gepubliceerd op 14 januari 2014
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de organisatie van pleegzorg
8 NOVEMBER 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de organisatie van pleegzorg
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, artikel 6, § 2;
Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, artikel 6, § 1, en artikel 7, § 1, eerste en derde lid;
Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, artikel 8;
Gelet op het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp, artikel 9, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12;
Gelet op het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, artikel 48, § 2, en artikel 52;
Gelet op het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, artikel 3, eerste lid, artikel 4, 5, 6, 7, § 2, artikel 9, 11, 12, 13, § 1, artikel 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23, eerste, tweede en derde lid, artikel 24, 25, 26, derde lid, artikel 27, § 3, artikel 52 en 53, eerste lid;
Gelet op het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, artikel 9, derde lid, artikel 11, derde en vierde lid, artikel 12, 13 en 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de nadere regels, toepasselijk op de opschorting en de intrekking van de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1983 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de personen met een handicap, geplaatst ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998 tot vaststelling van de wijze waarop het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap het wonen onder begeleiding van een particulier subsidieert binnen het kader van de verdere flexibilisering van de zorgvoorzieningen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag en de toekenning ervan aan de minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening geboden wordt, ter uitvoering van een beschikking van de jeugdrechtbank of van een advies van het bureau voor bijzondere jeugdbijstand, in voorzieningen die erkend en gesubsidieerd zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 houdende de wijze van subsidiëring door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap van de opvang van personen met een handicap in een noodsituatie;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 september 2010 betreffende de subsidiëring van crisisjeugdhulpverlening en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp verleend door voorzieningen voor personen met een handicap;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 4 juli 2013;
Gelet op advies 53.689/3 van de Raad van State, gegeven op 27 september 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Adviescommissie : de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers;2° agentschap : het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn, opgericht bij artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;3° attestering : het toekennen van een attest aan een kandidaat-pleegzorger of pleegzorger op basis waarvan hij in zijn gezin een pleegkind of -gast kan opvangen;4° besluit van 9 december 2005 : het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisisjeugdhulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp;5° crisissituatie : een acuut beleefde noodsituatie waarin onmiddellijk hulp moet worden geboden;6° decreet van 29 juni 2012 : het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;7° gezin van oorsprong : het gezin waarvan de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het pleegkind of de pleeggast deel uitmaken;8° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;9° module : een duidelijk afgelijnde eenheid van hulpverlening of zorg op basis van de hulp- of zorgvraag, aangeboden door een hulp- of zorgaanbieder, gebaseerd op één typemodule, die afzonderlijk, gelijktijdig of consecutief en op een manier waarbij de flexibiliteit met andere eenheden van hulpverlening of zorg gewaarborgd is, kan worden aangeboden;10° persoonlijk netwerk : de persoon of personen die de pleeggast heeft aangewezen om hem bij te staan;11° toegangspoort : een orgaan dat de buitengerechtelijke toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke modules organiseert conform het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;12° verwijzer : de jeugdrechtbank of de toegangspoort. HOOFDSTUK 2. - Modulering Afdeling 1. - Typemodules en combinatie van typemodules
Art. 2.De typemodules binnen de pleegzorg, vermeld in artikel 3 tot en met 6, worden naar frequentie, duur, intensiteit, doelgroep, activiteiten en combinaties met typemodules binnen en buiten de pleegzorg beschreven conform de regels die daarvoor zijn bepaald bij het besluit van 9 december 2005.
Voor pleeggasten kunnen de typemodules binnen de pleegzorg alleen worden ingezet als die personen nood hebben aan pleegzorg vanwege psychiatrische problemen of vanwege een handicap. De diensten voor pleegzorg tonen aan de hand van een document dat is opgesteld door een arts of met medewerking van een arts, aan dat aan die voorwaarde voldaan is. Die voorwaarde geldt echter niet als de toegangspoort voor pleeggasten beslist tot de voortzetting van jeugdhulpverlening in de vorm van pleegzorg, met toepassing van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.
In het tweede lid wordt onder handicap verstaan : elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.
Art. 3.De typemodules die deel uitmaken van de ondersteunende pleegzorg, zijn : 1° crisisverblijf in een pleeggezin;2° verblijf in een pleeggezin (ondersteunend - lage frequentie);3° verblijf in een pleeggezin (ondersteunend - korte duur);4° begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (crisisverblijf);5° begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (ondersteunende pleegzorg). Met toepassing van artikel 4 van het decreet van 29 juni 2012 zijn de typemodules, vermeld in het eerste lid, rechtstreeks toegankelijk.
Art. 4.De typemodules die deel uitmaken van de perspectiefzoekende pleegzorg, zijn : 1° verblijf in een pleeggezin (perspectiefzoekend);2° begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (perspectiefzoekende pleegzorg).
Art. 5.De typemodules die deel uitmaken van de perspectiefbiedende pleegzorg, zijn : 1° verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiedend - lage frequentie);2° verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiedend - hoge frequentie);3° begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten (perspectiefbiedende pleegzorg).
Art. 6.De typemodules die deel uitmaken van behandelingspleegzorg, zijn : 1° verblijf in een pleeggezin als vermeld in artikel 4, 1°, of artikel 5, 1° of 2°;2° begeleiding voor pleeggezinnen, gezinnen, pleegkinderen of pleeggasten als vermeld in artikel 4, 2°, of artikel 5, 3°, die moet worden gecombineerd met een typemodule verblijf als vermeld in de voormelde artikels;3° behandeling, aangeboden door een van de volgende instanties : a) de dienst voor pleegzorg;b) een voorziening die gespecialiseerd is in de behandeling van gedrags- of emotionele problemen of psychiatrische problemen.
Art. 7.In artikel 3, eerste lid, 4° en 5°, artikel 4, 2°, artikel 5, 3°, en artikel 6, 2°, wordt onder gezinnen verstaan : gezinnen van oorsprong.
Art. 8.Voor pleegkinderen wordt met toepassing van het besluit van 9 december 2005 bepaald of de typemodules, vermeld in artikel 4,5 en 6, 3°, a), rechtstreeks toegankelijk of niet rechtstreeks toegankelijk zijn.
Voor pleeggasten zijn de typemodules, vermeld in artikel 4, 5 en 6, 3°, a), rechtstreeks toegankelijk.
Art. 9.De regels die bij het besluit van 9 december 2005 zijn bepaald om modules te beschrijven en te combineren, zijn van overeenkomstige toepassing voor de beschrijving van modules op basis van de typemodules, vermeld in artikel 3, 4, 5 en 6, 3°, en voor de combinatie van die modules.
Art. 10.Typemodules verblijf en begeleiding als vermeld in artikel 3 tot en met 5 van dit besluit, kunnen gecombineerd worden met thuisbegeleiding als vermeld in artikel 5 van het decreet van 29 juni 2012, als dat nodig is om de doelstellingen, vermeld in artikel 27, tweede lid, 3°, te behalen. HOOFDSTUK 3. - Diensten voor pleegzorg Afdeling 1. - Opdrachten en taken
Art. 11.Met behoud van de toepassing van artikel 7, § 1, van het decreet van 29 juni 2012 zet de dienst voor pleegzorg de modules die zijn beschreven conform artikel 9 van dit besluit, in op maat van elk pleegkind of elke pleeggast binnen de contouren die in de modules beschreven zijn.
Art. 12.Conform artikel 7, § 2, eerste lid, 8°, van het decreet van 29 juni 2012 organiseert de dienst voor pleegzorg vorming voor kandidaat-pleegzorgers, pleegzorgers en pleeggezinnen afhankelijk van de behoeften.
De dienst organiseert een specifieke vorming voor kandidaat-pleegzorgers, pleegzorgers en pleeggezinnen aan wie pleegkinderen of pleeggasten voor crisispleegzorg worden toevertrouwd.
In het tweede lid wordt verstaan onder crisispleegzorg : een zeer intensieve en kortdurende vorm van pleegzorg als antwoord op een crisissituatie.
Art. 13.De participatieraad, vermeld in artikel 7, § 2, eerste lid, 13°, van het decreet van 29 juni 2012, brengt minstens advies uit over de documenten betreffende de planning en de evaluatie van de werking van de dienst, met inbegrip van de financiële toestand, over de resultaten van de tevredenheidsmetingen bij de pleeggezinnen, de pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong en over alle aangelegenheden die de voormelde personen of gezinnen rechtstreeks aanbelangen. Tussen de dienst voor pleegzorg en de participatieraad is er voorafgaand overleg over wijzigingen in de strategische keuzes van de dienst voor pleegzorg en over belangrijke wijzigingen in de werking van de dienst.
