Etaamb.openjustice.be
Decreet van 07 maart 2008
gepubliceerd op 15 april 2008

Decreet inzake bijzondere jeugdbijstand

bron
vlaamse overheid
numac
2008201168
pub.
15/04/2008
prom.
07/03/2008
ELI
eli/decreet/2008/03/07/2008201168/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MAART 2008. - Decreet inzake bijzondere jeugdbijstand (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet inzake bijzondere jeugdbijstand. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° bemiddelingscommissie : de Bemiddelingscommissie voor Bijzondere Jeugdbijstand, vermeld in artikel 26;2° betrokken partijen : de minderjarige, de personen die over hem het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben en degenen die in het raam van de jeugdbijstandsregeling eveneens bij de hulp- en bijstandsverlening aan voornoemde personen zijn betrokken;3° bureau : het Bureau voor Bijzondere Jeugdbijstand, vermeld in artikel 16;4° comité : het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, vermeld in artikel 12;5° erkende voorzieningen : voorzieningen die met toepassing van artikel 49 erkend zijn;6° Fonds : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Fonds Jongerenwelzijn, vermeld in artikel 54;7° gemeenschapsinstellingen : voorzieningen als vermeld in artikel 47, die hoofdzakelijk residentiële opvang of hulpverlening in residentieel verband aanbieden;8° jeugdbijstandsregeling : het geheel van de wetten betreffende de opgave van maatregelen voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en dit decreet;9° kaderdecreet : het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003;10° minderjarige : elke natuurlijke persoon die jonger is dan achttien jaar.Voor de toepassing van dit decreet wordt de persoon die de maximumleeftijden, bepaald in artikel 36, § 2, niet heeft bereikt, gelijkgesteld met een minderjarige; 11° preventiecel : de Preventiecel, vermeld in artikel 18;12° problematische opvoedingssituatie : een toestand waarin de fysieke integriteit, de affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen van minderjarigen in het gedrang komen, door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten, of door de omstandigheden waarin zij leven;13° projecten : bijzondere initiatieven die zich richten tot een specifieke doelgroep of op een bijzondere probleemsituatie;14° sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand : de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand, vermeld in artikel 44;15° sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand : de sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand, vermeld in artikel 20;16° sociale diensten : de sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand en de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand;17° voorbereidende rechtspleging : de fase van de rechtspleging die voorafgaat aan de vordering van het openbaar ministerie tot het nemen van een maatregel ten gronde;18° voorzieningen : initiatieven die hulp- of dienstverlening aanbieden aan minderjarigen en gezinnen;19° wet betreffende de opgave van maatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd : een wet die een aangelegenheid regelt, als vermeld in artikel 5, § 1, II, 6°, d), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988;20° agentschap : het intern verzelfstandigd agentschap, vermeld in artikel 59;21° opvoedingsverantwoordelijken : de natuurlijke personen, andere dan de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige, die de minderjarige op duurzame wijze in feite onder hun bewaring hebben of bij wie de minderjarige geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid. HOOFDSTUK II. - Doel en basisprincipes van de bijzondere jeugdbijstand Afdeling I. - Doel

Art. 3.De bijzondere jeugdbijstand heeft tot doel overeenkomstig de bepalingen van dit decreet : 1° hulp en bijstand te organiseren of te verlenen ten behoeve van minderjarigen die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden of die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en eventueel van de personen die over hen het ouderlijk gezag uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben;2° voorzieningen en projecten te organiseren, te erkennen of te subsidiëren met het oog op de hulp- en bijstandsverlening, vermeld in 1°;3° initiatieven op te zetten, te bevorderen, te ondersteunen of te coördineren om problematische opvoedingssituaties te voorkomen of te bestrijden;4° een beleid te voeren, gericht op de realisatie van de doeleinden, vermeld in 1° tot en met 3°. De bijzondere jeugdbijstand omvat de vrijwillige jeugdbijstand, vermeld in hoofdstuk III, en de gerechtelijke jeugdbijstand, vermeld in hoofdstuk IV.

Art. 4.De comités, de sociale diensten en de bemiddelingscommissies dragen bij tot de realisatie van de doeleinden, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° en 3°. Ze ressorteren administratiefrechtelijk onder het agentschap. Afdeling II. - Basisprincipes

Art. 5.De sociale diensten en de bemiddelingscommissies verwerken gegevens als dat noodzakelijk is om, in het raam van de doeleinden, vermeld in artikel 3, eerste lid, de taken te vervullen die hen bij of krachtens dit decreet zijn toevertrouwd. Hieronder vallen ook gegevens in de zin van artikelen 6 en 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 6.§ 1. Behalve in de gevallen die bij of krachtens dit decreet zijn bepaald, is elke vorm van gegevensoverdracht verboden tussen enerzijds de comités, de sociale diensten voor vrijwillige jeugdbijstand, en de bemiddelingscommissies, en anderzijds de magistraten belast met jeugdzaken, en de sociale diensten voor gerechtelijke jeugdbijstand.

Het verbod, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de betrokken mintwaalfjarige, rekening houdende met zijn leeftijd en maturiteit, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is of de minderjarige de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, en diegenen die over hem het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, instemmen met de overdracht van gegevens. Het verbod geldt evenmin voor de basisgegevens met betrekking tot : 1° de identificatie van de betrokken partijen;2° de hulp en bijstand die al werd verleend aan de minderjarigen en, in voorkomend geval, aan de personen die over hem het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben. § 2. Onverminderd de gegevensoverdracht die bij of krachtens dit decreet wordt geregeld, bezorgen de sociale diensten en de bemiddelingscommissies : 1° aan het agentschap gecodeerde persoonsgegevens met het oog op de realisatie van de doeleinden, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, 3° en 4°;2° aan het agentschap, vermeld in artikel 51, gecodeerde persoonsgegevens met het oog op de realisatie van het doeleinde, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°;3° aan het Fonds de nodige gegevens met het oog op de realisatie van het doeleinde, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°.

Art. 7.Elke persoon die, in welke hoedanigheid ook, zijn medewerking verleent aan de toepassing van dit decreet zorgt voor de geheimhouding van de feiten die hem in de uitoefening van zijn opdracht worden toevertrouwd en die hiermee verband houden.

Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro.

Art. 8.Elke persoon die, in welke hoedanigheid ook, zijn medewerking verleent aan de toepassing van de jeugdbijstandsregeling moet de godsdienstige, de ideologische en de wijsgerige overtuiging van de minderjarigen en de gezinnen waartoe zij behoren, eerbiedigen.

