Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 08 december 2000
gepubliceerd op 13 maart 2001

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035231
pub.
13/03/2001
prom.
08/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/08/2001035231/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 DECEMBER 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand


De Vlaamse regering, Gelet op de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, inzonderheid op artikel 31, § 2 en artikel 36, § 1;

Gelet op het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, inzonderheid op artikel 7, § 1, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, en artikel 10, § 1;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 november 1996, 8 december 1998 en 7 april 2000;

Gelet op het overleg in de sectorale overleggroep Bijzondere Jeugdbijstand;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 juni 2000;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies 30.599/3 van de Raad van State, gegeven op 21 november 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° 6° wordt vervangen door wat volgt : « 6° het fonds : het Fonds bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 39, § 1, van de gecoördineerde decreten;»; 2° er wordt een 22° tot en met 27° toegevoegd, die luiden als volgt : « 22° het kwaliteitsdecreet : het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen;23° het kwaliteitshandboek : het document, bedoeld in artikel 2, 15°, van het kwaliteitsdecreet;24° het kwaliteitsbeleid : het beleid, bedoeld in artikel 2, 8°, van het kwaliteitsdecreet;25° het kwaliteitssysteem : het systeem, bedoeld in artikel 2, 10°, van het kwaliteitsdecreet;26° de kwaliteitsplanning : de activiteiten, bedoeld in artikel 2, 11°, van het kwaliteitsdecreet;27° de gebruiker : een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 2, 5° van het kwaliteitsdecreet.».

Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 2.De maximum capaciteit die eenzelfde inrichtende macht kan laten erkennen bedraagt honderd vierenzeventig. ».