De participatieraad legt zijn werking vast in een huishoudelijk reglement dat minstens de volgende elementen bevat : 1° het aantal leden van de raad;2° de wijze van samenstelling van de raad, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de pleegkinderen, de pleeggasten, de gezinnen van oorsprong en de pleeggezinnen;3° de frequentie van vergaderen;4° de wijze waarop de raad wordt samengeroepen en waarop beslissingen worden genomen;5° de kennisgeving van de beslissingen. De dienst voor pleegzorg zorgt voor de logistieke en administratieve ondersteuning van de participatieraad. Hij verstrekt aan de participatieraad de informatie die noodzakelijk is voor de adviesverlening of het overleg, vermeld in het eerste lid.
Art. 14.De dienst voor pleegzorg betaalt de kostenvergoeding, vermeld in artikel 62, § 1, regelmatig en volledig uit aan de pleegzorgers. Afdeling 2. - Territoriale bevoegdheid en samenwerking van de diensten
voor pleegzorg
Art. 15.Als een pleegzorger of pleeggezin zijn verblijfplaats overbrengt naar het werkingsgebied van een andere dienst voor pleegzorg, is die dienst bevoegd voor die pleegzorger of dat pleeggezin. De pleegzorger of het pleeggezin behoudt een of meer attesteringen die met toepassing van artikel 14 van het decreet van 29 juni 2012 zijn verleend door de dienst voor pleegzorg in het werkgebied waarvan de vorige verblijfplaats gelegen was. Met behoud van de toepassing van artikel 21 van het decreet van 29 juni 2012 bezorgt de dienst voor pleegzorg van de vorige verblijfplaats aan de dienst van de nieuwe verblijfplaats de gegevens waarover hij beschikt over de pleegzorger of het pleeggezin en over de pleegkinderen of pleeggasten voor wie hij een attest heeft afgeleverd, aan de pleegzorger of het pleeggezin.
De samenwerkingsovereenkomsten die diensten voor pleegzorg met elkaar sluiten met toepassing van artikel 9, tweede lid, van het decreet van 29 juni 2012, bevatten een regeling voor het geval dat een pleegzorger of pleeggezin zijn verblijfplaats overbrengt naar het werkingsgebied van een andere dienst. Die regeling garandeert de continuïteit van de hulpverlening voor het pleegkind en zijn gezin van oorsprong of voor de pleeggast en zijn persoonlijke netwerk, alsook voor de pleegzorger of het pleeggezin. Ze heeft minstens betrekking op afronding van de hulpverlening door de ene dienst en de overname van de hulpverlening door de andere dienst, alsook op de informatie-uitwisseling tussen beide diensten.
De samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in het tweede lid, bevatten ook een regeling voor het geval dat het gezin van een personeelslid van een dienst voor pleegzorg, dat zijn verblijfplaats heeft in het werkingsgebied van die dienst, als pleeggezin fungeert. In dat geval worden dat pleeggezin, het pleegkind en zijn gezin van oorsprong of de pleeggast en zijn persoonlijke netwerk begeleid door een andere dienst voor pleegzorg dan de dienst die het personeelslid tewerkstelt.
Art. 16.Als in het werkingsgebied van de dienst voor pleegzorg psychiatrische gezinsverpleging wordt aangeboden, sluit de dienst met het ziekenhuis dat de psychiatrische gezinsverpleging organiseert, een samenwerkingsovereenkomst conform artikel 7, § 2, eerste lid, 5°, van het decreet van 29 juni 2012, die ter goedkeuring aan het agentschap wordt voorgelegd. Met behoud van de toepassing van artikel 6 van het voormelde decreet bevat die samenwerkingsovereenkomst ook de volgende elementen : 1° de inzet en uitwisseling van expertise, in elk geval met betrekking tot de screening, vermeld in artikel 7, § 2, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet;2° de registratie en uitwisseling van gegevens;3° afspraken over de vergoeding van de prestaties van het ziekenhuis in de psychiatrische gezinsverpleging, vermeld in het tweede lid. Binnen de beschikbare begrotingskredieten wordt aan de dienst voor pleegzorg, vermeld in het eerste lid, een subsidie verleend als tegemoetkoming in de kosten van de psychiatrische gezinsverpleging van pleegkinderen. De voormelde kosten kunnen betrekking hebben op de activiteiten van de dienst, op de vergoeding van prestaties van het ziekenhuis conform de samenwerkingsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, en op de vergoeding van onkosten van de pleegzorgers. De minister bepaalt hoeveel pleegkinderen aan wie psychiatrische gezinsverpleging wordt verleend, maximaal in aanmerking worden genomen voor de subsidiëring, alsook het subsidiebedrag per pleegkind. De minister kan nadere regels bepalen voor het verlenen van de subsidie en voor het verantwoorden van het aanwenden van de subsidie. Afdeling 3. - Vergunning
Onderafdeling 1. - Vergunningsvoorwaarden
Art. 17.Om vergund te worden en te blijven, moet de dienst voor pleegzorg voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 11, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012, en van dit hoofdstuk.
Art. 18.Conform artikel 11, eerste lid, 4°, van het decreet van 29 juni 2012 beschikt de dienst voor pleegzorg over voldoende en deskundig personeel in diverse disciplines om de aangeboden modules kwaliteitsvol uit te voeren ten aanzien van de pleeggezinnen, de pleegkinderen, de pleeggasten, de gezinnen van oorsprong of het persoonlijke netwerk, met inachtneming van de doelgroep waartoe die personen behoren.
Art. 19.De dienst voor pleegzorg waakt erover dat zijn personeelsleden van goed zedelijk gedrag zijn. Hij vraagt daarvoor minstens bij de aanwerving van elke nieuwe medewerker een uittreksel uit het strafregister model twee op als vermeld in artikel 596 van het Wetboek van strafvordering. Een gelijkwaardig document als het bedoelde uittreksel uit het strafregister dat is verleend door andere lidstaten van de Europese Unie of door staten die ermee gelijkgesteld zijn op het vlak van de toegang tot het uitoefenen van beroepswerkzaamheden, wordt ook in aanmerking genomen.
Art. 20.De gezondheidstoestand van de personeelsleden van de dienst voor pleegzorg mag geen gevaar inhouden voor de pleeggezinnen, de pleegkinderen, de pleeggasten, de gezinnen van oorsprong of het persoonlijke netwerk, met wie die personeelsleden in contact komen.
Art. 21.Met behoud van de toepassing van artikel 11, eerste lid, 6°, van het decreet van 29 juni 2012 organiseert de dienst voor pleegzorg ook buiten de kantooruren een telefonische dienstverlening voor pleegzorgers, pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong die betrokken zijn in een crisissituatie. Die dienstverlening kan in samenwerking met andere vergunde of erkende welzijnsvoorzieningen worden georganiseerd.
Art. 22.Conform artikel 11, eerste lid, 7°, van het decreet van 29 juni 2012 organiseert de dienst voor pleegzorg binnen zijn werkingsgebied antennepunten die fungeren als contactpunten voor pleegzorgers of pleeggezinnen, pleegkinderen, pleeggasten en gezinnen van oorsprong of het persoonlijke netwerk waar dienstverlening wordt georganiseerd op vooraf bekendgemaakte tijdstippen. De dienst voor pleegzorg zorgt voor een evenwichtige geografische spreiding van die antennepunten afhankelijk van de behoeften en de kenmerken van zijn werkingsgebied.
Art. 23.De dienst voor pleegzorg beschikt over voldoende, veilige en aangepaste infrastructuur vanwaaruit de aangeboden begeleidings- of behandelingsmodules kwaliteitsvol kunnen worden uitgevoerd.
Art. 24.De dienst voor pleegzorg waarborgt het respect voor de grondrechten en de rechten van de pleeggezinnen, alsook van de pleegkinderen, de pleeggasten en de gezinnen van oorsprong. De dienst voor pleegzorg regelt de toegang tot de dossiers over de voormelde personen of gezinnen met respect voor de regels over privacy en beroepsgeheim.