Art. 9.Aan het Fonds wordt kennis gegeven van iedere beslissing die overeenkomstig dit decreet genomen wordt als ze uitgaven ten gevolge heeft die ten laste komen van het Fonds. HOOFDSTUK III. - Vrijwillige jeugdbijstand Afdeling I. - Werkingsprincipes

Art. 10.De vrijwillige jeugdbijstand berust op een vrijwillige medewerking van de betrokken partijen. Ze worden maximaal betrokken bij de hulp- en bijstandsverlening.

In alle gevallen kan een hulpverleningsaanvraag enkel ingewilligd worden en kan een hulpverleningsaanbod enkel uitgevoerd worden met de instemming van degenen die over de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben.

Een hulpverleningsaanvraag kan enkel ingewilligd worden en een hulpverleningsaanbod kan enkel uitgevoerd worden met de instemming van de min-twaalfjarige, rekening houdende met zijn leeftijd en maturiteit, als blijkt dat hij/zij tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, de minderjarige die twaalf jaar of ouder is of nadat de minderjarige werd gehoord als die jonger is dan twaalf jaar.

Art. 11.§ 1. Iedereen heeft recht op toegang tot zijn persoonlijke gegevens die bij de comités, de sociale diensten voor vrijwillige jeugdbijstand en de bemiddelingscommissies worden bewaard.

Derden die gegevens verstrekken, zonder dat zij daartoe verplicht werden, kunnen deze gegevens als vertrouwelijk bestempelen. In het geval zij niet instemmen met toegang tot het geheel of een gedeelte van deze gegevens, verleent de dossierhouder deze toegang niet, tenzij hij van oordeel is dat de bescherming van de vertrouwelijkheid niet opweegt tegen de bescherming van het recht op toegang. § 2. Het recht op toegang wordt verleend uiterlijk binnen vijftien dagen na ontvangst van het verzoek.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid wordt voor gegevens die bij de comités en de sociale diensten voor vrijwillige jeugdbijstand worden bewaard, het recht op toegang verleend uiterlijk op het ogenblik waarop het bureau een beslissing tot het organiseren of afwijzen van bijstand en hulp neemt. Voor gegevens die bij de bemiddelingscommissies worden bewaard, wordt het recht op toegang verleend uiterlijk op het ogenblik waarop de minnelijke regeling, vermeld in artikel 32, § 1, wordt bereikt of de beslissing om de zaak uit handen te geven of om de zaak naar het openbaar ministerie door te verwijzen, vermeld in artikel 32, § 2, wordt genomen. § 3. De toegang tot de gegevens wordt verstrekt door inzage.

Als bepaalde gegevens ook een derde betreffen en volledige inzage in die gegevens door de betrokkene afbreuk zou doen aan het recht van de derde op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, wordt de toegang tot die gegevens verstrekt via gedeeltelijke inzage, een gesprek of een rapportage.

Eenieder kan bij de uitoefening van het toegangsrecht naar eigen keuze worden bijgestaan door een door het beroepsgeheim gehouden persoon en, wat de minderjarige betreft, ook door een personeelslid van de instelling waar de minderjarige onderwijs volgt, op voorwaarde dat die persoon niet rechtstreeks betrokken is bij de hulp- en bijstandsverlening, georganiseerd naar aanleiding van de problematische opvoedingssituatie.

Indien met toepassing van § 1, tweede lid, de bescherming van de vertrouwelijkheid niet opweegt tegen de bescherming van het recht op toegang, kan de dossierhouder de toegang tot de betrokken gegevens verstrekken via gedeeltelijke inzage, een gesprek of een rapportage. § 4. Voor de toepassing van § 1 worden de personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem ten opzichte van elkaar als derden beschouwd.

Met behoud van de toepassing van § 1 worden voor de toepassing van § 3, tweede lid, de personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem ten opzichte van elkaar niet als derden beschouwd, voor zover het gaat om contextuele gegevens.

Contextuele gegevens zijn gegevens die tegelijk de persoon die toegang vraagt en een of meer andere personen die deel uitmaken van het cliëntsysteem, betreffen.

Het cliëntsysteem bestaat uit de volgende personen : 1° de minderjarige;2° degene die over de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefent;3° degene die de minderjarige onder zijn bewaring heeft op het ogenblik van de uitoefening van het recht op toegang;4° de personen die met de minderjarige samenwonen op het ogenblik van de uitoefening van het recht op toegang. § 5. Een minderjarige kan het toegangsrecht zelfstandig uitoefenen, rekening houdende met zijn leeftijd en maturiteit, vanaf blijkt dat de min-twaalfjarige tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is of vanaf de leeftijd van twaalf jaar.

Als de minderjarige jonger is dan twaalf jaar, wordt het toegangsrecht uitgeoefend door een wettelijke vertegenwoordiger.

De wettelijke vertegenwoordiger kan zich niet beroepen op de toepassing van § 4 wat betreft de contextuele gegevens die de minderjarige en een andere persoon dan de wettelijke vertegenwoordiger zelf betreffen.

In geval van tegenstrijdige belangen met een wettelijke vertegenwoordiger of als die het toegangsrecht niet uitoefent, kan het toegangsrecht van de minderjarige worden uitgeoefend door een persoon als vermeld in § 3, derde lid. § 6. Op verzoek van de betrokkenen worden de documenten die zij aanreiken toegevoegd aan het dossier. Alle betrokkenen hebben het recht om hun versie te geven van de feiten die vermeld zijn in het dossier. § 7. De betrokkenen hebben recht op een afschrift van de gegevens van het dossier waartoe ze toegang hebben door inzage en op een rapport van de gegevens van het dossier waartoe ze toegang hebben op een andere wijze dan door inzage.

Ieder afschrift en ieder rapport zijn persoonlijk en vertrouwelijk, en mogen enkel worden aangewend voor doeleinden van jeugdbijstand. De dossierhouder die een afschrift of rapport bezorgt, wijst de betrokkenen hierop en voegt een toelichting in die zin bij het afschrift of rapport.

De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder een afschrift of rapport wordt uitgereikt. Afdeling II. - Comité voor Bijzondere Jeugdzorg

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 12.Per bestuurlijk arrondissement wordt door de Vlaamse Regering een Comité voor Bijzondere Jeugdzorg opgericht.

Op grond van de bevolkingsdichtheid of de probleemconcentratie inzake bijzondere jeugdzorg kan de Vlaamse Regering ofwel per regio van twee bestuurlijke arrondissementen één comité oprichten, ofwel in hetzelfde bestuurlijk arrondissement twee of meer comités oprichten.

De Vlaamse Regering bepaalt de zetel en het werkgebied van de comités.

Art. 13.§ 1. Het comité bestaat uit twaalf leden die door de Vlaamse Regering benoemd worden voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.

