand van de mariene reservaten en de Natura 2000-gebieden;24° monitoring: de evaluatie waarbij de milieueffecten van een toegelaten project of goedgekeurd plan worden onderzocht en geëvalueerd;25° monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken: de evaluaties waarbij de milieueffecten van een vergunde activiteit worden onderzocht en geëvalueerd;26° vergunning: de milieuvergunning krachtens artikel 16 §§ 1 en 2 van de wet;27° voorwaarden: de condities opgelegd in de Natura 2000-toelating, de Natura 2000-goedkeuring, de vergunning of de vergunning continentaal plat;28° aanbevelingen: een beschrijving van de niet-bindende voorstellen voor de manier van uitvoering van de activiteit;29° het onderzoek: het onderzoek door de BMM van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en, in voorkomend geval van de aanvullende informatie die door de aanvrager wordt verstrekt, van alle via de raadplegingen ontvangen relevante informatie en haar eigen aanvullend onderzoek;30° vergunninghouder: de persoon aan wie een vergunning werd uitgereikt of overgedragen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;31° Verdrag van Espoo: het verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991;32° het daartoe aangeduide contactpunt: het point of contact aangeduid in de appendix bij Beslissing I/3 van de Vergadering van de partijen bij het verdrag in uitvoering van artikel 3 van het Verdrag van Espoo;33° staat: een lidstaat van de Europese Unie of een verdragsluitende partij bij het Verdrag van Espoo;34° grensoverschrijdende aanzienlijke effecten: effecten die voortvloeien uit een vergunningsplichtige activiteit die is inbegrepen in het toepassingsgebied van het Verdrag van Espoo of van de Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten zoals gewijzigd door de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad;35° Raadgevende Commissie: de Raadgevende Commissie Marien Ruimtelijk Plan krachtens artikel 24, § 3 van de wet;36° ingreep: elke verandering van de vergunde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat niet groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst;37° wijziging van de vergunning: elke verandering van de voorwaarden die tot gevolg kan hebben dat het nadeel aan het marien milieu groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst of elke niet-substantiële verandering aan de vergunde activiteit die als gevolg kan hebben dat het nadeel aan het marien milieu groter of van een andere aard is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning wordt beheerst;38° niet-substantieel: niet essentieel of geen belangrijke weerslag op de vergunde activiteit;39° de wet continentaal plat: de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;40° vergunning continentaal plat: de milieuvergunning voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond krachtens artikel 3, § 1 en § 3 van de wet continentaal plat;41° de Raadgevende Commissie Zand en Grind: de Raadgevende Commissie krachtens artikel 3, § 5 van de wet continentaal plat;42° Algemene Verordening Gegevensbescherming: de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;43° Fonds Leefmilieu: het fonds voorzien krachtens de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. TITEL 3. - Algemene bepalingen
Art. 4.Eenieder neemt voldoende zorg in acht voor het marien milieu.
De zorg houdt in elk geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor het marien milieu, in het bijzonder voor de mariene beschermde gebieden, dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Art. 5.Bij betekening gaan de termijnen in op de dag na de datum van de poststempel van de ter post aangetekende brief. Bij digitaal versturen gaan de termijnen in de dag na het digitaal versturen. De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.
Art. 6.De termijnen en de datums zoals bepaald in dit besluit worden gerekend vanaf de aanvangsdatum van de toepasselijke procedure zoals verder bepaald in dit besluit. De termijnen worden geschorst vanaf 15 juli tot en met 15 augustus.
Art. 7.§ 1. De BMM vervult haar taken zoals beschreven in dit besluit in alle onafhankelijkheid, objectiviteit en neutraliteit. De BMM mag zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft. § 2. Indien een toelating, goedkeuring of vergunning wordt aangevraagd op initiatief of onder toezicht van een federale overheidsdienst, -instelling of -instantie, wordt in ieder geval binnen de organisatie van de administratieve bevoegdheden van de federale overheid een passende scheiding aangebracht tussen conflicterende functies bij het uitvoeren van de uit dit besluit voortvloeiende taken. § 3. Om de volledigheid en kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsrapport te waarborgen, dient de BMM te waarborgen dat zij beschikt over, of indien nodig toegang heeft tot, voldoende expertise om het milieueffectbeoordelingsrapport te onderzoeken.
Art. 8.De retributies verschuldigd overeenkomstig de artikelen 25, 46, 59 en 88 van dit besluit zijn betaalbaar aan de BMM. Zij worden gestort op het daartoe door de minister bepaald rekeningnummer.
TITEL 4. - Mariene beschermde gebieden
HOOFDSTUK I. - Instelling en beschermingsdoelstellingen van de mariene reservaten
Art. 9.§ 1. De dienst Marien Milieu maakt een voorstel op voor het aanduiden van een gebied als marien reservaat, dat volgende gegevens bevat: 1° een grafisch plan dat aangeeft over welk gebied of welke gebieden het gaat;2° de geografische coördinaten;3° een wetenschappelijke beschrijving van het gebied, het aanwezige ecosysteem en zijn functies;4° een voorstel tot beschermingsdoelstellingen. § 2. Elke federale overheidsdienst stelt, op eenvoudig verzoek of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis, waarover ze beschikt, ter beschikking om te kunnen gebruiken bij het opstellen van de beschermingsdoelstellingen. § 3. De gebieden die in aanmerking komen als mariene reservaten worden ingesteld volgens de procedure krachtens artikel 24, § 1 en § 2 van de wet. § 4. Het instellingsbesluit, zoals bedoeld in paragraaf 3, bevat minstens de volgende elementen: 1° de naam van het gebied;2° de afbakening van het gebied;3° de beschermingsdoelstellingen.
Art. 10.De beschermingsdoelstellingen zijn bindend voor de federale overheid.
HOOFDSTUK II. - Natura 2000-gebieden Afdeling I. - Instelling
Art. 11.§ 1. De dienst Marien Milieu maakt een voorstel op voor de instelling van een Natura-2000 gebied, dat volgende gegevens bevat: 1° een grafisch plan dat aangeeft over welk gebied of welke gebieden het gaat;2° de geografische coördinaten;3° een wetenschappelijke omschrijving. § 2. Voor de speciale zones voor natuurbehoud gebeurt de selectie op grond van de criteria van bijlage III van de Habitatrichtlijn en van de relevante wetenschappelijke gegevens. § 3. Voor de speciale beschermingszones voor vogels worden de gebieden geselecteerd die naar aantal en oppervlakte het meest geschikt zijn voor de instandhouding van: 1° de vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn die voorkomen in de zeegebieden;2° de trekvogels die geregeld voorkomen in de zeegebieden en die niet in bijlage I van de Vogelrichtlijn worden vermeld. § 4. De gebieden die in aanmerking komen als Natura 2000-gebieden worden ingesteld volgens de procedure krachtens artikel 24, § 1 en § 2 van de wet. De aanwijzing van speciale beschermingszones voor vogels is definitief.
Art. 12.§ 1. In het geval van de aanwijzing van een gebied dat in aanmerking komt als speciale zone voor natuurbehoud, meldt de minister het gebied aan bij de Europese Commissie. § 2. Binnen zes jaar nadat de Europese Commissie een gebied van communautair belang heeft verklaard, wordt dit gebied definitief ingesteld als speciale zone voor natuurbehoud.
Art. 13.§ 1. Zodra de Europese Commissie een gebied van communautair belang heeft verklaard, wordt het gebied als Natura 2000-gebied beschouwd voor de toepassing van afdeling IV en V van dit besluit. § 2. Elke federale overheidsdienst neemt, binnen de haar toegewezen bevoegdheden, de nodige maatregelen om elke verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten te vermijden in de gebieden waarvoor de Europese procedure tot aanduiding als gebied van communautair belang loopt. § 3. De speciale beschermingszones voor vogels zoals omschreven in artikel 7, § 5, van het koninklijk besluit van 22 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten5 tot vaststelling van het marien ruimtelijk plan voor de periode van 2020 tot 2026 in de Belgische zeegebieden en de speciale zones voor natuurbehoud bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 3, van hetzelfde besluit worden geacht definitief te zijn aangewezen, in de zin van artikel 11, § 4 en 12, § 2.
Art. 14.Het instellingsbesluit, zoals bedoeld in artikel 11, § 4 en 12, § 2, bevat minstens de volgende elementen: 1° de code van het Natura 2000-gebied;2° de naam van het gebied;3° de afbakening van het gebied met kaart en coördinaten;4° een wetenschappelijke omschrijving van het gebied;5° de soorten en/of habitats waarvoor het gebied is aangewezen en, in voorkomend geval, andere Europees beschermde soorten en habitats die in het gebied voorkomen. Afdeling II. - Instandhoudingsdoelstellingen
Art. 15.§ 1. Voor elk Natura 2000-gebied wordt een wetenschappelijk rapport opgesteld, dat minstens de volgende elementen bevat: 1° een wetenschappelijke beschrijving van het gebied en van de te beschermen habitats en/of de te beschermen soorten waarvoor het gebied is aangewezen of die erin voorkomen en, in voorkomend geval, een actualisering van de wetenschappelijke informatie;2° een analyse van de actuele staat van instandhouding van een habitat en actuele staat van instandhouding van een soort, op basis van de permanente monitoring;3° een inschatting van het potentieel van het gebied in kwestie en voor het behalen van de gunstige staat van instandhouding van een habitat en gunstige staat van instandhouding van een soort voor de relevante te beschermen habitats en/of de relevante te beschermen soorten;4° een beoordeling van het belang van het Natura 2000-gebied voor elke relevante te beschermen habitat en relevante te beschermen soort, en hieruit volgend een beoordeling van het belang van elke relevante te beschermen habitat en te beschermen soort binnen het te beschermen gebied in kwestie;5° een voorstel van instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante te beschermen habitat en/of relevante te beschermen soort in het gebied;6° een beschrijving van de bedreigingen en kansen met betrekking tot het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen, vermeld onder 5°.7° een oplijsting en analyse van de bestaande Natura 2000-toelatingen en Natura 2000-goedkeuringen die beïnvloed kunnen worden door het voorstel van instandhoudingsdoelstellingen. § 2. Elke federale overheidsdienst stelt, op eenvoudig verzoek of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis, waarover ze beschikt, ter beschikking om te kunnen gebruiken bij het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen. § 3. Op basis van het wetenschappelijk rapport, zoals bepaald in § 1, stelt de minister ontwerp- instandhoudingsdoelstellingen vast voor elk Natura 2000-gebied. § 4. De minister onderwerpt de ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen aan een publieksraadpleging. Deze publieksraadpleging wordt minstens vijftien dagen voor de aanvang ervan bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de dienst Marien Milieu. Deze bekendmaking vermeldt de begin- en einddatum van de publieksraadpleging en de wijze waarop het publiek zijn standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen kan kenbaar maken. § 5. De publieksraadpleging duurt zestig dagen. § 6. De minister stelt een verklaring op die weergeeft hoe met de standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen van het publiek rekening werd gehouden. § 7. De minister stelt de instandhoudingsdoelstellingen vast. § 8. De instandhoudingsdoelstellingen en de verklaring, zoals bepaald in paragraaf 9, worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en op de website van de dienst Marien Milieu. De minister maakt de instandhoudingsdoelstellingen en de verklaring, zoals bepaald in paragraaf 9, indien relevant, aan andere overheidsdiensten over.
Art. 16.De instandhoudingsdoelstellingen worden aangenomen ten laatste zes jaar na de definitieve aanwijzing van een speciale beschermingszone voor vogels zoals bepaald in artikel 11, § 4 en ten laatste zes jaar nadat de Europese Commissie een speciale zone voor natuurbehoud van communautair belang heeft verklaard.
Art. 17.De instandhoudingsdoelstellingen zijn bindend voor de federale overheid. Afdeling III. - Instandhoudingsmaatregelen
Art. 18.§ 1. De minister neemt de nodige instandhoudingsmaatregelen, gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. § 2. De minister neemt de nodige stappen om elke verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten te vermijden. § 3. Voor hetgeen bepaald in paragrafen 1 en 2, kan de minister acties voor natuurherstel of -beheer ondernemen.