De dienst voor pleegzorg respecteert de wetgeving en de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de pleeggezinnen, alsook met betrekking tot de pleegkinderen, de pleeggasten en hun ouders of wettelijke vertegenwoordiger.
Art. 25.Naast de wettelijk verplichte verzekeringen sluit de dienst voor pleegzorg minimaal een verzekering af voor : 1° de burgerlijke aansprakelijkheid van de dienst en van de personen die er werken;2° de burgerlijke aansprakelijkheid van elk pleegkind of van elke pleeggast die hij begeleidt;3° de burgerlijke aansprakelijkheid van elke pleegzorger die hij begeleidt;4° de lichamelijke schade waarvan een pleegkind of pleeggast die hij begeleidt, het slachtoffer kan zijn;5° de gevolgen van brand in de infrastructuur van de dienst.
Art. 26.Om de continuïteit van de hulpverlening te waarborgen, staat de dienst voor pleegzorg in voor een verantwoorde informatieoverdracht met respect voor de regels over privacy en beroepsgeheim.
Art. 27.De dienst voor pleegzorg maakt zo snel mogelijk, afhankelijk van de duur van de gekozen modules, voor elk pleegkind of elke pleeggast een handelingsplan op, in voorkomend geval rekening houdend met de beslissing van de verwijzer. Dat plan wordt opgesteld in overleg met de verschillende betrokkenen. Het plan sluit aan bij de respectieve modules waarvoor gekozen werd, en vormt de leidraad voor de begeleiding of behandeling door de dienst.
Het handelingsplan wordt afhankelijk van de duur van de modules geëvalueerd met de verschillende betrokkenen of met sommigen van hen, naargelang het geval, en bevat minstens de volgende elementen : 1° de identiteit van het pleegkind en zijn ouders of wettelijke vertegenwoordiger of van de pleeggast en van de pleegzorger;2° de aanvangssituatie waaruit blijkt dat het verblijf in het pleeggezin en een daaraan gekoppelde begeleiding of behandeling een gepast antwoord is op de hulpvraag;3° de doelstellingen van het verblijf en van de begeleiding of behandeling;4° de voorgestelde modules, methoden en werkwijzen om de doelstellingen te behalen. Het handelingsplan kan, na evaluatie en in samenspraak met de betrokkenen, worden bijgestuurd. Die bijsturing wordt schriftelijk vastgelegd.
Art. 28.De dienst voor pleegzorg, de pleegzorger en, als hij daarvoor bekwaam wordt geacht volgens de toepasselijke regelgeving, het pleegkind of de pleeggast maken een afsprakennota op, in voorkomend geval rekening houdend met de beslissing van de verwijzer. Ook de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het pleegkind nemen deel aan de opmaak van de afsprakennota. Die afsprakennota wordt ter ondertekening voorgelegd aan alle betrokkenen. Ze expliciteert de rechten en plichten van de verschillende betrokkenen en de concrete praktische afspraken over onder meer de wijze van contactname en de frequentie van de contacten tussen hetzij de pleegzorgers, de pleegkinderen en de gezinnen van oorsprong, hetzij de pleegzorgers, de pleeggasten of het persoonlijke netwerk.
Art. 29.De dienst voor pleegzorg heeft voor elk pleegkind of elke pleeggast een dossier dat minstens de volgende elementen bevat : 1° inlichtingen van administratieve aard;2° de relevante individuele en sociale gegevens van het pleegkind en zijn gezin van oorsprong of van de pleeggast en zijn persoonlijke netwerk;3° het handelingsplan, vermeld in artikel 27;4° de afsprakennota, vermeld in artikel 28;5° een rapportering van alle stappen in het dossier waaruit blijkt dat de begeleiding of behandeling en de ondersteuning een gepast antwoord bieden op de hulpvraag;6° de reden van de stopzetting van de begeleiding of behandeling. Het dossier wordt door de dienst voor pleegzorg bewaard gedurende minimaal vijf jaar en maximaal dertig jaar na de beëindiging van de hulpverlening.
Art. 30.De dienst voor pleegzorg meldt elke ernstige gebeurtenis waarbij het pleegkind of de pleeggast betrokken is, onmiddellijk en binnen achtenveertig uur aan het agentschap en, in voorkomend geval, aan de verwijzer.
Art. 31.De dienst voor pleegzorg ontwikkelt en hanteert een procedure voor preventie en detectie van en gepaste reacties op grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van een pleegkind, een pleeggast, een gezinslid van een pleegkind of pleeggast of een lid van een pleeggezin, of gepleegd door een pleegkind, een pleeggast, een gezinslid van een pleegkind of pleeggast, het persoonlijke netwerk of een lid van een pleeggezin. In die procedure is een registratiesysteem opgenomen dat geanonimiseerde gegevens bijhoudt over de gevallen van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de voormelde personen of gepleegd door de voormelde personen.
De dienst voor pleegzorg meldt grensoverschrijdend gedrag aan het agentschap.
Art. 32.De dienst voor pleegzorg leeft de kwaliteitsnormen na die gelden voor de voorzieningen, vermeld in artikel 48 van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand.
Onderafdeling 2. - Procedure voor het verlenen, verlengen en intrekken van de vergunning
Art. 33.Een vergunning voor een dienst voor pleegzorg wordt verleend na een oproep van de minister, die wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De oproep vermeldt : 1° de termijn waarin een vergunningsaanvraag kan worden ingediend;2° de wijze waarop de vergunningsaanvraag moet worden ingediend;3° de beslissingstermijnen;4° de ontvankelijheids- en gegrondheidsvoorwaarden;5° het maximale aantal te vergunnen diensten;6° de criteria voor de beoordeling van de vergunningsaanvragen en het gewicht van die criteria;7° de duur van de vergunning. De vergunning wordt verleend voor maximaal zes jaar.
Art. 34.Een vergunningsaanvraag is ontvankelijk als de inrichtende macht van de dienst, binnen de indieningstermijn die in de oproep is vermeld, die aanvraag met een aangetekende zending, door afgifte tegen ontvangstbewijs of op een andere wijze die de minister bepaalt, indient bij het agentschap en als ze de volgende gegevens en stukken bevat : 1° een aanvraagformulier dat door het agentschap ter beschikking gesteld wordt.Dat formulier bevat de volgende gegevens : a) de identiteitsgegevens van de inrichtende macht en van de dienst voor pleegzorg;b) de provincie die het werkingsgebied van de dienst voor pleegzorg zal vormen;c) de modules die de dienst zal aanbieden;2° als de initiatiefnemer een privaatrechtelijke rechtspersoon is : de statuten en eventuele wijzigingen ervan;3° de rechtsgeldige beslissing om de vergunning aan te vragen en de dienst voor pleegzorg uit te baten;4° de verbintenis om te voldoen aan alle vergunningsvoorwaarden en om mee te werken aan de uitoefening van het toezicht op de naleving van die voorwaarden;5° de datum en handtekening.
Art. 35.Het agentschap onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag. Als de vergunningsaanvraag niet ontvankelijk is, meldt het agentschap dat aan de inrichtende macht binnen een termijn van acht kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. Na het verstrijken van die termijn wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Art. 36.Het agentschap onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke aanvraag. Binnen dertig kalenderdagen na het einde van de indieningstermijn, vermeld in artikel 33, eerste lid, 1°, wordt aan de inrichtende macht hetzij de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap om de vergunning te verlenen, hetzij zijn voornemen om de vergunning te weigeren, betekend met een aangetekende brief of op een andere wijze die de minister bepaalt.
Bij het onderzoek toetst het agentschap de aanvraag aan de vergunningsvoorwaarden en de eventuele andere criteria, vermeld in de oproep.
Over alle vergunningsaanvragen voor een dienst voor pleegzorg in dezelfde provincie wordt tegelijkertijd een beslissing of een voornemen als vermeld in het eerste lid, betekend. Alleen aan de inrichtende macht waarvan de aanvraag het hoogst scoort op de voorwaarden en criteria, vermeld in het tweede lid, wordt een beslissing tot het verlenen van de vergunning betekend.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht;2° de naam en het adres van de dienst;3° de beslissing tot vergunning;4° de duur van de vergunning. Een voornemen als vermeld in het eerste lid, bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht;2° de naam en het adres van de dienst;3° de gemotiveerde voorgenomen beslissing om de vergunning te weigeren;4° de mogelijkheid en de voorwaarden om een gemotiveerd bezwaar in te dienen;5° de bezwaarprocedure. Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen voornemen of beslissing van de administrateur-generaal aan de inrichtende macht is betekend, wordt de inrichtende macht van rechtswege geacht een voornemen tot weigering van de vergunning te hebben ontvangen.