De leden worden benoemd als vertegenwoordigers van jeugdorganisaties, voorzieningen of andere initiatieven die zich actief met jeugd en gezin bezighouden. Ze bestaan voor één vierde uit personen die actief zijn in de jeugd- en volwassenenvorming, voor een vierde uit personen die actief zijn in dienst- en hulpverlening aan jeugd en gezin, voor een vierde uit personen die actief zijn in arbeids en onderwijsmiddens en voor één vierde uit personen die actief zijn in de gezondheidszorg.

De Vlaamse Regering houdt hierbij rekening met de onderscheiden maatschappelijke visies.

Bij de benoeming moet ten minste één derde van de leden van het comité jonger zijn dan dertig jaar.

De Vlaamse Regering kan aanvullende benoemingsvoorwaarden en onverenigbaarheden vaststellen. § 2. Het comité kan zelf twee extra leden coöpteren, die vanwege hun bijzondere deskundigheid inzake jeugdzorg een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de werking van het comité. Die leden worden door het comité gekozen met een tweederde meerderheid van stemmen. § 3. De Vlaamse Regering benoemt uit de leden van het comité één voorzitter en twee ondervoorzitters. Ten minste een van hen moet op het ogenblik van de benoeming jonger zijn dan dertig jaar.

Art. 14.§ 1. Het comité omvat een bureau en een preventiecel.

Het comité oriënteert en stimuleert de werking van het bureau en van de preventiecel en bespreekt jaarlijks de algemene werking ervan.

Jaarlijks bezorgt het comité over de activiteiten van de preventiecel een verslag aan het agentschap overeenkomstig de richtlijnen die door het agentschap bepaald zijn. § 2. De Vlaamse Regering regelt de werking van het comité, van het bureau en van de preventiecel en stelt de vergoedingen van de leden vast.

Art. 15.De volgende uitgaven zijn ten laste van het Fonds : 1° de werkingskosten van de comités, inclusief deze van de bureaus en de preventiecellen;2° de uitgaven die voortvloeien uit de beslissingen die door de comités, de bureaus of de preventiecellen werden genomen en die niet door een private of openbare instelling gedragen worden. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden de comités, de bureaus en de preventiecellen de in het eerste lid vermelde uitgaven mogen doen.

Onderafdeling II. - Bureau voor Bijzondere Jeugdbijstand

Art. 16.§ 1. In elk comité wordt een Bureau voor Bijzondere Jeugdbijstand opgericht. § 2. Het bureau bestaat uit de voorzitter van het comité, die ambtshalve voorzitter is van het bureau, en uit vier leden van het comité, die op voordracht van het comité door de Vlaamse Regering worden benoemd.

Het voorzitterschap of lidmaatschap van het bureau is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of personeelslid van een erkende voorziening of gemeenschapsinstelling.

Art. 17.Het bureau heeft tot taak : 1° daadwerkelijke hulp en bijstand te organiseren in problematische opvoedingssituaties, ten behoeve van de minderjarigen en van degenen die over hen het ouderlijk gezag uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben, in het belang van de minderjarige;2° aan de magistraten belast met jeugdzaken, de waarborg te verlenen dat de hulp en bij stand, vermeld in 1°, daadwerkelijk zullen worden aangeboden, en hen daartoe desgevraagd mee te delen of die hulp en bijstand werden aangevat, nog worden voortgezet of werden voltooid. Het bureau oefent de taken, vermeld in het eerste lid, uit met medewerking van de sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22.

Onderafdeling III. - Preventiecel

Art. 18.In elk comité wordt een Preventiecel opgericht. De preventiecel bestaat uit de voorzitter van het comité, die ambtshalve voorzitter is van de preventiecel, en de leden van het comité die niet tot het bureau behoren.

Art. 19.De preventiecel heeft tot taak : 1° de omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de fysieke integriteit, het psycho-sociaal welzijn en de ontplooiingskansen van minderjarigen, ter kennis te brengen van private organisaties en van de overheid, met het oog op initiatieven om die toestanden en omstandigheden te voorkomen en te bestrijden;2° in plaatselijk of in regionaal verband met dergelijke initiatieven samen te werken, ze te ondersteunen, te bevorderen en eventueel te coördineren. Bij de uitoefening van die taken neemt de preventiecel onder meer de volgende werkingsprincipes in acht : 1° ze inventariseert en registreert de omstandigheden en toestanden, vermeld in het eerste lid, 1°, alsmede het geheel van de in het arrondissement bestaande initiatieven die de probleemsituaties proberen te verhelpen;2° ze biedt vanuit lokale of sectorspecifieke kennis ondersteuning aan het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn. Onderafdeling IV. - Sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand

Art. 20.In elk bestuurlijk arrondissement wordt een sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand opgericht ten behoeve van de comités, inclusief de bureaus en de preventiecellen.

Art. 21.§ 1. De sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand bestaat uit consulenten. De consulenten zijn houder van een diploma van maatschappelijk assistent of van een diploma dat een voldoende pedagogische of sociale kennis doet blijken. De Vlaamse Regering bepaalt uit welke diploma's een voldoende pedagogische of sociale kennis blijkt. § 2. De Vlaamse Regering stelt de organieke reglementering en de personeelsformatie van de sociale dienst vast. § 3. De consulenten vervullen onder leiding van de teamverantwoordelijke en in samenwerking met de overheden, vermeld in artikel 20, de hun toevertrouwde opdrachten op de wijze die de Vlaamse Regering of het agentschap bepaalt. § 4. Aan de sociale dienst kunnen vrijwillige consulenten worden toegevoegd. De Vlaamse Regering kan nadere regels uitvaardigen betreffende hun aanstellingsvoorwaarden en opdrachten. § 5. De hoedanigheid van consulent en van vrijwillig consulent is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid, lid van de algemene vergadering of lid van de raad van bestuur van een erkende voorziening of gemeenschapsinstelling.

Art. 22.De sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand neemt kennis van de problematische opvoedingssituaties die hem ter kennis gebracht worden, hetzij door minderjarigen, hetzij door degenen die over de minderjarigen het ouderlijk gezag uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben, hetzij door derden.

De sociale dienst probeert in de opvoedingssituaties, zoals vermeld in het eerste lid, te helpen door advies, doorverwijzing, overleg met de rechtstreeks of onrechtstreeks bij de probleemsituatie betrokkenen, door een specifiek aan de problematische opvoedingssituatie aangepast hulpverleningsprogramma uit te werken of door een concreet hulpaanbod dat rekening houdt met de verscheidenheid van de beschikbare voorzieningen.