Art. 3.In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk II, bestaande uit artikel 11 tot en met 20, vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden Afdeling 1. - Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 11.Om erkend te worden en te blijven moeten de voorzieningen aan de volgende algemene erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° behalve wat de voorzieningen van de categorieën 2, 6 en 7 betreft, mogen uitsluitend minderjarigen worden opgenomen of begeleid;2° de voorziening mag geen minderjarigen opnemen of begeleiden boven haar totaal erkende capaciteit, tenzij mits voorafgaande toestemming van de Vlaamse minister.De verwijzende instantie dient daartoe per betrokken minderjarige een gemotiveerde aanvraag in te dienen bij de administratie. De Vlaamse minister kan toestemming verlenen wanneer ingevolge de individuele situatie van de minderjarige een opname in of een begeleiding door de voorziening, pedagogisch wenselijk is en voor zover de materiële mogelijkheden van de voorziening een opname of begeleiding toelaten. De toestemming geeft geen aanspraak op de toepassing van extra personeelsnormen; 3° de voorziening mag geen minderjarigen opnemen of begeleiden, waarvan de leeftijd niet in overeenstemming is met de leeftijdscategorie waarvoor ze is erkend, tenzij mits voorafgaande toestemming van de Vlaamse minister.De verwijzende instantie dient daartoe per betrokken minderjarige een gemotiveerde aanvraag in te dienen bij de administratie. De Vlaamse minister kan toestemming verlenen wanneer ingevolge de individuele situatie van de minderjarige een opname in of een begeleiding door de voorziening, pedagogisch wenselijk is en voor zover de materiële mogelijkheden van de voorziening een opname of begeleiding toelaten. De toestemming geeft geen aanspraak op de toepassing van extra personeelsnormen; 4° de personeelsleden en de andere personen die in de voorziening verblijven moeten van goed zedelijk gedrag zijn en hun gezondheidstoestand mag geen gevaar inhouden voor de minderjarigen met wie ze in contact komen;5° de personeelsleden mogen niet jonger zijn dan achttien en niet ouder dan vijfenzestig jaar;6° de gegevens betreffende het personeel en de eventuele wijzigingen ervan moeten telkens en onverwijld aan de administratie worden medegedeeld;7° de voorziening moet op basis van de gegevens waarover ze beschikt, binnen vijfenveertig dagen, te rekenen vanaf de opname van de minderjarige in de voorziening of vanaf de begeleiding, een handelingsplan opmaken met de betrokken partijen;8° het handelingsplan, dat de leidraad vormt voor het pedagogisch handelen door de voorziening, bevat minstens de volgende delen : a) de identiteit van de minderjarige en van de andere, bij de hulpverlening betrokken partijen;b) de tussentijdse en concrete doelstellingen, ter uitvoering van de algemene doelstellingen, geformuleerd in het hulpverleningsprogramma van de verwijzende instantie;c) de aandachtspunten en de klemtonen die in de hulpverlening gelegd moeten worden en waarbij de minderjarige, het gezin, de school, het werkmilieu en het bredere sociale netwerk worden betrokken;d) de middelen en de werkwijzen die individueel aangewend moeten worden om de doelstellingen, gelet op de aandachtspunten en klemtonen, te realiseren;e) afspraken betreffende de bezoekregeling, de briefwisseling en het opvoedingsregime, rekening houdend met hetgeen eventueel door de verwijzende instantie werd beslist;f) de taakverdeling en de samenwerkingsafspraken tussen de betrokken partijen;9° een kopie van het handelingsplan moet onverwijld worden opgestuurd aan het comité of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank;10° het handelingsplan kan binnen de voorziening, na evaluatie en samenspraak met de betrokken partijen, worden bijgestuurd.Deze bijsturing wordt schriftelijk vastgelegd. Hetgeen bepaald is in 9° is van overeenkomstige toepassing; 11° met uitzondering van de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra sturen de erkende voorzieningen om de zes maanden een evolutieverslag naar het comité of naar de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank;12° de minderjarigen moeten de gelegenheid hebben om zich moreel te verdiepen en hun eventuele godsdienst te beoefenen volgens de voorschriften en de verplichtingen ervan;13° sancties moeten aan de persoonlijkheid van de minderjarige worden aangepast.Ze moeten altijd de opvoeding bevorderen en mogen geen traumatische uitwerking hebben. Lichamelijke straffen en geestelijk geweld, alsook onthouding van maaltijden, zijn verboden; 14° het dossier dat met inachtneming van artikel 11bis, 16°, wordt aangelegd, bevat alle nuttige gegevens voor de hulp- en dienstverlening.In dit dossier worden minstens opgenomen : a) inlichtingen van administratieve aard, met inbegrip van de stukken, die ter beschikking gesteld werden door de administratie, het comité, de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank, inzonderheid de stukken tot staving van de plaatsing of de begeleiding, een kopie van het hulpverleningsprogramma en de documenten, vereist door de bepalingen van dit besluit;b) de gegevens over de toestand van de minderjarige en het gezin waartoe hij of zij behoort en hun mening hierover;c) het handelingsplan, bedoeld in 7°, elke bijsturing ervan, bedoeld in 10°, en de evolutieverslagen, bedoeld in 11°;15° de inspectie van de administratie kan het dossier van de minderjarige uitsluitend ter plaatse inzien;16° uiterlijk vijf jaar nadat de minderjarige meerderjarig is geworden, wordt zijn of haar dossier vernietigd;17° naast de wettelijk verplichte verzekeringen moet een verzekering worden afgesloten voor : a) de burgerlijke aansprakelijkheid van de voorziening en van de personen die er tewerkgesteld zijn of die er verblijven;b) de burgerlijke aansprakelijkheid van elke opgenomen of begeleide minderjarige;c) de lichamelijke schade waarvan een opgenomen of begeleide minderjarige het slachtoffer kan zijn;18° indien een minderjarige aan de voorziening werd toevertrouwd met toepassing van artikel 22, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde decreten, moet de voorziening de sociale dienst van het bevoegde comité daarvan uiterlijk de eerstvolgende werkdag in kennis stellen. Deze kennisgeving wordt die dag door de voorziening bij ter post aangetekende brief bevestigd; 19° elke ernstige gebeurtenis moet onverwijld en binnen achtenveertig uur worden gemeld aan het comité of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank, evenals aan de inspectie van de administratie;20° de voorziening moet jaarlijks vóór 1 juni bij de administratie een kwaliteitsverslag indienen over het voorbije jaar, samen met de gebruikersgegevens bedoeld in artikel 11bis, 10°, eerste lid.