Art. 37.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot weigering van de vergunning, vermeld in artikel 36, eerste lid, tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap. In het geval, vermeld in artikel 36, zesde lid, neemt de termijn van vijftien kalenderdagen een aanvang de dag nadat de termijn, vermeld in artikel 36, eerste lid, verstreken is.
Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen de termijn van vijftien kalenderdagen, vermeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van die termijn het voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap van rechtswege geacht een weigeringsbeslissing van de administrateur-generaal te zijn. Het agentschap brengt de inrichtende macht binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn daarvan op de hoogte met een aangetekende zending.
Art. 38.Een aanvraag tot verlenging van de vergunning is ontvankelijk als de inrichtende macht van de dienst uiterlijk negen maanden voor het verstrijken van de duur van de vergunning die aanvraag met een aangetekende zending, door afgifte tegen ontvangstbewijs of op een andere wijze die de minister bepaalt, indient bij het agentschap en als ze de volgende gegevens en stukken bevat : 1° een aanvraagformulier dat door het agentschap ter beschikking gesteld wordt.Dat formulier bevat de volgende gegevens : a) de identiteitsgegevens van de inrichtende macht en van de dienst voor pleegzorg;b) de modules die de dienst zal aanbieden;2° de rechtsgeldige beslissing om de verlenging van de vergunning aan te vragen;3° het bewijs dat de gebouwen van de dienst voor pleegzorg aan de toepasselijke brandveiligheidsreglementering voldoen;4° de datum en handtekening. De aanvraag tot verlenging is bovendien alleen ontvankelijk als volgens het meest recente inspectieverslag waarover de dienst voor pleegzorg beschikt, de dienst aan alle vergunningsvoorwaarden voldoet.
Het agentschap onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag tot verlenging. Als de vergunningsaanvraag niet ontvankelijk is, meldt het agentschap dat aan de inrichtende macht binnen een termijn van acht kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. Na het verstrijken van die termijn wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Het agentschap onderzoekt de gegrondheid van de ontvankelijke aanvraag tot verlenging en toetst daarbij de aanvraag aan de vergunningsvoorwaarden. Binnen twee maanden na de ontvangst van de aanvraag wordt aan de inrichtende macht hetzij de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap om de verlenging van de vergunning te verlenen, hetzij zijn voornemen om de verlenging te weigeren, betekend met een aangetekende brief of op een andere wijze die de minister bepaalt. De beslissing van de administrateur-generaal bevat de gegevens, vermeld in artikel 36, vierde lid. Het voornemen van de administrateur-generaal bevat de gegevens, vermeld in artikel 36, vijfde lid.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot weigering van de verlenging van de vergunning tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap. Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen die termijn, wordt na het verstrijken van die termijn het voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap van rechtswege geacht een weigeringsbeslissing van de administrateur-generaal te zijn. Het agentschap brengt de inrichtende macht binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn daarvan op de hoogte met een aangetekende zending.
De vergunning kan telkens met maximaal zes jaar worden verlengd.
Art. 39.Als een vergunde dienst voor pleegzorg niet voldoet aan de vergunningsvoorwaarden of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, stuurt het agentschap met een aangetekende zending een aanmaning naar de inrichtende macht van de dienst.
De aanmaning, vermeld in het eerste lid, vermeldt : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht van de dienst voor pleegzorg;2° de naam en het adres van de dienst voor gezinszorg;3° de vergunningsvoorwaarden waaraan niet wordt voldaan of het feit dat geen medewerking wordt verleend aan het toezicht;4° de motivering waarom volgens het agentschap de vergunningsvoorwaarden, vermeld in punt 3°, niet zijn nageleefd, of waarom niet wordt meegewerkt bij de uitoefening van het toezicht;5° de regularisatietermijn waarin aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in punt 3°, moet worden voldaan of aan de uitoefening van het toezicht moet zijn meegewerkt;6° in voorkomend geval, de begeleidende maatregelen die het agentschap tijdens de termijn, vermeld in punt 5°, oplegt;7° de juridische gevolgen als na verloop van de termijn, vermeld in punt 5°, niet aan de vergunningsvoorwaarden, vermeld in punt 3°, is voldaan of niet is meegewerkt aan de uitoefening van het toezicht;8° de mogelijkheid om op de aanmaning te reageren met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstmelding. Het agentschap bepaalt de termijn, vermeld in het tweede lid, 5°, die niet langer kan zijn dan zes maanden.
Art. 40.Als de dienst voor pleegzorg binnen de termijn, vermeld in de aanmaning, zich niet naar de vergunningsvoorwaarden, vermeld in de aanmaning, heeft geschikt of niet heeft meegewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan tot uiterlijk twee maanden na het verstrijken van die termijn het voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap tot intrekking van de vergunning aan de inrichtende macht van de dienst worden betekend met een aangetekende zending.
Het voornemen, vermeld in het eerste lid, vermeldt : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht van de dienst voor pleegzorg;2° de naam en het adres van de dienst voor pleegzorg;3° de gemotiveerde voorgenomen beslissing tot intrekking van de vergunning;4° de gevolgen van de intrekking van de vergunning;5° de mogelijkheid en de voorwaarden om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen;6° de bezwaarprocedure.
Art. 41.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot intrekking van de vergunning, vermeld in artikel 40, tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap.
Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van die termijn de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap tot intrekking van de vergunning met een aangetekende zending aan de inrichtende macht bezorgd.
De beslissing, vermeld in het tweede lid, vermeldt : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht;2° de naam en het adres van de dienst;3° de beslissing tot intrekking van de vergunning;4° de gevolgen van de intrekking van de vergunning;5° de mogelijkheid en de procedure om een beroep in te stellen bij de Raad van State.
Art. 42.Overeenkomstig artikel 26, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012 heeft de intrekking van de vergunning van een dienst voor pleegzorg van rechtswege de sluiting van die dienst tot gevolg.
Het agentschap maakt afspraken met vergunde diensten voor pleegzorg van andere provincies met het oog op de tijdelijke overname van de taken van de dienst waarvan de vergunning is ingetrokken, in afwachting dat in de provincie in kwestie een vergunning wordt afgeleverd aan een andere dienst voor pleegzorg.
Onderafdeling 3. - Sluiting
Art. 43.Als een dienst voor pleegzorg zonder vergunning wordt uitgebaat, wordt aan de inrichtende macht van de dienst het gemotiveerde voornemen van de administrateur-generaal van het agentschap tot sluiting van de dienst betekend met een aangetekende zending.
Het voornemen, vermeld in het eerste lid, vermeldt : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht van de dienst voor pleegzorg;2° de naam en het adres van de dienst voor pleegzorg;3° de gemotiveerde voorgenomen beslissing tot sluiting van de dienst;4° de gevolgen van de sluiting;5° de mogelijkheid en de voorwaarden om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen;6° de bezwaarprocedure.
Art. 44.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de inrichtende macht tot uiterlijk vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het voornemen tot sluiting, vermeld in artikel 43, tegen dat voornemen met een aangetekende zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het agentschap.
Als de inrichtende macht geen ontvankelijk bezwaarschrift indient binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt na het verstrijken van die termijn de beslissing van de administrateur-generaal van het agentschap tot sluiting van de dienst voor pleegzorg met een aangetekende zending aan de inrichtende macht bezorgd.
De beslissing, vermeld in het tweede lid, vermeldt : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht;2° de naam en het adres van de dienst;3° de beslissing tot sluiting;4° de datum waarop de sluiting ingaat;5° de gevolgen van de sluiting;6° de mogelijkheid en de procedure om een beroep in te stellen bij de Raad van State.
Art. 45.Een dienst waarvan de sluiting is bevolen of waarvan de vergunning is ingetrokken, kan geen aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten die verbonden zijn aan de activiteiten die hebben plaatsgevonden in het kader van het sluiten van de dienst, of voor het verlies van inkomsten door het sluiten van de dienst.