Als een concrete hulpverleningsaanvraag door de sociale dienst werd afgewezen, legt hij die afwijzing ter bekrachtiging voor aan het bureau. Het bureau kan hetzij bekrachtigen, hetzij beslissen dat de sociale dienst aan de hulpverleningsaanvraag gevolg moet geven.

Indien uit die bekrachtigde afwijzing de afwezigheid van een problematische opvoedingssituatie blijkt, wijst de sociale dienst op de mogelijkheden van opvoedingsondersteuning bedoeld in het decreet van 13 juli 2007 houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning.

Oplossingsvoorstellen voor problematische opvoedingssituaties die financiële gevolgen hebben voor het Fonds, legt de sociale dienst ter bekrachtiging voor aan het bureau. Het bureau beslist hierover, met behoud van het bepaalde in artikel 15.

De sociale dienst brengt regelmatig bij het bureau verslag uit over de activiteiten, vermeld in het eerste tot en met het vierde lid.

Art. 23.De sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand waakt erover dat de uitvoering van de hulp en bijstand die door het bureau worden georganiseerd, zoals omschreven in artikelen 17 en 22, verloopt volgens een handelingsplan dat, in samenspraak met de betrokken partijen en de voorzieningen, op aanvraag van deze sociale dienst, wordt opgesteld.

Een consulent van die dienst bezoekt regelmatig en ten minste om de zes maanden iedere persoon die aan een erkende voorziening, een gezin of een persoon of een gemeenschapsinstelling werd toevertrouwd overeenkomstig dit hoofdstuk. De dienst brengt daarover schriftelijk verslag uit bij het bureau.

Art. 24.De sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand voert de opdrachten uit waarmee de preventiecel hem belast ter uitvoering van haar taken, omschreven in artikel 19.

Onderafdeling V. - Secretariaat

Art. 25.De Vlaamse Regering organiseert een secretariaat, belast met de voorbereiding en de administratieve uitvoering van de beslissingen van het comité, inclusief het bureau en de preventiecel, en van de sociale dienst. De Vlaamse Regering regelt de samenstelling en de werking van het secretariaat. Afdeling III. - Bemiddelingscommissie voor Bijzondere Jeugdbijstand

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 26.Per gerechtelijk arrondissement wordt door de Vlaamse Regering een Bemiddelingscommissie voor Bijzondere Jeugdbijstand opgericht.

Op grond van de bevolkingsdichtheid of de probleemconcentratie inzake bijzondere jeugdbijstand, kan de Vlaamse Regering ofwel per regio van twee gerechtelijke arrondissementen één bemiddelingscommissie oprichten, ofwel in hetzelfde gerechtelijk arrondissement twee of meer bemiddelingscommissies oprichten.

De Vlaamse Regering bepaalt de zetel en het werkgebied van de bemiddelingscommissie.

Art. 27.§ 1. De bemiddelingscommissie bestaat uit zes leden, waaronder een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, die op grond van hun bijzondere deskundigheid inzake problematische opvoedingssituaties door de Vlaamse Regering worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.

Het voorzitterschap of lidmaatschap van de bemiddelingscommissie is onverenigbaar met het ambt van voorzitter van de jeugdkamer in een hof van beroep, met het ambt van onderzoeksrechter, jeugdrechter of parketmagistraat, evenals met de hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of personeelslid van een erkende voorziening of een gemeenschapsinstelling.

De Vlaamse Regering kan aanvullende benoemingsvoorwaarden en bijkomende onverenigbaarheden vaststellen. § 2. Op elke zitting van de bemiddelingscommissie zijn de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter aanwezig en twee leden die worden aangewezen op de wijze die door de Vlaamse Regering bepaald is.

Art. 28.De Vlaamse Regering regelt de werking van de bemiddelingscommissie en stelt de vergoedingen van de leden vast.

Art. 29.De werkingskosten van de bemiddelingscommissie komen ten laste van het Fonds. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden uitgaven gedaan mogen worden.

Onderafdeling II. - Secretariaat

Art. 30.De Vlaamse Regering organiseert ten behoeve van de bemiddelingscommissie een secretariaat waarvan ze de samenstelling en de werking regelt.

Onderafdeling III. - Taken

Art. 31.§ 1. De bemiddelingscommissie neemt kennis van : 1° bemiddelingsverzoeken inzake oplossingsvoorstellen die door het bureau noodzakelijk worden geacht voor problematische opvoedingssituaties, maar waarvoor de vereiste instemming van één of meer van de betrokkenen, zoals bepaald in artikel 10, tweede en derde lid, ontbreekt;2° bemiddelingsverzoeken inzake hulpverleningsaanvragen die door het bureau werden afgewezen, zoals bepaald in artikel 22, derde lid, of die niet kunnen worden ingewilligd omdat de in artikel 10, tweede en derde lid, vereiste instemming ontbreekt;3° bemiddelingsverzoeken in verband met klachten van personen die over een minderjarige het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, van wie het wangedrag of de onbuigzaamheid tot ernstige conflicten aanleiding geeft of het psychosociaal welzijn van zijn leefgenoten ernstige schade berokkent, als alle pogingen tot conflictoplossing tot dusver mislukt zijn;4° bemiddelingsverzoeken vanwege parketmagistraten, belast met jeugdzaken, of verzoeken om advies vanwege magistraten, belast met jeugdzaken;5° bemiddelingsverzoeken van hulpverleners die werken in erkende voorzieningen of gemeenschapsinstellingen. § 2. De bemiddelingsverzoeken, vermeld in § 1, 1° en 2°, kunnen ofwel worden ingediend door het bureau, ofwel door de minderjarige, ofwel door de personen die over de minderjarige het ouderlijke gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, ofwel door iedere vertrouwenspersoon die in feite de belangen van de minderjarige behartigt, hetzij in eigen naam hetzij in naam van de minderjarige.

Art. 32.§ 1. De bemiddelingscommissie heeft tot taak tussen de opgeroepen partijen te bemiddelen met het oog op het bereiken van een minnelijke regeling. Als dat voor de uitvoering van haar taak nuttig blijkt, kan de bemiddelingscommissie een beroep doen op deskundigen en bevoorrechte getuigen.

Als een minnelijke regeling tot stand komt, wordt ze vastgelegd in een geschrift, dat behoorlijk wordt ondertekend door de betrokken partijen. § 2. Als geen minnelijke schikking tot stand komt, beslist de bemiddelingscommissie, hetzij om de zaak uit handen te geven, hetzij om de zaak in het belang van de minderjarige door te verwijzen naar het openbaar ministerie.

De beslissing om de zaak uit handen te geven is met redenen omkleed en wordt ter kennis gebracht van de opgeroepen partijen.