Art. 11bis.Onverminderd de toepassing van het kwaliteitsdecreet moeten de voorzieningen, om erkend te worden en te blijven, aan de volgende minimale kwaliteitseisen voldoen : 1° de voorziening beschikt over een aangepaste en veilige infrastructuur, rekening houdend met de specificiteit van haar aanbod en de noden van de gebruiker;2° de voorziening stelt zich bereikbaar en beschikbaar op voor de betrokken partijen opdat zij in de hulp- en dienstverlening kunnen participeren;3° de voorziening beschikt over een duidelijke profilering, waarvan de concretisering van haar maatschappelijke waarden elementair deel uitmaakt en ze maakt die bekend.De voorziening verstrekt, in een voor de gebruiker verstaanbare taal, de nodige informatie, inzonderheid over haar werking en haar reglementen; 4° de voorziening waarborgt het respect voor de grondrechten en de gebruikersrechten : a) ze regelt de toegankelijkheid tot de dossiers en de afschriften van gegevens.Ze respecteert hierbij de vertrouwelijkheid van de gegevens; b) ze waarborgt de inspraak van de gebruikers en het personeel in de algemene werking van de voorziening en in de individuele hulp- en dienstverlening;c) ze waarborgt het recht op klachten en op effectieve klachtenbehandeling.Op basis van de klachtenanalyse formuleert ze in overleg met de gebruiker, correctieve en preventieve maatregelen; 5° de voorziening erkent en stimuleert de eigen mogelijkheden en de maatschappelijke participatie van de gebruiker bij de hulp- en dienstverlening;6° de voorziening respecteert de wetgeving en de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de minderjarigen, de ouders en de voogdij;7° de weigering van de opname of begeleiding door de voorziening moet schriftelijk beargumenteerd worden wanneer de betrokken verwijzende instantie erom verzoekt.De eenzijdige stopzetting van de hulp- en dienstverlening door de voorziening moet schriftelijk beargumenteerd worden in een brief aan de betrokken verwijzende instantie; 8° de voorziening signaleert aan de administratie de elementen die belangrijk zijn voor de goede organisatie van de hulpverlening en het bijsturen ervan, eventueel vastgesteld vanuit een regionale samenspraak;9° de hulpverlening verloopt dynamisch en steunt op principes, methodieken en referentiekaders die wetenschappelijk gedocumenteerd kunnen worden;10° de voorziening formuleert en operationaliseert voor haar algemene werking de doelstellingen van haar hulp- en dienstverlening.Ze evalueert de doeltreffendheid en de doelmatigheid ervan en stuurt die bij aan de hand van vooraf door haar bepaalde criteria. Ze registreert de gebruikersgegevens en communiceert deze gegevens.

Per minderjarige en zijn of haar gezin en met hen en de andere betrokken partijen formuleert de voorziening de doelstellingen van haar hulp- en dienstverlening, overeenkomstig hetgeen in artikel 11, 8°, b) is bepaald. Ze operationaliseert die doelstellingen en stuurt die eventueel bij overeenkomstig hetgeen in artikel 11, 10°, is bepaald.

Per minderjarige en zijn of haar gezin en met hen en de andere betrokken partijen evalueert de voorziening de doeltreffendheid en de doelmatigheid van haar hulp- en dienstverlening en stuurt ze eventueel bij aan de hand van vooraf door haar bepaalde criteria; 11° de organisatiestructuur van de voorziening komt de uitvoering van een verantwoorde hulp- en dienstverlening ten goede;12° de hulp- en dienstverlening draagt bij tot het oplossen van de problemen, zoals die geformuleerd werden door en in overleg met de minderjarige en het gezin waartoe hij of zij behoort en dit met respect voor de integriteit van alle betrokkenen en de rechten van derden;13° het personeelsbestand van de voorziening is multidisciplinair samengesteld en voldoet aan de functie-eisen, bedoeld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit;14° de deskundigheid en het functioneren van het personeel wordt bewaakt op basis van functiebeschrijvingen en van een evaluatiesysteem;15° de voorziening waarborgt een passend vormings-, trainings- en opleidingsbeleid voor haar personeel;16° de hulp- en dienstverlening verloopt methodisch en planmatig, zowel voor de algemene werking van de voorziening als voor de minderjarige en het gezin waartoe hij of zij behoort.De voorziening legt voor elke minderjarige en eventueel voor het gezin waartoe hij of zij behoort een dossier aan waarvan de inhoud is bepaald in artikel 11, 14°; 17° de voorziening voert binnen de beschikbare middelen een financieel beleid met het oog op een continue en efficiënte hulp- en dienstverlening. Ze maakt gebruik van een boekhoudplan overeenkomstig een rekeningstelsel, bepaald door de Vlaamse minister; 18° de voorziening betrekt in haar hulp- en dienstverlening alle interne en externe relevante personen en instanties;19° binnen het kader van haar erkenning en binnen de opdracht van de verwijzende instantie past de voorziening haar hulp- en dienstverlening aan de evolutie van de individuele situatie van de gebruiker aan. Indien wenselijk overlegt de voorziening met de verwijzende instantie over het stopzetten, verlengen of wijzigen van de hulp- en dienstverlening; 20° om de continuïteit van de hulp- en dienstverlening te waarborgen, staat de voorziening in voor een verantwoorde informatieoverdracht met respect voor de regels inzake privacy en beroepsgeheim;21° de voorziening staat in voor een verantwoorde afsluiting van de hulp- en dienstverlening in samenspraak met de gebruiker.