Onderafdeling 4. - Bezwaarprocedure
Art. 46.Het bezwaarschrift, vermeld in artikel 37, eerste lid, artikel 38, vijfde lid, artikel 41, eerste lid, en artikel 44, eerste lid, van dit besluit, wordt behandeld conform de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers. Over het voormelde bezwaarschrift wordt beslist conform de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het voormelde decreet.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, vermeldt : 1° de naam en het adres van de inrichtende macht;2° de naam en het adres van de dienst;3° de aard van de beslissing : naargelang het geval gaat het om het verlenen of weigeren van de vergunning of van de verlenging ervan, het intrekken of niet-intrekken van de vergunning, of het sluiten of niet-sluiten van de dienst voor pleegzorg;4° de gevolgen van de beslissing;5° in geval van een beslissing tot weigering van de vergunning of van de verlenging ervan, tot intrekking van de vergunning of tot sluiting van de dienst voor pleegzorg, de mogelijkheid en de procedure om een beroep in te stellen bij de Raad van State. Afdeling 4. - Toezicht
Art. 47.Het agentschap en het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie oefenen het toezicht uit op de naleving door de diensten voor pleegzorg van de bepalingen van : 1° het decreet van 29 juni 2012 en de uitvoeringsbesluiten ervan;2° het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art. 48.Uiterlijk vijf jaar na het verlenen van de vergunning evalueert het agentschap de werking van elke dienst voor pleegzorg.
In functie van die evaluatie rapporteert de dienst voor pleegzorg jaarlijks over zijn werking en zijn kwaliteitsbeleid aan het agentschap. De minister zal daarvoor, in overleg met het werkveld, nadere richtlijnen opstellen.
Art. 49.Het agentschap bespreekt het resultaat van de evaluatie, vermeld in artikel 48, met de betrokken dienst voor pleegzorg. Het agentschap kan tijdens dat gesprek doelstellingen opleggen aan die dienst voor pleegzorg. De dienst behaalt die doelstellingen binnen de termijn die het agentschap oplegt.
Art. 50.Als een dienst voor pleegzorg niet aan de bepalingen van dit besluit voldoet, kan het agentschap de dienst aanmanen om de tekorten weg te werken volgens de regels, vermeld in artikel 39. Artikel 40 tot en met 42 en 46 zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling 5. - Subsidiëring van de vergunde diensten voor pleegzorg
Art. 51.Vergunde diensten voor pleegzorg ontvangen per module begeleiding of behandeling die ze inzetten, een forfaitaire subsidie die op jaarbasis wordt vastgesteld volgens de onderstaande tabel.
module
personeel (P)
anciënniteit extra boven 5 jaar (A)
werking (W)
totaal (T = P+W)
begeleiding (ondersteunende pleegzorg) (artikel 3, eerste lid, 4°)
3006,12
72,33
600,00
3606,12
begeleiding (crisisverblijf) (artikel 3, eerste lid, 5°)
24.048,96
578,64
4800,00
28.848,96
begeleiding (perspectiefzoekende pleegzorg) (artikel 4, 2°)
12.024,48
289,32
2400,00
14.428,48
begeleiding (perspectiefbiedende pleegzorg) (artikel 5, 3°)
3006,12
72,33
600,00
3606,12
behandeling (artikel 6, 3°, a)
3006,12
72,33
600,00
3606,12
Binnen de beschikbare begrotingskredieten heeft een vergunde dienst voor pleegzorg voor het betreffende jaar recht op een subsidie die wordt berekend als volgt : 1° per module wordt het overeenstemmende bedrag T vermeerderd met het overeenstemmende bedrag A voor elk jaar dat de gemiddelde anciënniteit van alle personeelsleden van de dienst de basisanciënniteit van vijf jaar overschrijdt.De anciënniteit wordt berekend op 1 januari van het betreffende jaar en afgerond op een decimaal; 2° het bedrag dat per module wordt verkregen met toepassing van punt 1°, wordt vermenigvuldigd met het aantal modules van die aard dat door de dienst was ingezet op 31 december van het voorgaande jaar of, als dat aantal hoger ligt, door het aantal modules van die aard dat door de dienst per dag gemiddeld was ingezet tijdens het voorgaande jaar. Voor de berekening van de subsidie, vermeld in het tweede lid, mag het aantal modules begeleiding, vermeld in artikel 4, 2°, en artikel 5, 3°, die met toepassing van artikel 6, 2°, worden ingezet binnen de behandelingspleegzorg, op jaarbasis samen maximaal 25 % bedragen van de som van het totale aantal modules begeleiding, vermeld in artikel 4, 2°, en artikel 5, 3°, dat buiten de behandelingspleegzorg wordt ingezet. Binnen dat percentage zet de dienst voor pleegzorg de modules begeleiding die deel uitmaken van behandelingspleegzorg, tijdens het betreffende jaar voor minimaal 80 % in.
De bedragen, vermeld in het eerste lid, zijn gekoppeld aan de spilindex die van toepassing was op 1 januari 2013.
Voor de berekening van de subsidie voor 2014 bepaalt de minister per dienst voor pleegzorg het aantal in te zetten modules.
De inzet van modules wordt door het agentschap gemonitord en halfjaarlijks gerapporteerd aan de financiële overheden.
Art. 52.Minimaal 70 % van de subsidie, berekend conform artikel 51, wordt aangewend voor personeelskosten.
Minimaal 60 % van het gesubsidieerde personeel wordt in begeleidende functies ingezet.
Art. 53.De subsidie wordt in maandelijkse voorschotten uitgekeerd.
Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op een twaalfde van 90 % van de jaarlijkse subsidie. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van het volgende jaar nadat de nodige boekhoudelementen zijn voorgelegd.
De personeelskosten die voortvloeien uit de toepassing van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, worden gesubsidieerd aan de hand van een aparte verantwoording.
Art. 54.De dienst voor pleegzorg kan op volgende wijze reserves opbouwen met de subsidies, vermeld in dit besluit : 1° de reserves worden aangewend om de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit, te kunnen realiseren;2° maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, kan als reserve overgedragen worden naar het volgend kalenderjaar; 3°de gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2°, is maximaal 50 % van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2°; 4° als het maximum, vermeld in punt 2° en 3°, overschreden wordt, wordt het overschreden bedrag teruggestort aan de Vlaamse administratie, tenzij de dienst voor pleegzorg een aanwendingsplan of aanzuiveringsplan heeft dat voldoet aan een aantal criteria, waaronder de goedkeuring van Inspectie van Financiën. De minister bepaalt de nadere regels met betrekking tot de terugbetaling en het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan, vermeld in het eerste lid, 4°, onder meer de criteria waaraan het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan moet voldoen. HOOFDSTUK 4. - Pleegzorgers en pleeggezinnen Afdeling 1. - Screening en attestering
Art. 55.§ 1. De dienst voor pleegzorg screent kandidaat-pleegzorgers en pleegzorgers voor bestandspleegzorg op de wijze, vermeld in paragraaf 2 en paragraaf 3. § 2. De dienst selecteert kandidaat-pleegzorgers aan de hand van de voorwaarden, vermeld in artikel 14, § 2, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012. De selectieprocedure resulteert in een gemotiveerde schriftelijke beslissing waaruit blijkt dat een kandidaat-pleegzorger al dan niet als pleegzorger wordt geselecteerd.
De beslissing waarin de kandidaat-pleegzorger wordt geselecteerd, wordt aan de kandidaat-pleegzorger bezorgd, samen met zijn profiel. In dat profiel wordt onder meer vermeld welk profiel van pleegkinderen of -gasten aan zijn gezin kunnen worden toevertrouwd en welke typemodule of typemodules hij kan uitvoeren.
De beslissing waarin de kandidaat-pleegzorger niet wordt geselecteerd, wordt aan de kandidaat-pleegzorger meegedeeld, met vermelding van de mogelijkheid om binnen een maand na de ontvangst van de mededeling een herscreening te vragen als vermeld in artikel 14, § 5, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012. § 3. Als na de toetsing van de kenmerken van een pleegkind of pleeggast aan het profiel van de geselecteerde pleegzorger, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, blijkt dat het gezin van de pleegzorger geschikt is om als pleeggezin voor het pleegkind of de pleeggast te fungeren, gaat de dienst voor pleegzorg na of het pleeggezin voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, § 2, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012. Als ook aan die voorwaarden is voldaan, levert de dienst voor pleegzorg aan de pleegzorger een attest af waarin wordt gemotiveerd waarom het pleegkind of de pleeggast aan zijn gezin wordt toevertrouwd.