De beslissing om de zaak naar het openbaar ministerie door te verwijzen, kan alleen genomen worden als de bemiddelingscommissie van oordeel is dat het in het belang van de minderjarige erg wenselijk is dat er een afdwingbare pedagogische maatregel wordt genomen.

De zaak wordt doorverwezen door middel van een gemotiveerd advies dat aan het openbaar ministerie wordt bezorgd. De in bemiddeling opgeroepen partijen worden van het feit van de doorverwijzing in kennis gesteld.

Art. 33.De adviezen, vermeld in artikel 31, § 1, 4°, worden rechtstreeks bezorgd aan het ambt van de magistraat die erom verzocht.

Onderafdeling IV. - Bemiddelingsprocedure

Art. 34.§ 1. Bemiddelingsverzoeken kunnen aanhangig gemaakt worden bij verzoekschrift of bij mondelinge verklaring.

Het aan de bemiddelingscommissie gerichte verzoekschrift wordt neergelegd op of wordt per brief gezonden aan het secretariaat van de bemiddelingscommissie, vermeld in artikel 30.

Het bemiddelingsverzoek bij mondelinge verklaring wordt opgenomen in een bijzonder daartoe gehouden register, hetzij op het secretariaat van de bemiddelingscommissie hetzij op het secretariaat van het comité, vermeld in artikel 25. In dat laatste geval wordt het bemiddelingsverzoek door dat secretariaat onverwijld ter kennis gebracht van het secretariaat van de bemiddelingscommissie. § 2. Het verzoek of de op te nemen verklaring vermeldt : 1° de dag, de maand en het jaar van het bemiddelingsverzoek;2° als het verzoek of de verklaring uitgaat van het bureau of een parketmagistraat, belast met jeugdzaken : de voornaam, de achternaam en de hoedanigheid van de persoon die het verzoek indient;3° als het verzoek of de verklaring uitgaat van een andere persoon dan die welke vermeld wordt in 2° : de voornaam, de achternaam, de geboortedatum, de woonplaats en de hoedanigheid van de verzoeker en, in voorkomend geval, van de persoon die namens de minderjarige het verzoek indient;4° een korte omschrijving van het voorwerp van het bemiddelingsverzoek, alsook de bij de bemiddeling te betrekken partijen.

Art. 35.De bij de bemiddeling te betrekken partijen worden bij gewone brief van het secretariaat van de bemid-delingscommissie opgeroepen om te verschijnen op de plaats, de dag en het uur, die door de bemiddelingscommissie worden bepaald.

De minderjarige kan zich laten bijstaan of, als de bemiddelingscommissie het toestaat, zich laten verte-genwoordigen door een vertrouwenspersoon van zijn keuze. Als de minderjarige daartoe zelf niet in staat is, kan de bemiddelingscommissie hem ambtshalve een vertrouwenspersoon toewijzen.

Personen die het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, kunnen zich eveneens door een vertrouwenspersoon laten bijstaan, of, als de bemiddelingscommissie het toestaat, zich door een vertrouwenspersoon van hun keuze laten vertegenwoordigen.

Het bureau kan zich door een lid ervan of door een consulent van de sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand laten vertegenwoordigen.

De parketmagistraat, belast met jeugdzaken, kan zich door een consulent van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand laten vertegenwoordigen. Afdeling IV. - Voortzetting van de hulp- en bijstandsverlening vanaf

achttien jaar

Art. 36.§ 1. Aan personen die voor de leeftijd van achttien jaar deelnemen aan een opvoedend project, georganiseerd door het bureau of opgelegd door de jeugdrechtbank, kan, nadat zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, worden toegestaan om nog gedurende ten hoogste zes maanden verder aan het project deel te nemen. § 2. Aan personen ten aanzien van wie door het bureau hulp en bij stand werden georganiseerd of een maatregel werd opgelegd door de jeugdrechtbank kan, na het beëindigen van de hulp en bij stand of van de maatregel en op zijn vroegst vanaf de leeftijd van achttien jaar, verder hulp en bijstand worden toegestaan onder de hierna genoemde vormen en met inachtneming van de hierna bepaalde maximumleeftijden : 1° tot de leeftijd van ten hoogste twintig jaar onder permanent toezicht op kamers wonen;2° tot de leeftijd van ten hoogste twintig jaar verblijven bij een betrouwbare persoon of een betrouwbaar gezin;3° tot de leeftijd van ten hoogste twintig jaar verblijven in een geschikte open inrichting;4° tot de leeftijd van ten hoogste eenentwintig jaar onder begeleiding zelfstandig wonen. Als de betrokkenen, die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, tot uiterlijk drie maanden na de datum van beëindiging van de hulp en bijstand die door het bureau werden georganiseerd of van een maatregel die door de jeugdrechtbank werd opgelegd, de aanvraag vermeld in § 3, indienen, kan aan hen tot aan de leeftijd van ten hoogste twintig jaar door het bureau de hulp en bijstand worden verleend, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3°. Als zij de aanvraag indienen tot uiterlijk zes maanden na die datum, dan kan aan hen tot aan de leeftijd van ten hoogste eenentwintig jaar door het bureau de hulp en bijstand worden verleend, vermeld in het eerste lid, 4°. § 3. De betrokkenen dienen daartoe een gedateerde en ondertekende schriftelijke aanvraag in bij het bureau van het bevoegde comité. De sociale dienst voor vrijwillige jeugdbijstand stelt een onderzoek in naar de wenselijkheid van een voortgezette hulp- en bijstandsverlening. Hij hoort alle betrokken partijen. Hij brengt daarover verslag uit bij het bureau en motiveert in voorkomend geval de wenselijkheid van de voortzetting van de hulp- en bijstandsverlening in het raam van de bijzondere jeugdbijstand. Het bureau kan het voorstel tot voortzetting van de hulp- en bijstandsverlening bekrachtigen voor een hernieuwbare termijn van ten hoogste zes maanden, zonder evenwel de maximumleeftijd, vermeld in § 2, te overschrijden. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing. § 4. Artikel 67 is van overeenkomstige toepassing wat betreft de bijdrage in de onderhouds-, opvoedings- en behandelingskosten. HOOFDSTUK IV. - Gerechtelijke jeugdbijstand Afdeling I. - De bevoegdheid van de jeugdrechtbank voor het nemen van

afdwingbare pedagogische maatregelen

Art. 37.De jeugdrechtbank neemt kennis van problematische opvoedingssituaties : 1° als het openbaar ministerie een afdwingbare pedagogische maatregel noodzakelijk acht, nadat de zaak ernaar werd doorverwezen door de bemiddelingscommissie overeenkomstig artikel 32, § 2, vierde lid;2° als het openbaar ministerie aantoont dat tegelijk de volgende voorwaarden zijn vervuld : a) een afdwingbare pedagogische maatregel is dringend noodzakelijk;b) er zijn voldoende aanwijzingen dat de minder jarige onmiddellijk moet worden beschermd tegen een vorm van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik;c) het verlenen van hulp en bijstand op vrijwillige basis is niet meteen mogelijk. Afdeling II. - De afdwingbare pedagogische maatregelen