Art. 19.§ 1. De minister kan voor elk van de Natura 2000-gebieden een ontwerp-beheerplan vaststellen of herzien. § 2. Dit ontwerp-beheerplan bevat minstens de volgende elementen: 1° een evaluatie van het bestaande beschermingsregime, vertrekkend vanuit de resultaten van de permanente monitoring;2° een ontwerp van instandhoudingsmaatregelen en de te ondernemen stappen om de verslechtering van de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten en elke significante verstoring van de te beschermen soorten tegen te gaan. § 3. De minister onderwerpt het ontwerp-beheerplan aan een publieksraadpleging. Deze publieksraadpleging wordt minstens vijftien dagen voor de aanvang ervan bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, op de Federale Portaalsite, op de website van de dienst Marien Milieu en door minstens één ander vrij te kiezen communicatiemiddel. Deze bekendmaking vermeldt de begin- en einddatum van de publieksraadpleging en de wijze waarop het publiek zijn standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen kan kenbaar maken. § 4. De publieksraadpleging duurt zestig dagen. § 5. De minister stelt een verklaring op die weergeeft hoe met de standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen van het publiek rekening werd gehouden. § 6. De minister neemt het ontwerp-beheerplan aan als beheerplan. § 7. De minister doet het nodige opdat dit beheerplan en de verklaring, zoals bepaald in paragraaf 5, publiek wordt gemaakt en, indien relevant, aan andere overheidsdiensten wordt overgemaakt. Afdeling IV. - Projecten met een mogelijke impact
op een Natura 2000-gebied
Art. 20.Een project dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor, het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is onderworpen aan een Natura 2000-toelating.
Art. 21.§ 1. De procedure tot het bekomen van een Natura 2000-toelating bestaat uit volgende stappen: 1° een optionele screening, zoals bepaald in artikel 22;2° het opstellen van een ontwerp van passende beoordeling door de initiatiefnemer;3° het evalueren van het ontwerp van passende beoordeling, het opmaken van een passende beoordeling door de BMM en het advies van de dienst Marien Milieu;4° de beslissing van de minister. § 2. Indien voor het project ook een vergunning of een vergunning continentaal plat vereist is, verloopt het behandelen van een Natura 2000-toelating volgens de termijnen bepaald in titel 5.
Art. 22.§ 1. Om te bepalen of een project mogelijk significante gevolgen heeft voor één of meerdere Natura 2000-gebieden, kan de initiatiefnemer aan de BMM digitaal verzoeken om aan te geven of een Natura 2000-toelating vereist is. Bij dit verzoek wordt een screeningsnota gevoegd, waarin de initiatiefnemer een beschrijving geeft van het project en aangeeft of bij het uitvoeren van dit project sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. § 2. De BMM beslist, op basis van dit verzoek en alle andere relevante informatie, binnen vijftien dagen na het verzoek, of er voor het betrokken project een Natura 2000-toelating vereist is. § 3. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal aan de initiatiefnemer en de dienst Marien Milieu.
Art. 23.§ 1. De initiatiefnemer stelt een ontwerp van passende beoordeling op, op eigen initiatief of indien de BMM beslist heeft dat een Natura 2000-toelating vereist is voor het project, zoals bepaald in artikel 22, § 2. § 2. Het ontwerp van passende beoordeling bevat, op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis, alle aspecten van het project die op zichzelf, of in combinatie met andere plannen of projecten, de instandhoudingsdoelstellingen in gedrang kunnen brengen.
Indien voor het betrokken gebied nog geen instandhoudingsdoelstellingen zijn opgemaakt, dienen de gegevens op basis waarvan de aanmelding van het Natura 2000-gebied is gebeurd, aangevuld met de relevante ecologische informatie, als referentie gebruikt te worden. § 3. Het ontwerp van passende beoordeling bevat: 1° de gegevens van de initiatiefnemer: a) naam, voornaam, adres, e-mailadres en desgevallend ondernemingsnummer van de initiatiefnemer;b) als de initiatiefnemer een privaatrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer.Als de initiatiefnemer een publiekrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling, evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer; 2° een deel betreffende het project waarin volgende zaken beschreven worden: a) de doelstelling van het project;b) de locatie en periode van het project;c) de wijze van uitvoering van het project;3° een deel betreffende de mogelijke gevolgen van het project op de Natura 2000-gebieden: a) een beschrijving en waardering van de gevolgen van het project op de instandhoudingsdoelstellingen;b) een beschrijving van de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en een beschrijving van de maatregelen die mogelijk zijn om nadelige gevolgen te vermijden of te beperken tot een niveau waarop zij de instandhoudingsdoelstellingen niet meer in het gedrang brengen;c) een beschrijving van de voorzieningen die kunnen worden getroffen om een behoorlijke monitoring te verzekeren van de gevolgen van het project op de instandhoudingsdoelstellingen. Dit deel wordt per geval op passende wijze uitgewerkt. In voorkomend geval wordt het aangevuld met een overzicht van de moeilijkheden, zoals ontbrekende kennis, die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie.
Art. 24.De initiatiefnemer betekent of verstuurt digitaal het ontwerp van passende beoordeling aan de BMM en verstuurt een kopie van het ontwerp digitaal aan de dienst Marien Milieu.
Art. 25.§ 1. De BMM berekent het bedrag van de retributie op basis van de gegevens vervat in het ontwerp van passende beoordeling. De berekening van de retributie omvat: 1° een vergoeding voor de administratieve kosten, te begroten op 50 euro, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen;2° een vergoeding voor de uitvoering van de passende beoordeling en alle daaraan verbonden kosten, op basis van een tarief van 692 euro (index 127,11;basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen. § 2. De BMM betekent de berekening van de retributie aan de initiatiefnemer binnen tien dagen na de aanvraag. § 3. De initiatiefnemer betekent het bewijs van betaling van de retributie aan de BMM. § 4. De termijn voor het verder behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-toelating gaat in de dag na de betekening door de initiatiefnemer van het bewijs van betaling van de retributie, zoals bepaald in paragraaf 3, aan de BMM.
Art. 26.De BMM evalueert het ontwerp van passende beoordeling en stelt de passende beoordeling op. De BMM verstuurt de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
Art. 27.§ 1. De dienst Marien Milieu verstuurt zijn advies over de passende beoordeling digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. § 2. De BMM verstuurt de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4.
Art. 28.§ 1. De minister kan voor het project enkel een Natura 2000-toelating verlenen, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied niet in het gedrang zal brengen. De minister kan aan deze toelating voorwaarden koppelen. § 2. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen vijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art. 29.§ 1. In afwijking van artikel 28 kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het project worden toegelaten indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1° er is geen ander alternatief dat de natuurlijke kenmerken van het Natura-2000 gebied niet of minder aantast;2° het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn;
Ingeval het project significante gevolgen heeft voor een gebied met een prioritaire natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort, kunnen enkel dwingende redenen van groot openbaar belang in rekening genomen worden die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
Andere dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen enkel in rekening genomen worden na gunstig advies van de Europese Commissie.
Dit advies van de Europese Commissie wordt door de minister gevraagd.
Installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn en de menselijke gezondheid en de openbare veiligheid te dienen; 3° de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.De minister stelt de Europese Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen. § 2. De initiatiefnemer betekent voor de afwijkingsmogelijkheid uit § 1, een gemotiveerde aanvraag aan de BMM binnen honderdentien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. § 3. De BMM beoordeelt de gemotiveerde aanvraag en verstuurt haar advies over de vervulling van de voorwaarden, zoals bepaald in paragraaf 1, aan de dienst Marien Milieu binnen honderdzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. § 4. De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal binnen honderdvijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4, aan de BMM. § 5. De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4, aan de BMM. § 6. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen tweehonderdenvijf dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 25, § 4. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art. 30.§ 1. De minister kan een Natura 2000-toelating wijzigen, schorsen of opheffen in de volgende gevallen: 1° wanneer uit de permanente monitoring en, in voorkomend geval, de monitoring blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden hebben voorgedaan door het project;2° wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd;3° wanneer de gegevens op grond waarvan de Natura 2000-toelating is verleend, zodanig onjuist of onvolledig zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou genomen zijn;4° wanneer de Natura 2000-toelating in strijd met de wettelijke voorschriften is verleend. § 2. Een Natura 2000-toelating wordt door de minister opgeheven of gewijzigd indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aantonen dat dit nodig is om te vermijden dat de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten verslechtert en dat er een significante verstoring van de te beschermen soorten optreedt door het toegelaten project. § 3. Een Natura 2000-toelating wordt door de minister opgeheven of gewijzigd, indien deze niet meer verenigbaar is met gewijzigde instandhoudingsdoelstellingen. § 4. De minister neemt een beslissing over het wijzigen, schorsen of opheffen van een Natura 2000-toelating ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de BMM. De minister betekent de ontwerpbeslissing aan de toelatingshouder.
Binnen dertig dagen na de betekening van de ontwerpbeslissing kan de toelatingshouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen. § 5. Binnen zestig dagen na betekening zoals bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting, digitaal aan de dienst Marien Milieu.
De dienst Marien Milieu verstuurt binnen vijfenzeventig dagen na betekening haar advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister. Binnen vijfennegentigdagen na betekening betekent de minister de beslissing aan de toelatingshouder.
Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art. 31.§ 1. De toelatingshouder kan een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de Natura 2000-toelating betekenen aan de BMM. In deze gemotiveerde aanvraag geeft de toelatingshouder aan waarom door de wijziging van de Natura 2000-toelating er geen sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. § 2. De BMM beslist, op basis van de gemotiveerde aanvraag en alle andere relevante informatie of er een nieuwe Natura 2000-toelating vereist is of niet. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal binnen vijftien dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag aan de toelatingshouder en de dienst Marien Milieu. § 3. Indien de BMM beslist dat er een nieuwe Natura 2000-toelating vereist is, kan de toelatingshouder een nieuwe Natura 2000-toelating aanvragen volgens de procedure zoals bepaald in artikel 23 tot en met 29. § 4. Indien de BMM beslist dat er geen nieuwe Natura 2000-toelating vereist is, verstuurt de BMM haar advies over de aangevraagde wijziging van de Natura 2000-toelating digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag.
De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag.
De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De minister betekent de beslissing aan de toelatingshouder binnen vijfennegentig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu. Afdeling V. - Plannen met een mogelijke impact
op een Natura 2000-gebied
Art. 32.Een plan dat niet direct verband houdt met, of nodig is voor, het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is onderworpen aan een Natura 2000-goedkeuring.
Art. 33.De procedure tot het bekomen van een Natura 2000-goedkeuring bestaat uit volgende stappen: 1° een optionele screening, zoals bepaald in artikel 34;2° het opstellen van een ontwerp van passende beoordeling door de initiatiefnemer;3° het evalueren van het ontwerp van passende beoordeling, het opmaken van een passende beoordeling door de BMM en het advies van de dienst Marien Milieu;4° de beslissing van de minister.
Art. 34.§ 1. Om te bepalen of een plan mogelijk significante gevolgen heeft voor één of meerdere Natura 2000-gebieden, kan de initiatiefnemer aan de BMM digitaal verzoeken om aan te geven of een Natura 2000-goedkeuring vereist is. Bij dit verzoek wordt een screeningsnota gevoegd, waarin de initiatiefnemer een beschrijving geeft van het plan en aangeeft of bij het uitvoeren van dit plan sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. § 2. De BMM beslist, op basis van dit verzoek en alle andere relevante informatie, binnen vijftien dagen na het verzoek, of er voor het betrokken plan een Natura 2000-goedkeuring vereist is. § 3. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal aan de initiatiefnemer en de dienst Marien Milieu.
Art. 35.§ 1. De initiatiefnemer stelt een ontwerp van passende beoordeling op, op eigen initiatief of indien de BMM beslist heeft dat een Natura 2000-goedkeuring vereist is voor het plan, zoals bepaald in artikel 34, § 2. § 2. Het ontwerp van passende beoordeling bevat, op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis, alle aspecten van het plan die op zichzelf, of in combinatie met andere plannen of projecten, de instandhoudingsdoelstellingen in gedrang kunnen brengen.
Indien voor het betrokken gebied nog geen instandhoudingsdoelstellingen zijn opgemaakt, dienen de gegevens op basis waarvan de aanmelding van het Natura 2000-gebied is gebeurd, aangevuld met de relevante ecologische informatie, als referentie gebruikt te worden. § 3. Het ontwerp van passende beoordeling bevat: 1° de gegevens van de initiatiefnemer: a) benaming, adres, e-mailadres en desgevallend ondernemingsnummer van de initiatiefnemer;b) als de initiatiefnemer een privaatrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer.Als de initiatiefnemer een publiekrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het ontwerp van passende beoordeling, evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de initiatiefnemer; 2° een deel betreffende het plan waarin volgende zaken beschreven worden: a) de doelstelling van het plan;b) de locatie en periode van het plan;c) de wijze van uitvoering van het plan;3° een deel betreffende de mogelijke gevolgen van het plan op de Natura 2000-gebieden: a) een beschrijving en waardering van de gevolgen van het plan op de instandhoudingsdoelstellingen;b) een beschrijving van de wijze waarop rekening werd gehouden met de te verwachten nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en een beschrijving van de maatregelen die mogelijk zijn om nadelige gevolgen te vermijden of te beperken tot een niveau waarop zij de instandhoudingsdoelstellingen niet meer in het gedrang brengen;c) een beschrijving van de voorzieningen die kunnen worden getroffen om een behoorlijke monitoring te verzekeren van de gevolgen van het plan op de instandhoudingsdoelstellingen; Dit deel wordt per geval op passende wijze uitgewerkt. In voorkomend geval wordt het aangevuld met een overzicht van de moeilijkheden, zoals ontbrekende kennis, die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie.