Bij de toetsing van de kenmerken van een pleegkind of pleeggast aan het profiel van de pleegzorger houdt de dienst voor pleegzorg in voorkomend geval rekening met bevindingen uit hulpverlening die voordien aan het pleegkind of de pleeggast werden verstrekt. Ook waakt de dienst erover dat de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging van het pleegkind of de pleeggast en zijn gezin van oorsprong gerespecteerd worden.
Art. 56.De dienst voor pleegzorg screent kandidaat-pleegzorgers en pleegzorgers voor netwerkpleegzorg binnen zes weken na de dag dat hij op de hoogte is gebracht van de opvang van een pleegkind of pleeggast in het gezin van de kandidaat-pleegzorger of de pleegzorger in een geval als vermeld in artikel 14, § 3, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012. Als de dienst van oordeel is dat niet rechtstreeks toegankelijke pleegzorg aangewezen is, meldt hij het pleegkind onmiddellijk nadat hij van de voormelde opvang op de hoogte is gebracht, aan bij de toegangspoort conform het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.
Als het pleeggezin voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, § 2, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012, en als de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging van het pleegkind of de pleeggast en zijn gezin van oorsprong gerespecteerd worden, levert de dienst voor pleegzorg aan de kandidaat-pleegzorger of pleegzorger een attest af waarin wordt gemotiveerd waarom het pleegkind of de pleeggast aan zijn gezin wordt toevertrouwd.
De beslissing waarin het attest wordt geweigerd omdat niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt aan de kandidaat-pleegzorger of pleegzorger meegedeeld, met vermelding van de mogelijkheid om binnen een maand na de ontvangst van de mededeling een herscreening aan te vragen als vermeld in artikel 14, § 5, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012.
Art. 57.Bij de screening van de draagkracht, vermeld in artikel 14, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet van 29 juni 2012, wordt minstens rekening gehouden met de kenmerken van de persoon van de pleegzorger, de nodige competenties van de pleegzorger om adequaat om te gaan met een pleegzorgsituatie, de materiële mogelijkheden, de gezinssituatie en de sociale context van de pleegzorger.
In het geval, vermeld in artikel 55, § 3, eerste lid, of artikel 56, eerste lid, van dit besluit, wordt bij de screening van de draagkracht ook rekening gehouden met de kenmerken van het pleegkind of de pleeggast.
Art. 58.Rekening houdend met artikel 55, 56 en 57 expliciteert de dienst voor pleegzorg de gehanteerde procedure voor de screening van pleeggezinnen. In die procedure worden duidelijke verantwoordelijkheden, doelstellingen, werkwijzen en instrumenten benoemd. De procedure wordt intern en extern bekendgemaakt. Afdeling 2. - Intrekking en verval van een attest
Art. 59.Een attest kan door de dienst voor pleegzorg worden ingetrokken als het pleeggezin niet langer voldoet aan een van de voorwaarden, vermeld in artikel 14, § 2, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012. Vooraleer het attest in te trekken nodigt de dienst de betrokken pleegzorger uit om hem te horen.
De beslissing tot intrekking van het attest wordt aan de pleegzorger meegedeeld met vermelding van de mogelijkheid om binnen een maand na de ontvangst van de mededeling een herscreening te vragen als vermeld in artikel 14, § 5, eerste lid, van het decreet van 29 juni 2012.
Art. 60.Het attest vervalt als het verblijf van het pleegkind of de pleeggast in het pleeggezin wordt beëindigd vanwege de gewijzigde situatie van het pleegkind of de pleeggast in vergelijking met de situatie van het moment van de screening, in voorkomend geval na een beslissing van de verwijzer. Afdeling 3. - Registratie van weigering en intrekking van attest
Art. 61.Conform artikel 15 van het decreet van 29 juni 2012 deelt de dienst voor pleegzorg elke weigering en elke intrekking van een attest mee aan het agentschap. Het agentschap bewaart die gegevens in een register gedurende een periode van tien jaar. Afdeling 4. - Vergoeding van pleeggezinnen
Art. 62.§ 1. Aan de pleegzorgers wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, per pleegkind of pleeggast, voor wie met toepassing van artikel 55, § 3, eerste lid, of artikel 56, tweede lid, een attest is afgeleverd, en per opvangdag een forfaitaire kostenvergoeding uitbetaald volgens de onderstaande tabel. Er wordt slechts één dag aangerekend voor de dag van de opname en de dag van het ontslag : hij wordt bestempeld als dag van de opname. De minister kan bepaalde dagen afwezigheid gelijkstellen met werkelijke aanwezigheid, afhankelijk van de ingezette modules.
leeftijd
bedrag vergoeding
0-6 jaar met gezinsbijslag
13,00
6-12 jaar met gezinsbijslag
13,40
12-15 jaar met gezinsbijslag
15,20
15-18 jaar met gezinsbijslag
16,60
+18 jaar met gezinsbijslag
18,00
0-12 zonder gezinsbijslag
19,40
12-18 zonder gezinsbijslag
20,95
+ 18 jaar met eigen inkomsten
7,00
Aan de vergunde diensten voor pleegzorg wordt een bijkomende forfaitaire subsidie van 0,7 euro per pleegkind of pleeggast als vermeld in het eerste lid, en per opvangdag toegekend. Met die extra middelen kan de dienst voor pleegzorg zelf een bedrag toekennen aan de pleegzorger voor een aantoonbare verhoogde zorgzwaartesituatie, af te bakenen in de tijd. Die middelen worden door de dienst voor pleegzorg beheerd en jaarlijks verantwoord. Ze kunnen niet als reserve worden aangelegd. Daarvoor worden afspraken gemaakt tussen de verschillende vergunde diensten, die door elke dienst voor overleg worden voorgelegd aan de participatieraad, vermeld in artikel 13.
Als een pleegzorger een pleeggast opvangt die eigen inkomsten heeft, bedraagt de bijdrage van de pleeggast in de kosten van de pleegzorg 513 euro per maand. Als echter de eigen inkomsten van de pleeggast, na vrijstelling voor een bedrag van 344 euro, lager zijn dan 513 euro per maand, wordt het verschil bijkomend gesubsidieerd.
De bedragen, vermeld in het eerste tot en met derde lid, zijn gekoppeld aan de spilindex die van toepassing was op 1 januari 2013. § 2. De kostenvergoeding wordt in maandelijkse voorschotten uitgekeerd aan de diensten voor pleegzorg die de kostenvergoeding onmiddellijk doorstorten aan de pleegzorgers. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op basis van de jaarlijks te verwachten uitgaven. De afrekening gebeurt in het volgende kalenderjaar.
Art. 63.Aan een pleegzorger wordt een bijkomende tegemoetkoming verleend om bijzondere kosten te vergoeden met betrekking tot verstrekte buitengewone en medische en paramedische verzorging aan pleegkinderen of pleeggasten, met het oog op het behoud of het herstel van de fysieke of psychische integriteit van het pleegkind of de pleeggast. Die tegemoetkoming wordt alleen toegekend voor het gedeelte van de bijzondere kosten dat per pleegkind of pleeggast meer bedraagt dan 1000 euro en kan niet als reserve worden aangelegd.
De minister bepaalt binnen de beschikbare kredieten op welke wijze de tegemoetkoming wordt aangevraagd en uitbetaald. HOOFDSTUK 5. - Partnerorganisatie
Art. 64.§ 1. De oproep tot het sluiten van een convenant vermeldt minstens de volgende elementen : 1° de verplichting dat de kandidaat een rechtspersoon zonder winstoogmerk is;2° de verplichting dat de kandidaat, bij vestiging in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, een unicommunautaire Nederlandstalige werking heeft, wat blijkt uit de werking, de interne beheersstructuur en de taalkundige inrichting;3° de verplichting dat de kandidaat elke wijziging van de statuten onmiddellijk meedeelt aan het agentschap als ze betrekking heeft op de uitvoering van de activiteiten in het kader van het convenant;4° de subsidie die binnen de beschikbare kredieten wordt toegekend;5° de vermoedelijke datum waarop het convenant ingaat en eindigt;6° de verplichting tot indiening van een beleidsplan voor de duur van het convenant;7° de resultaatgebieden;8° de activiteiten die minstens uitgevoerd worden;9° de minimale kwaliteits- en samenwerkingsvereisten om de resultaten te behalen binnen een resultaatgebied;10° de minimale evaluatiecriteria;11° de geldigheidsduur van de oproep;12° de procedure voor de indiening en afhandeling van het voorstel van beleidsplan. Het subsidiebedrag, vermeld in het eerste lid, 4°, is gekoppeld aan de spilindex die van toepassing was op 1 januari 2013.