Onderafdeling I. - Algemene maatregelen

Art. 38.§ 1. De jeugdrechtbank kan in problematische opvoedingssituaties als vermeld in artikel 37, 1°, een van de volgende maatregelen nemen : 1° de personen die over de minderjarige het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, een pedagogische richtlijn verstrekken;2° voor ten hoogste één jaar de minderjarige onder toezicht stellen van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand;3° voor ten hoogste één jaar gezinsbegeleiding bevelen;4° voor ten hoogste zes maanden de minderjarige een opvoedend project opleggen of de minderjarige, eventueel samen met de personen die over hem het ouderlijk gezag uitoefenen of hem onder hun bewaring hebben, toevertrouwen aan een project;5° voor ten hoogste één jaar de minderjarige een semiresidentiële voorziening doen bezoeken;6° voor ten hoogste één jaar de minderjarige, die de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt en over voldoende inkomsten beschikt, zelfstandig laten wonen;7° voor ten hoogste één jaar de minderjarige die de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt onder permanent toezicht op kamer laten wonen;8° voor ten hoogste dertig dagen de minderjarige onder de begeleiding stellen van een onthaal- en oriëntatiecentrum;9° voor ten hoogste zestig dagen de minderjarige onder de begeleiding stellen van een observatiecentrum;10° de minderjarige toevertrouwen aan een betrouwbare persoon of een betrouwbaar gezin : a) voor ten hoogste één jaar, als hij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt;b) tot de leeftijd van ten hoogste dertien jaar, als hij jonger is dan twaalf jaar;11° uitzonderlijk en voor ten hoogste één jaar de minderjarige toevertrouwen aan een geschikte open inrichting;12° uitzonderlijk en voor ten hoogste drie maanden de minderjarige die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt toevertrouwen aan een geschikte gesloten gemeenschapsinstelling, wanneer wordt aangetoond dat de minderjarige zich aan de in 10° en 11° vermelde maatregelen tweemaal of meer onttrekt en dat die maatregel noodzakelijk is voor het behoud van de integriteit van de persoon van de minderjarige;13° voor ten hoogste één jaar de minderjarige toevertrouwen aan een psychiatrische inrichting, als dat na een psychiatrische expertise noodzakelijk blijkt. § 2. De toepassing van de maatregelen, vermeld in § 1, 5° tot en met 11° en 13°, moet een gezinsgerichte werking mogelijk maken, onder meer door de beperking van de afstand tussen de plaats van uitvoering van de maatregel en de woonplaats van de minderjarige, tenzij wordt aangetoond dat uitsluitend het belang van de minderjarige het anders vereist. § 3. Een opvoedend project, vermeld in § 1, 4°, dient aan volgende voorwaarden te voldoen : 1° het is gericht tot een specifieke doelgroep of op een bijzondere probleemsituatie;2° het is georganiseerd door een erkende voorziening of een organisatie die daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de Vlaamse minister;3° het is gericht op het versterken van de eigen zorg en/of gericht op het versterken van de zorg in het eigen milieu.

Art. 39.Met behoud van de toepassing van de besluiten genomen ter uitvoering van artikel 48, § 2, met betrekking tot de bezoeken, de briefwisseling, de opvoedingsregeling en het pedagogische concept en programma van de erkende voorzieningen, kan de jeugdrechtbank ten aanzien van de minderjarigen de aanvullende voorwaarden bepalen die verbonden zijn aan de maatregelen die overeenkomstig artikel 38, § 1, 2° tot en met 13°, worden genomen. Die aanvullende voorwaarden kunnen enkel een concretisering van de maatregel inhouden.

Art. 40.De jeugdrechtbank belast : 1 ° een erkende voorziening of in voorkomend geval de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand met de in artikel 38, § 1, 3°, vermelde gezinsbegeleiding; 2° naar gelang van het geval, een erkende of gelijkgestelde voorziening of een gemeenschapsinstelling met de organisatie van de in artikel 38, § 1, 4° tot en met 9°, en 11°, bepaalde maatregelen en met de begeleiding van de betrokkenen;3° in voorkomend geval een erkende voorziening met de begeleiding van het gezin of de persoon, aan wie overeenkomstig artikel 38, § 1, 10°, de minderjarige werd toevertrouwd.

Art. 41.De maatregelen vermeld in artikel 38, § 1, kunnen zowel tijdens de voorbereidende rechtspleging als tijdens en na de rechtspleging over de grond van de zaak worden genomen. Ze kunnen te allen tijde worden ingetrokken of op verzoek van de minderjarige, zijn wettelijke vertegenwoordiger, de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand of het openbaar ministerie worden vervangen door een andere maatregel die in dat artikel is bepaald.

De maatregelen vermeld in artikel 38, § 1, 2°, 3°, 5° tot 7°, 10°, 11° en 13°, eindigen na het verstrijken van de maximumtermijn, tenzij ze worden verlengd, telkens voor een termijn die de gestelde maximumperiode niet mag overschrijden. De maatregelen, vermeld in artikel 38, § 1, 8°, 9° en 12°, kunnen slechts eenmaal worden verlengd.

Al de maatregelen die tijdens de voorbereidende rechtspleging worden genomen, zijn samen beperkt tot zes maanden. Als een maatregel die na de rechtspleging over de grond van de zaak werd genomen, door een andere maatregel wordt vervangen, eindigt die op de dag waarop de vervangen maatregel een einde zou hebben genomen.

Art. 42.De afdwingbare pedagogische maatregelen worden geschorst als de minderjarige in een psychiatrische inrichting moet verblijven krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.

Ze eindigen van rechtswege op de dag dat de minderjarige meerderjarig wordt.

Onderafdeling II. - Maatregelen in geval van hoogdringendheid

Art. 43.De jeugdrechtbank kan, als ze door het openbaar ministerie gevorderd werd op grond van artikel 37, 2°, een van de maatregelen nemen, vermeld in artikel 38, § 1, 4°, en 6° tot en met 13°.

Artikelen 38, § 2, 39, 40, 2° en 3°, 41 en 42 zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling III. - Sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand

Art. 44.In elk gerechtelijk arrondissement wordt een sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand opgericht.