Art. 36.De initiatiefnemer betekent of verstuurt digitaal het ontwerp van passende beoordeling aan de BMM en verstuurt een kopie van het ontwerp digitaal aan de dienst Marien Milieu.
Art. 37.De termijn voor het verder behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-goedkeuring gaat in de dag na de betekening of het digitaal versturen door de initiatiefnemer van het ontwerp van passende beoordeling aan de BMM.
Art. 38.De BMM evalueert het ontwerp van passende beoordeling en stelt de passende beoordeling op. De BMM verstuurt de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37.
Art. 39.§ 1. De dienst Marien Milieu verstuurt zijn advies over de passende beoordeling digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. Indien een plan door of in opdracht van de dienst Marien Milieu wordt opgesteld, verleent de dienst Marien Milieu geen advies. § 2. De BMM verstuurt de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37.
Art. 40.§ 1. De minister kan voor het plan enkel een Natura 2000-goedkeuring verlenen, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied niet in het gedrang zal brengen.
De minister kan aan deze goedkeuring voorwaarden koppelen. § 2. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen vijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art. 41.§ 1. In afwijking van artikel 40 kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden toegelaten indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1° er is geen ander alternatief dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet of minder aantast;2° het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;plannen voor installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn;
Ingeval het plan significante gevolgen heeft voor een gebied met een prioritaire natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort, kunnen enkel dwingende redenen van groot openbaar belang in rekening genomen worden die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Andere dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen enkel in rekening genomen worden na gunstig advies van de Europese Commissie. Dit advies van de Europese Commissie wordt door de minister gevraagd. Plannen voor installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden vermoed van groot openbaar belang te zijn en de menselijke gezondheid en de openbare veiligheid te dienen; 3° de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.De minister stelt de Europese Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen. § 2. De initiatiefnemer betekent voor de afwijkingsmogelijkheid uit § 1, een gemotiveerde aanvraag aan de BMM binnen honderdentien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. § 3. De BMM beoordeelt de gemotiveerde aanvraag en verstuurt haar advies over de vervulling van de voorwaarden, zoals bepaald in paragraaf 1, aan de dienst Marien Milieu binnen honderdzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. § 4. De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal binnen honderdvijfentachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37, aan de BMM. § 5. De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37, aan de BMM. § 6. De minister betekent de beslissing aan de initiatiefnemer binnen tweehonderdenvijf dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 37. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art. 42.§ 1. De minister kan een Natura 2000-goedkeuring wijzigen, schorsen of opheffen in de volgende gevallen: 1° wanneer uit de permanente monitoring en, in voorkomend geval, de monitoring blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden hebben voorgedaan door het plan;2° wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd;3° wanneer de gegevens op grond waarvan de Natura 2000-goedkeuring is verleend, zodanig onjuist of onvolledig zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou genomen zijn;4° wanneer de Natura 2000-goedkeuring in strijd met de wettelijke voorschriften is verleend. § 2. Een Natura 2000-goedkeuring wordt door de minister opgeheven of gewijzigd indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aantonen dat dit nodig is om te vermijden dat de kwaliteit van de te beschermen habitats en van de habitats van soorten verslechtert en dat er een significante verstoring van de beschermde soorten optreedt door het goedgekeurde plan. § 3. Een Natura 2000-goedkeuring wordt door de minister opgeheven of gewijzigd, indien deze niet meer verenigbaar is met de gewijzigde instandhoudingsdoelstellingen. § 4. De minister neemt een beslissing over het wijzigen, schorsen of opheffen van een Natura 2000-goedkeuring ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de BMM. De minister betekent de ontwerpbeslissing aan de goedkeuringshouder.
Binnen dertig dagen na de betekening van de ontwerpbeslissing kan de goedkeuringshouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen. § 5. Binnen zestig dagen na betekening zoals bedoeld in paragraaf 4, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies, met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting, digitaal aan de dienst Marien Milieu.
De dienst Marien Milieu verstuurt binnen vijfenzeventig dagen na betekening haar advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister. Binnen vijfennegentig dagen na de betekening betekent de minister de beslissing aan de goedkeuringshouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
Art. 43.§ 1. De goedkeuringshouder kan een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de Natura 2000-goedkeuring betekenen aan de BMM. In deze gemotiveerde aanvraag geeft de goedkeuringshouder aan waarom door de wijziging van de Natura 2000-goedkeuring er geen sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. § 2. De BMM beslist, op basis van de gemotiveerde aanvraag en alle andere relevante informatie of er een nieuwe Natura 2000-goedkeuring vereist is of niet. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal binnen vijftien dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag aan de goedkeuringshouder en de dienst Marien Milieu. § 3. Indien de BMM beslist dat er een nieuwe Natura 2000-goedkeuring vereist is, kan de goedkeuringshouder een nieuwe Natura 2000-goedkeuring aanvragen volgens de procedure zoals bepaald in artikel 35 tot en met 41. § 4. Indien de BMM beslist dat er geen nieuwe Natura 2000-goedkeuring vereist is, verstuurt de BMM haar advies over de aangevraagde wijziging van de Natura 2000-goedkeuring digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen zestig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag.
De dienst Marien Milieu verstuurt haar advies digitaal aan de BMM binnen vijfenzeventig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag.
De BMM verstuurt haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen vijfentachtig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. De minister betekent de beslissing aan de goedkeuringshouder binnen vijfennegentig dagen na ontvangst van de gemotiveerde aanvraag. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de beslissing digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu.
HOOFDSTUK III. - Permanente monitoring en monitoring
Art. 44.De BMM is belast met de permanente monitoring.
Art. 45.§ 1. De toestand van mariene reservaten in functie van de beschermingsdoelstellingen wordt minstens elke acht jaar na de instelling van de reservaten geëvalueerd op basis van de permanente monitoring en nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten. Indien nodig worden de beschermingsdoelstellingen herzien. § 2. Het wetenschappelijk rapport zoals bepaald in artikel 15 wordt minstens elke zes jaar na de instelling van de Natura 2000-gebieden geactualiseerd op basis van de permanente monitoring en nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten. Op basis van de actualisatie van het wetenschappelijk rapport worden de instandhoudingsdoelstellingen ten laatste zes jaar na hun aanneming geëvalueerd, en indien nodig, herzien volgens de procedure zoals bepaald in artikel 15, § 3 tot en met § 8.
Art. 46.§ 1. Het uitvoeren van monitoring, uitgevoerd door of in opdracht van de BMM, kan opgelegd worden als voorwaarde bij het verlenen van een Natura 2000-toelating. De houder van de Natura 2000-toelating is gehouden tot het betalen van een retributie voor de vergoeding van de kosten van deze monitoring. § 2. De retributie voor de monitoring opgelegd als voorwaarde in de Natura 2000-toelating bestaat uit een vergoeding voor de BMM voor de uitvoering van de monitoring en alle daaraan verbonden kosten, op basis van het tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen. § 3. De retributie zoals bepaald in paragraaf 2 is betaalbaar aan de BMM na factuur met vermelding van de betalingstermijn. § 4. De in de toelating of goedkeuring opgelegde monitoring is te onderscheiden van het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden van de Natura 2000-toelating of -goedkeuring door de toelating - of goedkeuringshouder. Dit toezicht en deze inspecties zijn niet onderworpen aan een retributie. § 5. Het uitvoeren van monitoring kan opgelegd worden als voorwaarde bij het verlenen van een Natura 2000-goedkeuring.
TITEL 5. - Procedure milieuvergunning
HOOFDSTUK I. - Milieuvergunning voor de activiteiten omschreven in artikel 16, § 1 en § 2 van de wet
Art. 47.De activiteiten omschreven in artikel 16, § 1 en § 2, van de wet zijn onderworpen aan een voorafgaande vergunning. De procedure voor het verlenen van een vergunning omvat volgende stappen: 1° het indienen van de aanvraag, met inbegrip van een milieueffectbeoordelingsrapport;2° het onderzoek van de volledigheid en ontvankelijkheid;3° de raadpleging van raadgevende instanties, het publiek en, indien relevant, andere staten;4° het onderzoek van de BMM en het opstellen door de BMM van de gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke effecten van de activiteit op het milieu met advies over de aanvaardbaarheid van de activiteit;5° het advies van de dienst Marien Milieu;6° het besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning door de minister en de bekendmaking ervan. Afdeling I. - Indienen van de aanvraag
Art. 48.§ 1. De aanvraag wordt ingediend door de natuurlijke persoon of rechtspersoon of gevolmachtigde van de rechtspersoon die de vergunningsplichtige activiteit wenst uit te oefenen. De aanvrager, of, indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft, iedere deelnemer van dat samenwerkingsverband, is: a) een natuurlijk persoon uit een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;of b) een onderneming met rechtspersoonlijkheid, die is opgericht overeenkomstig de Belgische wetgeving of overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van een ander land voor zover internationale verdragen waardoor België gebonden is, vereisen dat deze onderneming of iedere deelnemer van een samenwerkingsverband toegang heeft tot de Belgische markt. § 2. De aanvrager, die een onderneming met rechtspersoonlijkheid is of, indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft, iedere deelnemer van dat samenwerkingsverband, beschikt over een centrale administratie, een voornaamste inrichting of een maatschappelijke zetel gevestigd in een van de in paragraaf 1, b) bedoelde landen, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van het land waarin het gevestigd is. § 3. De aanvrager moet een contactpersoon aanstellen binnen het Belgisch grondgebied, waarlangs alle communicatie kan gevoerd worden. § 4. De aanvrager betekent of verstuurt digitaal de aanvraag aan de BMM. De aanvrager verstuurt een kopie van de aanvraag digitaal aan de minister, aan de BMM en de dienst Marien milieu.
Art. 49.Iedere aanvraag omvat minstens: 1° naam, voornaam, adres en e-mailadres van de aanvrager;2° een identificatie van de voorgenomen activiteit;3° als de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de aanvrager.Als de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon is, haar ondernemingsnummer, de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag, evenals de naam, voornaam, e-mailadres en contactgegevens van de binnen het Belgisch grondgebied aangestelde contactpersoon bij de aanvrager; 4° referenties die de financiële en economische draagkracht van de aanvrager aantonen en meer bepaald: passende bankverklaringen, balansen, uittreksels uit balansen of jaarrekeningen van de onderneming, of een verklaring betreffende de totale omzet en de omzet in werken van de onderneming over de laatste drie boekjaren;indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij niet in staat is de gevraagde referenties voor te leggen, kan de BMM de aanvrager toestaan zijn economische en financiële draagkracht aan te tonen met andere documenten die het geschikt acht; 5° een milieueffectbeoordelingsrapport, opgesteld overeenkomstig de bepalingen onder Titel 5, Hoofdstuk 1, afdeling II, met, in voorkomend geval, daarin begrepen een ontwerp passende beoordeling, zoals bepaald in artikel 23.
Art. 50.De minister kan de lijst van de gegevens en documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd, uitbreiden met bijkomende gegevens en documenten. Afdeling II. - Milieueffectbeoordelingsrapport
Onderafdeling I. - Toepassing
Art. 51.Het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport gebeurt onder leiding van een coördinator, die zelf beschikt over de nodige bekwaamheid en, in voorkomend geval, zich laat bijstaan door deskundigen met de nodige bekwaamheid. De coördinator voert zijn opdracht onafhankelijk uit. Het verrichten door de coördinator van een strategische milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's heeft geen impact op deze onafhankelijkheid.
Onderafdeling II. - Voorafgaandelijke vraag tot advies
Art. 52.§ 1. Voorafgaandelijk aan het indienen van de aanvraag en het bijhorende milieueffectbeoordelingsrapport, kan de aanvrager de BMM digitaal om advies vragen over de wijze waarop het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden uitgewerkt. De BMM kan de aanvrager uitnodigen op een informatieve vergadering. Na deze vraag om advies brengt de BMM, op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie over de specifieke kenmerken van de activiteit (inclusief de locatie en de technische capaciteit ervan) en over de te verwachten milieueffecten ervan, een digitaal niet-bindend advies uit over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de aanvrager in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen informatie zoals bepaald in artikel 55. De BMM raadpleegt in dit geval digitaal de in artikel 64, § 1 bedoelde instanties en kan bijkomende adviesinstanties raadplegen die ze nuttig acht, vooraleer ze haar advies uitbrengt. § 2. De minister kan op eigen initiatief de BMM digitaal om voorafgaandelijk advies als bedoeld in § 1 vragen, ongeacht of de aanvrager daarom vraagt. § 3. Elke federale overheidsdienst stelt, op eenvoudig verzoek van de aanvrager of uit eigen beweging, alle nuttige informatie en kennis, waarover ze beschikt, ter beschikking om te kunnen gebruiken bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport. De BMM kan eveneens de instanties die over relevante informatie beschikken vragen om deze informatie ter beschikking te stellen aan de aanvrager.
Onderafdeling III. - Integratie
Art. 53.Indien voor de activiteit ook een Natura 2000-toelating vereist is zoals bepaald in artikel 23, wordt het ontwerp passende beoordeling geïntegreerd in het milieueffectbeoordelingsrapport als een apart onderdeel hiervan. Het behandelen van een Natura 2000-toelating verloopt dan overeenkomstig de termijnen bepaald voor de vergunning in dit besluit.
Art. 54.Indien de aanvrager wenst om één geïntegreerd milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen, in het geval zoals bepaald in artikel 19, § 2 van de wet, verstuurt de aanvrager de vraag hiertoe digitaal aan de BMM. De BMM verstuurt haar beslissing over deze vraag digitaal aan de aanvrager binnen vijftien dagen na ontvangst van deze vraag.
Onderafdeling IV. - Inhoud milieueffectbeoordelingsrapport
Art. 55.Een milieueffectbeoordelingsrapport bevat de volgende informatie: 1° een beschrijving van de activiteit, bestaande uit: a) de locatie, de periode van de activiteit en, in voorkomend geval, de plannen voor de bouwwerken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit;b) een beschrijving van de fysieke kenmerken van de activiteit, de aard en de hoeveelheden van de technische middelen en materialen die bij de uitvoering van de activiteit worden gebruikt;c) een nota die het mogelijk maakt de kennis te beoordelen die de aanvrager ter beschikking heeft bij de uitvoering van de voorgenomen activiteit, en met name een overzicht van de referenties, diploma's en beroepstitels van het voornaamste leidinggevend personeel en een overzicht van de voornaamste activiteiten waaraan de aanvrager heeft deelgenomen de laatste drie jaren voorafgaand aan de aanvraag;d) in voorkomend geval, een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de productieprocessen en hoe het productieproces eruit ziet. Hierbij wordt minstens de energievraag, het energieverbruik, de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen weergegeven; e) een prognose van de soort en de hoeveelheid van verwachte residuen en emissies (zoals water-, lucht-, bodemverontreinigingen, geluidshinder boven en onder water) en de hoeveelheden en soorten tijdens de activiteit geproduceerde afvalstoffen;f) een beschrijving van de redelijke alternatieven (onder andere inzake lokalisatie, wijze van uitvoering of milieuvoorzieningen) die de aanvrager heeft onderzocht en die relevant zijn voor de activiteit;2° een beschrijving van de directe en indirecte milieueffecten van de activiteit, bestaande uit: a) een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het marien milieu (referentiescenario) en een schets van de mogelijke ontwikkeling daarvan als de activiteit niet wordt uitgevoerd voor zover natuurlijke veranderingen van het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van de milieu-informatie en de wetenschappelijke kennis;b) een beschrijving en waardering van de milieueffecten van de activiteit en van de beschreven alternatieven op de volgende factoren: de fauna, de flora, de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de te beschermen soorten en de te beschermen habitats;de mens, met inbegrip van de bevolking en de menselijke gezondheid; de bodem, waaronder erosie, organisch materiaal, verdichting, afdekking; het water, waaronder hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit; de lucht; het klimaat; de energie- en grondstoffenvoorraden; de materiële goederen, het ruimtebeslag, het cultureel erfgoed, het landschap en het uitzicht op zee, zowel vanop land als vanop zee waargenomen; de onderlinge wisselwerkingen tussen voorgenoemde factoren;
De milieueffecten van de activiteit en van de beschreven alternatieven op bovenstaande factoren moet worden beschreven ten gevolge van, onder meer: I. de bouwfase, de exploitatiefase of het bestaan van de activiteit en, in voorkomend geval, de ontmantelingsfase;
II. de gebruikte technologieën en stoffen, waaronder de fysico-chemische effecten, als gevolg van de mobilisatie en overvloei van de sedimenten;
III. het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen land, bodem, water en biodiversiteit (bijvoorbeeld de bathymetrische, sedimentologische en hydrodynamische effecten, de raming van het verlies aan bentische biomassa en het effect van dit verlies op het mariene ecosysteem); de mate waarin rekening wordt gehouden met het duurzaam gebruik hiervan;
IV. de uitstoot van verontreinigde stoffen; geluidshinder, onder meer door het gebruik van akoestische toestellen op het mariene ecosysteem; trillingen; licht; warmte; straling; milieuhinder;
V. het verwijderen en de recyclagemogelijkheden van de bouwstoffen en afvalstoffen;
VI. de risico's voor de menselijke gezondheid, voor het cultureel erfgoed of het milieu, waaronder de kwetsbaarheid van de activiteit voor risico's op zware ongevallen en/of rampen;
VII. het effect van de activiteit op het klimaat, waaronder de aard en de omvang van emissies van broeikasgassen en de kwetsbaarheid van de activiteit voor klimaatverandering;
VIII. Het gebruik van een natuurinclusief, circulair ontwerp voor de aangevraagde activiteit;
IX. het effect van de activiteit op de visserij, voor elke activiteit in of met een impact op de zesmijlszone; een beschrijving van de verenigbaarheid met de uitoefening van de activiteiten van andere rechtmatige gebruikers van de zee;
X. de cumulatieve effecten met andere bestaande en/of goedgekeurde activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen met betrekking tot gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop de activiteit van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
De te beschrijven en te waarderen effecten omvatten de directe en indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten op korte, middellange en lange termijn; deze beschrijving en waardering volgen, in voorkomend geval, de classificatie van de kwalitatief beschrijvende elementen voor de omschrijving van de goede milieutoestand, overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 juni 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten2 betreffende de mariene strategie voor de Belgische zeegebieden; c) een beschrijving, voor elk waarschijnlijk aanzienlijk effect op het milieu, van de te verwachten onzekerheden en risico's;d) een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die gebruikt zijn voor de identificatie en de beoordeling van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van een overzicht van de moeilijkheden (bijvoorbeeld technische gebreken, leemten of ontbrekende kennis) die zijn ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en de belangrijkste onzekerheden;in voorkomend geval wordt rekening gehouden met de relevante Europese guidance documenten betreffende de in dit deel behandelde onderwerpen, in het bijzonder deze gericht op de integratie van de evaluatie van de impact op het klimaat; e) een aanduiding van de internationale en nationale wettelijke en reglementaire voorschriften en doelstellingen die vanuit het oogpunt van het milieubeleid relevant zijn bij de uitvoering van de activiteit of de beschreven alternatieven, en een onderzoek naar de mate waarin de activiteit daarmee verenigbaar is;3° een beschrijving van: a) de kenmerken van de activiteit of de geplande maatregelen om de geïdentificeerde aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren;in deze beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate de aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel bouwfase, de exploitatiefase en de eventuele ontmantelingsfase; b) de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen om behoorlijke monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken te verzekeren;c) een voorstel tot afvalbeheersplan;d) maatregelen voor natuurherstel of de motivering waarom natuurherstel niet mogelijk is;4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de aanvrager heeft onderzocht en die relevant zijn voor de activiteit, en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten.In deze beschrijving wordt een vergelijking gemaakt tussen de activiteit en de beschreven alternatieven onder meer op grond van: a) het onderzoek naar de milieueffecten;b) de verenigbaarheid met de internationale en nationale wettelijke en reglementaire voorschriften;c) een globale evaluatie ten aanzien van de algemene doelstellingen en beginselen van de wet;5° elke aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaalde activiteit of type activiteit en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed.Indien een advies wordt uitgebracht door de BMM en de adviesinstanties in het geval artikel 52, § 1 of § 2, is het milieueffectbeoordelingsrapport gebaseerd op deze adviezen. Het milieueffectbeoordelingsrapport bevat in dit geval de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van de activiteit te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes. Om overlappingen van beoordelingen te voorkomen, houdt de opdrachtgever bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere op grond van nationale of Uniewetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen; 6° een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het milieueffectbeoordelingsrapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen;7° in voorkomend geval: het ontwerp passende beoordeling zoals bepaald in artikel 23;8° een niet-technische samenvatting van de gegevens onder 1° tot en met 6°.De samenvatting betreft: a) de beschrijving van de voorgenomen activiteit en van de redelijkerwijze in aanmerking te nemen alternatieven;b) de moeilijkheden die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie;c) de resultaten van de vergelijking tussen de activiteit en de beschreven alternatieven op vlak van aanzienlijke milieueffecten;d) de wijze waarop rekening werd gehouden met de waarschijnlijk aanzienlijke effecten op het mariene milieu bij het uitwerken van de activiteit en de mogelijke maatregelen om nadelige effecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren. Afdeling III. - Ontvankelijkheid en retributie
Onderafdeling I. - Ontvankelijkheid
Art. 56.De BMM gaat na of de aanvraag volledig en ontvankelijk is en verstuurt haar advies hierover samen met de aanvraag digitaal aan de minister binnen tien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4.
Art. 57.§ 1. Een aanvraag is onvolledig wanneer gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van artikel 49, 1° - 4°, en artikel 50. § 2. Een aanvraag is onontvankelijk wanneer zij niet het vereiste milieueffectbeoordelingsrapport omvat of wanneer deze de gegevens of documenten, zoals bepaald in artikel 55, niet of op onvoldoende wijze omvat. In voorkomend geval is een aanvraag ook onontvankelijk indien zij geen ontwerp passende beoordeling, zoals bepaald in artikel 23, bevat. De minister betekent deze beslissing aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4. De beslissing vermeldt de reden van onontvankelijkheid. § 3. Wanneer de aanvraag onvolledig is in de zin van paragraaf 1, betekent de minister deze beslissing, binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4, aan de aanvrager met aanduiding van de ontbrekende gegevens. De procedure wordt geschorst en wordt hernomen op het moment dat de ontbrekende en/of bijkomende informatie door de aanvrager aan de BMM wordt betekend. De BMM onderzoekt of de aanvraag volledig is en verstuurt haar advies digitaal aan de minister binnen tien dagen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan de BMM. Wanneer de aanvraag onvolledig blijft, betekent de minister, binnen vijftien dagen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan de BMM, de beslissing van onontvankelijkheid wegens herhaalde onvolledigheid, met aanduiding van de ontbrekende gegevens, aan de aanvrager. § 4. Wanneer de aanvraag volledig en ontvankelijk is en de aanvrager het bewijs van betaling heeft betekend aan de BMM overeenkomstig artikel 59, § 4, betekent de minister een attest ter bevestiging hiervan aan de aanvrager binnen vijf dagen vanaf de betekening van het bewijs van betaling. De minister verstuurt een kopie van het attest digitaal aan de BMM, de dienst Marien Milieu en andere relevante overheidsdiensten. § 5. De beslissing tot ontvankelijkheid doet geen afbreuk aan de mogelijkheden voorzien in artikel 70.
Onderafdeling II. - Retributie
Art. 58.De aanvrager betaalt een retributie aan de BMM. Deze retributie dekt de kosten gemaakt voor het uitvoeren van het onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en, in voorkomend geval, van de aanvullende informatie verstrekt door de aanvrager en alle via de raadplegingen ontvangen relevante informatie, het in voorkomend geval uitvoeren van haar eigen aanvullend onderzoek en de vergoeding voor de vereiste onderzoeken, te selecteren overeenkomstig artikel 70, voor het opstellen van de gemotiveerde conclusie en, in voorkomend geval, de passende beoordeling, en de daaraan verbonden administratieve kosten.
Art. 59.§ 1. De BMM berekent het bedrag van deze retributie op basis van de gegevens vervat in de aanvraag, waaronder het milieueffectbeoordelingsrapport.