De procedure voor de indiening en de afhandeling van het voorstel van beleidsplan, vermeld in het eerste lid, 12°, heeft minstens betrekking op : 1° de vorm van de voorstellen;2° de wijze van indiening van de voorstellen;3° de uiterste datum van indiening van de voorstellen;4° de criteria waarop een voorstel van beleidsplan beoordeeld wordt. De criteria, vermeld in het derde lid, 4°, zijn minstens de volgende : 1° wetenschappelijke onderbouw;2° de kostenraming om de activiteiten te realiseren die opgenomen zijn in het voorstel van beleidsplan;3° de resultaatgerichtheid van de activiteiten die opgenomen zijn in het voorstel van beleidsplan;4° de meetbaarheid van de realisatie van de activiteiten die opgenomen zijn in het voorstel van beleidsplan;5° de bestaande netwerking en samenwerking;6° de vertrouwdheid met de verschillende actoren die betrokken zijn bij de pleegzorg. § 2. De oproep, vermeld in paragraaf 1, wordt gelanceerd, minstens twee maanden voor de vermoedelijke datum waarop het convenant ingaat, of, indien van toepassing, een jaar voor het convenant afloopt.
De oproep wordt voldoende kenbaar gemaakt, onder meer door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en op de website van het agentschap.
Art. 65.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een subsidie via een convenant moet een partnerorganisatie aan al de volgende voorwaarden voldoen : 1° de voorwaarden, vermeld in artikel 19, § 1, tweede lid, van het decreet 29 juni 2012, en vermeld in dit hoofdstuk, naleven;2° de bepalingen van het convenant naleven;3° per werkingsjaar een jaarplan indienen dat kadert in het beleidsplan, vermeld in artikel 64, § 1, eerste lid, 6°, van dit besluit;4° het jaarplan uitvoeren;5° een jaarverslag als vermeld in paragraaf 2, indienen;6° een financieel verslag als vermeld in paragraaf 3, indienen;7° beschikken over een huishoudelijk reglement dat zijn werking beschrijft;8° voorzien in een gelijkwaardige participatie van de bij de pleegzorg betrokken actoren en van experten bij haar werking. § 2. Het jaarverslag, vermeld in paragraaf 1, 5°, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° het jaarverslag bevat ten minste de gegevens om aan de hand van de evaluatiecriteria de uitvoering van de activiteiten te kunnen beoordelen, en een samenvatting van het jaarverslag die aangevuld kan worden met bijlagen;2° het jaarverslag wordt, tenzij het anders bepaald is in het convenant, ingediend bij het agentschap voor 31 maart van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie;3° de structuur van het jaarverslag is afgestemd op de structuur van het jaarplan;4° het jaarverslag, of de samenvatting ervan, kan beschikbaar worden gesteld op de website van het agentschap. § 3. Een financieel verslag als vermeld in paragraaf 1, 6°, wordt, tenzij het anders bepaald is in de beheersovereenkomst, ingediend bij het agentschap voor 31 maart van het jaar dat volgt op het werkingsjaar in kwestie en bevat al de volgende gegevens : 1° een resultatenrekening over het convenant;2° de oorsprong, de omvang en de besteding van de middelen die verkregen zijn buiten de beheersovereenkomst en die aangewend worden om de activiteiten, vermeld in het convenant, te realiseren;3° een genummerde lijst van de kosten die gemaakt zijn, met verwijzing naar de uitgavencategorie.De originele bewijsstukken worden bijgehouden door de organisatie; 4° een voor waar en echt verklaarde schuldvordering;5° indien van toepassing, een afschrijvingstabel met de lopende en de nieuwe afschrijvingen. De resultatenrekening, vermeld in het eerste lid, 1°, geeft onder andere informatie over : 1° de besteding van de subsidie per uitgavencategorie, en in het bijzonder over : a) de besteding van de subsidie aan personeelskosten per medewerker, met vermelding van de functie en de tewerkstellingstijd per medewerker;b) de besteding van de subsidie aan de uitbesteding van activiteiten;2° als het zo bepaald is in het convenant of het jaarplan, de besteding van de subsidie en de eventuele reserve, verdeeld per resultaatgebied, per activiteit of per groepering van activiteiten. HOOFDSTUK 6. - Administratieve geldboeten
Art. 66.Als de dienst voor pleegzorg de administratieve geldboete, opgelegd met toepassing van artikel 27 van het decreet van 29 juni 2012, niet tijdig betaalt, wordt de geldboete ingevorderd door de ambtenaren, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en de instellingen die eronder ressorteren.
De ambtenaren, vermeld in het eerste lid, kunnen een dwangbevel geven en uitvoerbaar verklaren. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 23 december
1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten
Art. 67.Het opschrift van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten wordt vervangen door wat volgt : "Koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap".
Art. 68.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zinsnede "inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen, bedoeld bij artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967, tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten" wordt vervangen door de woorden "residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap"; 2° de woorden "de instelling" worden vervangen door de woorden "de voorziening";3° de woorden "de Minister van Volksgezondheid" worden vervangen door de woorden "het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap".
Art. 69.In de bijlage bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 december 1987 en 15 december 2000, wordt hoofdstuk V opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 23 december
1970 tot vaststelling van de nadere regels, toepasselijk op de opschorting en de intrekking van de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten
Art. 70.Het opschrift van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de nadere regels, toepasselijk op de opschorting en de intrekking van de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten wordt vervangen door wat volgt : "Koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de nadere regels, toepasselijk op de opschorting en de intrekking van de erkenning van de residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap".
Art. 71.In artikel 1 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen, bedoeld bij artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967, tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten" vervangen door de woorden "residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap". Afdeling 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 maart 1973
tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen
Art. 72.In artikel 1, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen worden de woorden "voor plaatsing in gezinnen of" en de woorden "alsook aan private personen" opgeheven.
Art. 73.In titel I van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006, worden hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 11, en hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 12 tot en met 16, opgeheven.
Art. 74.In artikel 23, vijfde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 juli 1989, 2 augustus 1991 en 23 juni 1998, worden de woorden "en de diensten voor plaatsing in gezinnen" opgeheven.
Art. 75.In artikel 25 van hetzelfde besluit worden de woorden "of erkende diensten voor plaatsing in gezinnen" opgeheven.
Art. 76.In artikel 33, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "bij een private persoon" opgeheven.
Art. 77.In artikel 33bis van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998, worden de zinsnede "- pleeggezin en semi-internaat of dagcentrum;", de zinsnede "- pleeggezin en kort verblijf;" en de zinsnede "- pleeggezin en kort verblijf en semi-internaat of dagcentrum;" opgeheven. Afdeling 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van
28 juli 1983 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de personen met een handicap, geplaatst ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Art. 78.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1983 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de personen met een handicap, geplaatst ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art. 79.Artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008, wordt opgeheven. Afdeling 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van
13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand
Art. 80.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013, wordt punt 7° opgeheven.
Art. 81.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009 en 25 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "Categorie 7 : diensten voor pleegzorg." opgeheven; 2° in paragraaf 2 wordt de zin "De inrichtende macht van een voorziening van categorie 7 kan geen voorziening van een van de andere categorieën, vermeld in § 1, laten erkennen." opgeheven.
Art. 82.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 83.In artikel 11, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt de zinsnede "van de categorieën 2, 6 en 7" vervangen door de zinsnede "van categorie 2 en 6".
Art. 84.In hoofdstuk II, afdeling 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, 3 oktober 2008, 16 januari 2009 en 25 juni 2010, wordt onderafdeling G, die bestaat uit artikel 19, opgeheven.