Artikel 21 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ze de hun toevertrouwde opdrachten vervullen in samenwerking met de overheden, vermeld in artikel 45.

Art. 45.De sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand vervult de opdrachten van sociale aard die hem door magistraten, belast met jeugdzaken, worden toevertrouwd ten behoeve van degenen voor wie ter uitvoering van de jeugdbijstandsregeling een afdwingbare pedagogische maatregel wordt genomen.

De sociale dienst vervult eveneens, als een wet dat voorziet, de navorsingsopdrachten die hem worden toevertrouwd door de in het eerste lid vermelde magistraten met het oog op het nemen van een afdwingbare pedagogische maatregel met toepassing van de jeugdbijstandsregeling.

Art. 46.De sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand waakt erover dat de uitvoering van de afdwingbare pedagogische maatregelen die door de jeugdrechtbank worden opgelegd, verloopt volgens een handelingsplan dat, in samenspraak met de betrokken partijen en de voorzieningen, op aanvraag van deze sociale dienst, wordt opgesteld.

Een consulent van die dienst bezoekt regelmatig en ten minste om de zes maanden iedere persoon die door de jeugdrechtbank aan een erkende voorziening, een gezin of een persoon of een gemeenschapsinstelling werd toevertrouwd overeenkomstig de jeugdbijstandsregeling. De dienst brengt daarover schriftelijk verslag uit bij de jeugdrechtbank. HOOFDSTUK V. - Voorzieningen Afdeling I. - Gemeenschapsinstellingen

Art. 47.§ 1. De Vlaamse Regering richt gemeenschapsinstellingen op.

De Vlaamse Regering bepaalt de maximumcapaciteit van elke gemeenschapsinstelling. § 2. De gemeenschapsinstellingen zijn, tot ze hun maximumcapaciteit bereikt hebben, belast met : 1° het uitvoeren van opdrachten, als vermeld in artikel 38, § 1, 8°, 9°, 11° en 12°;2° het uitvoeren van opdrachten inzake opvang, oriëntatie, observatie en residentiële begeleiding, bepaald in een wet betreffende de opgave van maatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Afdeling II. - Private voorzieningen

Art. 48.§ 1. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich voorneemt doorgaans minderjarigen op te nemen of te begeleiden in het raam van dit decreet, moet daartoe door de Vlaamse Regering worden erkend. § 2. De Vlaamse Regering stelt per categorie van voorzieningen de algemene erkenningsvoorwaarden vast. Die voorwaarden kunnen betrekking hebben op : 1° de personele en materiële infrastructuur;2° het opleidingsniveau en de aanvullende vorming van het personeel;3° de verzorging, het onderwijs, de beroepsopleiding en het opvoedingsregime van de minderjarigen;4° het pedagogische concept en programma;5° de door haar bepaalde programmatie inzake de voorzieningen. § 3. De voorzieningen en projecten worden erkend voor een hernieuwbare erkenningstermijn van maximaal vijf jaar.

Art. 49.De Vlaamse Regering beslist over de erkenningsaanvragen. De Vlaamse Regering stelt de erkenningsprocedure vast.

Elk erkenningsdossier bevat, behoudens de vereiste administratieve inlichtingen, het pedagogische concept en programma, een verslag van de leidend jeugdrechter in de jeugdrechtbank en van het comité in wiens werkgebied de aanvrager is gevestigd.

Art. 50.Als een erkende voorziening niet meer aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, kan een aanmaning volgen van de Vlaamse Regering om zich, naar gelang van het geval, binnen een termijn van acht dagen tot zes maanden aan die voorwaarden te conformeren.

Als de voorwaarden niet vervuld worden, ondanks de termijn van respijt, kan de Vlaamse Regering de erkenning intrekken.

Art. 51.De Vlaamse Regering laat de in artikel 48, § 1, vermelde voorzieningen inspecteren door personeelsleden van het agentschap dat belast is met de inspectie binnen het beleidsdomein, vermeld in artikel 54, tweede lid.

Art. 52.De Vlaamse Regering bepaalt de subsidies aan de erkende voorzieningen, de projecten en de gelijkgestelde voorzieningen.

De subsidiëringsnormen worden, overeenkomstig de door haar vastgestelde procedure, door de Vlaamse Regering vastgesteld. Afdeling III. - Preventieve vaccinaties

Art. 53.Buiten de gevallen waarin er een medische tegenaanwijzing bestaat, mogen aan de minderjarigen die geplaatst zijn overeenkomstig de bepalingen van de jeugdbijstandsregeling preventieve vaccinaties en inentingen worden toegediend overeenkomstig de regels die door de Vlaamse Regering worden bepaald. HOOFDSTUK VI. - Financiering Afdeling I. - Fonds Jongerenwelzijn

Onderafdeling I. - Oprichting

Art. 54.Er wordt een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid opgericht als vermeld in artikel 10 van het kaderdecreet. Dat agentschap draagt als naam Fonds Jongerenwelzijn.

De Vlaamse Regering bepaalt tot welk homogeen beleidsdomein het Fonds behoort en kan een afwijking toestaan op het principe van de operationele autonomie, vermeld in artikel 10, § 1, van het kaderdecreet.

De bepalingen van het kaderdecreet zijn van toepassing op het Fonds, met uitzondering van artikelen 4, § 2, 1°, en 6, § 3.

Onderafdeling II. - Missie, taken en bevoegdheden

Art. 55.Het Fonds heeft als missie de financiering te garanderen van de zorg die wordt aangeboden aan de doelgroep zoals bepaald in het tweede lid.

De doelgroep wordt gevormd door : 1° personen tot de leeftijd van 25 jaar voor wie de maatschappelijke integratie en participatie in het gedrang is gekomen of dreigt te komen door een problematische leefsituatie, of door een verschillende leefcultuur of door andere maatschappelijk niet aanvaardbare situaties;2° personen die worden onderworpen aan maatregelen, opgesomd in een wet betreffende de opgave van maatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;3° de ouders, de opvoedingsverantwoordelijken en de natuurlijke personen die bij de personen, vermeld in 1° en 2°, inwonen of met die personen een affectieve band hebben, of in de buurt wonen of die er geregeld contact mee hebben, onder meer bij het schoolgaan, in de werksituatie of tijdens de vrijetijdsbesteding.

Art. 56.De kerntaken van het Fonds omvatten : 1° het op zich nemen van de financiële lasten van de zorgtaken voor de doelgroep, bepaald in artikel 55, tweede lid;2° het aanleggen en beheren van financiële reserves met het oog op de dekking van toekomstige en onvoorziene uitgaven;3° het innen van de kinderbijslagen en de bijdragen van personen ten aanzien van wie hulp wordt georganiseerd of van onderhoudsplichtige personen.