De berekening van de retributie omvat: een vergoeding voor de BMM op basis van het tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen. § 2. De BMM verstuurt digitaal de berekening van de retributie aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bepaald in artikel 48, § 4, tenzij zij de aanvraag onvolledig of onontvankelijk acht zoals bepaald in artikel 57, § 1, § 2 en § 3. Aan de berekening wordt de mededeling toegevoegd dat na het verlenen van de vergunning een retributie is verschuldigd voor monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken, zoals bepaald in artikel 88. § 3. De BMM verstuurt digitaal de berekening van de retributie aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens aan de BMM in het geval van artikel 57, § 3. § 4. De aanvrager betaalt de verschuldigde retributie en betekent een bewijs van betaling hiervan aan de BMM binnen dertig dagen na het digitaal versturen bedoeld in de paragrafen 2 en 3. Wanneer niet betaald wordt binnen deze termijn, wordt de aanvraag stopgezet. § 5. Indien na het opstellen van de gemotiveerde conclusie blijkt dat de werkelijke kosten gemaakt door de BMM lager zijn dan de betaalde retributie, stort de BMM het saldo terug aan de aanvrager van de vergunning. Indien na het opstellen van de gemotiveerde conclusie blijkt dat de werkelijke kosten van het onderzoek hoger zijn dan de betaalde retributie, wordt het saldo door de aanvrager van de vergunning aan de BMM gestort. De BMM verstuurt digitaal een bericht over de terugbetaling. Indien tijdens het onderzoek en tijdens het opstellen van de gemotiveerde conclusie de BMM vaststelt dat de werkelijke kosten de betaalde retributie met meer dan 10 % zal overschrijden, dan kan ze onverwijld aan de aanvrager een aanvraag tot betaling van een aanvullende retributie betekenen. Bij gebrek aan betaling van deze aanvullende retributie binnen dertig dagen te rekenen vanaf de betekening van deze aanvraag tot betaling, wordt de aanvrager geacht afstand te doen van zijn aanvraag.
Onderafdeling III. - Aanvangsdatum termijn voor het verder behandelen van de aanvraag
Art. 60.De termijn voor het verder behandelen van de aanvraag volgens de afdelingen IV tot en met IX gaat in de dag na de betekening van het attest door de minister aan de aanvrager zoals bepaald in artikel 57, § 4. Afdeling IV. - Publieksraadpleging
Onderafdeling I. - Organisatie publieksraadpleging
Art. 61.§ 1. Binnen vijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, wordt de aanvraag door de BMM bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de BMM. De aanvraag wordt ook binnen dezelfde termijn bekendgemaakt door de aanvrager door middel van minstens één ander vrij te kiezen communicatiemiddel. § 2. De bekendmaking omvat: 1° het feit dat een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend, en in voorkomend geval, een aanvraag tot Natura 2000-toelating;2° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;3° de identiteit van de aanvrager;4° de coördinaten van de locatie van de activiteit;5° de aanvangsdatum van de termijn voor het behandelen van de aanvraag zoals bepaald in artikel 60;6° het feit dat de activiteit aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat artikel 66 en 68 van toepassing zijn;7° de vermelding van de minister als beslissende instantie over de vergunningsaanvraag en de aard van het mogelijke besluit tot vergunning;8° de termijnen van de publieksraadpleging;9° de vermelding van de BMM als de overheidsinstantie waarbij relevante informatie kan worden verkregen, met vermelding van de tijd en plaats waar relevante informatie ter beschikking wordt gesteld, een vermelding van de website van de BMM en een vermelding dat op deze website het volledige aanvraagdossier kan worden geconsulteerd, met inbegrip van een indicatie van de beschikbaarheid van de informatie opgelijst in artikel 62;10° de praktische informatie over de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen in te dienen over de aanvraag en het milieueffectbeoordelingsrapport.
Art. 62.§ 1. De BMM publiceert alle stukken van de aanvraag, met inbegrip van het milieueffectbeoordelingsrapport en, in voorkomend geval, het ontwerp passende beoordeling zoals bepaald in artikel 23, op haar website. Het publiek kan alle stukken van de aanvraag inzien bij de BMM. § 2. Zonder dat dit een substantiële vormvereiste is waarvan de niet naleving de wettigheid van het besluit van de minister in het gedrang zou kunnen brengen, vraagt de BMM alle kustgemeentes de aanvraag van maandag tot en met vrijdag, uitgezonderd feestdagen, elke dag gedurende minstens een halve dag ter inzage te leggen. § 3. De BMM stelt de, op het moment van de bekendmaking zoals bedoeld in artikel 61, § 1, reeds afgeleverde adviezen, zoals onder meer bepaald in artikel 52, ter beschikking van het publiek. De BMM stelt ook de andere informatie die relevant is voor het publiek in het kader van de publieksraadpleging, die pas beschikbaar wordt na het moment van bekendmaking zoals bepaald in artikel 61, § 1, ter beschikking van het publiek.
Art. 63.Binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, kan het publiek haar standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen digitaal versturen aan de BMM of betekenen aan de BMM.
Art. 64.§ 1. De BMM legt de aanvraag digitaal voor advies voor aan de leden van de Raadgevende Commissie, binnen vijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. De adviezen worden bezorgd binnen zestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. § 2. De BMM kan nog bijkomende adviesinstanties aanschrijven indien ze dit nuttig acht.
Art. 65.De BMM verstuurt de ontvangen reacties voortvloeiend uit de artikelen 63 en 64 digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen vijfenzestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Onderafdeling II. - Waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten
Art. 66.§ 1. Wanneer de BMM vaststelt dat de voorgenomen activiteit waarschijnlijk grensoverschrijdende aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in een andere staat, verstuurt de BMM digitaal een exemplaar van de aanvraag naar de bevoegde overheden van de staat binnen vijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. De BMM voegt hierbij ook de inlichtingen inzake het verdere verloop van de procedure, inzonderheid de termijnen, de mogelijke beslissingen waartoe een aanvraag kan leiden en een voorstel over de manier waarop het grensoverschrijdend overleg, zoals bepaald in paragraaf 4, kan worden georganiseerd. § 2. Een staat kan aan de BMM om een exemplaar van de aanvraag verzoeken, binnen vijfenveertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, indien de staat van oordeel is dat de voorgenomen activiteit aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in die staat. De BMM verstuurt digitaal een exemplaar van de aanvraag en de inlichtingen inzake het verdere verloop van de procedure, binnen vijf dagen vanaf de ontvangst van dit verzoek. § 3. Binnen vijfenzeventig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, kunnen de bevoegde overheden en het publiek van de voornoemde staten hun standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen over de aanvraag digitaal versturen aan de BMM of betekenen aan de BMM. De BMM verstuurt deze binnen vijf dagen na ontvangst digitaal aan de dienst Marien Milieu. § 4. Binnen negentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, kunnen, indien gewenst, de BMM en de dienst Marien Milieu overleg plegen met de bevoegde overheden van deze staten over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen. Bij het begin van dit overleg wordt de vastlegging van een redelijke tijdslijn voor dit overleg nagestreefd.
Art. 67.§ 1. Wanneer een staat een aanvraag van een activiteit met waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten notifieert aan het daartoe aangeduide contactpunt in België, onderzoekt deze of de activiteit waarschijnlijke aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in de zeegebieden. Het daartoe aangeduide contactpunt vraagt ook alle inlichtingen op inzake het verdere verloop van de procedure, in zoverre de notificatie deze nog niet omvat, onder andere een beschrijving van de activiteit met alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan, de aard van de mogelijke beslissing en de redelijke termijn waarbinnen de staat een antwoord verwacht. Het daartoe aangeduide contactpunt kan ook elke lopende aanvraag over een activiteit met waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten op de zeegebieden opvragen aan een staat. § 2. Indien het daartoe aangeduide contactpunt vaststelt dat de activiteit waarschijnlijke aanzienlijke effecten kan hebben op de zeegebieden, notificeert deze de goede ontvangst van het dossier en de intentie om aan de milieueffectenprocedure deel te nemen. Indien geen waarschijnlijke aanzienlijke effecten vastgesteld kunnen worden, notificeert het daartoe aangeduide contactpunt de goede ontvangst en de intentie om niet verder deel te nemen.
Indien gevraagd door de staat, maakt het daartoe aangeduide contactpunt onverwijld de redelijk beschikbare en relevante informatie betreffende het potentieel aangetaste leefmilieu onder de Belgische rechtsmacht over aan de staat.
Het daartoe aangeduide contactpunt, de BMM en de dienst Marien Milieu kunnen overleg plegen met de bevoegde overheden van de betrokken staat over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen. Bij het begin van dit overleg wordt de vastlegging van een redelijke tijdslijn voor dit overleg nagestreefd. § 3. Indien het daartoe aangeduide contactpunt vaststelt dat de activiteit waarschijnlijke aanzienlijke effecten kan hebben op de zeegebieden, verstuurt deze de aanvraag digitaal aan de BMM en de dienst Marien Milieu. Het daartoe aangeduide contactpunt maakt de aanvraag bekend in het Belgisch Staatsblad en publiceert de aanvraag op de website van de dienst Marien Milieu binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. § 4. De bekendmaking omvat: 1° het feit dat een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend, en in voorkomend geval een aanvraag tot Natura 2000-toelating;2° een beknopte omschrijving van het voorwerp van de vergunningsaanvraag;3° de identiteit van de aanvrager;4° de coördinaten van de locatie van de activiteit;5° het feit dat de activiteit aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat de artikelen 67 en 68 van toepassing zijn;6° de vermelding van de beslissende instantie voor de vergunningsaanvraag en de aard van het mogelijke besluit tot vergunning;7° de termijnen van de publieksraadpleging;8° de vermelding van het daartoe aangeduide contactpunt als de overheidsinstantie waarbij relevante informatie kan worden verkregen;9° de vermelding van de website waar de nodige informatie over de aanvraag kan geraadpleegd worden;10° de praktische informatie over de mogelijkheid om standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen in te dienen over de aanvraag en het milieueffectbeoordelingsrapport. § 5. Binnen een termijn zoals bepaald door betrokken staat, kan het publiek haar standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen over de aanvraag digitaal versturen of betekenen aan het daartoe aangeduide contactpunt. § 6. Het daartoe aangeduide contactpunt legt de aanvraag digitaal voor advies voor aan de leden van de Raadgevende Commissie binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. De adviezen worden digitaal verstuurd aan het daartoe aangeduide contactpunt binnen de termijnen zoals vastgelegd door de betrokken staat. § 7. Het daartoe aangeduide contactpunt bezorgt de standpunten, opmerkingen en bezwaren en adviezen binnen de termijn zoals bepaald door de betrokken staat aan de minister en aan de betrokken staat. § 8. Indien de betrokken staat een beslissing neemt en deze bezorgt aan het daartoe aangeduide contactpunt, verstuurt deze laatste deze beslissing aan de minister, aan de dienst Marien Milieu en aan de BMM. § 9. De beslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bekendmaking vermeldt de mogelijkheid en de modaliteiten om beroep in te stellen tegen de genomen beslissing en een vermelding dat op de website van de dienst Marien Milieu de volledige inhoud van de beslissing en alle bijlagen kunnen worden geconsulteerd. De volledige inhoud van de beslissing en alle bijlagen wordt gepubliceerd op de website van de dienst Marien Milieu uiterlijk tien dagen na de datum waarop de beslissing wordt ontvangen door het daartoe aangeduide contactpunt. De tekst en alle bijlagen van het besluit blijft permanent op de website staan. Het daartoe aangeduide contactpunt verstuurt binnen dezelfde termijn de beslissing digitaal aan de leden van de Raadgevende Commissie.
Art. 68.§ 1. De toezending van informatie aan een andere staat en de ontvangst van informatie door een andere staat over een aanvraag in de zeegebieden zijn onderworpen aan de door de Belgische wetgeving opgelegde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom en van de nationale veiligheid. § 2. Bij de toezending van informatie door een andere staat en de ontvangst van informatie van een andere staat over een aanvraag buiten de zeegebieden dienen de beperkingen ter bescherming van het industrieel geheim en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom en van de nationale veiligheid, voorzien in de regelgeving van de staat die de informatie bezorgt, gerespecteerd te worden. Afdeling V. - Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie
van de BMM Onderafdeling I. - Het onderzoek
Art. 69.De BMM gaat bij haar onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie na of het milieueffectbeoordelingsrapport alle nodige informatie bevat. De BMM kijkt na of de meegedeelde gegevens en hun waardering, afzonderlijk beschouwd en in hun onderlinge samenhang, volledig en afdoende zijn.
Art. 70.De BMM kan het milieueffectbeoordelingsrapport aanvullen en bijwerken op elk onderdeel waarvoor het aanvulling of bijwerking aangewezen acht. De BMM kan hiertoe de aanvrager om aanvulling en bijwerking verzoeken of de aanvulling en bijwerking zelf verrichten of doen verrichten. Ze kan hiertoe alle onderzoeken uitvoeren of doen uitvoeren die het, overeenkomstig de noodwendigheden van het dossier en naar redelijkheid, nuttig acht. De BMM kan de instanties die over relevante informatie beschikken vragen om deze informatie ter beschikking te stellen.
Onderafdeling II. - De gemotiveerde conclusie
Art. 71.§ 1. In de gemotiveerde conclusie maakt de BMM een beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten van de activiteit en adviseert de BMM over de aanvaardbaarheid van de activiteit voor het marien milieu in het licht van deze beoordeling. § 2. De BMM houdt bij het opstellen van de gemotiveerde conclusie op geïntegreerde wijze rekening met de interacties tussen de effecten op het milieu van de voorgenomen activiteit en de globale effecten van de bestaande activiteiten en houdt onder meer rekening met: 1° het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel;2° de informatie uit het milieueffectbeoordelingsrapport;3° de resultaten van het onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie;4° de standpunten, opmerkingen, bezwaren en adviezen ingediend tijdens de publieksraadpleging zoals bepaald in artikel 63;5° de adviezen die werden uitgebracht tijdens de publieksraadpleging zoals bepaald in artikel 64;6° in voorkomend geval, de standpunten, bezwaren, opmerkingen en adviezen ingediend en het overleg gepleegd zoals bepaald in artikel 66;7° de in voorkomend geval aanvullende informatie die door de aanvrager wordt verstrekt;8° indien van toepassing, haar eigen aanvullend onderzoek. § 3. De BMM stelt een advies op dat deel uitmaakt van de gemotiveerde conclusie. Dit advies bevat de redenen waarom de activiteit al dan niet aanvaardbaar wordt geacht. In de gevallen waar de BMM de voorgenomen activiteit aanvaardbaar acht bevat dit advies ook: 1° de voorwaarden om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren waardoor de activiteit aanvaardbaar wordt geacht, en eventuele andere bijkomende voorwaarden;2° de voorwaarden inzake de vereiste monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken en, desgevallend en indien mogelijk, een indicatieve berekening van de retributie die hiervoor overeenkomstig artikel 88 zal moeten worden betaald;3° indien toepasselijk: de compensatie in milieuvoordelen die aangewezen is om de nadelige effecten van de activiteit te compenseren.De BMM kan adviseren dat deze compensatie kan bestaan uit effectief natuurherstel of, indien dit niet mogelijk wordt geacht, kan bestaan uit het storten van een bijdrage in het Fonds Leefmilieu; 4° de aanbevelingen.
Art. 72.Indien wordt overgegaan tot één enkel geïntegreerd onderzoek, zoals bepaald in artikel 20, § 2 van de wet, onderzoekt de BMM in haar gemotiveerde conclusie of aan de voorwaarden van artikel 20, § 2 wordt voldaan.
Art. 73.De BMM beoordeelt in voorkomend geval het ontwerp van passende beoordeling en stelt de passende beoordeling op, zoals bepaald in artikel 26.
Art. 74.§ 1. De BMM kan de minister digitaal om een verlenging van de termijn voor de gemotiveerde conclusie vragen indien de BMM dit nodig acht voor een grondig onderzoek, binnen vijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn zoals bepaald in artikel 60. De minister kan, binnen honderd dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60, beslissen om een verlenging van tachtig dagen toe te staan. Deze beslissing wordt digitaal verstuurt aan de aanvrager, de BMM en de dienst Marien Milieu. § 2. De BMM verstuurt de gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen honderd dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn is verlengd overeenkomstig paragraaf 1, verstuurt de BMM de gemotiveerde conclusie met in voorkomend geval de passende beoordeling digitaal aan de dienst Marien Milieu binnen honderdtachtig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Afdeling VI. - Advies dienst Marien Milieu
Art. 75.De dienst Marien Milieu verstuurt zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn is verlengd na toepassing van artikel 74, § 1, verstuurt de dienst Marien Milieu zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Art. 76.De BMM verstuurt de gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen honderdvijfentwintig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn is verlengd overeenkomstig artikel 74, § 1, verstuurt de BMM de gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister binnen tweehonderdenvijf dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Afdeling VII. - Besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning
Onderafdeling I. - Termijn
Art. 77.De minister neemt een besluit tot het verlenen of weigeren van de vergunning.
Art. 78.§ 1. De minister betekent het ontwerp van besluit tot verlening of weigering van de vergunning aan de aanvrager binnen honderdvijfendertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. In voorkomend geval wordt gelijktijdig het ontwerp van beslissing omtrent de Natura 2000-toelating betekend aan de aanvrager. De aanvrager kan aan de minister zijn gemotiveerde opmerkingen betekenen binnen honderdvijfenveertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. § 2. De minister betekent, na kennis te hebben genomen van de eventuele opmerkingen van de aanvrager, het besluit tot verlening of weigering van de vergunning aan de aanvrager binnen honderdvijfenvijftig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu. § 3. In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd overeenkomstig artikel 74, § 1, bedragen de drie voormelde termijnen uit de paragrafen 1 en 2 respectievelijk tweehonderdvijftien, tweehonderdvijfentwintig en tweehonderdvijfendertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. § 4. In de gevallen zoals bepaald in artikel 66 betekent de minister het besluit eveneens aan de bevoegde overheden van de betrokken staten. De betekening gebeurt gelijktijdig met de betekening van het besluit aan de aanvrager.
Art. 79.§ 1. In voorkomend geval wordt gelijktijdig met het besluit tot verlenen of weigeren van de vergunning een beslissing omtrent de Natura 2000-toelating genomen door de minister zoals bepaald in artikel 28 en betekend aan de aanvrager. § 2. In het geval van de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid zoals bepaald in artikel 29, bedragen de vijf voormelde termijnen uit artikel 29, § 2 tot en met § 6 respectievelijk honderdzeventig, tweehonderddertig, tweehonderdvijfenveertig, tweehonderdvijfenvijftig en tweehonderdvijfenzestig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd overeenkomstig artikel 74, § 1, bedragen de vijf voormelde termijnen uit artikel 29, § 2 tot en met § 6 respectievelijk tweehonderdvijftig, driehonderdentien, driehonderdvijfentwintig, driehonderdvijfendertig en driehonderdvijfenveertig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60.
Onderafdeling II. - Inhoud besluit
Art. 80.Het besluit over de vergunningsaanvraag is met redenen omkleed en bevat minstens de volgende informatie: 1° de identiteit van de vergunninghouder;2° de identificatie van de vergunde activiteit;3° een verwijzing naar de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel;4° de gemotiveerde conclusie van de BMM en het advies dat deel uitmaakt van de gemotiveerde conclusie;5° het advies van de dienst Marien Milieu;6° een samenvatting van afgeleverde adviezen en de resultaten van de publieksraadpleging en de wijze waarop deze zijn meegenomen of op een of andere manier behandeld;7° de duur waarvoor de vergunning wordt verleend;8° de termijn waarbinnen met de werken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit moet worden gestart en de termijn waarbinnen met de exploitatie van de activiteit moet worden gestart;9° een beschrijving van alle kenmerken van de activiteit en/of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien dit niet mogelijk is, te compenseren;10° de voorwaarden;11° de voorwaarden met betrekking tot de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken en met betrekking tot de eventuele verplichting tot, en termijnen voor, het opstellen van tussentijdse rapporten over deze programma's en onderzoeken ;12° de aanbevelingen;13° de mogelijkheid en de modaliteiten voor het betrokken publiek om beroep in te stellen tegen het genomen besluit.
Art. 81.§ 1. De minister kan aan het gebruik van de vergunning alle voorwaarden verbinden. De volgende voorwaarden kunnen onder meer worden opgelegd: 1° de voorwaarde dat de vergunninghouder compensaties in milieuvoordelen om de nadelige effecten van de activiteit te compenseren moet uitvoeren;deze compensatie kan bestaan uit effectief natuurherstel of, indien dit niet mogelijk wordt geacht, kan bestaan uit het storten van een door de minister te bepalen bijdrage in het Fonds Leefmilieu; 2° de voorwaarde dat de vergunninghouder bij het uitoefenen van de activiteit dient te waarborgen dat een noodplan voor bijzondere risico's voor accidentele verontreiniging op elk ogenblik tijdens de uitoefening van de activiteiten beschikbaar is.Een noodplan voor een bijzonder risico omvat ten minste: a) de procedure die moet worden gevolgd voor het melden van een accidentele verontreiniging of dreigende accidentele verontreiniging aan de overheid hiertoe aangeduid in de vergunning;b) een gedetailleerde omschrijving van de maatregelen die onmiddellijk dienen te worden genomen door de personen die in opdracht van de vergunninghouder ter plekke aanwezig zijn, om de verontreiniging als gevolg van het voorval te voorkomen, te beperken of te bestrijden;c) de procedures en de contactpersonen ter plekke voor de coördinatie tussen maatregelen ter plekke en maatregelen van de overheid ter bestrijding van de verontreiniging.Het noodplan wordt meegedeeld aan de BMM door de vergunninghouder vooraleer aan de vergunning uitvoering wordt gegeven; 3° de voorwaarde dat de vergunninghouder bij het uitoefenen van de activiteit dient te waarborgen dat een afvalbeheersplan beschikbaar is;4° de voorwaarde dat de vergunninghouder een verzekering moet aangaan inzake bepaalde risico's voor accidentele verontreiniging;de minister kan beslissen dat de vergunninghouder een kopie van deze verzekering moet betekenen aan de BMM voorafgaandelijk aan de exploitatie van de vergunning en dat zonder deze verzekering met de uitvoering van de activiteit niet kan worden gestart; 5° de voorwaarde dat de vergunninghouder voor bepaalde aspecten van de vergunde activiteit een financiële zekerheid moet stellen en het bewijs hiervan moet betekenen aan de BMM vooraleer uitvoering aan de vergunning wordt gegeven.De financiële zekerheid kan de vorm aannemen van een bankgarantie op eerste verzoek, van een borgsom of van een hypotheek; 6° de voorwaarden die bij het einde van de activiteit nagekomen moeten worden;de minister kan de vergunninghouder verplichten tot het stellen van een financiële zekerheid tot voldoening van de voorwaarden die bij het einde van de activiteit nagekomen moeten worden. § 2. De minister legt bij elke vergunning als voorwaarde op dat de vergunninghouder jaarlijks, voor 15 maart, een uitvoeringsverslag van het voorbije kalenderjaar indient bij de BMM, waarin weergegeven wordt hoe de vergunning werd uitgevoerd. Als voorwaarde moet worden opgelegd dat de vergunninghouder het jaarlijks uitvoeringsverslag moet bewaren gedurende vijf kalenderjaren. De personen bedoeld in artikel 4.2.4.9, 4.2.4.10 en 4.2.4.11 van het Belgisch Scheepvaartwetboek van 8 mei 2019 kunnen de jaarlijkse uitvoeringsverslagen steeds op eenvoudig verzoek inzien. De minister kan nadere regels over de vorm en inhoud van het verslag bepalen.
Art. 82.De minister legt bij elke vergunning als voorwaarde op dat een retributie dient betaald te worden voor de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken en hoe deze retributie wordt berekend.
Onderafdeling III. - Bekendmaking
Art. 83.§ 1. Het besluit wordt door de dienst Marien Milieu bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De bekendmaking vermeldt de mogelijkheid en de modaliteiten voor het betrokken publiek om beroep in te stellen tegen het genomen besluit en een vermelding dat op de website van de BMM de volledige inhoud van het besluit en alle bijlagen kunnen worden geconsulteerd. § 2. De BMM publiceert de volledige inhoud van het besluit en alle bijlagen van het besluit op haar website binnen tien dagen na ontvangst van het besluit. De tekst van het besluit en alle bijlagen blijven permanent op de website staan. § 3. De dienst Marien Milieu verstuurt binnen dezelfde termijn het besluit digitaal aan de leden van de Raadgevende Commissie. § 4. Het daartoe aangeduide contactpunt verstuurt het besluit aan de betrokken staten ingeval toepassing wordt gemaakt van artikel 66. § 5. Het publiek kan het besluit opvragen of inzien bij de BMM en de dienst Marien Milieu. Afdeling VIII. - Duur van de vergunning
Art. 84.§ 1. Een vergunning wordt verleend voor een duur van hoogstens vijfentwintig jaar. § 2. In afwijking van paragraaf 1, wanneer de vergunning een activiteit betreft die het voorwerp uitmaakt van een domeinconcessie krachtens artikel 6/3 of artikel 13/1 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, is de duur van deze vergunning gelijk aan de duur van de domeinconcessie.
Deze bepaling is eveneens van toepassing voor de vergunningen voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden en de vergunningen aan de netbeheerder voor de bouw en de exploitatie van installaties noodzakelijk voor de transmissie van elektriciteit die verleend zijn overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. § 3. Voor afgeleverde milieuvergunningen van activiteiten die niet het voorwerp uitmaken van een domeinconcessie, zoals bedoeld in paragraaf 2, kan de duur verlengd worden met hoogstens vijfentwintig jaar. De vergunninghouder betekent de aanvraag tot verlenging minstens een jaar voor het aflopen van de duur van de oorspronkelijke vergunning. De aanvraag tot verlenging bevat een aanvullend milieueffectbeoordelingsrapport en een aanvulling met de relevante gegevens komende uit de tot dan uitgevoerde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken. Het aanvullend milieueffectbeoordelingsrapport is beperkt tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde verlenging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit zowel de bestaande vergunning als de aangevraagde verlenging.
De aanvraag tot verlenging wordt ingediend volgens dezelfde modaliteiten als voorzien in de artikelen 48 tot en met 55 en wordt behandeld volgens de procedure zoals bepaald in de artikelen 56 tot en met 88. Een verlenging van de termijn heeft slechts betrekking op de verlenging en laat voor het overige de oorspronkelijke vergunning bestaan.
Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie van de BMM, het advies van de dienst Marien Milieu en het besluit van de minister moeten beperkt blijven tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde verlenging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit zowel de bestaande vergunning als de aangevraagde verlenging. § 4. De duur van de vergunning gaat in tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad van het besluit waarbij de vergunning wordt verleend, tenzij de vergunning dit anders bepaalt. Wanneer voor de vergunde activiteit één of meer bijkomende vergunningen of concessies zijn vereist op grond van de wet of andere wetgeving, blijft een betekende vergunning geschorst totdat iedere bijkomend vereiste vergunning of concessie is verleend en de kennisgeving ervan is gebeurd overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. Indien een van de bijkomend vereiste vergunningen of concessies definitief is geweigerd in laatste administratieve aanleg, vervalt een betekende vergunning van rechtswege op de dag van de kennisgeving van deze weigering overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
Art. 85.§ 1. Elke vergunning bepaalt de termijn waarbinnen met de werken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit moet worden gestart. Deze termijn gaat in wanneer de duur van de vergunning, zoals bepaald in artikel 84, § 4, ingaat en wordt geschorst tot iedere bijkomende vereiste vergunning of concessie is verleend en de kennisgeving ervan is gebeurd, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. § 2. Elke vergunning bepaalt de termijn waarbinnen met de exploitatie van de activiteit moet worden gestart. Deze termijn gaat in wanneer de duur van de vergunning, zoals bepaald in artikel 84, § 4, ingaat en wordt geschorst tot iedere bijkomende vereiste vergunning of concessie is verleend en de kennisgeving ervan is gebeurd, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. Afdeling IX. - Monitoringsprogramma's en permanente
milieueffectenonderzoeken
Art. 86.De monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken worden uitgevoerd door of in opdracht van de BMM. Op basis van de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken evalueert de BMM de verdere aanvaardbaarheid van de vergunde activiteit voor het marien milieu.
Art. 87.In de gevallen waar de BMM vaststelt dat de activiteit waarschijnlijke grensoverschrijdende aanzienlijke effecten kan hebben op het marien milieu in andere staten of in de gevallen waar de bevoegde overheden van deze staten er om verzoeken, wordt in de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken ook de waarschijnlijke aanzienlijke grensoverschrijdende effecten onderzocht van de activiteit en worden deze geëvalueerd door de BMM. Indien de resultaten van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken aannemelijk maken dat er zich grensoverschrijdende aanzienlijke effecten voordoen of kunnen voordoen, wordt de betrokken staat hierover ingelicht en kan worden overgegaan tot onderling overleg inzake de maatregelen om de grensoverschrijdende aanzienlijke effecten te beperken of teniet te doen.
Art. 88.§ 1. De vergunninghouder is gehouden tot het betalen van een retributie voor de in de vergunning opgelegde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken.
De uit te voeren monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken worden geselecteerd overeenkomstig de noden van het dossier en naar redelijkheid van de te verwachten milieueffecten. § 2. Deze retributie bestaat uit een vergoeding voor de BMM voor de uitvoering van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken en alle daaraan verbonden kosten op basis van het tarief van 692 euro (index 127,11; basis 2013) per mandag, jaarlijks te indexeren volgens de index der consumptieprijzen. § 3. De retributie is betaalbaar aan de BMM na factuur met vermelding van de betalingstermijn. § 4. De in de vergunning opgelegde monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken zijn te onderscheiden van het toezicht en de inspecties uitgevoerd door de overheid op het naleven van de voorwaarden van de vergunning door de exploitant. Dit toezicht en deze inspecties zijn niet onderworpen aan een retributie. Afdeling X. - Wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden
van de vergunning, schorsing en opheffing van de vergunning
Art. 89.§ 1. De minister kan steeds de voorwaarden van een vergunning wijzigen of uitbreiden. § 2. Bij het nemen van het besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van een vergunning houdt de minister in het bijzonder rekening met: 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van een hoog beschermingsniveau, het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het duurzaam beheer, het beginsel dat de vervuiler betaalt, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het herstelbeginsel;2° de resultaten van de milieueffectenbeoordelingen overeenkomstig artikel 17 van de wet;3° de resultaten van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken na vergunning.
Art. 90.§ 1. Ter bescherming van het marien milieu kan de minister in de volgende gevallen de vergunning geheel of gedeeltelijk schorsen of geheel of gedeeltelijk opheffen: 1° wanneer uit de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor het mariene milieu door de activiteit hebben voorgedaan;2° wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd;3° wanneer er onaanvaardbare risico's en de hinder voor het marien milieu ontstaan die niet via voorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden herleid;4° wanneer de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend, zodanig onjuist of onvolledig zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou genomen zijn;5° wanneer de vergunning is in strijd met de wettelijke voorschriften verleend. § 2. Iedere schorsing is tijdelijk en geldt voor een door de minister bepaalde termijn. Een opheffing is definitief.
Art. 91.§ 1. De minister neemt het besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning, of over het schorsen of opheffen van de vergunning ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de BMM, zoals bepaald in paragraaf 2. § 2. De BMM kan een digitaal gemotiveerd verzoek tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden, het schorsen of opheffen van de vergunning aan de minister richten indien de BMM op grond van de monitoringsprogramma's en permanente milieueffectenonderzoeken vaststelt dat zich nieuwe nadelige gevolgen of schade voor het marien milieu heeft voorgedaan. Indien de BMM vraagt om de voorwaarden te wijzigen of uit te breiden, kan de BMM de minister digitaal verzoeken om de vergunning te schorsen in afwachting van een besluit tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden. § 3. De minister betekent het ontwerpbesluit aan de vergunninghouder over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning, het schorsen of het opheffen van de vergunning.
Binnen dertig dagen na de betekening kan de vergunninghouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen. § 4. Binnen zestig dagen na betekening, zoals bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting digitaal aan de dienst Marien Milieu.
De dienst Marien Milieu verstuurt binnen vijfenzeventig dagen na betekening haar advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies en het advies van de dienst Marien Milieu digitaal aan de minister.
Binnen honderd dagen na betekening betekent de minister de beslissing aan de vergunninghouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu. Het besluit wordt bekendgemaakt volgens de modaliteiten als voorzien in artikel 83, § 1, § 2 en § 5.
Art. 92.Ieder besluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden bevat minstens een bepaling van de dag waarop het besluit uitwerking heeft.
Art. 93.Ieder besluit tot schorsing van een vergunning bevat minstens : 1° een bepaling van de dag waarop de schorsing uitwerking heeft;2° een bepaling van de dag waarop de schorsing eindigt;3° een omstandige beschrijving van het motief of motieven om te schorsen uit artikel 90, § 1, 1° tot en met 5° ;4° een omschrijving van de maatregelen die ter bescherming van het marien milieu dienen te worden genomen in de schorsingsperiode, met vermelding van de persoon of personen die instaan voor uitvoering ervan.
Art. 94.Ieder besluit tot opheffing van een vergunning bevat minstens : 1° een bepaling van de dag waarop de opheffing uitwerking heeft;2° een vermelding dat de opheffing definitief is;3° een omstandige beschrijving van het motief of motieven om op te heffen uit artikel 90, § 1, 1° tot en met 5°. Afdeling XI. - Verval
Art. 95.§ 1. Behoudens toepassing van de schorsing en verval uit artikel 84, § 4, tweede en derde zin en de schorsing van de termijn uit artikel 85, § 1, tweede zin en artikel 85, § 2, tweede zin vervalt een vergunning in de volgende gevallen: 1° op de dag na het verstrijken van de termijn waarbinnen met de werken die nodig zijn voor het uitoefenen van de activiteit moet worden gestart, wanneer de werken niet gestart zijn binnen deze termijn;2° op de dag na het verstrijken van de termijn waarbinnen met de exploitatie van de activiteit moet gestart worden, wanneer er geen exploitatie is gestart binnen deze termijn;3° nadat met de exploitatie van de activiteit is gestart, op de dag na de dag waarop de activiteit gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd;4° wanneer een vergunning wordt overgenomen zonder het naleven van de overdrachtsprocedure zoals bepaald in artikel 99, § 1. § 2. De termijnen, vermeld in paragraaf 1, worden geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de vergunning aanhangig is bij de Raad voor State. Afdeling XII. - Ingrepen en wijzigingen van de vergunning
Art. 96.§ 1. Ingrepen aan een vergunde activiteit zijn niet vergunningsplichtig. § 2. De vergunninghouder verzoekt de BMM digitaal om aan te geven of het gaat om een ingreep. Bij dit verzoek kan een nota worden gevoegd, waarin de vergunninghouder een beschrijving geeft van de ingreep en aangeeft waarom het gaat om een ingreep. § 3. De BMM geeft, op basis van dit verzoek en alle andere relevante informatie, binnen dertig dagen na het verzoek, een positief of negatief advies over het verzoek of de aangevraagde verandering een ingreep betreft. De BMM verstuurt haar beslissing digitaal aan de vergunninghouder en de dienst Marien Milieu. Bij een negatief advies kan een wijziging van de vergunning worden aangevraagd. § 4. Indien het advies positief is of indien er geen advies door de BMM wordt uitgebracht binnen dertig dagen na het verzoek, kan de ingreep worden uitgevoerd. Elke ingreep van een vergunde activiteit wordt door de vergunninghouder bijgehouden in het jaarlijks uitvoeringsverslag.
Art. 97.§ 1. Een wijziging van de vergunning wordt onderworpen aan een vereenvoudigde procedure. § 2. De vergunninghouder verzoekt de BMM digitaal om een advies over de vraag of het gaat om een wijziging van de vergunning. De BMM verstuurt binnen dertig dagen na de aanvraag een positief of negatief advies digitaal aan de aanvrager. Bij een positief advies kan een aanvraag tot wijziging van de vergunning worden ingediend overeenkomstig paragrafen 3 tot en met 5. Bij een negatief advies dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd. § 3. De vergunninghouder betekent een aanvraag tot wijziging van de vergunning aan de BMM, waarbij een aanvullend milieueffectbeoordelingsrapport wordt bijgevoegd dat zich beperkt tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde wijziging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en tot de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit de oorspronkelijke vergunning en de aangevraagde wijziging van de vergunning. § 4. De aanvraag tot wijziging van de vergunning wordt ingediend volgens dezelfde modaliteiten als voorzien in de artikelen 48 tot en met 55 en wordt behandeld volgens de procedure in de artikelen 56 tot en met 88. § 5. Een wijziging van de vergunning heeft slechts betrekking op de verandering van de voorwaarden of de verandering aan de vergunde activiteit en laat voor het overige de oorspronkelijke vergunning bestaan. Het onderzoek en de gemotiveerde conclusie van de BMM moeten beperkt blijven tot de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten en de impact op het marien milieu van de aangevraagde wijziging van de vergunning ten opzichte van de oorspronkelijke vergunning en tot de waarschijnlijk aanzienlijke gecumuleerde effecten die voortvloeien uit de oorspronkelijke vergunning en de aangevraagde wijziging van de vergunning. § 6. Een wijziging van de vergunning geldt uiterlijk tot de datum waarop de geldingstermijn van de oorspronkelijke vergunning verstrijkt.
Art. 98.Wanneer een bestaande activiteit vergunningsplichtig wordt, onder meer ingevolge aanduiding door de Koning in uitvoering van artikel 16, § 2 van de wet, moet een vergunning worden aangevraagd binnen driehonderd dagen nadat de activiteit vergunningsplichtig werd.
De activiteit mag zonder vergunning worden uitgevoerd tot de definitieve beslissing over de aanvraag is betekend. Afdeling XIII. - Overdracht
Art. 99.§ 1. Een vergunning die is verleend overeenkomstig dit besluit kan slechts geheel of gedeeltelijk geldig worden overgedragen mits formele en uitdrukkelijke instemming van de minister. De vergunninghouder betekent de vraag tot overdracht aan de BMM. De vergunninghouder vermeldt in deze vraag de informatie vermeld in artikel 48, § 1 tot en met § 3 en in artikel 49, 1° tot en met 4° in hoofde van de kandidaat-overnemer. De BMM verstuurt de vraag tot overdracht digitaal aan de minister en de dienst Marien Milieu binnen tien dagen na ontvangst van de vraag tot overdracht. De minister betekent de beslissing over de overdracht aan de vergunninghouder en de kandidaat-overnemer binnen vijftien dagen na ontvangst van de vraag tot overdracht. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister de instemming digitaal aan de BMM en aan de dienst Marien Milieu. § 2. In het geval van een vraag tot overdracht van een vergunning aan een winnende inschrijver in de zin van artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, kan de minister beslissen om de termijn waarbinnen de beslissing over de overdracht wordt genomen, te verkorten of te verlengen. § 3. De BMM schrijft binnen vijftien dagen na de betekening de identiteit van de nieuwe vergunninghouder in de vergunning met vermelding van de datum waarop de instemming is betekend. § 4. Bij instemming van de minister wordt de overnemer de vergunninghouder en is deze nieuwe vergunninghouder gehouden tot naleving van de vergunning en alle daaraan verbonden voorwaarden.
HOOFDSTUK II. - Milieuvergunning voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond Afdeling I. - Algemeen
Art. 100.Onder voorbehoud van de artikelen 101 tot en met 105 zijn de bepalingen van titel 5, hoofdstuk I van overeenkomstige toepassing voor de vergunning continentaal plat. Afdeling II. - Ontvankelijkheid
Art. 101.§ 1. In afwijking van artikel 57, § 4, betekent de minister, wanneer de aanvraag volledig en ontvankelijk is, een attest ter bevestiging van de volledigheid en ontvankelijkheid aan de aanvrager binnen vijftien dagen vanaf de betekening of het digitaal versturen zoals bedoeld in artikel 48, § 4. De minister verstuurt een kopie van het attest digitaal aan de BMM, de dienst Marien Milieu, de dienst Continentaal Plat en andere relevante overheidsdiensten. § 2. Titel 5, hoofdstuk I, afdeling III, onderafdeling II is niet van toepassing op de vergunning continentaal plat. Afdeling III. - Raadgevende Commissie Zand en Grind
Art. 102.Ten behoeven van dit hoofdstuk moeten de woorden "Raadgevende Commissie" in de artikelen 64, 67 en 83 begrepen worden als "de Raadgevende Commissie Zand en Grind". Afdeling IV. - dienst Continentaal Plat
Art. 103.§ 1. De aanvraag wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 48, § 4 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat. § 2. De beslissing tot verlenging van de termijn voor de gemotiveerde conclusie wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 74, § 1 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat. § 3. De gemotiveerde conclusie met, in voorkomend geval, de passende beoordeling wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 74, § 2 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat. § 4. Onverminderd artikel 75, verstuurt de dienst Continentaal Plat zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijftien dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. Ingeval de adviestermijn wordt verlengd na toepassing van artikel 74, § 1, verstuurt de dienst Continentaal Plat zijn advies over de aanvraag digitaal aan de BMM binnen honderdvijfennegentig dagen vanaf de aanvang van de termijn, zoals bepaald in artikel 60. § 5. Het advies van de dienst Continentaal Plat wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 76 verstuurd aan de minister. § 6. De minister betekent het besluit waarvan sprake in artikel 78, § 2 en in artikel 91, § 4, eveneens aan de dienst Continentaal plat. § 7. De beslissing van de BMM over het verzoek of de aangevraagde verandering een ingreep betreft, wordt onder dezelfde modaliteiten als voorzien in artikel 96, § 3 verstuurd aan de dienst Continentaal Plat. § 8. De minister verstuurt de instemming waarvan sprake in artikel 99, § 1 eveneens digitaal aan de dienst Continentaal plat. Afdeling V. - Continue monitoring
Art. 104.§ 1. Ten behoeve van dit hoofdstuk zijn de bepalingen die betrekking hebben op de monitoringsprogramma's en de permanente milieueffectenonderzoeken, zoals artikel 55, 3°, b), artikel 71, § 3, 2°, artikel 80, 11°, artikel 82, artikel 86, artikel 87, artikel 88, artikel 89, § 2, 3°, artikel 90, § 1, 1° en artikel 91, § 2 niet van toepassing op de vergunning continentaal plat. De continue monitoring verloopt overeenkomstig artikel 3 van de wet continentaal plat en diens uitvoeringsbesluiten. § 2. Indien de resultaten van de continue monitoring aannemelijk maken dat er zich grensoverschrijdende aanzienlijke effecten voordoen of kunnen voordoen, wordt de staat waar deze grensoverschrijdende aanzienlijke effecten zich voordoen of kunnen voordoen hierover ingelicht en kan worden overgegaan tot onderling overleg inzake de maatregelen om de grensoverschrijdende aanzienlijke effecten te beperken of teniet te doen. § 3. Onverminderd artikel 89, § 2, 1° en 2°, houdt de minister bij het nemen van het besluit over het wijzigen of het uitbreiden van de voorwaarden van een vergunning continentaal plat, in het bijzonder rekening met de resultaten van de continue monitoring. § 4. Onverminderd artikel 90, § 1, 2° tot en met 5°, kan de minister de vergunning continentaal plat geheel of gedeeltelijk schorsen of geheel of gedeeltelijk opheffen wanneer uit de continue monitoring blijkt dat de vergunde activiteiten onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de sedimentafzettingen of voor het marien milieu hebben. § 5. De BMM of de dienst Continentaal Plat kunnen een digitaal gemotiveerd verzoek tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning continentaal plat, de schorsing of de opheffing van de vergunning continentaal plat aan de minister richten indien ze vaststellen op grond van de continue monitoring dat de betrokken activiteiten onaanvaardbare nadelige gevolgen voor de sedimentafzettingen of voor het marien milieu hebben. De BMM of de dienst Continentaal Plat informeert digitaal de Raadgevende Commissie Zand en Grind.
Indien de BMM of de dienst Continentaal Plat vraagt om de voorwaarden te wijzigen of uit te breiden, kan de BMM of de dienst Continentaal Plat de minister digitaal verzoeken om de vergunning continentaal plat te schorsen in afwachting van een besluit tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden. De BMM of de dienst Continentaal Plat informeert digitaal de Raadgevende Commissie Zand en Grind. § 6. De minister betekent het ontwerpbesluit over het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden van de vergunning continentaal plat, de schorsing of de opheffing van de vergunning continentaal plat aan de vergunninghouder.
Binnen dertig dagen na de betekening kan de vergunninghouder opmerkingen en bezwaren en eventuele vraag om gehoord te worden aan de BMM betekenen. § 7. Binnen zestig dagen na betekening zoals bedoeld in paragraaf 6, eerste lid, verstuurt de BMM haar advies met, in voorkomend geval, de beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting digitaal aan de dienst Marien Milieu en de Raadgevende Commissie Zand en Grind. De dienst Marien Milieu en de Raadgevende Commissie Zand en Grind versturen binnen vijfenzeventig dagen na betekening hun advies digitaal aan de BMM. Binnen vijfentachtig dagen na betekening verstuurt de BMM haar advies, het advies van de dienst Marien Milieu en het advies van de Raadgevende Commissie Zand en Grind digitaal aan de minister.
Binnen honderd dagen na betekening betekent de minister de beslissing aan de vergunninghouder. Gelijktijdig met de betekening verstuurt de minister het besluit digitaal aan de BMM, de dienst Marien Milieu, de Raadgevende Commissie Zand en Grind en aan de dienst Continentaal Plat. Het besluit wordt bekendgemaakt volgens de modaliteiten als voorzien in artikel 83, § 1, § 2 en § 5. Afdeling VI. - Duur vergunning continentaal plat
Art. 105.In afwijking van artikel 84, § 1 is de duur van de vergunning continentaal plat gelijk aan de duur van de concessie verleend krachtens artikel 3, § 2 van de wet continentaal plat.
HOOFDSTUK III. - Acties voor natuurherstel of -beheer
Art. 106.Indien vergunningsplichtige acties voor natuurherstel of -beheer door of in opdracht van de dienst Marien Milieu worden opgestart, verzoekt de dienst Marien Milieu digitaal aan de BMM om een uitzondering te verkrijgen op de vergunningsplicht. Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een nota, waarin de dienst Marien Milieu een beschrijving geeft van de actie en aangeeft waarom de actie natuurherstel of -beheer tot doel heeft.
Art. 107.De BMM verleent, binnen vijftien dagen na ontvangst van het verzoek zoals bepaald in artikel 106, een positief of negatief advies.
De BMM verstuurt haar advies digitaal aan de dienst Marien Milieu.
Art. 108.Bij een positief advies kan de actie uitgevoerd worden door of in opdracht van de dienst Marien Milieu. Bij een negatief advies van de BMM dient een vergunning te worden aangevraagd door de dienst Marien Milieu.
TITEL 6. - Verwerking persoonsgegevens
Art. 109.§ 1. De BMM treedt op als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4.7 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming voor wat betreft de verwerking van de persoonsgegevens van de initiatiefnemer of de aanvrager voor het verlenen van een toelating, goedkeuring of vergunning of vergunning continentaal plat. § 2. De persoonsgegevens mogen enkel het voorwerp uitmaken van een verwerking in het kader van het behandelen van de aanvraag tot Natura 2000-toelating, Natura 2000-goedkeuring of vergunning of vergunning continentaal plat. § 3. De BMM bewaart de persoonsgegevens niet langer dan voor de gerechtvaardigde doeleinden waarvoor ze worden verwerkt, met een maximale bewaartermijn van tien jaar TITEL 7. - Fonds Leefmilieu
Art. 110.Het Fonds Leefmilieu wordt beheerd door de dienst Marien Milieu. De uitgaven die op basis van dit fonds worden gedaan zijn alle kosten die verband houden met de bescherming en bevordering van het marien milieu in de zeegebieden, met inbegrip van paraatheid voor olie-incidenten. De uitgaven worden beslist door de dienst Marien Milieu in samenspraak met de minister.
TITEL 8. - Opheffingsbepalingen
Art. 111.Worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 7 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014212 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 05/11/2003 numac 2003022881 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 76, § 3, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022905 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 70, § 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 24/11/2003 numac 2003000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 26 maart 2003 tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie type koninklijk besluit prom. 07/09/2003 pub. 07/10/2003 numac 2003022904 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 75, § 2, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen sluiten houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juli 2018 en 22 juli 2019; 2.° het koninklijk besluit van 9 september 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 17/09/2003 numac 2003014213 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene-milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België type koninklijk besluit prom. 09/09/2003 pub. 29/09/2003 numac 2003014225 bron federale overheidsdienst financien en programmatorische federale overheidsdienst activabeheer Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur en de directeur-generaal van de Nationale Delcrederedienst sluiten houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juli 2018 en 22 juli 2019; 3.° het koninklijk besluit van 27 oktober 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten3 betreffende de procedure tot aanduiding en beheer van de mariene beschermde gebieden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4; 4° het koninklijk besluit van 21 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/02/2014 numac 2014000038 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011161 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten sluiten4 houdende de regels betreffende de milieueffectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat. TITEL 9. - Overgangsbepalingen
Art. 112.§ 1. Elke procedure tot het verlenen van een Natura 2000-toelating, Natura 2000-goedkeuring of vergunning, die is ingediend voor de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt verder behandeld overeenkomstig de regels die op het moment van deze indiening van toepassing waren. § 2. Elke procedure tot wijziging, schorsing of opheffing van een Natura 2000-toelating, Natura 2000-goedkeuring of vergunning waarvan de minister een ontwerpbesluit tot wijziging, schorsing of opheffing heeft genomen voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt verder behandeld overeenkomstig de regels die op het moment van het nemen van dit ontwerpbesluit van toepassing waren. § 3. Elke procedure tot verlenging, overdracht of wijziging van een vergunning, waarvan de aanvraag tot verlenging, overdracht of wijziging is ingediend voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt verder behandeld overeenkomstig de regels die op het moment van deze indiening van toepassing waren.
Art. 113.§ 1. Elke procedure tot het wijzigen, schorsen of opheffen van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatblad van dit besluit, afgeleverde Natura 2000-toelating of Natura 2000-goedkeuring, waarvan de minister een ontwerpbesluit tot het wijzigen, schorsen of opheffen heeft genomen na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit. § 2. Elke procedure tot het wijzigen of uitbreiden van de voorwaarden, het schorsen of opheffen van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatblad van dit besluit, afgeleverde vergunning, waarvan de minister een ontwerpbesluit tot het wijzingen of uitbreiden van de voorwaarden, het schorsen of opheffen heeft genomen na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit. § 3. Elke procedure tot wijziging van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatblad van dit besluit, afgeleverde Natura 2000-toelating of Natura 2000-goedkeuring waarvan de aanvraag tot wijziging is ingediend na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit. § 4. Elke procedure tot verlenging, overdracht of wijziging van de vergunning van een, voor de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, afgeleverde vergunning waarvan de aanvraag tot verlenging, overdracht of wijziging van de vergunning is ingediend na de tiende dag na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit, wordt behandeld overeenkomstig de regels van dit besluit.
TITEL 10. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 114.Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van titel 5, hoofdstuk II en artikel 111, 4° die in werking treden op een door Ons vast te stellen datum en uiterlijk op 31 december 2024.
Art. 115.De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor het Marien Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 april 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Noordzee, P. VAN TIGCHELT De Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid T. DERMINE