Art. 12.De voorziening beschikt over een kwaliteitshandboek dat is samengesteld overeenkomstig de inhoud en de structuur die bepaald zijn in bijlage 1bis, gevoegd bij dit besluit.

Art. 12bis.Het kwaliteitsbeleid van de voorziening bevat : 1° het profiel van de voorziening op grond van maatschappelijke behoeften. Dit profiel houdt de omschrijving in van : a) haar missie en doelstellingen;b) haar waarden en visie op hulpverlening, zowel organisatorisch, maatschappelijk als pedagogisch;c) haar doelgroepen, met vermelding van de eventuele accenten hierin;2° de minimale kwaliteitseisen, zoals bepaald in artikel 11bis.

Art. 12ter.Het kwaliteitssysteem van de voorziening bevat minimaal de omschrijving van de conditionele elementen, de procedures en de garantie voor het kwaliteitssysteem, vermeld in bijlage 1ter, gevoegd bij dit besluit.

Art. 12quater.De kwaliteitsplanning van de voorziening bevat minimaal : 1° de situering van de inhoud van de kwaliteitsplanning binnen het kwaliteitsbeleid;2° voor elk gekozen project de beschrijving van : a) het aandachtsgebied en de doelgroep van het project;b) de motivering en de doelstellingen van het project;c) het stappenplan voor het doorlopen van het project met als elementen : de deelnemers aan het project met inbegrip van hun bevoegdheid, het tijdschema en de ingezette middelen;d) de wijze waarop de evaluatie van de resultaten van het project zal verlopen. Afdeling 2. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden per categorie van

voorziening Onderafdeling A. - Begeleidingstehuizen

Art. 13.De begeleidingstehuizen moeten voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° onverminderd de toepassing van artikel 38, § 1, is de minimumcapaciteit van een begeleidingstehuis tien.De maximumcapaciteit van een begeleidingstehuis, eventueel samengesteld uit afdelingen gevestigd in verscheidene lokaliteiten, is negentig; 2° een begeleidingstehuis of een afdeling ervan, dat is erkend om tot uitputting van zijn capaciteit uitsluitend minderjarigen vanaf de leeftijd van twaalf jaar op te nemen, heeft opnameplicht.Deze opnameplicht geldt niet voor minderjarigen die niet vooraf werden opgenomen in een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum; 3° in een afdeling die functioneert als leefgroep mogen niet meer dan vijftien minderjarigen worden opgenomen;4° de voorziening, evenals elke afdeling ervan, moet bij aanwezigheid van minderjarigen permanent onder toezicht staan van een personeelslid;5° in overleg met de minderjarige en zijn of haar ouders zorgt de voorziening ervoor dat een medisch dossier van de minderjarige wordt bijgehouden en beheerd door een arts;6° er wordt in een passende medische verzorging voorzien en medische voorschriften worden nageleefd;7° de voeding is evenwichtig en afwisselend;8° de kledij van de minderjarige is verzorgd;9° de voorziening houdt per minderjarige die eigen inkomsten heeft, een individuele rekening bij;10° de voorziening moet toezien op de naleving van de sociale wetgeving met betrekking tot de minderjarige;11° indien de voorziening op de hoogte is van het bestaan van een of meerdere spaarboekjes op naam van de minderjarige moeten de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige en de minderjarige zelf vanaf de leeftijd van twaalf jaar, hierover ingelicht worden. Onderafdeling B. - Gezinstehuizen

Art. 14.De gezinstehuizen dienen te voldoen aan artikel 13, 4° tot en met 11°. Bovendien moeten ze voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° onverminderd de toepassing van artikel 38, § 1, is de minimumcapaciteit van een gezinstehuis vijf en de maximumcapaciteit tien, verminderd met het aantal eigen kinderen;2° het tehuis staat onder leiding van een verantwoordelijke die voldoet aan de functie-eisen van verantwoordelijke, vermeld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit;3° de verantwoordelijke van het tehuis moet er werkelijk wonen.Indien hij of zij niet aanwezig, ziek of belet mocht zijn, moet hij of zij een geschikte persoon, aanwijzen om hem of haar te vervangen en moet hij of zij diens volledige identiteit meedelen aan de administratie.

De aanwezige persoon moet ten minste voldoen aan de functie-eisen van begeleidend personeel van klasse 2B, vermeld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit; 4° indien een van de samenwonende partners een andere taak uitoefent, moet deze taak verenigbaar zijn met zijn of haar taak in het tehuis. Zijn of haar eventuele prestaties in het tehuis kunnen als een deeltijdse dagtaak in aanmerking worden genomen voor zover het totaal van deze prestaties geen voltijdse betrekking overtreft.

Onderafdeling C. - Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra

Art. 15.De onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra moeten voldoen aan artikel 13, 3° tot en met 11°. Bovendien moeten zij voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° onverminderd de toepassing van artikel 38, § 1, is de minimumcapaciteit van het centrum acht en de maximumcapaciteit vierentwintig;2° minstens de helft van de capaciteit van het centrum moet worden voorbehouden voor opnamen, bedoeld in artikel 6, 1° tot en met 3°.De Vlaamse minister kan, op gemotiveerde vraag van de inrichtende macht, een afwijking toestaan, gelet op de specifieke werking van een centrum, erkend op de dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit of gelet op de vastgestelde behoefte aan capaciteit voor observatie enerzijds en voor onthaal en oriëntatie anderzijds; 3° overeenkomstig de beslissing van de verwijzende instantie wordt een oriëntatie en een observatie in residentieel of ambulant verband uitgevoerd;4° het centrum staat onder leiding van een directeur die voldoet aan de functie-eisen van directeur, vermeld in bijlage 1, gevoegd bij dit besluit;5° een universitair gediplomeerde van de faculteit psychologische of pedagogische wetenschappen en een gediplomeerde van het sociaal hoger onderwijs van het korte type maken deel uit van het team dat belast is met de observatie en de oriëntatie van de minderjarigen;6° het centrum verwittigt de eerstkomende werkdag het bevoegde comité en binnen vierentwintig uur de procureur des Konings van het betrokken rechtsgebied van elke opname, bedoeld in artikel 6, 1°;7° het centrum dat het vanuit haar pedagogisch concept noodzakelijk vindt om minderjarigen soms tijdelijk af te zonderen of in hun vrijheid te beperken, om hun veiligheid, de veiligheid van andere minderjarigen of die van het personeel te verzekeren, beschikt hiertoe over een door de administratie goedgekeurd huishoudelijk reglement.In dit reglement moeten minstens worden beschreven : de inrichting van de beveiligingskamer, het aanleggen van een beveiligingsdossier voor elke beveiliging die zich voordoet, de duur van de beveiligingssituatie en het toezicht op en de mogelijkheden tot contact van de betrokken minderjarige. Dit huishoudelijk reglement wordt bij de opname bekendgemaakt aan de betrokken partijen; 8° elke minderjarige moet na zijn of haar opname medisch worden onderzocht;9° de oriëntatie- en observatieverslagen moeten een oriëntatievoorstel en een leidraad voor begeleiding of behandeling bevatten.Deze verslagen moeten vóór het beëindigen van de plaatsing worden bezorgd aan het comité of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank. Het handelingsplan kan geïntegreerd worden in het oriëntatie- en observatieverslag.

Onderafdeling D. - Dagcentra

Art. 16.De dagcentra moeten voldoen aan de voorwaarden, gesteld in artikel 13, 3°, 4°, 6° en 7°. Bovendien moeten zij voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° onverminderd de toepassing van artikel 38, § 1, is de minimumcapaciteit van het centrum tien en de maximumcapaciteit twintig;2° de opvang van de minderjarigen in het centrum wordt minimaal verzekerd : a) op schooldagen : tijdens de middagpauze en na schooltijd tot 19 uur;b) op vakantiedagen : van 9 tot 17 uur;3° er worden dagelijks twee maaltijden verstrekt, waarvan één warme maaltijd. Onderafdeling E. - Thuisbegeleidingsdiensten

Art. 17.De thuisbegeleidingsdiensten moeten voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° onverminderd de toepassing van artikel 38, § 1, is de minimumcapaciteit van de dienst zestien en de maximumcapaciteit tweeëndertig;2° de dienst mag geen begeleiding binnen zijn bestuurlijk arrondissement weigeren om een andere reden dan de uitputting van zijn erkende capaciteit;3° gemiddeld eenmaal per week moet er een begeleiding plaatsvinden, in principe in het gezin waartoe de minderjarige behoort. Onderafdeling F. - Diensten voor begeleid zelfstandig wonen

Art. 18.De diensten voor begeleid zelfstandig wonen moeten voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° onverminderd de toepassing van artikel 38, § 1, is de minimumcapaciteit van de dienst zestien en de maximumcapaciteit tweeëndertig;2° de dienst mag geen begeleiding binnen zijn bestuurlijk arrondissement weigeren om een andere reden dan de uitputting van zijn erkende capaciteit;3° de voorziening begeleidt de minderjarige in het verwerven en behouden van een eigen, passende huisvesting;4° indien de betrokkene meerderjarig of ontvoogd is, moet hijzelf een huurcontract afsluiten.De dienst mag, uitzonderlijk, op basis van maximaal één woning per capaciteitsschijf van acht, eigen huisvesting ter beschikking stellen van meerderjarigen en ontvoogde minderjarigen die hij begeleidt. De dienst mag de bedoelde eigen huisvesting ter beschikking stellen gedurende een maximale termijn van twee maanden; 5° de minderjarigen staan zelf geheel of gedeeltelijk in voor hun onderhoud.Op grond daarvan wordt met hen een plan opgemaakt voor het beheer van hun budget.

Onderafdeling G. - Diensten voor pleegzorg

Art. 19.De diensten voor pleegzorg dienen te voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° het minimumaantal te begeleiden minderjarigen is zesendertig;2° de dienst zorgt voor de selectie van pleeggezinnen en laat elke plaatsing in een pleeggezin voorafgaan door een grondige studie van de minderjarige en van het pleeggezin.De selectie past in het hulpverleningsprogramma en houdt rekening met de materiële en immateriële omstandigheden in het pleeggezin. De dienst zorgt voor de begeleiding en de vorming van de pleeggezinnen; 3° de leden van het pleeggezin moeten van goed zedelijk gedrag zijn en hun gezondheidstoestand mag geen gevaar inhouden voor de minderjarigen;4° aan een pleeggezin mogen niet meer dan vier minderjarigen en andere personen beneden de leeftijd van achttien jaar worden toevertrouwd, behalve : a) wanneer allen tot eenzelfde gezin behoren;b) wanneer het een bijkomende opname betreft van een minderjarige die reeds eerder in het pleeggezin verbleef;5° elk pleeggezin aan wie een minderjarige is toevertrouwd, wordt ten minste eenmaal per trimester en telkens als dit vereist is, bezocht;6° de opdracht die de dienst vooropstelt ten aanzien van het oorspronkelijke milieu, dient in het handelingsplan te worden vastgesteld;7° de dienst betaalt de subsidies, opgenomen in artikel 39, § 1, 40 en 42, § 1 en § 3, regelmatig en volledig uit aan de pleeggezinnen. Afdeling 3. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de begeleidings-

en de gezinstehuizen die minderjarigen willen begeleiden die zelfstandig wonen

Art. 20.De begeleidings- en de gezinstehuizen die minderjarigen willen begeleiden die zelfstandig wonen, dienen te voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° het aantal minderjarigen waarvoor begeleid zelfstandig wonen wordt georganiseerd, mag ten hoogste een vierde bedragen van de totaal erkende capaciteit van de voorziening.Bovendien mogen er niet meer dan negen minderjarigen worden begeleid, behalve voor een beperkte periode en mits de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de Vlaamse minister; 2° artikel 18, 3° tot en met 5° zijn van overeenkomstige toepassing. ».

Art. 4.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 27.Dit hoofdstuk bepaalt de subsidies voor opname en begeleiding die ten laste van het fonds worden uitbetaald aan de erkende voorzieningen. ».

Art. 5.In artikel 32, § 2, van hetzelfde besluit wordt 7° vervangen door wat volgt : « 7° de kosten voor het vormings-, trainings- en opleidingsbeleid voor het personeel, zoals bepaald in artikel 11bis, 15°; ».

Art. 6.In artikel 33 van hetzelfde besluit worden de woorden « van artikel 11, A, 3° » vervangen door de woorden « van artikel 11bis, 13° ».

Art. 7.In artikel 39, § 4, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 19, 5°, a) en b) » vervangen door de woorden « artikel 19, 4°, a) en b) ».

Art. 8.In artikel 47 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de oriëntaties en de observaties die in ambulant verband worden uitgevoerd, bedoeld in artikel 15, 3°, als begeleidingsdagen in aanmerking genomen. ».

Art. 9.Artikel 56 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 56.§ 1. Voor het organiseren en coördineren van een project, bedoeld in artikel 2, e) van de gecoördineerde decreten, kan ten laste van het fonds aan een daartoe specifiek opgerichte dienst of aan één of meer inrichtende machten, op hun aanvraag, een subsidie worden verleend. § 2. Een subsidieaanvraag is alleen ontvankelijk : 1° als ze door de inrichtende macht(en) of de opgerichte dienst bij de administratie wordt ingediend bij aangetekende brief met ontvangstmelding;2° als ze minstens de volgende gegevens bevat : a) de identiteit en het adres van de inrichtende macht(en) of opgerichte dienst;b) een omschrijving van het project;c) een beschrijving van de maatschappelijke behoefte, de doelstellingen en de doelgroep die met het project worden beoogd;d) het aantal personen beneden de leeftijd van achttien jaar op wie het project betrekking zal hebben;e) een beschrijving van de processen en de methoden, evenals een voorstel van evaluatie naar efficiëntie en effectiviteit van de beoogde hulpverlening, met de opgave van de concrete meetfactoren;f) een begroting van alle inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de realisatie van het project;g) een opgave van de gevraagde subsidiebedragen en van de bestemming van de bedragen. § 3. Artikel 11, 4° tot en met 13°, 17° en 19°, en artikel 11bis, 5°, 6°, 10°, 12° en 19° tot en met 21°, zijn van overeenkomstige toepassing op projecten. § 4. Onverminderd de specifieke criteria die door de Vlaamse minister per project kunnen worden bepaald moet elk project voldoen aan de volgende inhoudelijke criteria : 1° een gunstig effect hebben op de instroom en de uitstroom van minderjarigen in de erkende en de door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde voorzieningen;2° de eigen zorg en/of de zorg in het eigen milieu versterken;3° op een structurele wijze een maximale participatie van de minderjarige en het gezin waartoe hij of zij behoort waarborgen. § 5. De subsidie wordt verleend in het kader van een overeenkomst die wordt afgesloten met de Vlaamse minister. De overeenkomst bevat minstens : 1° de vermelding van de identiteit en het adres van de contracterende partijen;2° de opdracht, de doelgroep en de doelstellingen van het project en de effecten die men met het project wenst te bereiken;3° een verwijzing naar de § 3 en § 4 van dit artikel;4° de vermelding van de specifieke criteria die door de Vlaamse minister per overeenkomst worden bepaald;5° de opgave van de subsidiebedragen en van de bestemming van de bedragen;6° de vermelding van de uitbetalingsbepalingen van de subsidies;7° de termijn van de overeenkomst, die langer kan zijn dan één jaar;8° de vermelding hoe de overeenkomst wordt beëindigd. § 6. De subsidie wordt verleend op voorwaarde dat : 1° ze uitsluitend wordt aangewend voor de personeelskosten en de werkingskosten die nodig zijn voor de realisatie van het project;2° er een boekhoudplan wordt gebruikt overeenkomstig een rekeningstelsel bepaald door de Vlaamse minister;3° toezicht van de administratie mogelijk is op de boekhouding en op de aanwending van de subsidies zowel op stukken als ter plaatse. Onverminderd gewettigde terugvorderingen, wordt minimum 10% van het totale subsidiebedrag pas uitbetaald na goedkeuring van een bij de administratie in te dienen inhoudelijk en financieel eindverslag. ».

Art. 10.In artikel 59, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « in punt C. 1° van artikel 12, in punt 4° van artikel 14 en in punt 5° van artikel 16 » vervangen door de woorden « in artikel 13, 1°, 15, 1° en 16, 1° ».

Art. 11.Bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 1, gevoegd bij dit besluit.

Art. 12.In hetzelfde besluit worden de bijlagen 1bis en 1ter, gevoegd bij dit besluit, ingevoegd.

Art. 13.Artikel 52, 60, 62 b) en c), 65 en 66 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 14.Voorzieningen die op 1 januari 2001 erkend zijn met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand en die nog niet voldoen aan de bepalingen van dit besluit, blijven tot en met 31 december 2003 erkend indien zij gedurende die termijn voldoen : 1° aan de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, die vóór 1 januari 2001 op hen van toepassing waren, met uitzondering van artikel 11, C, 2°, 3° en 4°, artikel 11, E, 8° en 12°, artikel 12, D, 1°, artikel 14, 7° en 8°, artikel 16, 1° en 9°, artikel 17, 2° en 7°, artikel 18, 1° en 11° en artikel 19, 6°;2° aan artikel 11, 7° en 11° van hetzelfde besluit van 13 juli 1994 en aan bijlage 1, gevoegd bij dat besluit, zoals ze van kracht zijn vanaf 1 januari 2001;3° wat de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra betreft, aan artikel 15, 3° van hetzelfde besluit van 13 juli 1994, zoals het van kracht is vanaf 1 januari 2001.

Art. 15.Het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen treedt, met uitzondering van artikel 7, § 1 en artikel 8, eerste lid, voor de voorzieningen die erkend zijn of een erkenning aanvragen in het kader van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, in werking op 1 januari 2001.

Art. 16.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 december 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

Bijlage Functie-eisen Het personeel dat tewerkgesteld is in de erkende voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand moet, naar gelang van zijn functie, voldoen aan de hiernavolgende functie-eisen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 dcember 2000 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand.

Brussel, 8 december 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

Bijlage 1bis Kwaliteitshandboek Het kwaliteitshandboek van de voorziening wordt samengesteld overeenkomstig de volgende inhoud en structuur : 1 INLEIDING 1.1 De structuur van het kwaliteitshandboek 1.2 De voorstelling van de voorziening 1.3 De verantwoordelijke die met de uitvoering van het kwaliteitsbeleid is belast 1.4 Het document dat toelating geeft aan de gemachtigden van de Vlaamse regering om in de voorziening alle activiteiten te verrichten, nodig om de uitvoering van het kwaliteitsdecreet te verifiëren en te evalueren 2 KWALITEITSBELEID 2.1 Het profiel van de voorziening 2.1.1 De omschrijving van de missie en de doelstellingen 2.1.2 De waarden van en de visie op hulpverlening, zowel organisatorisch en maatschappelijk als pedagogisch (principes, waarden, referentiekaders) 2.1.3 De omschrijving van de doelgroepen en eventuele accenten hierin 2.1 De minimale kwaliteitseisen zoals bepaald in artikel 11bis 3 KWALITEITSSYSTEEM 3.1 De conditionele elementen 3.2 De procedures 3.3 De garantie van het kwaliteitssysteem Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 2000 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand.

Brussel, 8 december 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

Bijlage 1ter Kwaliteitssysteem Het kwaliteitssysteem van de voorziening bevat minimaal de omschrijving van de volgende conditionele elementen, procedures en garantie voor het kwaliteitssysteem : 1° Conditionele elementen : a) omschrijving van het functioneel organogram;b) functiebeschrijvingen en profielen voor alle functies;c) omschrijving van de structurele overlegmomenten, zowel intern als extern, rond de hulp- en dienstverlening en rond het beleid van de voorziening;d) omschrijving van de inzet van personele middelen en de begeleidings- en ondersteuningsmiddelen die worden gehanteerd;e) omschrijving van de maatregelen om bereikbaar en beschikbaar te zijn voor de doelgroep;f) omschrijving van de wijze waarop de betrokken partijen in de hulp- en dienstverlening kunnen participeren;g) omschrijving van de wijze waarop gebruikers en personeel inspraak kunnen hebben;h) omschrijving van het vormings-, trainings- en opleidingsbeleid voor het personeel;2° Procedures a) Hulp- en dienstverlening : - procedure voor het onthaal van gebruikers; - procedure voor het opmaken, evalueren en bijsturen van het handelingsplan; - procedure voor de overdracht van de hulp- en dienstverlening; - procedure voor het afsluiten van de hulp- en dienstverlening in samenspraak met de gebruiker; b) Evaluatie van de hulp- en dienstverlening : - procedure voor het evalueren en bijsturen van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de hulp- en dienstverlening; - procedure voor het meten van de tevredenheid bij de gebruikers; - procedure voor het meten van de tevredenheid bij het personeel; c) Gebruikersinformatie : - procedure voor het verwerven en doorgeven van informatie met betrekking tot de gebruiker; - procedure voor het samenstellen en het gebruiken van het dossier; - procedure voor het kenbaar maken van klachten, het beoordelen van klachten op hun ontvankelijkheid en het informeren van de gebruiker over het resultaat; d) Documentenbeheer : - procedure voor het beheer van documenten;e) Personeelsbeleid : - procedure voor het aanwerven van personeel; - procedure voor het evalueren van personeel; 3° Garantie voor het kwaliteitssysteem a) procedure voor het onderhouden van het kwaliteitssysteem. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 2000 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand.

Brussel, 8 december 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

^