Art. 57.De taken, vermeld in artikel 56, omvatten in elk geval het opnemen van de financiële lasten ten gevolge van de jeugdbijstandsregeling.

In die financiële lasten zijn de wedden, de voorschotten daarop en de vergoedingen of uitkeringen, die een toebehoren van de wedden vormen of ermee gelijkstaan, van het personeel van de diensten van de Vlaamse Regering niet inbegrepen.

Art. 58.Binnen het raam van de missie en de taken van het Fonds kan de Vlaamse Regering specifieke taken aan het Fonds toewijzen.

Onderafdeling III. - Bestuur en werking

Art. 59.Het Fonds wordt beheerd door de Vlaamse Regering, middels een door haar op te richten intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid.

Art. 60.De Vlaamse Regering regelt de werking van het Fonds. In afwijking van artikel 6, § 3, van het kaderdecreet belast ze een hoofd van een agentschap van het beleidsdomein, vermeld in artikel 54, § 2, met de algemene leiding, de werking en de vertegenwoordiging van het Fonds.

Art. 61.De beheersovereenkomst, vermeld in artikel 8 van het kaderdecreet, vormt een onderdeel van de beheersovereenkomst van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 59.

Onderafdeling IV. - Financiële middelen

Art. 62.De middelen waarover het Fonds beschikt, zijn : 1° dotaties;2° het eventuele saldo op het einde van het voorgaande begrotingsjaar;3° schenkingen en legaten in speciën;4° inkomsten uit eigen participaties en uit door het Fonds verstrekte leningen aan derden;5° opbrengsten uit de verkoop van eigen participaties;6° ontvangsten die voortvloeien uit de daden van beheer of beschikking met betrekking tot eigen domeingoederen;7° de subsidies waarvoor het Fonds als begunstigde in aanmerking komt;8° de opbrengst uit sponsoring;9° de terugvordering van ten onrechte gedane betalingen;10° de bijdragen van personen ten aanzien van wie hulp wordt georganiseerd of van onderhoudsplichtige personen;11° de geïnde kinderbijslagen en de ontvangsten die voortvloeien uit tussenkomsten in de geneeskundige zorgen;12° vergoedingen voor andere prestaties aan derden, volgens de voorwaarden bepaald in de beheers-overeenkomst;13° leningen;14° huurgelden betreffende gronden of gebouwen waarvan de lasten van het eigenaarsonderhoud werden toevertrouwd aan het Fonds, alsook de volledige opbrengst uit de verkoop van die gronden of gebouwen. Tenzij het anders bepaald is in een decreet worden de ontvangsten genoemd in het eerste lid, beschouwd als ontvangsten die bestemd zijn voor de gezamenlijke uitgaven.

Art. 63.Het agentschap kan schenkingen of legaten aanvaarden. Het hoofd van het agentschap beoordeelt vooraf de opportuniteit en de risico's die aan de aanvaarding verbonden zijn.

Art. 64.Het Fonds wordt gemachtigd om een reservefonds aan te leggen op het niveau van het agentschap.

De middelen in het reservefonds mogen worden aangewend voor : 1° de taken die krachtens artikelen 56 tot en met 58 aan het Fonds zijn opgedragen of die door de Vlaamse Regering aan het Fonds worden gegeven;2° het verwerven en beheren van patrimonium dat wordt aangewend voor de realisatie van de taken, vermeld in 1°. De financiering van het reservefonds is afhankelijk van een machtiging door het parlement in de jaarlijkse begroting.

Die machtiging tot financiering kan alleen betrekking hebben op het deel van de uitgavenkredieten dat in de begroting aan het Fonds wordt toegekend en dat in het begrotingsjaar zelf niet wordt aangewend.

Onderafdeling V. - Algemene bepalingen

Art. 65.Behoudens andersluidende bepalingen worden de begroting en de rekeningen opgemaakt en goedgekeurd, en wordt de controle door het Rekenhof uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, die op de instellingen van categorie A betrekking hebben. Afdeling II. - Bijdragen en bestemming loon

Art. 66.De Vlaamse Regering vaardigt algemeen geldende regels uit betreffende de bijdrage van de minderjarigen en van de onderhoudsplichtige personen in de onderhouds-, opvoedings- en behandelingskosten van de minderjarigen, evenals betreffende de bestemming van het loon dat wordt toegekend aan de minderjarigen die werden geplaatst overeenkomstig de bepalingen van de jeugdbijstandsregeling.

Het bureau of de jeugdrechter bepaalt overeenkomstig deze regels de bijdrage van de minderjarige en van de onderhoudsplichtige personen, evenals de bestemming die aan het loon zal worden gegeven. Met betrekking tot de beslissing van het bureau hebben de betrokkenen het recht zich bij verzoekschrift tot de jeugdrechtbank te wenden.

Art. 67.Als voor de minderjarigen die werden geplaatst overeenkomstig de jeugdbijstandsregeling geldsommen op hun spaar- of depositoboekje worden ingeschreven, gebeurt die inschrijving op een boekje dat op hun naam wordt geopend bij een kredietinstelling, die hetzij door henzelf vanaf de leeftijd van twaalf jaar, hetzij, als zij jonger zijn dan twaalf jaar, door hun wettelijke vertegenwoordiger wordt aangewezen.

Tijdens de minderjarigheid kunnen de bedragen van het loon die op een spaar- of depositoboekje bij een kredietinstelling werden ingeschreven, niet worden afgehaald zonder de uitdrukkelijke machtiging van het bureau of de jeugdrechter. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 68.In artikel 6 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming wordt het vierde lid opgeheven.

Art. 69.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990, 25 juni 1992, 15 juli 1997 en 7 mei 2004;2° het decreet van 7 mei 2004 tot omvorming van het Fonds Bijzondere Jeugdbijstand tot het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Fonds Jongerenwelzijn en tot wijziging van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, gewijzigd bij het decreet van 2 juni 2006, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 14, 16, 17 en 19.

Art. 70.De besluiten die genomen zijn ter uitvoering van de decreten, vermeld in artikel 69, blijven van kracht zolang ze niet zijn opgeheven of zolang hun geldigheidsduur niet verstreken is.

Art. 71.De Vlaamse Regering stelt voor elke bepaling van dit decreet de datum van inwerkingtreding vast.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 7 maart 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, S. VANACKERE _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Stukken : Ontwerp van decreet : 1402, nr. 1.

Verslag : 1402, nr. 2.

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1402, nr. 3.

Handelingen : Bespreking en aanneming : vergadering van 27 februari 2008.

^