Art. 85.In artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art. 86.In artikel 39 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, 15 december 2006, 27 juni 2008, 3 april 2009 en 25 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede "of in een pleeggezin," opgeheven;2° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede "van de categorieën 1 tot 4, 6 en 7" vervangen door de zinsnede "van categorie 1 tot en met 4 en 6";3° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;4° paragraaf 3, 4 en 5 worden opgeheven.
Art. 87.In artikel 40, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "Aan de voorzieningen van de categorieën 1 tot 3 en 7 en aan de pleeggezinnen bedoeld in artikel 39, § 3," vervangen door de zinsnede "Aan de voorzieningen van categorie 1 tot en met 3".
Art. 88.In artikel 41, § 1, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "van de categorieën 1 tot 7" vervangen door de zinsnede "van categorie 1 tot en met 6".
Art. 89.In artikel 42 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "Aan de voorzieningen van de categorieën 1 tot en met 3 en 7, en aan de pleeggezinnen vermeld in artikel 39, § 3," vervangen door de zinsnede "Aan de voorzieningen van categorie 1 tot en met 3";2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "aan de voorzieningen van de categorieën 1 tot 3 en 7 en aan de pleeggezinnen bedoeld in artikel 39, § 3," vervangen door de zinsnede "aan de voorzieningen van categorie 1 tot en met 3";3° in paragraaf 4, 2°, worden de woorden "of van het pleeggezin" opgeheven.
Art. 90.In artikel 46 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "door de begeleidingstehuizen, dagcentra en diensten voor pleegzorg" vervangen door de zinsnede "door de begeleidingstehuizen en dagcentra".
Art. 91.In artikel 49, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2009, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 92.Artikel 61 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2009, wordt opgeheven.
Art. 93.In bijlage 2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010, wordt in de tabellen onder A, B, C, D en E de kolom betreffende de voorzieningen van categorie 7 - Diensten voor pleegzorg, opgeheven en wordt onder C de zinsnede "(6) waarvan maximaal 0,5 klasse 1 tot 239 minderjarigen en maximaal 1 klasse 1 vanaf 240 minderjarigen" opgeheven.
Art. 94.In bijlage 3 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010, worden in de tabel alle rijen die betrekking hebben op de voorzieningen van categorie 7, opgeheven.
Art. 95.In bijlage 5 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2007, wordt de zin "B. De subsidie om de uitgaven te vergoeden voor de infrastructuur en de werkingskosten van de erkende voorzieningen van categorie 7 wordt vastgesteld als volgt : een toelage van 2,09 euro per dag en per begeleide minderjarige." opgeheven. Afdeling 6. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9
december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp
Art. 96.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2012, wordt punt 9° vervangen door wat volgt : "9° dienst voor pleegzorg : een dienst voor pleegzorg als vermeld in hoofdstuk 3 van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;". Afdeling 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10
juli 2008 houdende de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag en de toekenning ervan aan de minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening geboden wordt, ter uitvoering van een beschikking van de jeugdrechtbank of van een advies van het bureau voor bijzondere jeugdbijstand, in voorzieningen die erkend en gesubsidieerd zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Art. 97.In artikel 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 houdende de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag en de toekenning ervan aan de minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening geboden wordt, ter uitvoering van een beschikking van de jeugdrechtbank of van een advies van het bureau voor bijzondere jeugdbijstand, in voorzieningen die erkend en gesubsidieerd zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, worden de woorden "of pleeggezin" opgeheven. Afdeling 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van
24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003
Art. 98.In artikel 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 tot uitvoering van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand en het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 2°/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "2°/1 de pleeggasten en pleegkinderen, vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;"; 2° in punt 3° wordt de zinsnede "de personen, vermeld in punt 1° en 2°" vervangen door de zinsnede "de personen, vermeld in punt 1°, 2° en 2°/1,".
Art. 99.Aan artikel 4 van hetzelfde besluit wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : "6° het uitvoeren en coördineren van taken met toepassing van het beleid betreffende de pleegzorg, vermeld in het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg.". Afdeling 9. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 27
maart 2009 houdende de wijze van subsidiëring door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap van de opvang van personen met een handicap in een noodsituatie
Art. 100.In artikel 4, § 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 houdende de wijze van subsidiëring door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap van de opvang van personen met een handicap in een noodsituatie wordt punt 4° opgeheven.
Art. 101.In artikel 8, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 4° opgeheven. Afdeling 10. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17
september 2010 betreffende de subsidiëring van crisisjeugdhulpverlening en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp verleend door voorzieningen voor personen met een handicap
Art. 102.In artikel 4, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 september 2010 betreffende de subsidiëring van crisisjeugdhulpverlening en rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp verleend door voorzieningen voor personen met een handicap wordt punt 4° opgeheven. Afdeling 11. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van
4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap
Art. 103.Artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap wordt opgeheven.
Art. 104.In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 2011, wordt het derde lid opgeheven.
Art. 105.In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de woorden "en de diensten voor plaatsing in gezinnen" opgeheven.
Art. 106.In artikel 44 van hetzelfde besluit worden de woorden "met uitzondering van de diensten voor plaatsing in gezinnen" opgeheven. HOOFDSTUK 8. - Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 107.Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998 tot vaststelling van de wijze waarop het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap het wonen onder begeleiding van een particulier subsidieert binnen het kader van de verdere flexibilisering van de zorgvoorzieningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003, wordt opgeheven.
Art. 108.De erkenning of de subsidiëring van een dienst voor pleegzorg, die verleend is met toepassing van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand of van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, eindigt op 31 december 2013.
Art. 109.Als het verblijf van een pleegkind of een pleeggast in een pleeggezin met toepassing van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap of van het koninklijk besluit van 10 april 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan de functie van psychiatrische gezinsverpleging moet voldoen om te worden erkend, of ter uitvoering van het convenant dat op 29 april 2011 tussen de Vlaamse Regering en de diensten voor gezinsondersteunende pleegzorg is gesloten, voortduurt na 31 december 2013, wordt het pleeggezin van rechtswege geacht om voor de opvang van het pleegkind of de pleeggast over een attest te beschikken. De bevoegde dienst voor pleegzorg levert op verzoek van het pleeggezin zo spoedig mogelijk een attest af.
Art. 110.Als het verblijf van een pleegkind in een pleeggezin met toepassing van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand of van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, voortduurt na 31 december 2013, heeft de betrokken pleegzorger, in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk 4, afdeling 4, na die datum voor dat pleegkind minimaal recht op de subsidie, berekend volgens de regels die van kracht waren op 31 december 2013.
Art. 111.Totdat de bepalingen van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, die betrekking hebben op de toegangspoort, in werking zijn getreden : 1° wordt in artikel 1, 12°, onder verwijzer ook verstaan : het comité voor bijzondere jeugdzorg, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand;2° wordt voor de toepassing van artikel 2, tweede lid, gelijkgesteld met een beslissing van de toegangspoort tot de voortzetting van jeugdhulpverlening in de vorm van pleegzorg : een beslissing van het bureau van een comité voor bijzondere jeugdzorg tot voortzetting van hulp en bijstand in de vorm van pleegzorg, met toepassing van artikel 36 van het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand.
Art. 112.De bedragen die vóór 1 januari 2014, met toepassing van artikel 39, § 5, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, zijn gestort op een spaarboekje dat was geopend op naam van een minderjarige die met toepassing van de regelgeving inzake bijzondere jeugdbijstand was toevertrouwd aan een dienst voor pleegzorg of geplaatst in een pleeggezin, kunnen tijdens de minderjarigheid van de betrokkene niet worden afgehaald zonder de uitdrukkelijke machtiging van de verwijzer. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 113.Uiterlijk op 1 juli 2017 bezorgt de minister aan de Vlaamse Regering een rapport waarin de toepassing van het decreet van 29 juni 2012 en van dit besluit wordt geëvalueerd.
Art. 114.Artikel 1, 2, 7 tot en met 10, artikel 11, eerste lid, 1°, 2°, 3°, 4°, 6° en 7°, en tweede lid, artikel 12, 19, 23, 52 en 53 van het decreet van 29 juni 2012 hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2013.
Art. 115.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 1, 17 tot en met 23, 25, 31, 33 tot en met 37, 46, artikel 47, 64, 65, § 1, artikel 108, 114 tot en met 116, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2013.
Art. 116.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 november 2013.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN