Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 augustus 2017
gepubliceerd op 14 september 2017

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2017013133
pub.
14/09/2017
prom.
24/08/2017
ELI
eli/besluit/2017/08/24/2017013133/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 AUGUSTUS 2017. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, artikel 8, tweede lid;

Gelet op de ordonnantie van 9 juli 2015 tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp artikel 9;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 juni 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de DBDMH;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken gegeven op 17 januari 2017;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting gegeven op 17 januari 2017;

Gelet op het protocol nr. 2017/02 van het Comité van sector XV van 20 maart 2017;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 29 maart 2017;

Gelet op de betrokkenheid van de federale overheid in toepassing van artikel 16, tweede lid van het samenwerkingsakkoord tot uitvoering van artikel 306 § 2 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, verwezenlijkt op 1 juni 2017.

Gelet op het advies nr. 61.330/2 van de Raad van State, gegeven op 26 juni 2017in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de neutraliteit van deze regelgeving voor de respectieve toestand van vrouwen en mannen die blijkt uit de beoordeling van de impact ervan, verwezenlijkt op 8 mei 2017 conform artikel 3 van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat de artikelen 17 en 106 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid het koninklijk besluit van 19 april 2017 houdende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones (hierna "federaal statuut" gedeeltelijk als algemene principes van toepassing maken op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (hierna "DBDMH");

Overwegende dat het federaal statuut in haar artikel 306 de bepalingen vastlegt die als algemene principes van toepassing zijn op de DBDMH evenals de aangelegenheden die moeten worden opgenomen in een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om de toepassing ervan in Brussel te regelen;

Overwegende dat het toekomt aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om de algemene principes te aan te vullen, toe te passen of aan te passen door middel van de bevoegdheid die het bezit inzake het statuut dat van toepassing is op het personeel van de instellingen voor openbaar nut die het heeft gecreëerd;

Overwegende dat de meeste algemene principes zonder aanpassing werd omgezet in voorliggend statuut;

Overwegende dat sommige algemene principes van het federaal statuut aangepast zijn aan de bijzonderheden van de DBDMH en aan de specifieke eigenschappen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zonder echter afbreuk te doen aan de inhoud van de algemene principes. Dit is het geval wanneer de aanpassingen de bevoegde organen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of van de DBDMH bepalen, wanneer de DBDMH hogere standaarden wenst te behoeden dan in de hulpverleningszones zoals inzake opleiding - met inachtneming van de minima van het federaal statuut - of nog wanneer de algemene principes de mogelijkheid voorzien om het geplande regime aan te vullen zoals inzake wedertewerkstelling;

Overwegende dat een samenwerkingsakkoord tot uitvoering van artikel 306 § 2 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones werd gesloten tussen de federale overheid en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om de toepassing ervan in Brussel te regelen;

Overwegende dat regelmatig wordt verwezen naar het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om de samenhang met het Brussels openbaar ambt te handhaven;

Op voorstel van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Economie, Tewerkstelling en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - HET ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1.§ 1er. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de DBDMH : de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp;2° de Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de minister : de Minister of de Staatssecretaris bevoegd voor Ambtenarenzaken;4° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan de instelling van openbaar nut afhangt krachtens de bevoegdheden die hij uitoefent;5° de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal : de ambtenaren van rang A5+ en A5 voorzien in artikel 6 van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, die de functie van officier-dienstchef en officier-tweede in bevel uitoefenen;6° de benoemende overheid : 1.de functioneel bevoegde minister voor de graden van niveau A; 2. de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal voor de graden van niveau C en D;7° de gewestelijke kamer van beroep : de gewestelijke kamer van beroep zoals voorzien in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2017 tot vaststelling van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Instellingen van Openbaar Nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;8° vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;9° het algemeen statuut : het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of elke andere reglementaire bepaling die het zou vervangen;10° de wet van 15 mei 2007 : de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;11° het besluit tot vaststelling van de delegaties : het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 juli 2017 tot bepaling van, voor de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Medische Hulp, de delegaties van bevoegdheden en de ondertekeningsvolmachten aan de directeur-generaal en aan de adjunct-directeur-generaal en de modaliteiten van het advies van de administratieve coördinator in de materies die onder zijn bevoegdheid vallen en houdende diverse bepalingen;12° HRM : dienst binnen de DBDMH belast met het personeelsbeheer;13° de HRM-verantwoordelijke : het personeelslid van rang A3 ten minste bevoegd voor het personeelsbeheer;14° operationeel HRM-verantwoordelijke : een operationeel personeelslid van het hoger kader belast met het beheer van het operationeel personeel bij de DBDMH 15° koninklijk besluit opleiding : het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten;16° het federaal statuut : het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones.17° de badge DGH : het onderscheidingsteken voor dringende geneeskundige hulpverlening krachtens het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers;18° het huishoudelijk reglement : het Huishoudelijk Reglement van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp;19° de werkdag : de weekdag van maandag tot vrijdag, met uitzondering van feestdagen : 20° de feestdagen : de feestdagen bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;21° diploma van niveau A : diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot functies van niveau A binnen de federale overheid zoals bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. § 2. Wanneer dit besluit voorziet in een termijn wordt deze berekend in dagen, tenzij anders voorzien.

De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen.

De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar. § 3. Wanneer dit besluit voorziet in een betekening, dient te worden verstaan : 1° hetzij de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs.In dit geval wordt de termijn berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk, behoudens andersluidende bepalingen. 2° hetzij een aangetekende verzending.In dit geval word de termijn berekend vanaf de derde werkdag volgend op de aangetekende verzending, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. 3° hetzij elke andere drager met bewijskracht en vaste datum verstuurd aan het personeelslid.De verzending volgens een elektronische procedure die, op een weerlegbare wijze en aangepast aan de omstandigheden, de authenticiteit en de integriteit van de inhoud van de communicatie waarborgt, beschouwd als equivalent. Het gebruik van de elektronische identiteitskaart of de elektronische vreemdelingenkaart kan verplicht worden opgelegd. In dit geval wordt de termijn berekend vanaf de derde werkdag volgend op de verzending volgens een elektronische procedure, het moment waarop de communicatie het systeem voor gegevensverwerking gecontroleerd door de DBDMH verlaten heeft ter staving, behoudens tegenbewijs van de ontvanger. § 3. Het gebruik in dit besluit van mannelijke woorden is gemeenslachtig met het oog op het waarborgen van de leesbaarheid van de tekst.

Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de ambtenaren van het operationeel personeel van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp. § 2. Bovenop de operationele opdrachten die hem voorbehouden zijn en conform de functiebeschrijvingen, kan het personeelslid ertoe gehouden worden om administratieve of logistieke opdrachten overeenkomstig zijn competenties in het kader van artikel 11 van de wet van 15 mei 2007 uit te voeren.

TITEL II. - De organisatie van de DBDMH. HOOFDSTUK I. - De ambtenaren.

Art. 3.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de definitie van het begrip ambtenaren. HOOFDSTUK II. - De graden.

Art. 4.§ 1. De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.

De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.

Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet gegeven opdat die graad kan worden toegekend.

De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau. § 2. De verschillende functies binnen de DBDMH worden ingevuld door het basiskader, het middenkader en het hoger kader : 1° Het hoger kader omvat de graden van niveau A;2° Het middenkader omvat de graden van niveau C;3° Het basiskader omvat de graden van niveau D. § 3. Onverminderd de voorrechten van de mandaathouders, wordt, bij gelijkheid in graad, het gezag uitgeoefend door het personeelslid met de grootste anciënniteit in dezelfde graad.

Art. 5.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer; de letter verwijst naar het niveau; het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus : 1° in niveau A, zes rangen, nl.de rangen A1, A2 en A3, A4, A5 en A5+; 2° in niveau C, twee rangen, nl.de rangen C1 en C2; 3° in niveau D, twee rangen, nl.de rangen D1 en D2;

Het niveau A is het hoogste niveau.

Art. 6.De volgende graden worden gecreëerd : in rang A3 : kolonel; in rang A2 : majoor; in rang A1 : kapitein, luitenant; in rang C2 : adjudant; in rang C1 : sergeant-majoor; sergeant; in rang D2 : korporaal; in rang D1 : eerste brandweerman; brandweerman. HOOFDSTUK III. - Het personeelsplan en het organigram.

Art. 7.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake het personeelsplan en het organigram. HOOFDSTUK IV. - De leidende ambtenaren.

Art. 8.§ 1. De officier-dienstchef, aangewezen bij mandaat overeenkomstig de bepalingen van Boek IV, is de leidend ambtenaar van de DBDMH. § 2. De officier-tweede in bevel, aangewezen bij mandaat overeenkomstig de bepalingen van Boek IV, is de adjunct-leidend ambtenaar van de DBDMH. § 3. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar zijn respectievelijk directeur-generaal en adjunct-directeur-generaal in de zin van de wet van 16 juni 1989 houdende diverse institutionele hervormingen, van het algemeen statuut, van het besluit tot vaststelling van de delegaties en van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2014tot bepaling van de rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de contractuele personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest § 4. De bepalingen van het algemeen statuut betreffende de leidende ambtenaren zijn van toepassing op de leden van het operationeel personeel, met uitzondering voor boek IV van dit algemeen statuut, dat niet voor hen van toepassing is. § 5. De directeur-generaal kan alle beslissingen die hem door het algemeen statuut en dit statuut worden verleend delegeren aan de adjunct-directeur-generaal en aan de administratieve coördinator. In dat geval dient de bevoegdheidsdelegatie goedgekeurd te worden door de directieraad. Het einde van de delegatie dient opgetekend te worden door de directieraad. § 6. De officier-dienstchef van de DBDMH is de zonecommandant in de zin van de wet van 15 mei 2007. HOOFDSTUK V. - De directieraad.

Art. 9.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de directieraad.

Onverminderd artikel 23 van het algemeen statuut, maken eveneens deel uit van de directieraad de administratieve coördinator van rang A5 die stemgerechtigd is, de leidend-ambtenaar van "Brussel Preventie-Veiligheid" en de functioneel bevoegde Minister of zijn of haar vertegenwoordiger die elk een adviserende stem hebben.

De directieraad oefent de bevoegdheden uit die het algemeen statuut en dit besluit hen toekennen. HOOFDSTUK VI. - De gewestelijke kamer van beroep.

Art. 10.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de gewestelijke kamer van beroep.

TITEL III. - De aanwerving, de aanwervingsstage en de benoeming. HOOFDSTUK I. - De aanwerving. Afdeling I. - algemene bepaling

Art. 11.De aanwerving van het personeel gebeurt hetzij in de graad van brandweerman, voor wat betreft het basiskader, hetzij in de graad van kapitein, voor wat betreft het hoger kader . Afdeling II. - Het federaal geschiktheidsattest

Art. 12.§ 1. Het Opleidingscentrum van de Brandweer van Brussel organiseert, naargelang de noden van de DBDMH, specifieke geschiktheidsproeven voorafgaand aan de aanwerving, voor het basiskader en het hoger kader bedoeld in artikel 5 van het federaal statuut, op vraag van de functioneel bevoegde minister.

De inhoud en de modaliteiten voor de organisatie van de specifieke geschiktheidsproeven wordt geregeld door het federaal statuut en de regelgeving genomen in toepassing hiervan.

De DBDMH informeert de Minister van Binnenlandse Zaken van de organisatie van de specifieke geschiktheidsproeven ten minste en maand voor aanvang van de proeven. § 2. De organisatie van de specifieke proeven wordt bekendgemaakt, minstens in het Belgisch Staatsblad, via de website van de algemene directie civiele veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken en via de website van ACTIRIS, ten laatste twintig dagen voor de uiterlijke inschrijvingsdatum.

De bekendmaking vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze moeten vervuld worden, de opgelegde proeven, de inhoud ervan en de uiterste datum voor de kandidaatstelling. Afdeling III. - De oproep tot kandidaten

Art. 13.Bij een vacante betrekking in de graad van brandweerman of kapitein, richt de functioneel bevoegde minister een oproep tot kandidaten, of richt een oproep tot de geslaagde kandidaten van de wervingsreserve bedoeld in artikel 17, in de volgorde van rangschikking.

De oproep wordt minstens bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, via de website van de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken en via de website van ACTIRIS. Deze bekendmakingen zijn verplicht op straffe van nietigheid van de procedure.

De oproep vermeldt minstens een beknopt functieprofiel van de vacante betrekking, de te vervullen voorwaarden, en de dag waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proeven, en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan en de eventuele samenstelling van een reserve van geslaagden. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang van deze reserve meegedeeld, alsook de mogelijkheid om het slagen in fysieke proeven vergelijkbaar met de specifieke geschiktheidsproeven voor de stagiairs die hun stage aanvangen na meer dan zes maanden reserve te vereisen. Afdeling IV. - De aanwerving van het personeel van het basiskader en

van het hoger kader.

Art. 14.§ 1. De kandidaten voor een betrekking van brandweerman voldoen aan de volgende voorwaarden - 1° Belg zijn of burger van een ander land behorende tot de Europese Economisch Ruimte of van Zwitserland;2° ten minste 18 jaar oud zijn;3° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking.De kandidaat bezorgt een uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 596 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering dat afgeleverd dient te zijn binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen; 4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;6° houder zijn van rijbewijs B;7° houder zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het basiskader of het hoger kader, zoals bedoeld in artikel 35 van het federaal statuut. § 2. De kandidaten voor een betrekking van kapitein voldoen aan de volgende voorwaarden - 1° Belg zijn;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking.De kandidaat bezorgt een uittreksel uit het strafregister bedoeld in artikel 596 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering dat afgeleverd dient te zijn binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen; 3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° in orde zijn met de dienstplichtwetten;5° houder zijn van rijbewijs B;6° houder zijn van een diploma van niveau A 7° houder zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het basiskader of het hoger kader, zoals bedoeld in artikel 35 van het federaal statuut. § 3. Het personeelslid van een hulpverleningszone van het basiskader of middenkader wordt geacht te hebben voldaan aan de in paragraaf 1, 7° bedoelde voorwaarde. Het personeelslid van een hulpverleningszone van het hoger kader wordt geacht te hebben voldaan aan de in paragraaf 2, 7° bedoelde voorwaarde.

Het personeelslid van een hulpverleningszone doe geen officier is wordt vrijgesteld van de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 35, § 3, 2° en 3° van het federaal statuut in het kader van het behalen van het federaal geschiktheidsattest van het hoger kader

Art. 15.De aanwerving is onderworpen aan het slagen in een vergelijkend wervingsexamen en een eliminerend medisch onderzoek, als vermeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.

Art. 16.De inhoud en de modaliteiten van het vergelijkend examen, bedoeld om de motivatie, de inzetbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving te testen, worden vastgelegd door de functioneel bevoegde minister. De praktische organisatie van het vergelijkend examen kan door de minister toevertrouwd worden aan het Opleidingscentrum van de Brussel Brandweer en/of aan SELOR en/of aan Gewestelijke Overheidsdienst Brussel - Brussel Openbaar Ambt.

De kandidaten beschikken over ten minste twintig dagen vanaf de in artikel 13bedoelde bekendmakingen om zich kandidaat te stellen.

Het resultaat van het examen wordt betekend aan de betrokkene.

Art. 17.De functioneel bevoegde Minister bepaalt of er al dan niet een reserve van geslaagden wordt aangelegd.

Als er een reserve aangelegd wordt, worden de laureaten die niet toegelaten konden daarin opgenomen.

De reserve heeft een geldigheidsduur van twee jaar. Deze geldigheidsduur kan maximaal twee keer met twee jaar verlengd worden.

De functioneel bevoegde minister brengt de kandidaten hiervan op de hoogte. Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan de functioneel bevoegde minister, op basis van het aantal voorzienbare vacante betrekkingen in de DBDMH het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen. HOOFDSTUK II. - De aanwervingsstage. Afdeling I. - Algemene bepalingen.

Art. 18.De kandidaat voor een betrekking bij de DBDMH wordt door de officier-dienstchef tot de stage toegelaten in orde van rangschikking resulterend uit het vergelijkend wervingsexamen.

Art. 19.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De volgende in dit besluit opgenomen bepalingen zijn op de stagiair van toepassing : 1. de rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulatie van activiteiten;2. de tuchtregeling;3. de administratieve standen;4. het geldelijk statuut;5. het ambtshalve verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging;6. de gemiddelde maximum arbeidsduur. De stagiair geniet van : 1° de jaarlijkse vakantie;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het verlof wegens ziekte of invaliditeit.5° het bevallingsverlof;6° de disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid, 7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;8° het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;9° het verlof om een politiek mandaat.10° verlof voor loopbaanonderbreking, voor palliatieve verzorging en verlof voor loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;11° verlof voor een wederoproeping als reservist;12° verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.13° verlof voor opdracht.Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 20.De directieraad kan fysieke proeven organiseren die vergelijkbaar zijn met de specifieke geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 12 voor de stagairs die hun stage aanvangen na meer dan zes maanden in de reserve. Indien de stagiair niet aan de geschiktheidsvoorwaarden voldoet, wordt hij ambtshalve ontslagen. Ten laatste op de datum van dit ontslag van ambtswege wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten.

Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een wedde uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

Art. 21.§ 1. De aanwervingsstage begint de dag van de indiensttreding. Hij start met het volgen van de opleiding nodig voor het brevet bedoeld in artikel 39, derde lid van het federaal statuut en het behalen van de badge DGH. De aanwervingsstage eindigt één jaar na het behalen van het brevet bedoeld in artikel 39, derde lid, van het federaal statuut.

Onverminderd paragraaf 3, kan de totale stageperiode niet langer zijn dan drie jaar beginnend vanaf de dag van indienststreding. § 2. Om de duur van de periode van de aanwervingsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen § 3. De stage wordt opgeschort zodra de stagiair, behalve de verloven bedoeld in artikel 19, derde lid, 1° tot 3° en 7° en de afwezigheden voortvloeiend uit de artikelen 81, § 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, het equivalent van 10 werkdagen gewettigde afwezigheid.

Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.

Art. 22.§ 1. De directieraad bepaalt de theoretische en praktische opleiding gevolgd door de stagiair in de dienst. § 2. In ieder geval volgt de beroepsstagiair kandidaat voor een betrekking van brandweerman de opleiding nodig voor het behalen van het brevet B01, van de badge DGH en van het rijbewijs van type C, indien hij meer dan 21 jaar is, of C1, indien hij minder dan 21 jaar is. De DBDMH neemt de kosten voor de opleiding van de stagiair en voor het behalen van het rijbewijs C of C1 voor zijn rekening. § 3. In ieder geval volgt de beroepsstagiair kandidaat voor een betrekking van kapitein de opleiding nodig voor het behalen van het brevet OFF2 en van de badge DGH. De DBDMH neemt de kosten voor de opleiding van de stagiair voor zijn rekening.

Art. 23.De opleiding van de stagiair gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de stagemeester, in samenwerking met de bevoegde hiërarchische meerdere en de officier-dienstchef.

Art. 24.§ 1. De officier-dienstchef wijst de stagiair voorlopig toe in een vacante betrekking bij de dienst waar deze laatste zijn stage zal volbrengen.

Hij kan deze aanwijzing veranderen : 1° in het belang van de dienst;2° op aanvraag van de stagiair. § 2. De officier-dienstchef kan, in overeenstemming met de stagemeester, beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen. § 3. Met het oog op zijn vorming, en op voorstel van de officier-dienstchef, kan de stagiair bij een hulpverleningszone worden gedetacheerd voor een duurtijd die in het geheel de twee maanden niet overschrijdt of kan hij een deel van zijn aanwervingsstage in een hulpverleningszone volbrengen mits het akkoord van de commandant van de zone waaraan de stagiair toegewezen is of zijn afgevaardigde. In dat geval wordt de stagiair geplaatst onder de verantwoordelijkheid van de commandant van de zone waaraan de stagiair werd toegewezen, of zijn afgevaardigde.

Tijdens deze periode ziet de commandant van de zone waar de stagiair aan toegewezen is, of zijn afgevaardigde, erop toe dat de stagiair slechts deelneemt aan operaties voor zover zijn theoretische en praktische opleiding dit toelaat. Aan het einde van deze periode stelt de commandant van de zone waaraan de stagiair toegewezen is of diens afgevaardigde, een evaluatierapport op over de stagiair.

Art. 25.§ 1. De stagemeester is een officier van ten minste rang A1, met minstens zes jaar anciënniteit, aangeduid door de officier-dienstchef, naargelang van de taalrol van de stagiair. § 2. De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. Hij leert de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van de DBDMH. Hij noteert in een logboek de opmerkingen met betrekking tot het verloop van de stage. Afdeling II. - De evaluatie tijdens de aanwervingsstage.

Art. 26.De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving. Om zich ervan te vergewissen dat de stagiair de te behalen doelstellingen kent alsook de elementen waarop hij geëvalueerd zal worden tijdens de stage, begint de stage met een functiegesprek.

Art. 27.§ 1. De stagemeester maakt stageverslagen op, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na een evaluatiegesprek met de stagiair over het verloop van de stage, met name betreffende : 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van de opdrachten die hem worden toevertrouwd. § 2. De stageverslagen worden om de drie maanden en op het einde van de aanwervingsstage opgemaakt. Ze worden door de stagebegeleider ondertekend en na afloop van elke periode ter kennis gebracht van de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.

De verslagen worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair. § 3. In de tussentijdse stageverslagen wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `zeer goed', `goed of `voldoende', `te verbeterend' of `onvoldoende'' beoordeling. Deze evaluatie wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan. Afdeling III. - Het einde van de aanwervingsstage.

Art. 28.Op het einde van de aanwervingsstage stelt de stagemeester na de stagiaire gehoord te hebben, het eindverslag van de stage op.

Het verslag moet de diploma's en brevetten vermelden die de kandidaat tijdens de stageperiode heeft behaald, evenals een van de voorstellen zoals bedoeld in artikel 29.

Het eindverslag wordt betekend aan de stagiair. De betrokkene beschikt over 14 dagen om zijn opmerkingen te betekenen.

De directieraad legt het model van het stageverslag vast.

Art. 29.De stagemeester deelt de verslagen van de stage mede aan de operationeel HRM-verantwoordelijke. Op basis van deze verslagen en van de eventuele opmerkingen van de stagiair, stelt de operationeel HRM-verantwoordelijke, afhankelijk van het geval voor om : 1° hetzij de stagiair te benoemen;2° hetzij de stage te verlengen voor een periode van ten hoogste één jaar;3° hetzij de stagiair te ontslaan. Het voorstel wordt betekend aan de stagiair.

Indien de operationeel HRM-verantwoordelijke de benoeming van de stagiair voorstelt, wordt de beslissing voor verdere afhandeling medegedeeld aan de benoemende overheid. De beslissing van de benoemende overheid wordt betekend aan de stagiair. Afdeling IV. - De procedure van beroep.

Art. 30.Binnen de DBDMH wordt een stagecommissie opgericht voor de beroepen met betrekking tot de evaluaties van de stagiairs.

De stagecommissie bestaat uit : 1° een officier die ten minste rang A2 bekleedt, geen operationeel HRM-verantwoordelijke is en aangeduid is door de officier-dienstchef die de commissie voorzit;2° drie door de officier-dienstchef aangeduide personeelsleden bekleed met een graad die minstens gelijkwaardig is aan die van de stagiair en van dezelfde taalrol als de stagiair. Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie in de DBDMH mag als waarnemer zetelen.

Geen enkel lid van de commissie mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.

De stagemeester mag niet zetelen in de commissie.

De commissie kan slechts een advies uitbrengen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is en beslist bij geheime stemming en bij gewone meerderheid van de stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 31.Als de operationeel HRM-verantwoordelijke voorstelt om de stagiair te ontslaan of om de periode van de aanwervingsstage te verlengen, kan deze laatste het geval voorleggen aan de stagecommissie binnen de dertig dagen na de verzending van het voorstel door, per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, zich te richten tot de officier-dienstchef.

Indien de stagiair dit niet voorlegt aan de stagecommissie binnen deze termijn, wordt het voorstel voor verdere afhandeling overgemaakt aan de benoemende overheid. De beslissing van de benoemende overheid wordt betekend aan de stagiair.

Art. 32.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op, minstens zeven dagen voor de hoorzitting per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Deze laatste heeft toegang tot het dossier en verschijnt in persoon, hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Deze persoon mag geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een advies.

Indien de stagiair een geldig excuus voorlegt, wordt de zitting uitgesteld en wordt de stagiair opgeroepen voor een tweede hoorzitting volgens de voorschriften van het eerste lid.

De commissie brengt een advies uit op basis van het eindverslag van de stage, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.

Art. 33.De stagecommissie kan de stagemeester en de hiërarchische meerdere horen over het verloop van de stage.

Art. 34.De commissie betekent een gemotiveerd advies aan de Directieraad binnen twee maanden na de hoorzitting of na de datum van de hoorzitting waarop de stagiair moest verschijnen. Bij gebrek aan een advies uitgebracht binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.

Art. 35.De directieraad beslist op basis van het verslag van de stagemeester en het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Hij maakt vervolgens zijn voorstel voor verdere afhandeling over aan de benoemende overheid die het voorstel van de directieraad volgt.

Bij gebrek aan een voorstel uitgebracht binnen deze termijn, wordt een voorstel van benoeming meegedeeld aan de benoemende overheid.

Het voorstel wordt bijzonder gemotiveerd indien de directieraad afwijkt van het advies van de commissie.

De beslissing van de benoemende overheid wordt ook betekend aan de betrokkene.

Art. 36.In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.

De artikelen 28 en 29 zijn toepasselijk, met dien verstande dat de operationeel HRM-verantwoordelijke geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Art. 37.De afdanking wegens negatieve beoordeling gaat in op de datum van de betekening van de beslissing van de benoemende overheid. De stagiair die afgedankt werd wegens negatieve beoordeling geniet een beëindigingsvergoeding gelijk aan drie keer de gemiddelde maandelijkse bezoldiging van de twaalf laatste maanden. De diverse premies en toelagen worden niet in rekening gebracht voor berekening van de beëindigingsvergoeding. Afdeling V. - Voortijdige beëindiging van de stage.

Art. 38.Na de twee tussentijdse stageverslagen die afgesloten worden met een ongunstige beoordeling, betekent de operationeel HRM-verantwoordelijke een voorstel tot afdanking aan de stagiair.

De stagiair kan in beroep gaan tegen het voorstel tot afdanking volgens de termijnen en modaliteiten van afdeling IV van dit hoofdstuk.

Indien de stagiair dit niet voorlegt aan de commissie binnen de gestelde termijn, wordt het voorstel tot afdanking voor verdere afhandeling medegedeeld aan de benoemende overheid.

Art. 39.Indien, in de loop van de stage, de stagiair een zware fout begaat die elke beroepsmedewerking onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt tussen de overheid en de stagiair, roept de stagemeester, of in diens afwezigheid, de gemachtigde hiërarchische meerdere, binnen de vijf werkdagen binnen dewelke hij kennis neemt van de handeling die een ernstige tekortkoming uitmaakt, de stagiair om gehoord te worden over zijn middelen tot verdediging.

De oproeping vermeldt de feiten die de stagiair ten laste worden gelegd, de normen waarop deze feiten inbreuk plegen, het feit dat overwogen wordt voortijdig zijn stage te beëindigen, het recht voor de stagiair om zich te laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze, met uitzondering van elke persoon die gevraagd wordt zich uit te spreken over de ten laste gelegde feiten en het recht voor de stagiair om te verzoeken bijkomende onderzoeksmaatregelen te verrichten.

Een proces-verbaal wordt opgesteld en ondertekend op tegenspraak.

Na afloop van de hoorzitting stelt de stagemeester een verslag op. Dit verslag kan de voortijdige beëindiging van de stage voorstellen.

Indien dit verslag betrekking heeft op een stagiair van niveau A, kan deze enkel opgesteld worden met toestemming van de officier-dienstchef of de officier-tweede in bevel.

De definitieve beslissing komt toe aan de benoemende overheid. Deze moet binnen de vijf werkdagen na de hoorzitting een uitspraak doen.

De stagiair kan in beroep gaan tegen de beslissing volgens de termijnen en modaliteiten van afdeling IV van dit hoofdstuk.

In dat geval wordt dit opnieuw voorgelegd aan de benoemende overheid na het advies van de stagecommissie.

Het beroep schort de beslissing niet op. HOOFDSTUK III. - De benoeming.

Art. 40.De functioneel bevoegde minister benoemt de stagiairs van niveau A en officier-dienstchef de stagiairs van niveau D.

Art. 41.Om in vast verband benoemd te worden tot de graad van brandweerman, moeten de stagiairs van niveau D houder zijn van : 1° het brevet BO1;2° de badge DGH;3° het rijbewijs type C, indien ze ouder zijn dan 21jaar, of C1, indien ze jonger zijn dan 21 jaar.

Art. 42.Om in vast verband benoemd te worden tot de graad van kapitein, moeten de stagiairs van niveau A houder zijn van : 1° het brevet OFF2;2° de badge DGH.

Art. 43.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.

De ambtenaren leggen de eed af in handen van de functioneel bevoegde minister of de door hem aangewezen ambtenaar.

Art. 44.De officier-dienstchef wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.

TITEL IV. - De loopbaan. HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan. Afdeling I. - Algemene bepalingen.

Art. 45.De hiërarchische loopbaan is de loopbaan die de ambtenaar kan doorlopen door verhoging in graad.

Iedere open betrekking wordt door de benoemende overheid vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven.

Art. 46.In afwijking van artikel 45, worden de bevorderingen binnen eenzelfde gecontingenteerde groep, toegekend zodra aan de bevorderingsvoorwaarden voldaan is, zonder expliciete vacantverklaring van betrekkingen.

De volgende graden vormen telkens een gecontingenteerde groep : 1° brandweerman, eerste brandweerman;2° sergeant, sergeant-majoor.

Art. 47.§ 1. Behalve voor de bevorderingen binnen eenzelfde gecontingenteerde groep en voor de bevorderingen waarvoor een bevorderingsreserve wordt samengesteld uit voldoende kandidaten, worden de vacante betrekkingen per dienstnota ter kennis gebracht van de ambtenaren van de DBDMH die de bevorderingsvoorwaarden kunnen vervullen.

De betrokkenen bevestigen de ontvangst van de dienstnota binnen een termijn van 14 dagen. Een exemplaar van de nota wordt bij een ter post aangetekende brief gestuurd naar de woonplaats van de ambtenaar die binnen deze termijn zijn visum niet heeft aangebracht op deze nota of die om welke reden ook tijdelijk uit de dienst is verwijderd. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van de DBDMH die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van 15 dagen.

Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar. § 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een uiteenzetting te bevatten over de elementen die de kandidatuur staven. § 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk te dingen naar elke betrekking die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.

Art. 48.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend door de voor het niveau bevoegde benoemende overheid. Afdeling II. - De bevorderingsvoorwaarden.

Art. 49.De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te kunnen worden tot de graad van eerste brandweerman zijn de volgende : 1° ten minste 3 jaar anciënniteit in de graad van brandweerman tellen;2° houder zijn van de badge DGH;3° ten minste de evaluatievermelding "voldoende" hebben verkregen bij de laatste evaluatie;4° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;5° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.

Art. 50.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te kunnen worden tot de graad van korporaal worden vastgelegd in artikel 56, 1° van het federaal statuut.

Bovendien moet de ambtenaar, om bevorderd te worden tot de graad van korporaal, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ten minste drie jaar anciënniteit in de graad van brandweerman tellen;2° houder zijn van de badge DGH;3° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;4° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van corporaal open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 1° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 51.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te worden tot de graad van sergeant worden vastgelegd in artikel 56, 2° van het federaal statuut.

Bovendien moet de ambtenaar, om bevorderd te worden tot de graad van sergeant, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ten minste zes jaar dienstanciënniteit tellen;2° houder zijn van de badge DGH;3° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;4° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van sergeant open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 2° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 52.De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te worden tot de graad van sergeant majoor zijn de volgende : 1° ten minste zes jaar anciënniteit in de graad van sergeant tellen;2° houder zijn van de badge DGH;3° ten minste de evaluatievermelding "voldoende" hebben verkregen bij de laatste evaluatie;4° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;5° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.

Art. 53.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te kunnen worden tot de graad van adjudant worden vastgelegd in artikel 56, 3° van het federaal statuut.

Bovendien, moet de ambtenaar, om bevorderd te kunnen worden tot de graad van adjudant, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ten minste drie jaar anciënniteit in de graad van sergeant tellen;2° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;3° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van adjudant open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 3° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 54.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te kunnen worden tot de graad van luitenant worden vastgelegd in artikel 56, 4° van het federaal statuut.

Bovendien moet de ambtenaar, om bevorderd te kunnen worden tot de graad van luitenant, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;2° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van luitenant open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 4° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 55.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te worden tot de graad van kapitein worden vastgelegd in artikel 56, 5° van het federaal statuut.

Bovendien moet de ambtenaar, om bevorderd te worden tot de graad van kapitein, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ten minste drie jaar anciënniteit in de graad van luitenant tellen;2° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;3° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van kapitein open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 5° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 56.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om bevorderd te worden tot de graad van majoor worden vastgelegd in artikel 56, 6° van het federaal statuut.

Bovendien moet de ambtenaar, om bevorderd te worden tot de graad van majoor, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ten minste zes jaar anciënniteit hebben in het hoger kader;2° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;3° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van majoor open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 2° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 57.§ 1. De voorwaarden die de ambtenaar moet vervullen om te kunnen solliciteren voor een procedure voor de bevordering tot de graad van kolonel zijn vastgelegd in artikel 56, 7° van het federaal statuut.

Bovendien moet de ambtenaar, om te kunnen solliciteren voor een procedure voor bevordering tot de graad van kolonel, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ten minste 9 jaar anciënniteit hebben in het hoger kader;2° voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van titel X;3° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen. § 2. Bij gebrek aan kandidaten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in de eerste paragraaf, stelt de directieraad de bevorderingsprocedure tot de graad van kolonel open voor de ambtenaren die enkel aan de voorwaarden van het artikel 56, 2° van het federaal statuut voldoen. In voorkomend geval kan de directieraad tegelijk een beroep doen op bevordering per mobiliteit.

Art. 58.De bevorderingsproef bedoeld in artikel 57 van het federaal statuut wordt georganiseerd door het Opleidingscentrum van de Brandweer Brussel. Zij omvat geschiktheidstesten waaronder een praktische proef. De functioneel bevoegde minister bepaalt de inhoud en de modaliteiten van deze bevorderingsproeven zolang de minister van Binnenlandse Zaken de inhoud van de bevorderingsproeven van het federaal statuut zelf niet heeft vastgelegd.

Enkel de personeelsleden die ten laatste op de dag van de proef voldoen aan de in dit hoofdstuk bedoelde bevorderingsvoorwaarden, mogen aan deze proef deelnemen.

De directieraad duidt de personen aan die de examenjury uitmaken.

De jury is voor minstens de helft samengesteld uit officieren die tot de DBDMH behoren. Deze officieren hebben minstens dezelfde graad als die van de vacant verklaarde betrekking. Geen enkel lid van de examenjury mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.

Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie bij de DBDMH mag als waarnemer zetelen.

De jury stelt een rangschikking van de kandidaten van de bevorderingsproef op.

De kandidaten worden op de hoogte gebracht van hun resultaat bij aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Afdeling 3. - De bevorderingsprocedure.

Art. 59.Voor ieder voorstel van bevordering, brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.

Art. 60.Voor de bevordering tot een graad die behoort tot dezelfde gecontingenteerde groep als deze die de ambtenaar bekleedt, heeft dit advies betrekking op de controle van de bevorderingsvoorwaarden.

De directieraad formuleert een voorstel van benoeming aan de benoemende overheid.

Art. 61.Voor de bevordering tot een graad die niet behoort tot een gecontingenteerde groep, spreekt de directieraad zich in zijn advies uit over iedere kandidaat die voldoet aan de vereisten om de betrekking te bekleden.

Het advies van de directieraad neemt vóór ieder ander beoordelingselement de rangschikking van de kandidaten voor de bevorderingsproef in overweging.

Bij gelijkheid van de kandidaten in de bevorderingsproef, neemt het advies van de directieraad de niveauanciënniteit van de ambtenaar binnen het operationeel kader van de DBDMH in overweging en bij gelijke niveauanciënniteit, de dienstanciënniteit van de ambtenaar binnen het operationeel kader van de DBDMH. Bij gelijkheid in niveau- en dienstanciënniteit binnen het operationeel kader van de DBDMH geeft de directieraad in zijn advies de voorkeur aan de kandidatuur van de oudste ambtenaar.

Het feit dat de ambtenaar binnen het operationeel kader van de DBDMH werd aangeworven op basis van een arbeidscontract heeft geen invloed op de berekening van de anciënniteit, die op dezelfde wijze wordt berekend als voor een ambtenaar die als statutair werd aangeworven.

De directieraad rangschikt de kandidaturen in de aldus verkregen volgorde en formuleert een voorstel tot bevordering aan de benoemende overheid.

Art. 62.De directieraad kan een bevorderingsreserve aanleggen waarvan de geldigheidsduur de twee jaar niet overschrijdt.

De directieraad kan de geldigheid van de bevorderingsreserve maximum twee keer verlengen met 2 jaar.

De ambtenaren worden in de bevorderingsreserve gerangschikt in de volgorde bepaald in artikel 61 en worden bevorderd volgens deze volgorde.

Art. 63.De voorstellen bedoeld in de artikelen 60 en 61worden gedragen door de dienstnota ter kennis gegeven aan de ambtenaren die respectievelijk aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen of zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking. of De betrokkenen bevestigen de ontvangst van de dienstnota binnen een termijn van 14 dagen. Een exemplaar van de nota wordt bij een ter post aangetekende brief gestuurd naar de woonplaats van de ambtenaar die binnen deze termijn zijn visum niet heeft aangebracht op deze nota of die om welke reden ook tijdelijk uit de dienst is verwijderd.

De ambtenaar die zich benadeeld acht kan binnen 14 dagen na de kennisgeving bij aangetekende brief bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.

Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

De ambtenaar voor wie een andere tuchtstraf dan de terechtwijzing, de blaam of de inhouding van wedde werd uitgesproken, kan niet bevorderd worden zolang de tuchtstraf niet van zijn persoonlijk dossier werd geschrapt.

Art. 64.De benoemende overheid volgt het voorstel van definitieve volgorde van de directieraad indien het éénparig werd uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.

Art. 65.De aanstellingen tot een betrekking van rang A4, A5 of A5+ worden geregeld door Boek IV. Afdeling IV. - De bevorderingsstage

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 66.§ 1. Het personeelslid dat een bevordering in de graad van sergeant of luitenant beoogt, voltooit een bevorderingsstage met een duur van zes maanden. De officier-dienstchef laat de kandidaat voor een bevordering in de graad van sergeant of luitenant toe tot de stage. § 2. Voor de berekening van de duur van de bevorderingsstage worden alle perioden waarin de stagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen. § 3. Wanneer de stagiair buiten de verloven bedoeld in artikel 19, derde lid, 1° tot 3° en 7° en de afwezigheden voortvloeiend uit de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, het equivalent van 10 werkdagen gewettigde afwezigheid overschrijdt, wordt de stage geschorst.

Art. 67.De officier-dienstchef wijst de stagiair voorlopig toe in een vacante betrekking bij de dienst waar deze laatste zijn stage zal volbrengen.

Hij kan deze aanwijzing veranderen : 1° in het belang van de dienst;2° op aanvraag van de stagiair.

Art. 68.De bevorderingsstage gebeurt onder de verantwoordelijkheid van een officier ten minste van rang A1, met minstens zes jaar anciënniteit, hierna stagemeester genoemd, aangeduid door de officier-dienstchef, volgens de taalrol van de stagiair.

De stagemeester noteert in een logboek de opmerkingen met betrekking tot het verloop van de stage.

Onderafdeling 2. - De evaluatie tijdens de bevorderingsstage.

Art. 69.De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving. Om zich ervan te vergewissen dat de stagiair de te behalen doelstellingen kent alsook de elementen waarop hij geëvalueerd zal worden tijdens de stage, begint de stage met een functiegesprek.

Art. 70.§ 1. De stagemeester belast met de leiding van de stage maakt een tussentijds stageverslag op in het midden van de stage, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na een evaluatiegesprek met de stagiair over het verloop van de stage, met name betreffende : 1° de eventuele vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van de opdrachten die hem worden toevertrouwd. § 2. Het tussentijds stageverslag wordt door de stagemeester ondertekend en betekend aan de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.

Het stageverslag wordt toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art. 71.In het tussentijdse stageverslag wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `zeer goed', `goed', `voldoende', `te verbeteren' of `onvoldoende' beoordeling. Deze beoordeling wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagemeester aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan.

Onderafdeling 3. - Einde van de bevorderingsstage.

Art. 72.Op het einde van de bevorderingsstage stelt de stagemeester na de stagiaire gehoord te hebben, het eindverslag van de stage op.

Het eindverslag wordt betekend aan de stagiair.

De betrokkene beschikt over 14 dagen om zijn opmerkingen te betekenen.

De minister legt het model van het stageverslag vast.

Art. 73.De stagemeester maakt het eindverslag van de stage over aan de operationeel HRM-verantwoordelijke. Op basis van dit eindverslag van de stage en van de eventuele opmerkingen van de stagiair, stelt de operationeel HRM-verantwoordelijke, afhankelijk van het geval, voor om : 1° hetzij de stagiair te bevorderen;2° hetzij de stagiair niet te bevorderen;3° hetzij de stage te verlengen voor een periode van ten hoogste zes maand; Indien de operationeel HRM-verantwoordelijke de bevordering van de stagiair voorstelt, wordt de beslissing voor verdere afhandeling overgemaakt aan de benoemende overheid en betekend aan de stagiair.

Onderafdeling 4. - De procedure van beroep.

Art. 74.Als de operationeel HRM-verantwoordelijke voorstelt om de periode van de stage te verlengen of de bevordering van de stagiair niet te bevestigen, kan deze laatste het geval voorleggen aan de stagecommissie bedoeld in artikel 30 binnen de dertig dagen na de verzending van het voorstel door, per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, zich te richten tot de officier-dienstchef.

Indien de stagiair dit niet voorlegt aan de stagecommissie binnen deze termijn, wordt de beslissing voor verdere afhandeling overgemaakt aan de benoemende overheid en betekend aan de stagiair.

Art. 75.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op minstens zeven dagen voor de hoorzitting per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.. Deze laatste heeft toegang tot het dossier en verschijnt in persoon, hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een advies Indien de stagiair een geldig excuus voorlegt, wordt de hoorzitting uitgesteld en wordt de stagiair opgeroepen voor een tweede zitting volgens de voorschriften van het eerste lid.

De commissie brengt een advies uit, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.

Art. 76.De commissie kan de stagemeester horen over het verloop van de stage.

De commissie betekent een gemotiveerd advies aan de Directieraad binnen de twee maanden na de hoorzitting of na de datum van de hoorzitting waarop de stagiair moest verschijnen. Bij gebrek aan een advies uitgebracht binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.

Art. 77.De directieraad beslist op basis van het verslag van de stagemeester en van het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Hij maakt vervolgens zijn beslissing voor verdere afhandeling over aan de benoemende overheid die het voorstel van de directieraad volgt. .Bij gebrek aan een voorstel binnen deze termijn, wordt een voorstel van benoeming overgemaakt aan de benoemende overheid.

Het voorstel wordt bijzonder gemotiveerd indien de directieraad afwijkt van het advies van de commissie.

De beslissing van de benoemende overheid wordt ook betekend aan de betrokkene.

Art. 78.In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.

De artikelen 72 en 73 zijn toepasselijk, met dien verstande dat de operationeel HRM-verantwoordelijke geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Art. 79.Als de benoemende overheid de bevordering van het personeelslid niet bevestigt, neemt het personeelslid opnieuw zijn functie op in de graad die het bekleedde voor de bevorderingsstage. HOOFDSTUK II. - De uitoefening van een hoger ambt.

Art. 80.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de uitoefening van een hoger ambt. HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen.

Art. 81.Een operationele ambtenaar kan belast worden met de functie van preventieadviseur. Hij maakt dan deel uit van de Interne Dienst voor Preventie in de zin van het Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 betreffende de Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk.

Art. 82.Komen in aanmerking voor de functie van preventieadviseur, de ambtenaren van niveau A met ten minste 6 jaar niveau-anciënniteit en die over de vereiste competenties beschikken zoals deze blijken uit de respectievelijke functiebeschrijving en het functieprofiel die vastgesteld worden door de officier-dienstchef. De kandidaat dient eveneens de voorwaarden te vervullen die vermeld zijn in het artikel 22 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor Preventie en bescherming op het Werk.

Art. 83.De functioneel bevoegde minister duidt de preventieadviseur aan op voorstel van de officier-dienstchef.

Het voorafgaandelijk akkoord van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk is vereist.

TITEL V. - De evaluatie. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Art. 84.De evaluatie heeft tot doel de communicatie tussen de geëvalueerde en de evaluator te stimuleren, de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid te bevorderen en de doelstellingen van de dienst te bereiken.

Art. 85.De ambtenaar wordt geëvalueerd door een functionele meerdere, met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, ofwel omdat hij een ambtenaar behorend tot het tweetalig kader is, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid, van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen 7, 12 of 11 en 9, § 1 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.

Art. 86.De gemachtigde hiërarchische meerderen worden gekozen uit de ambtenaren van het hoger kader of de ambtenaren van wacht uit het middenkader, door de officier-dienstchef. Het huishoudelijk reglement beschrijft de procedure waarbij aan iedere gemachtigde hiërarchische meerdere ambtenaren wordt toegewezen van wie hij de beoordeling zal moeten doen.

De beoordelaar moet een geschikte beoordeling hebben gevolgd vastgelegd in het vormingsplan en moet minstens een evaluatievermelding "voldoende" hebben gekregen.

Art. 87.De evaluatie gebeurt op basis van een individueel evaluatiedossier.

Dit dossier bevat met name : 1° de referentiefunctiebeschrijving;2° het verslag van het functiegesprek, vermeld in artikel 91;3° het eventuele verslag van het functioneringsgesprek;4° de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen, vermeld in artikel 92;5° het verslag van het evaluatiegesprek, vermeld in artikel 95 indien de ambtenaar al werd beoordeeld. Het personeelslid kan zijn dossier raadplegen en krijgt, op zijn vraag, een kopie ervan.

Art. 88.Deze Titel is niet van toepassing op de mandaathouders en de stagiairs. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie

Art. 89.De evaluatieperiode van het personeelslid is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek. Deze periode heeft een minimale duur van zes maanden.

Art. 90.In het begin van elke evaluatieperiode vindt een functiegesprek plaats. Het functiegesprek heeft betrekking op de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop het personeelslid zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving.

Art. 91.Binnen de veertien dagen na het functiegesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere hiervan een verslag op. Het personeelslid kan opmerkingen maken. Dit verslag wordt getekend door de gemachtigde hiërarchische meerdere en het geëvalueerde personeelslid dat hiervan een kopie kan ontvangen.

Art. 92.In de loop van elke evaluatieperiode kan de gemachtigde hiërarchische gunstige of ongunstige vaststellingen en beoordelingen met betrekking tot de doelstellingen en de evaluatiecriteria vastgelegd in artikel 90 aan het evaluatiedossier toevoegen.

Indien hij niet de gemachtigde meerdere is om de ambtenaar te beoordelen krachtens artikel 86, moet de rechtstreekse hiërarchische meerdere, namelijk het posthoofd van de beoordeelde ambtenaar, zo snel mogelijk aan de gemachtigde hiërarchische meerdere de beoordelingselementen melden die hij heeft vastgesteld opdat ze toegevoegd worden aan het dossier.

Deze vaststellingen worden geviseerd door het personeelslid, dat er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen. Het personeelslid kan documenten met een beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe voegen.

Art. 93.Op vraag van de geëvalueerde of de evaluator, vindt er in de loop van de evaluatieperiode een functioneringsgesprek plaats tussen de geëvalueerde en de evaluator.

Tijdens het functioneringsgesprek kunnen aan bod komen : 1° oplossingen voor problemen betreffende het functioneren van de geëvalueerde;2° oplossingen voor problemen die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken;deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en het functioneren van de dienst en de begeleiding door de chef als op externe factoren; 3° de ontwikkeling van het personeelslid binnen zijn huidige functie;4° de loopbaanperspectieven en loopbaanverwachtingen van het personeelslid en de ontwikkeling van competenties die hiervoor wenselijk zijn. Ter gelegenheid van dit gesprek kunnen aanpassingen aangebracht worden aan de te bereiken doelstellingen.

Art. 94.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met het personeelslid.

Het evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en vindt plaats op basis van evaluatiecriteria bepaald in het evaluatieverslag besloten door de functioneel bevoegde minister.

Het personeelslid evaluator wordt ook beoordeeld op zijn wijze van evalueren in het kader van zijn eigen beoordeling.

Art. 95.§ 1. Het evaluatiegesprek vindt voor de eerste keer plaats minimaal achttien maanden en maximaal vierentwintig maanden na de benoeming van het personeelslid.

Vervolgens vindt dit gesprek plaats hetzij na minimaal achttien maanden en maximaal vierentwintig maanden vanaf de laatste evaluatie in geval van een vermelding "zeer goed", "goed" of "voldoende", hetzij na minimaal negen maanden en maximaal twaalf maanden vanaf de laatste evaluatie in geval van een vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende". § 2. Indien het personeelslid meer dan de helft van de minimale evaluatieperiode, zoals bepaald in paragraaf 1, afwezig is, stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere vast dat er geen evaluatie kan gedaan worden. Het personeelslid behoudt het resultaat van zijn vorige evaluatie voor deze periode. Binnen de maand volgend op de terugkeer op het werk van het personeelslid wordt een nieuw functiegesprek georganiseerd.

Art. 96.Binnen de veertien dagen na het evaluatiegesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatieverslag op en kent de vermelding "zeer goed", "goed", "voldoende", "te verbeteren" of "onvoldoende" toe, voorzien van een motivering. Het personeelslid kan opmerkingen maken. Het evaluatieverslag wordt geviseerd door de gemachtigde hiërarchische meerdere en het geëvalueerde personeelslid dat hiervan een kopie kan ontvangen.

Art. 97.Indien het personeelslid twee opeenvolgende "onvoldoende" vermeldingen krijgt in een periode van vier jaar, spreekt de benoemende overheid zijn ambtshalve ontslag uit.

Art. 98.Op het einde van het evaluatiegesprek vindt een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode in overeenstemming met artikel 90. HOOFDSTUK III. - De procedure van beroep.

Art. 99.De bepalingen van het algemeen statuut betreffende de beroepsprocedure naar aanleiding van de evaluatie zijn van toepassing op de leden van het operationeel personeel.

TITEL VI. - De interne mobiliteit. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Art. 100.De interne mobiliteit heeft tot doel de ambtenaren efficiënterte maken, rekening houdend zowel met hun bekwaamheden, ervaring en motivatie als met de personeelsbehoeften van de diensten.

De interne mobiliteit wordt verwezenlijkt door vrijwillige mutatie, ambtshalve mutatie of herplaatsing.

Art. 101.De mutatie is de overgang van een ambtenaar in zijn graad binnen de operationele dienst in een andere groep..

De mutatie kan betrekking hebben op : - de aanwijzing in een andere operationele groepering. Onder groepering verstaat men alle groepen of leden van het operationeel personeel die verbonden zijn aan een post, aan de stafkazerne of aan de dispatching; - en/of de aanwijzing in een andere compagnie. Onder compagnie verstaat men alle groepen of leden van het operationeel personeel die gelijktijdig van wacht zijn; - of de wijziging van activiteit.

Art. 102.De beslissing tot mutatie wordt genomen door de officier-dienstchef.

Art. 103.De ambtenaar behoudt zijn graad en de daaraan verbonden weddeschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie. HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie

Art. 104.Iedere ambtenaar kan op elk ogenblik uit eigen beweging een mutatie aanvragen.

Art. 105.De ambtenaar die een mutatie wenst, vult het formulier in dat de operationeel HRM-verantwoordelijke ter beschikking stelt en dient het bij deze laatste in.

De aanvragen voor vrijwillige mutatie worden opgenomen in een databank die enkel dienstig is voor beslissingen inzake interne mobiliteit.

Deze databank wordt geraadpleegd door de operationeel HRM-verantwoordelijke op verzoek van de officier-dienstchef. HOOFDSTUK III. - De ambtshalve mutatie

Art. 106.De officier-dienstchef kan tot een ambtshalve mutatie beslissen als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden of teneinde de werking van een compagnie of een operationele groepering te waarborgen.

De officier-dienstchef raadpleegt vooraf de databank met aanvragen voor vrijwillige mutatie. Bij gebrek aan geschikte kandidaten in deze databank, wordt tot de ambtshalve mutatie beslist op basis van volgende criteria : - het vereiste profiel voor de functie; - de dienstanciënniteit zodanig dat de voorkeur wordt gegeven aan de ambtenaren met de laagste dienstanciënniteit; - de woonplaats van de ambtenaar; - de mutaties in het verleden.

Hij raadpleegt vooraf de hiërarchische meerdere en de betrokken ambtenaar. HOOFDSTUK IV. - De wedertewerkstelling Afdeling I. - Algemene bepalingen.

Art. 107.De wedertewerkstelling kan plaatsvinden in de volgende drie gevallen : 1° indien het personeelslid medisch ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van zijn ambt, maar geschikt wordt verklaard om een ander ambt uit te oefenen dat verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand;2° op eigen verzoek van het personeelslid, dat : a) de leeftijd van zesenvijftig jaar bereikt heeft;b) beschikt over vijftien jaar anciënniteit als beroepspersoneelslid met een operationele graad.3° wegens beroepsongeschiktheid, zoals bepaald in het Huishoudelijk reglement, van het personeelslid.

Art. 108.Binnen de DBDMH wordt een wedertewerkstellingscommissie opgericht die een advies uitbrengt over de aan het wedertewerkgestelde personeelslid toe te kennen betrekking.

De wedertewerkstellingscommissie is samengesteld uit : 1° twee personeelsleden van een verschillende taalrol, aangeduid door de officier-dienstchef;2° de operationeel HRM-verantwoordelijke en de HRM-verantwoordelijke; Een lid per vakbondsorganisatie kan als waarnemer deelnemen.

De commissie hoort de preventieadviseur bij de gevallen van wedertewerkstellingen om medische onbekwaamheid.

De commissie kan de ambtenaar horen indien zij zulks nodig acht.

Art. 109.De wedertewerkstelling wordt besloten door de directieraad, op advies van de wedertewerkstellingscommissie.

Het personeelslid wordt wedertewerkgesteld behalve indien dit technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden verlangd.

Art. 110.De wedertewerkstelling in een betrekking gebeurt met inachtneming van de functiebeschrijving van die betrekking. De directieraad kan opleggen dat het personeelslid slaagt in een competentieproef en dat een bijscholing, al dan niet voorafgaand aan de wedertewerkstelling, gevolgd wordt.

Art. 111.Het wedertewerkgestelde personeelslid behoudt zijn rechten inzake weddeschaal totdat hij een voordeligere weddeschaal geniet in de functie waarin hij wedertewerkgesteld is.

Het personeelslid wedertewerkgesteld na een arbeidsongeval behoudt zijn premies en de toelagen waarop hij recht had tijdens zijn arbeidsregime voor zijn ongeval tot aan de vastgestelde datum van consolidatie van zijn statuut.

De functioneel bevoegde minister bepaalt het percentage van de forfaitaire wachttoelage die de wedertewerkgestelde ambtenaren behouden volgens het arbeidsregime en de soort taken uitgeoefend door de wedertewerkgestelde ambtenaar, zonder dat dit percentage hoger mag liggen dan 75.

Het wedertewerkgestelde personeelslid behoudt zijn aanspraken op bevordering. Hij kan worden vrijgesteld van de voorwaarde betreffende de tweejaarlijkse fysieke testen.

De wedertewerkstellingsperiode wordt meegerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.

Art. 112.Het personeelslid dat wedertewerkgesteld wordt in een administratieve dienst blijft onderworpen aan dit statuut. Afdeling II. - Wedertewerkstelling om medische redenen.

Art. 113.Voor zover mogelijk dient de directieraad het personeelslid wedertewerk te stellen, indien het personeelslid tijdelijk medisch ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van zijn functie, maar wel geschikt verklaard wordt om gedurende die periode een ander ambt binnen de zone uit te oefenen dat verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand en zijn niveau. Afdeling III. - Wedertewerkstelling op eigen verzoek.

Art. 114.De wedertewerkstelling gebeurt in één van volgende stelsels : 1° lichtere aangepaste operationele taken als personeelslid;2° administratieve taken.

Art. 115.Het personeelslid dat wedertewerkgesteld wenst te worden, betekent een verzoek aan de directieraad en geeft aan in welk in artikel 114 bedoeld regime hij wedertewerkgesteld wenst te worden. De directieraad beschikt over een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van het verzoek, om het advies van de wedertewerkstellingscommissie te vragen en, om aan het personeelslid desgevallend de functiebeschrijving van de betrekking in wedertewerkstelling en de nodige inlichtingen inzake de manier waarop het geldelijk statuut van toepassing is op de voorgestelde positie te betekenen.

Het personeelslid kan, hetzij : 1° de voorgestelde betrekking aanvaarden;2° hetzij beslissen zijn betrekking te behouden.

Art. 116.§ 1. Het personeelslid dat wedertewerkgesteld wordt op eigen verzoek is verplicht zijn oppensioenstelling aan te vragen wanneer het de leeftijd bereikt waarop het de voorwaarden voor vervroegd pensioen vervult. § 2. In afwijking van § 1, indien het belang van de dienst zulks vereist, kan de directieraad de ambtenaar met zijn instemming in dienst houden.

Art. 117.De wedertewerkstelling op vrijwillig verzoek kan slechts eenmaal toegekend worden en is definitief, onverminderd de mogelijkheid voor de directieraad tot het voorzien in een proefperiode.

TITEL VII. - De externe mobiliteit. HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen.

Art. 118.Bij de vervulling van een openstaande betrekking kan de directieraad een beroep doen op de ambtenaren van de hulpverleningszones, voor zover zij in vast verband benoemd zijn.

Voor de toepassing van deze titel, staan de door mobiliteit toegankelijke betrekkingen binnen de DBDMH enkel open voor de beroepspersoneelsleden.

Art. 119.De externe mobiliteit gebeurt enkel op vrijwillige basis.

Art. 120.De bepalingen van hoofdstuk IV van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 maart 2004 tot vaststelling van het mobiliteitsregime in bepaalde instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn van toepassing op de leden van het operationeel personeel van de DBDMH. HOOFDSTUK II. - Mobiliteit in dezelfde graad. Afdeling I. - Algemene bepalingen.

Art. 121.Mobiliteit in dezelfde graad is de overplaatsing van een personeelslid van een hulpverleningszone naar een vacant verklaarde betrekking van dezelfde graad binnen de DBDMH.

Art. 122.Het personeelslid van een hulpverleningszone dat via mobiliteit naar de DBDMH in een andere betrekking in dezelfde graad wordt overgeplaatst is onderworpen aan dit statuut, behoudt zijn administratieve en geldelijke anciënniteit en kan deze doen gelden in de DBDMH.

Art. 123.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor mobiliteit in dezelfde graad, wordt een oproep tot kandidaatstelling opgesteld door de directieraad.

De oproep vermeldt de functiebeschrijving, de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, alsmede de praktische modaliteiten en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.

De oproep tot kandidaatstelling wordt ten minste twintig werkdagen voor de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen gepubliceerd op de website van de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. De oproep tot kandidaatstelling wordt binnen dezelfde termijn ter informatie overgemaakt aan alle andere zones die personeel van dezelfde taalrol tewerkstellen.

Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn ten laatste op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.

Elke kandidatuur wordt gemotiveerd.

Art. 124.Het operationeel personeelslid van een hulpverleningszone komt in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking in dezelfde graad binnen de DBDMH wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° een beroepspersoneelslid zijn in een positie van dienstactiviteit en niet geschorst zijn bij wijze van tuchtmaatregel.De stagiairs komen niet in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking; 2° beantwoorden aan de functiebeschrijving;3° beschikken over een graadanciënniteit van minstens twee jaar in de functie die het personeelslid bezet, aanwervingsstage niet inbegrepen;4° beschikken over een vermelding " voldoende ", "goed" of "zeer goed" bij zijn laatste evaluatie.

Art. 125.De directieraad organiseert de mobiliteitsproef. Deze proef test de motivatie, de activering, de beschikbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving. De directieraad legt de inhoud van de proef en de samenstelling van de examenjury vast.

De benoemende overheid beslist, na advies van de directieraad, welke van de geslaagde kandidaten de meest geschikte is voor het bezetten van de vacante functie.

De benoemende overheid motiveert haar beslissing in functie van : 1° de kandidaturen;2° de functiebeschrijving;3° de evaluatie van de mobiliteitsproef.

Art. 126.De beslissing van de benoemende overheid wordt betekend aan de geselecteerde kandidaat.

Deze laatste beschikt over veertien dagen om aan de directieraad zijn beslissing over het aanvaarden van de betrekking kenbaar te maken via een aangetekende brief via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

De niet-geselecteerde kandidaten worden via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum op de hoogte gebracht. Zij kunnen vragen om het dossier te mogen raadplegen binnen de veertien dagen vanaf de ontvangst van de beslissing. Afdeling II. - De mobiliteitsstage.

Art. 127.De geselecteerde kandidaat begint binnen de drie maanden vanaf de ontvangst van de beslissing zijn mobiliteitsstage. Het begin van de mobiliteitsstage kan uitgesteld worden met drie maanden in geval van een akkoord tussen de oorspronkelijke zone en de DBDMH. De officier-dienstchef of tweede in bevel laat de kandidaat voor een betrekking bij de DBDMH toe tot de stage.

Art. 128.§ 1. De mobiliteitsstage duurt drie maanden voor alle graden met uitzondering van de mobiliteitsstage voor de graden sergeant en luitenant, die zes maanden duurt. § 2. Om de duur van de periode van de mobiliteitsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen. § 3. De stage wordt opgeschort zodra de stagiair, behalve de verloven bedoeld in artikel 15, derde lid, 1° tot 3° en 7° en de afwezigheden voortvloeiend uit de artikelen 81, § 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, het equivalent van 10 werkdagen gewettigde afwezigheid overschrijdt.

Art. 129.§ 1. De officier-dienstchef wijst de stagiair voorlopig toe in een vacante betrekking bij de dienst waar deze laatste zijn stage zal volbrengen.

Hij kan deze aanwijzing veranderen : 1° in het belang van de dienst;2° op aanvraag van de stagiair. § 2. De officier-dienstchef bepaalt de eventuele vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.

Art. 130.De mobiliteitsstage gebeurt onder de verantwoordelijkheid van een officier van een graad ten minste gelijk aan die van de stagiair, met minstens zes jaar anciënniteit, hierna stagemeester genoemd, benoemd door de officier-dienstchef, naargelang van de taalrol van de stagiair.

Art. 131.§ 2 De stagemeester zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. Hij leert de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van de DBDMH. Hij noteert in een logboek de opmerkingen met betrekking tot het verloop van de stage. Afdeling III. - De evaluatie tijdens de mobiliteitsstage.

Art. 132.De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving. Om zich ervan te vergewissen dat de stagiair de te behalen doelstellingen kent alsook de elementen waarop hij geëvalueerd zal worden tijdens de stage, begint de stage met een functiegesprek.

Art. 133.§ 1. Op vraag van de stagiair of op initiatief van de stagemeester, wordt een tussentijds stageverslag opgemaakt in de helft van de mobiliteitsstage, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na een evaluatiegesprek met de stagiair over het verloop van de stage, met name betreffende : 1° de eventuele vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van de opdrachten die hem worden toevertrouwd. § 2. Het tussentijds stageverslag wordt door de stagebegeleider ondertekend en betekend aan de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.

Het stageverslag wordt toegevoegd bij het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art. 134.In het tussentijdse stageverslag wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `zeer goed', `goed', `voldoende', `te verbeteren' of `onvoldoende' beoordeling. Deze beoordeling wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagemeester aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan. Afdeling IV. - Einde van de mobiliteitsstage.

Art. 135.Op het einde van de mobiliteitsstage stelt de stagemeester na de nodige informatie te hebben verzameld en na overleg met de stagiaire, het eindverslag van de stage op.

Het eindverslag wordt betekend aan de stagiair. De betrokkene beschikt over 14 dagen om er zijn opmerkingen te betekenen.

De minister legt het model van het stageverslag vast.

Art. 136.De stagemeester maakt het eindverslag van de stage over aan de operationeel HRM-verantwoordelijke.

Op basis van dit eindverslag, stelt de operationeel HRM-verantwoordelijke, afhankelijk van het geval, voor om : 1° hetzij de stagiair te benoemen;2° hetzij de stagiair niet te benoemen;3° hetzij stage te verlengen voor een periode van ten hoogste drie maand; Indien de operationeel HRM-verantwoordelijke de benoeming van de stagiair voorstelt, wordt de beslissing voor verdere afhandeling overgemaakt aan de benoemende overheid en betekend aan de stagiair. Afdeling V. - Procedure van beroep.

Art. 137.Indien de operationeel HRM-verantwoordelijke voorstelt om de periode van de stage te verlengen of de bevordering van de stagiair niet te bevestigen, kan deze laatste het geval voorleggen aan de stagecommissie bedoeld in artikel 30 binnen de dertig dagen na verzending van het voorstel door, per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, zich te richten tot de officier-dienstchef

Art. 138.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op minstens zeven dagen voor de hoorzitting per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Deze laatste heeft toegang tot het dossier en verschijnt in persoon, hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Deze persoon mag geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een advies.

Indien de stagiair een geldig excuus voorlegt, wordt de zitting uitgesteld en wordt de stagiair opgeroepen voor een tweede hoorzitting volgens de voorschriften van het eerste lid.

De commissie brengt een advies uit zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.

Art. 139.De commissie kan de stagemeester horen over het verloop van de stage.

Art. 140.De commissie betekent haar gemotiveerd advies aan de Directieraad binnen de twee maanden na de hoorzitting of na de datum van de hoorzitting waarop de stagiair moest verschijnen. Bij gebrek aan een advies uitgebracht binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.

Art. 141.De directieraad beslist op basis van het verslag van de stagemeester en het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Hij maakt vervolgens zijn beslissing voor verdere afhandeling over aan de benoemende overheid die het voorstel van de directieraad volgt.

Bij gebrek aan een voorstel uitgebracht binnen deze termijn, wordt een voorstel van benoeming overgemaakt aan de benoemende overheid.

Het voorstel wordt bijzonder gemotiveerd indien de directieraad afwijkt van het advies van de commissie.

De beslissing van de benoemende overheid wordt ook aan de betrokkene betekend.

Art. 142.In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.

De artikelen 135 en 136 zijn toepasselijk, met dien verstande dat de operationeel HRM-verantwoordelijke geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Art. 143.Als het personeelslid niet benoemd wordt binnen de DBDMH keert deze terug naar de oorspronkelijke zone in de graad die het bekleedde voor de mobiliteit. HOOFDSTUK III. - Bevordering door mobiliteit.

Art. 144.De bevordering door mobiliteit is de overplaatsing van een operationeel personeelslid van een hulpverleningszone naar een vacant verklaarde betrekking bij de DBDMH in een hogere graad dan de graad waarin hij werd aangesteld.

Art. 145.De directieraad kan pas besluiten om de functie open te stellen voor kandidaten van een zone indien er geen kandidaten voldoen aan de in artikelen 50 § 1, 51 § 1, 53 § 1, 54 § 1, 55 § 1, 56 § 1 en 57 § 1 bedoelde bevorderingsvoorwaarden binnen de DBDMH.

Art. 146.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor mobiliteit in dezelfde graad, wordt een oproep tot kandidaatstelling gelanceerd.

De oproep vermeldt de functiebeschrijving, de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, alsmede de praktische modaliteiten en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.

Deze oproep tot kandidaatstelling wordt ten minste twintig werkdagen voor de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen gepubliceerd op de website van de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. De oproep tot kandidaatstelling wordt binnen dezelfde termijn ter informatie overgemaakt aan alle andere zones die personeel van dezelfde taalrol tewerkstellen.

Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn ten laatste op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.

Elke kandidatuur wordt gemotiveerd.

Art. 147.Een personeelslid komt in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking in een hogere graad wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° een beroepspersoneelslid zijn in een positie van dienstactiviteit en niet geschorst zijn bij wijze van tuchtmaatregel.De stagiairs komen niet in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking; 2° beschikken over een vermelding " voldoende " bij zijn laatste evaluatie.3° de toelatingsvoorwaarden voor de betrokken graad voorzien in artikel 56 van het federaal statuut vervullen.

Art. 148.§ 1. Voor de via bevordering door mobiliteit vacant verklaarde betrekking van sergeant en luitenant zijn de artikelen 56 en 65 tot 79 van toepassing.

De in artikel 65 bedoelde bevorderingsstage vangt aan begint binnen de drie maanden vanaf de datum van de beslissing. Het begin van de bevorderingsstage kan uitgesteld worden met drie maanden in geval van een akkoord tussen de oorspronkelijke zone en de DBDMH. In het in artikel 79 bedoelde geval keert het personeelslid terug naar zijn oorspronkelijke zone. § 2. Voor de via bevordering door mobiliteit vacant verklaarde betrekkingen van adjudant en luitenant-kolonel zijn artikel 58 en de artikelen 127 tot 143 van toepassing.

TITEL VIII - Professionalisering binnen de DBDMH.

Art. 149.Professionalisering binnen de DBDMH is de overgang van het vrijwillig personeelslid van een hulpverleningszone naar een vacant verklaarde betrekking van het beroepspersoneel in dezelfde graad binnen de DBDMH.

Art. 150.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor professionalisering binnen de DBDMH, wordt een oproep tot kandidaatstelling gelanceerd volgens de modaliteiten in artikel 13, tweede en derde lid.

Art. 151.Het vrijwillig personeelslid komt in aanmerking voor professionalisering in dezelfde graad wanneer hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° aangesteld zijn als vrijwillig personeelslid en niet geschorst zijn bij wijze van tuchtmaatregel;2° voldoen aan de voorwaarden vermeld in de functiebeschrijving;3° beschikken over een graadanciënniteit van twee jaar, aanwervingsstage niet inbegrepen;4° beschikken over de vermelding `voldoende', `goed', of `zeer goed' bij zijn laatste evaluatie;5° voor de professionalisering in de graad van sergeant, adjudant of luitenant, beschikken over het modulecertificaat "Competentiemanagement en Evaluatie" en van de certificaten PREV-1 en FOROP-1;6° voor de professionalisering in de graad van kapitein, majoor of kolonel, beschikken over het modulecertificaat "Competentiemanagement en evaluatie" en van de certificaten PREV-1, PREV-2, FOROP-1 en FOROP-2. In afwijking van het eerste lid, 2°, wanneer de functiebeschrijving als beroepspersoneelslid voorwaarden bevat inzake rijbewijs of brevet van ambulancier die niet vermeld worden in de functiebeschrijving van de vrijwillige kandidaat, moet aan deze voorwaarden voldaan worden ten laatste op het einde van de professionaliseringsstage. In dit geval kan de professionaliseringsstage bedoeld in artikel 152 drie keer verlengd worden met een periode van drie maanden om de stagiair toe te laten te voldoen aan deze nieuwe voorwaarden.

Art. 152.§ 1. De raad organiseert de professionaliseringsproef volgens dezelfde modaliteiten als de mobiliteitsproef voorzien in de artikelen 125 en 126. § 2. Voor de door professionalisering vacant verklaarde betrekkingen binnen de DBDMH, wordt een professionaliseringsstage volbracht volgens dezelfde modaliteiten als de mobiliteitsstage voorzien in de artikelen 127 tot 143.

TITEL IX. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven. HOOFDSTUK I. - De administratieve standen. Afdeling I. - De dienstactiviteit.

Art. 153.De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij kan zijn aanspraken op bevordering, op toekenning van een mandaat of op een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. Afdeling II. - De non-activiteit

Art. 154.De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan.

Art. 155.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd. Afdeling III. - De disponibiliteit

Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

Art. 156.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden.

Op voorstel van de directieraad neemt de benoemende overheid een beslissing omtrent de indisponibiliteitstelling. De betrokkene wordt vooraf door de directieraad gehoord en kan worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.

Art. 157.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddeschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddeschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit werd gesteld.

Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte

Art. 158.§ 1. Onverminderd artikel 224 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximaal aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 220, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.

Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.

Artikel 225 is van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.

Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten. Het wachtgeld wordt vastgesteld op basis van de laatste activiteitswedde.

In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt. § 3. De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise van de Staat als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.

Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen. § 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in de artikelen 166 tot 171.

Voor de toepassing van paragraaf 2 van dit artikel, is de laatste activiteitswedde deze welke voor de verminderde prestaties verschuldigd was.

Art. 159.§ 1. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens een ernstige ziekte van lange duur, wordt ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 231 in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld. § 2. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte, wordt minstens ieder jaar medisch onderzocht door de medische controledienst bedoeld in artikel 227. § 3. Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 227 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 160.De directieraad kan de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.

De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte. Komt in aanmerking voor de berekening van deze periode, de dienstactiviteit van minder dan een maand in het geval van werkhervatting.

De ambtenaar in disponibiliteit wiens betrekking vacant werd verklaard blijft toegewezen aan de DBDMH. In de veronderstelling dat de ambtenaar de dienstactiviteit hervat, wordt er te werk gegaan overeenkomstig de titel met betrekking tot de wedertewerkstelling. .

Art. 161.De directieraad kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroepsgeschiktheid en lichamelijke geschiktheid bezit.

De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt zijn betrekking opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.

De ambtenaar is in elk geval gehouden binnen de termijn bepaald door de directieraad, de betrekking te bekleden die hem werd toegewezen. De ambtenaar die dit zonder geldige reden weigert, wordt na tien werkdagen afwezigheid ambtshalve ontslagen.

Art. 162.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden. HOOFDSTUK II. - De afwezigheden

Art. 163.Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, moet onder dag begrepen worden, de duur gelijk aan 7 u 36.

Art. 164.De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.

Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door officier-dienstchef of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.

Art. 165.§ 1. Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit. § 2. De deelname van een ambtenaar aan een overlegde werkstaking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Hij heeft echter geen recht op zijn wedde. § 3. Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK III. - De verloven van loopbaanonderbreking

Art. 166.Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, moet onder dag begrepen worden, de duur gelijk aan 7u 36.

Art. 167.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen. § 2. De ambtenaar kan verlof voor loopbaanonderbreking krijgen volgens de voorwaarden en modaliteiten van het Koninklijk Besluit bedoeld in de eerste paragraaf : 1° volledig;2° met het oog op hulpverlening aan of verzorging van een gezins- of familielid tot de tweede graad dat aan een ernstige kwaal lijdt;3° met het oog op palliatieve verzorging;4° in het kader van het ouderschapsverlof bij de geboorte of de adoptie van een kind.

Art. 168.§ 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 167, § 2, 3° en 4°. § 2. De ambtenaren van rang 1 hebben recht op de verloven voor volledige loopbaanonderbrekingen en voor loopbaanonderbrekingen in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 167, § 2, 1° en 2°.

De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de officier-dienstchef.

De mandaathouders worden ervan uitgesloten.

Art. 169.§ 1. Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt voltijds genomen.

In afwijking van het eerste lid kan een gedeeltelijke onderbreking worden toegekend voor de in artikel 167, § 2, 2°, 3°, 4° bedoelde gevallen.

De officier-dienstchef of diens afgevaardigde beslist over de indeling van de prestaties. § 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de officier-dienstchef ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.

Art. 170.De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op zijn wedde.

Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.

Art. 171.Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van voormeld Koninklijk Besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer. HOOFDSTUK IV. - De verloven van korte duur Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 172.Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, moet onder dag begrepen worden, de duur gelijk aan 7,36 uren. Afdeling II. - De jaarlijkse vakantie

Art. 173.De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.

Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van : 1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit;2° twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.

Art. 174.De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst. Ze worden toegekend door de functionele chef.

De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.

Art. 175.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.

De persoon die onder hetzelfde dak woont dient bovendien te zijn : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van de noodzakelijkheid van zijn aanwezigheid bij de zieke persoon of de persoon die slachtoffer is van een ongeval.

Art. 176.Indien de ambtenaar de in artikel 175, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 173 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 175.

Art. 177.De niet-bestede vakantiedagen worden ambtshalve naar de volgende jaar overgedragen. De overdracht is maximum één jaar geldig.

Als de ambtenaar het geheel of een deel van zijn vakantiedagen niet kon opnemen wegens een afwezigheid door ziekte, als gevolg van een werkongeval, een ongeval op weg naar het werk of een beroepsziekte, mag de overdracht de termijn van één jaar overschrijden. Bij terugkomst van de ambtenaar worden de jaarlijkse vakantiedagen naar keuze van de ambtenaar opgenomen, maar er moet evenwel rekening gehouden worden met de behoeften van de dienst.

Art. 178.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof verkrijgt : a) om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 209; b)om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen zoals bepaald in artikel 235; - c)om dwingende redenen van familiaal belang zoals bepaald in artikel 184; - d) voor loopbaanonderbreking zoals bepaald in artikel 167; - e) om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 211; - f) voor ouderschapsverlof behalve loopbaanonderbreking bedoeld in de artikelen 186 en 187.

De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.

Het aldus berekende aantal dagen wordt steeds uitgedrukt in uren.

Art. 179.De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.

Art. 180.De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de bijkomende dagen voorzien in de artikelen 175 en 176. Afdeling III. - De feestdagen

Art. 181.§ 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. Ter vervanging van de feestdagen, vermeld in de eerste paragraaf, die samenvallen met een zaterdag of een zondag, krijgt het personeelslid aanvullende jaarlijkse verlofdagen. Voor elke prestatie geleverd op een feestdag ontvangt het personeelslid bijkomend vakantieverlof ten belope van het aantal werkelijk gepresteerde uren tussen nul en vierentwintig uur. § 3. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien een beroepspersoneelslid echter op een feestdag om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn. Afdeling IV. - Het verlof om familiale redenen

Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof

Art. 182.De ambtenaar krijgt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° de bevalling van de echtgenote of van de samenwonende partner van de ambtenaar, op het ogenblik van de gebeurtenis : 14 werkdagen;3° de geboorte van een kleinkind : 1 werkdag;4° het overlijden van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 4 werkdagen;5° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 4 werkdagen;6° het huwelijk of de inschrijving in het bevolkingsregister van het samenlevingscontract van een kind van de ambtenaar of van de samenwonende partner van de ambtenaar : 2 werkdagen;7° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de samenwonende partner van de ambtenaar, onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;8° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad, hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner van de ambtenaar maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;9° het overlijden van een bloedverwant in de derde graad, hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner van de ambtenaar maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag; Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 183.Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen

Art. 184.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens : 1° ziekenhuisopname of autonomieverlies van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang van zijn kinderen en kleinkinderen die niet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Het verlof wordt genomen per dag of per wacht volgens het arbeidsregime van de ambtenaar. Het wordt toegekend door de functionele chef.

Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 185.Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof buiten de loopbaanonderbreking

Art. 186.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt door de officier-dienstchef, na advies van de functionele chef, bij de geboorte of de adoptie van een kind of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg, maximaal drie maanden ouderschapsverlof buiten loopbaanonderbreking toegestaan. Dit verlof moet genomen worden vóór het kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en kan genomen worden hetzij voltijds, hetzij deeltijds, volgens de organisatie van de dienst.

De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld en de leeftijdsgrens van het kind wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen of, indien dat onmogelijk is, een gelijkwaardige of gelijkaardige functie te bekleden.

Art. 187.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 4. - Adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing

Art. 188.Een adoptieverlof wordt toegekend aan de ambtenaar die een kind van minder dan twaalf jaar adopteert.

Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de inschrijving van het kind als deeluitmakend van het gezin van de ambtenaar in het bevolkingsregister of het register van vreemdelingen in de gemeente van zijn verblijfplaats. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld en de leeftijdsgrens van het kind wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt per aangetekende brief aan de officier-dienstchef, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan minstens één maand voor de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen : 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste drie weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen.

Art. 189.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden de twaalf jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij.

Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.

Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden die volgen op de inschrijving van het kind als deeluitmakend van het gezin van de ambtenaar in het bevolkingsregister of het register van vreemdelingen in de gemeente van zijn verblijfplaats. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste drie weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen. De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Art. 190.Het adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling V. - Het bevallingsverlof

Art. 191.§ 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.

De bezoldiging voor de verlenging van het postnatale verlof toegestaan in toepassing van artikel 192, mag niet meer dan één week bestrijken.

De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 197, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken. § 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de vijf weken die vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.

Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zeven weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.

Art. 192.§ 1. Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.

In afwijking van artikel 191, § 2, is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gewerkt heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. § 3. Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 181 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 175, 176 en 182 bedoelde feestdagen;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 191, § 3.

Art. 193.Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.

Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd met een periode van maximaal twee weken.

Art. 194.Zwangere of borstvoedinggevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten, onverminderd de artikelen 301 en 302.. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de wachttijd.

Art. 195.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode.

Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 196.Het artikel 191 is niet van toepassing in geval van een miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 197.§ 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt opgenomen wegens de geboorte van het kind, verkrijgt de ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft,, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.

De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar per aangetekende brief de officier-dienstchef van op de hoogte binnen zeven kalenderdagen vanaf het overlijden van de moeder.

De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen vóór de zevende kalenderdag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.

De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar per aangetekende brief de officier-dienstchef van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven kalenderdagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapsverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven kalenderdagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven kalenderdagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de officier-dienstchef : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting is opgenomen na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.

Art. 198.§ 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven na de geboorte van het kind. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze op die dag opnemen in één keer of twee keer.

De duur van borstvoedingspauze(s) is in de duur van de prestaties van de werkdag inbegrepen.

De vrouwelijke ambtenaar deelt haar functionele chef mee op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) neemt. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die de borstvoedingspauzes wenst te genieten brengt de functionele chef twee weken op voorhand schriftelijk op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs dat borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.

Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. Afdeling VI. - Het verlof om medische of humanitaire redenen

Art. 199.De ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar medische onderzoeken te gaan bij een specialist die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 200.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en de herstelperiode. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 201.Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn arts als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd, dient de ambtenaar zijn arts te vragen zich tot de hoofdarts van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.

Art. 202.Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in België of het buitenland.

Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor mindervaliden en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of één van haar gefedereerde entiteiten.

De verlofaanvraag moet worden gestaafd met een attest waarin de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.

Art. 203.De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling VII. - Uitzonderlijk verlof.

Art. 204.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist. § 2. De ambtenaar verkrijgt verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting. § 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VI. - De verloven van lange duur Afdeling I. - Het verlof om persoonlijke redenen

Art. 205.Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.

Art. 206.Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor minstens een maand en ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.

Behoudens afwijking door de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.

Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.

Art. 207.Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.

Art. 208.Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden. Afdeling II. - Het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst

Art. 209.De ambtenaar krijgt verlof om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een overheidsdienst.

Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een overheidsdienst.

Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.

Art. 210.Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling III. - Het verlof wegens opdracht

Art. 211.§ 1. De Regering kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht. § 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Regering een opdracht aanvaarden : 1° bij een instelling van openbaar nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een overheidsdienst, bij een Ministerie of een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een ander Gewest, van een Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° op internationaal vlak buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij door een buitenlandse regering of door een buitenlandse openbaar bestuur;4° op internationaal vlak in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling;5° in een land opgenomen in de lijst met "ontwikkelingslanden" opgesteld door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

Art. 212.§ 1. De Regering verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kan haar verlengen voor telkens maximaal dezelfde duur. § 2. In afwijking met § 1, wordt de ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een overheidsdienst uit te oefenen ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.

Art. 213.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.

Art. 214.§ 1. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde Regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend : 1° in een land opgenomen in de lijst met "ontwikkelingslanden" opgesteld door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988, van 7 januari 1998 of van 12 november 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 211, § 2, 3° en 4°, wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België. § 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 211, § 2, 1° en 2°, bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden als die vastgesteld in paragraaf 3 van dit artikel. § 5. In afwijking van de paragrafen 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.

Art. 215.Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op bezoldiging en kan hij zijn aanspraak op promotie of verhoging in zijn weddeschaal niet doen gelden.

Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.

Art. 216.De ambtenaar die door de Regering met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.

De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.

Art. 217.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de directieraad beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd. De met een opdracht belaste ambtenaar van wie de betrekking vacant verklaard is, blijft aan de DBDMH.

Art. 218.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Regering op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmee de ambtenaar is belast.

Art. 219.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van de instelling. HOOFDSTUK VIII. - Het verlof wegens ziekte Afdeling I. - De ziekteverlofdagen

Art. 220.Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot dertig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende negentig kalenderdagen gewaarborgd.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Om de dienstanciënniteit te berekenen, komen ook in aanmerking alle daadwerkelijke prestaties die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een onderwijsinstelling, een dienst voor beroepskeuze, een psycho-medisch-sociaal centrum of een medisch-pedagogisch instituut voor zover zij werden opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.

Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.

Art. 221.Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 220, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;2° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;3° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;4° voor onderbreking van de beroepsloopbaan;5° wegens ziekte of invaliditeit, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit werd geplaatst wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.

Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.

Art. 222.§ 1. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 166 tot 171.

De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 220 recht heeft, naar rata van de prestaties die hij had moeten verrichten.

Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.

Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.

Art. 223.Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.

Art. 224.§ 1. Onder voorbehoud van artikel 226 en in afwijking van artikel 222, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen dat de ambtenaar overeenkomstig artikel 220 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie. § 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 225.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 224, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 220 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de indeplaatsstelling van de instelling.

Art. 226.Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling met betrekking tot de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens welke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten.

Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend. Afdeling II. - Het toezicht en de definitieve

ongeschiktheidsverklaring

Art. 227.De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de minister aangewezen medische controledienst. De minister bepaalt de regels die van toepassing zijn inzake de medische controle.

Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts, neemt deze laatste binnen 24 uur contact met de behandelende arts. Als de beide geneesheren het oneens zijn, wijzen zij onmiddellijk in gemeen overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van de arbitrerend arts is definitief.

In toepassing van artikel 165 is de ambtenaar ambtshalve in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte.

Art. 228.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van het Bestuur van de medische expertise van de Staat voor wat betreft de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve medische ongeschiktheidsverklaring. § 2. Op grond van de geldende procedure bij het Bestuur van de medische expertise van de Staat, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst voor de aangelegenheden bedoeld in de eerste paragraaf.

Art. 229.De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.

Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en die op grond daarvan op pensioen werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt. Afdeling III. - De verminderde prestaties wegens ziekte

Art. 230.De ambtenaar kan verzoeken zijn functie uit te oefenen binnen het kader van verminderde prestaties wegens ziekte : 1° met het oog op zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen;2° wanneer, ten gevolge van een langdurige medische ongeschiktheid, hij niet voltijds kan werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig dagen; De beoordeling van de medische situatie van de ambtenaar en het toekennen van verminderde prestaties wegens medische redenen wordt gewaarborgd door een arts van de medische controle zoals bedoeld in artikel 227, eerste lid.

Art. 231.§ 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 230, 1°, kan zijn functie opnieuw vervullen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximaal drie maanden.

Verminderde prestaties kunnen worden toegekend voor de duur van een maand. Verlengingen kunnen worden verleend voor een equivalente periode, indien de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 227, eerste lid, na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 234, §§ 1 en 2 zijn van toepassing. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 230 kan zijn functie hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een maximumduur van twaalf maanden, tenzij dat de arts van de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 227, eerste lid van mening is dat een nieuw onderzoek vroeger dient plaats te vinden.

De verlengingen kunnen worden toegekend voor een maximum van twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid na een nieuw onderzoek van mening is dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar het rechtvaardigt. De bepalingen van artikel 234 zijn van toepassing. § 3. Op elk onderzoek, oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, lid 1 of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te verrichten.

Gedurende de periode van verminderde prestaties om medische redenen, kan de ambtenaar, zoals bedoeld in § 2, om een nieuw onderzoek verzoeken bij de medische controledienst zoals bedoeld in artikel 227, eerste lid met het oog op het aanpassen van zijn werkregime. § 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag uitgevoerd, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid, anders beslist.

De verminderde prestaties bedoeld in § 2, worden uitgevoerd volgens een spreiding van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid.

Art. 232.§ 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Niettemin moet de ambtenaar, die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties wegens ziekte, zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.

Indien de verminderde prestaties niet elke dag worden geleverd, dan worden de verlofdagen toegekend pro rata aan de prestaties voor de gepresteerde periode binnen het kader van de verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 230 geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties voor medische redenen. Met wedde wordt de wedde bedoeld zoals gedefinieerd in Boek II, titel I, alsook de toelagen bedoeld in Boek II, Titel II voor zover de ambtenaar de voorwaarden vervult voor de toekenning van de toelagen.

De ambtenaar bedoeld in artikel 230, 2° geniet vanaf de vierde maand een wedde voor de verminderde prestaties, verhoogd met 60 % van de wedde die hij gekregen zou hebben voor de niet geleverde prestaties. § 3. De verminderde prestaties voor medische redenen worden geschorst door : 1° loopbaanonderbreking;2° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke redenen;3° moederschapsverlof;4° ouderschapsverlof zoals is voorzien in artikel 186;5° adoptieverlof, het verlof voor de opvang met het oog op pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing. De toelating om verminderde prestaties te verrichten omwille van medische redenen wordt tijdelijk onderbroken bij afwezigheid wegens ziekte, door een arbeidsongeval of door een ongeval op de weg van en naar het werk of wegens een arbeidsziekte.

Art. 233.§ 1. De ambtenaar die verminderde prestaties voor medische redenen wenst te genieten moet een advies verkrijgen van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid, minimaal vijf werkdagen voor het begin van de verminderde prestaties.

De ambtenaar, bedoeld in artikel 230, 1°, moet een medisch getuigschrift voorleggen en een reïntegratieplan opgesteld door de behandelende arts. In het reïntegratieplan vermeldt de arts de vermoedelijke datum van het volledig hervatten van de arbeid.

De ambtenaar bedoeld in artikel 230, 2° moet een omstandig medisch verslag voorleggen, opgesteld door een arts specialist. § 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn functies te hervatten ter belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties. Deze bezorgt zo snel mogelijk, naargelang het geval, na consultatie van de behandelende arts bedoeld in § 1, lid 2, zijn schriftelijke bevindingen aan de ambtenaar. § 3. Na het bezorgen van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid binnen het kader van en verzoek tot verminderde prestaties voor medische redenen, bedoeld in artikel 230, 1° en 2° kan de ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 227, tweede lid.

De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.

De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.

De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.

Art. 234.§ 1. Indien de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid, beslist dat een ambtenaar afwezig wegens ziekte geschikt is om de uitoefening van zijn functies te hervatten ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties, dan informeert hij de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal hierover.

De directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal nodigen de ambtenaar uit het werk te hervatten en laten hem toe de verminderde prestaties te vervullen voor zover deze in overeenstemming zijn met de eisen opgelegd voor de goede functionering van de dienst.

Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan dit verzoek om het werk te hervatten, dan wordt hij in non-activiteit geplaatst. § 2. De ambtenaar, die niet akkoord gaat met de vaststellingen, kan verzoeken dat een arts-scheidsrechter wordt aangesteld, in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 227, tweede lid.

De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist over het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.

De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.

De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter. HOOFDSTUK VIII. - De verloven om politieke redenen Afdeling I. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen

Art. 235.De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of Europese raadsverkiezingen.

Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.

Art. 236.Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling II. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een

erkende politieke fractie

Art. 237.Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.

Art. 238.De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.

De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de officier-dienstchef of de officier-tweede in bevel.

De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.

Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de minister het verlof toe.

Art. 239.Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.

Art. 240.De minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.

Art. 241.Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd. Afdeling III. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel

kabinet

Art. 242.§ 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op : 1° het secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of de cel algemeen beleid of, in voorkomend geval, het kabinet van een lid van de federale Regering;2° het kabinet van een minister of Staatssecretaris van de regering van een Gemeenschap of Gewest;3° het kabinet van een minister of staatssecretaris van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De detachering bij een andere regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald. § 2. Op het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander secretariaat, cel algemene beleidscoördinatie of cel algemeen beleid van de federale Regering of kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.

Art. 243.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling IV. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen

Art. 244.De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.

Art. 245.De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 244 wordt naar keuze door de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van de ene naar de andere maand worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 246.De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) met meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 10.000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand; c) met meer dan 20.000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand; 5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand.

Art. 247.De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) met meer dan 50.000 inwoners : voltijds; 2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt; 3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) met meer dan 80.000 inwoners : voltijds; 4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.

Art. 248.Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : 1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;2° lid van het Vlaams Parlement, van het Waals Parlement, van het Parlement van de Franse Gemeenschap en van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.

Art. 249.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 250.Voor de toepassing van de artikelen 246 en 247, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van de Nieuwe Gemeentewet.

Art. 251.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt op voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.

Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten.

Art. 252.De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Art. 253.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.

Art. 254.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op de maand tijdens welke het mandaat een einde neemt.

Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen.

Art. 255.De ambtenaar mag na zijn reïntegratie zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. HOOFDSTUK IX. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit

Art. 256.Behalve inzake ziekteverlof, in geval van disponibiliteit wegens ziekte, inzake verlof voor opdracht en in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de beroepskamer bedoeld in artikel 26 van het algemeen statuut wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit.

Art. 257.De ambtenaar beschikt voor het instellen van zijn beroep over een termijn van tien dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.

Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de beroepskamer en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 258.De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de overheid die de beslissing heeft genomen.

De beroepskamer geeft een beslissing aan de secretaris-generaal binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.

TITEL X. - De vorming.

Art. 259.§ 1. Er wordt voor elk kalenderjaar een vormingsplan opgesteld door de verantwoordelijke belast met de opleiding en goedgekeurd door de directieraad Het wordt voor overleg voorgelegd aan de vakbondsorganisaties voor het beschouwde kalenderjaar. § 2. Het vormingsplan waarin ten minste de vereisten inzake de continue opleiding en de permanente vorming voorzien door de federale reglementering zijn ogenomen, bevat : 1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;2° de prioriteiten voor het komende jaar;3° de verschillende soorten opleidingen zowel naar inhoud, vorm als naar duur;4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;6° na verloop van elk vormingsplan, een evaluatie van de mate waarin de doelstellingen werden verwezenlijkt.

Art. 260.§ 1. In elk geval volgend de ambtenaren van het basiskader en van het middenkader elk jaar negen bijscholingsdagen DMH en Brand om hun vroeger verworven competenties te behouden en reactief aan te passen en om proactief nieuwe technieken en competenties aan te leren zodat de huidig uitgeoefende functie op efficiënte wijze kan blijven uitgeoefend worden.

Dezenegen dagen zijn het resultaat van de omzetting van 3 wachtprestaties in negen dagprestaties. § 2. In elk geval volgend de ambtenaren van het hoger kader, met uitzondering van de mandaathouders, volgen elk jaar drie bijscholingsdagen.

Art. 261.De opleidingsuren voorzien door deze titel vormen in elk opzicht een dienstactiviteit, gerekend in arbeidsuren of in diensturen.

Art. 262.De aanvraag om een opleiding te volgen die niet verplicht is, wordt schriftelijk ingediend door het personeelslid. De gemotiveerde beslissing om de aanvraag te aanvaarden of te weigeren wordt door officier-dienstchef binnen de dertig dagen volgend op de indiening van de aanvraag overgemaakt aan het personeelslid.

TITEL XI. - De tuchtregeling. HOOFDSTUK I - Tuchtstraffen

Art. 263.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken zijn : 1° de terechtwijzing;2° de vermaning 3° de inhouding van wedde;4° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° de tuchtschorsing;6° de lagere inschaling;7° de terugzetting in graad;8° het ontslag van ambtswege;9° de afzetting.

Art. 264.De terechtwijzing is de waarschuwing van de tuchtoverheden.

Art. 265.De vermaning is de berisping van de tuchtoverheden.

Art. 266.De inhouding van de wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.

Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 267.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing verkrijgen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.

Art. 268.De tuchtschorsing mag niet langer dan drie maanden duren.

Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.

Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.

Hij ondergaat een inhouding van wedde die het maximum bepaald in artikel 266, tweede lid, niet mag overschrijden.

Art. 269.De lagere inschaling wordt opgelegd door toekenning van een lagere weddeschaal in dezelfde graad.

Art. 270.De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.

Art. 271.De afzetting en het ontslag van ambtswege verbreken definitief de banden van de ambtenaar met de openbare dienst.

Art. 272.De lichtere tuchtstraffen zijn de terechtwijzing, de vermaning en de inhouding van wedde ten belope van 10% binnen een maand. De andere tuchtstraffen zijn de zware tuchtstraffen. HOOFDSTUK II - De bevoegde overheden

Art. 273.De officier-dienstchef of, bij diens afwezigheid, de officier-tweede in bevel, benoemt de tuchtoverheid gemachtigd voor deze titel uit de ambtenaren van het hoger kader in een hogere rang dan die van de vervolgde ambtenaar.

Art. 274.Wanneer de vervolgde persoon een operationeel mandaathouders is, is de functioneel bevoegde minister de tuchtoverheid.

De functioneel bevoegde minister kan een tuchtprocedure opstarten hetzij op basis van feiten van operationele mandaathouders die hij zelf heeft vastgesteld hetzij op basis van een informatieverslag bedoeld in artikel 275 die hem werd overgemaakt per aangetekende brief. HOOFDSTUK III. - De tuchtprocedure. Afdeling I. - Algemeen.

Art. 275.Iedere hiërarchische meerdere die van oordeel is dat een tuchtrechtelijke inbreuk is gepleegd, zendt aan de officier-dienstchef een informatieverslag met een relaas van de feiten. Indien hij van oordeel is dat de feiten tuchtrechtelijke vervolgd moeten worden, maakt de officier-dienstchef het dossier over aan de tuchtoverheid die hij aanduidt.

De auteur van het informatieverslag wordt, op zijn vraag, op de hoogte gebracht van het gevolg dat aan de zaak gegeven wordt.

Art. 276.De tuchtrechtelijke overheid kan geen tuchtrechtelijke vervolgingen meer instellen na het verstrijken van een termijn van zes maanden na de datum waarop zij de strafbare feiten heeft vastgesteld of daarvan kennis heeft genomen. Deze termijn begint te lopen op datum van het informatieverslag.

Art. 277.Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft meegedeeld aan de functioneel bevoegde minister, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de ontvangst van deze mededeling.

De strafvordering gelinkt aan de feiten die het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure kan de procedure en de tuchtuitspraak schorsen.

Het komt de tuchtoverheid toe te oordelen of het gepast is de tuchtprocedure al dan niet te schorsen op basis van de elementen waarover ze beschikt. Vindt ze dat de elementen onvoldoende zijn of dat de tuchtprocedure het vermoeden van onschuld benadeelt, dan schorst ze de procedure. Die beslissing moet geformaliseerd worden in een administratieve akte. De overheid neemt ook het beginsel van de redelijke termijn in aanmerking.

Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast voor wat betreft de echtheid van de feiten. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.

Art. 278.Wanneer de ambtenaar meerdere feiten worden ten laste gelegd, dan wordt er echter slechts één enkele procedure aangevat die tot de uitspraak van slechts één enige tuchtstraf aanleiding kan geven.

Indien het personeelslid gedurende een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd kan een nieuwe procedure worden aangevat zonder dat de aan de gang zijnde procedure onderbroken wordt.

Art. 279.Op elk ogenblik van de tuchtprocedure, kan de ambtenaar, voor zijn verdediging, zijn dossier raadplegen en mag hij worden bijgestaan door een verdediger naar keuze. Afdeling II. - De procedure voor de gewone tuchtoverheid.

Art. 280.§ 1. De gewone tuchtoverheid informeert de vervolgde persoon minstens zeven dagen voor de hoorzitting per oproepingsbrief, met in kopie een inleidend verslag : Het inleidend verslag vermeldt : - de identiteit van de betrokken ambtenaar; - in voorkomend geval de identiteit van de getuigen, - alle ten laste gelegde feiten; - het feit dat een tuchtdossier wordt samengesteld, dat een zware tuchtstraf wordt overwogen - het recht van de betrokkene om zich te laten vertegenwoordigen of bijstaan; - de plaats en de termijn binnen dewelke het tuchtdossier kan worden geraadpleegd; - het recht voor betrokkene om een getuigenverhoor te vragen of stukken neer te leggen; - de termijn binnen dewelke een verweerschrift kan worden ingediend; - de plaats, dag en het uur van verschijning. § 2. Het tuchtdossier omvat het volgende : - de oproeping; - elk document en elke inlichtingen die de administratie heeft ontvangen in verband met de feiten die de vervolgde persoon ten laste worden gelegd; - elke tuchtstraf die niet geschrapt is; - elk document ingediend door de vervolgde persoon of zijn/haar verdediger; - elk document opgemaakt door de administratie tijdens de tuchtprocedure of bezorgd aan de administratie door een derde; - het resultaat van elke eventuele onderzoeksmaatregel; - een uittreksel van de bepalingen van dit hoofdstuk over de tuchtprocedure.

Art. 281.De tuchtoverheid hoort de betrokken ambtenaar over de feiten die hem ten laste worden gelegd.

Een proces-verbaal van deze hoorzitting wordt opgesteld.

Het proces-verbaal wordt betekend aan de ambtenaar. Indien hij bezwaren of verduidelijkingen, geeft hij de notulen terug vergezeld van een schriftelijke nota binnen de vier dagen.

De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het wettig opgeroepen personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd is. Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger echter omstandigheden van overmacht kan doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen. In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet op de hoorzitting is verschenen, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art. 282.Als de betrokken ambtenaar er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is op de hoorzitting zonder geldige reden, stelt de tuchtoverheid, naargelang het geval, hetzij een proces-verbaal van weigering binnen de vier dagen vanaf het schriftelijk afzien, hetzij een proces-verbaal van niet-verschijning binnen de vier dagen vanaf de hoorzitting.

Art. 283.Wanneer zij het nodig acht, stelt de tuchtoverheid of laat ze het instellen door een meerdere van het betrokken personeelslid, ieder onderzoek dat kan leiden tot het ontdekken van de waarheid, onder meer het ambtshalve of op aanvraag van het betrokken personeelslid afnemen van iedere nuttige getuigenis.

Een proces-verbaal van deze hoorzittingen wordt opgesteld.

De getuigenverklaringen ingewonnen na hoorzitting van de ambtenaar worden hem betekend. Hij beschikt over een termijn van vijf dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die verklaringen, om, in voorkomend geval, een schriftelijke nota met zijn bezwaren of verduidelijkingen.

Via deze schriftelijke nota kan hij vragen om opnieuw gehoord te worden.

Indien de tuchtoverheid meent dat het kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen kan ze, na de hoorzittingen van de vervolgde ambtenaar en van de getuigen, een confrontatie tussen de partijen organiseren.

Een proces-verbaal van deze confrontatie wordt opgesteld.

Het proces-verbaal wordt betekend aan de ambtenaar. Indien hij bezwaren of verduidelijkingen heeft, geeft hij het proces-verbaal terug vergezeld van een schriftelijke nota binnen de vier dagen.

Art. 284.Na het vooronderzoek, stelt de tuchtoverheid een tuchtverslag op. Het tuchtverslag moet de conclusies van haar onderzoek en alle stukken van het dossier bevatten.

Art. 285.§ 1. De tuchtoverheid maakt het tuchtverslag over aan de operationeel HRM-verantwoordelijke. Op basis van dit verslag formuleert de operationeel HRM-verantwoordelijke een voorstel van straf en betekent deze aan de vervolgde ambtenaar. § 2. Oordeelt de operationeel HRM-verantwoordelijke dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf, dan stelt hij dat vast. Die beslissing wordt formeel gemotiveerd en wordt betekend aan de betrokkene. § 3. Onverminderd de mogelijkheid om de in artikel 277 bedoelde termijn te schorsen, doet de operationeel HRM-verantwoordelijk binnen een termijn van negentig dagen volgend op de bekendmaking van het inleidend verslag een uitspraak Geen enkele tuchtstraf kan worden uitgesproken na verstrijken van het termijn.

Art. 286.Indien de vervolgde ambtenaar het in afdeling III bedoelde beroep niet heeft ingediend, krijgt het voorstel van tuchtstraf van rechtswege een definitief karakter. De beslissingen tot afzetting en ontslag worden voor verdere afhandeling overgemaakt aan de benoemende overheid. Afdeling III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden.

Art. 287.De bepalingen van het algemeen statuut betreffende het beroep in tuchtzaken zijn van toepassing op de operationele personeelsleden. Afdeling IV - Uitspraak van de tuchtstraf naar aanleiding van een

beroep bij de gewestelijke kamer van beroep.

Art. 288.De tuchtstraffen genomen naar aanleiding van een beroep bij de gewestelijke kamer van beroep worden uitgesproken door de benoemende overheid.

Wanneer de vervolgde ambtenaar een operationele mandaathouder is, is de regering de bevoegde overheid om zich uit te spreken over de tuchtstraf.

De bevoegde overheid kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan ook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd.

Zonder afbreuk te doen aan wat voorzien wordt inzake de motivering in het hoofdstuk van het algemeen statuut betreffende de beroepsprocedure, moet de eindbeslissing op afdoende wijze antwoorden op de opmerkingen geformuleerd op het ontwerp van beslissing door de vervolgde ambtenaar en de definitief benoemde ambtenaar die of het contractueel personeelslid dat het voorstel van straf verdedigt.

Art. 289.De benoemende overheid doet een uitspraak binnen de zestig dagen na ontvangst van het door de gewestelijke kamer van beroep uitgebrachte advies.

De beslissing wordt betekend aan de betrokkene. De beslissing wordt uitvoerbaar vanaf de eerste dag die volgt op de kennisgeving. HOOFDSTUK IV. - Optekening en doorhaling van de straf.

Art. 290.Elke tuchtstraf wordt in het individuele dossier van betrokkene opgetekend.

Art. 291.De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing en de vermaning;2° één jaar voor de inhouding van wedde;3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;4° twee jaar voor de tuchtschorsing;5° dertig maanden voor de lagere inschaling;6° 1 drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.

De doorhaling heeft als gevolg dat er met de doorgehaalde straf geen rekening meer mag worden gehouden.

TITEL XII. - De schorsing in het belang van de dienst.

Art. 292.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de schorsing in het belang van de dienst.

TITEL XIII. - De onverenigbaarheden, de rechten en plichten en de cumulatie van beroepsactiviteiten. HOOFDSTUK I. - De onverenigbaarheden

Art. 293.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult 2° strijdigheid van belangen tot gevolg heeft, dit wil zeggen in een toestand waarin het personeelslid een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.3° of niet past met de waardigheid van zijn ambt of het vertrouwen van het publiek in de dienst zou kunnen ondermijnen. Meer bepaald, is het ieder personeelslid van de DBDMH verboden werkzaam te zijn of belangen te hebben, zelfs via een tussenpersoon : 1° in ondernemingen die brandvoorkomingsmaatregelen bestuderen, toepassen of controleren;2° in ondernemingen die materieel vervaardigen, vervoeren of verkopen voor brandbescherming of brandbestrijding.

Art. 294.Er is onverenigbaarheid tussen : 1° de functie van het lid van de DBDMH en de functie van beroepspersoneelslid van een andere openbare of particuliere hulpdienst.2° de functie van het personeelslid en de functie van het lid van een politiedienst die deel uitmaakt van de openbare macht, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; 3° de functie van commandant en de functie van vrijwillig personeelslid van een andere zone..

Art. 295.Zodra de directieraad het bestaan van één van de in deze titel vermelde onverenigbaarheden vaststelt, stelt hij de betrokkene in gebreke om die situatie te beëindigen binnen een termijn van zes maanden.

Elk personeelslid dat bij het verstrijken van deze termijn niet heeft voldaan aan de bevelen van de directieraad, wordt ambtshalve ontslagen.

Art. 296.De uitoefening van een functie van instructeur binnen een opleidingscentrum voor civiele veiligheid is niet onverenigbaar met de functie van personeelslid. Echter, deze functie van instructeur mag niet uitgeoefend worden tijdens zijn prestaties als ambtenaar van de DBDMH. HOOFDSTUK II. - De rechten en plichten. Afdeling I. - Algemene bepalingen.

Art. 297.De bepalingen van het algemeen statuut betreffende de rechten en plichten zijn van toepassing op de leden van het operationeel personeel Afdeling II - Bijzondere rechten van de personeelsleden van de DBDMH.

Art. 298.§ 1. Het personeelslid heeft recht op opleiding over alle aspecten die nuttig zijn zowel voor de functie-uitoefening als voor de uitbouw van de loopbaan.

Opleiding is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst.

Met dat doel is het personeelslid verplicht om zich tijdens zijn loopbaan te blijven bijscholen. Het volgen van een opleiding mag echter niet tegenstrijdig zijn met de belangen van de dienst. § 2. Het personeelslid heeft recht op de informatie over alle aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie, in het bijzonder voor wat betreft zijn veiligheid, onverminderd de verplichting van het personeelslid om zich te informeren over de materies waarmee het op professioneel vlak belast is. De functionele meerdere verzekert de overdracht van informatie aan zijn ondergeschikten en omgekeerd. Afdeling III. - Bijzondere plichten van de personeelsleden van de

DBDMH.

Art. 299.§ 1. Het personeelslid draagt zorg voor de kledings- en uitrustingsvoorwerpen, die hem ter beschikking gesteld worden door de DBDMH. Het personeelslid dient de kledings- en uitrustingsvoorwerpen terug te geven aan de DBDMH wanneer deze voorwerpen niet meer vereist zijn voor het vervullen van zijn opdrachten. § 2. De kledings- en uitrustingsstukken en de uitgaanstenue mogen slechts bij de uitoefening van de dienst of ter gelegenheid van vergaderingen voor beroepsbelangen of officiële plechtigheden gedragen worden. § 3. Alleen het dragen van eretekens verleend door de Belgische regering is toegelaten. Door buitenlandse regeringen uitgereikte eretekens mogen slechts worden gedragen, wanneer daartoe toelating is verleend door de Koning.

Art. 300.De leden van het operationeel personeel van de DBDMH moeten contact opnemen met de DBDMH wanneer zij enigerlei kennis hebben van de inzet ervan in de operaties betreffende een rampspoedige gebeurtenis.

Art. 301.Onverminderd de bepalingen van de wet van 19 april 2015 tot vaststelling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, wordt het personeelslid opgeroepen om deel te nemen aan de interventies wanneer hij in de kazerne aanwezig is of in oproepbaarheidsdienst is, overeenkomstig voormelde wet.

Art. 302.Het beroepspersoneelslid kan tijdens interventies verplicht worden om de duur van zijn prestaties te verlengen. Uitzonderlijk, in het geval van een grootschalige interventie, veroorzaakt door een onvoorziene gebeurtenis waarvoor de basismiddelen niet meer voldoende zijn, kan het personeelslid dat niet in dienst is, teruggeroepen worden.

Art. 303.De leden van het operationeel personeel van de DBDMH worden ertoe gehouden een fysieke conditie te onderhouden die hen in staat moet stellen hun opdrachten in alle veiligheid uit te voeren, wat henzelf betreft, hun collega's en die van de te redden personen.

Art. 304.De fysieke conditie van de leden van het operationeel kader wordt om de 2 jaar geëvalueerd aan de hand van fysieke testen. § 2. De functioneel bevoegde minister bepaalt de inhoud en de modaliteiten van de fysieke testen. De organisatie ervan wordt bepaald in het Huishoudelijk Reglement.

Deze bepaling is niet van toepassing op de kolonels en de mandaathouders en de wedertewerkgestelde ambtenaren die hiervan opzettelijk vrijgesteld zijn § 3. Onverminderd een tuchtprocedure, wordt de ambtenaar die zich niet gemeld heeft voor de fysieke testen sinds 26 maanden automatisch wedertewerkgesteld in een arbeidsregime van 8 uur. In voorkomend geval geniet de wedertewerkgestelde ambtenaar niet de mogelijkheid om een percentage van de forfaitaire wachttoelage bedoeld in artikel 111, derde lid te behouden.

Art. 305.De operationele ambtenaren van de DBDMH worden verondersteld de dienstnota's gelezen te hebben 3 dagen na hun bekenmaking. HOOFDSTUK III. - De cumulatie van beroepsactiviteiten.

Art. 306.De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.

Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.

Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.

Art. 307.Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.

De verkozen ambtenaar moet de HRM verwittigen, die op zijn beurt de officier-dienstchef op de hoogte brengt.

Art. 308.§ 1. Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze : 1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 293;2° van algemeen belang is voor het Gewest;3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend. Deze ambtenaar is in actieve dienst.

De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast. § 2. Een toelating kan verleend worden aan een ambtenaar om actief te zijn als vrijwilliger in een openbare brandweerdienst, bij het Rode Kruis of een gelijkaardig organisme.

Deze toelating kan worden gekoppeld aan de naleving van bepaalde modaliteiten.

Deze toelating mag de organisatie en de goede werking van de DBDMH in geen geval in het gedrang brengen en is op elk ogenblik intrekbaar.

Art. 309.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de hiërarchische meerdere van ten minste rang A3 door middel van een modelformulier dat door de HRM wordt verstrekt.

De voormelde hiërarchische meerdere geeft een gemotiveerd advies in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien alvorens het dossier door te sturen naar de officier-dienstchef.

Art. 310.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de directieraad.

Art. 311.De ambtenaar wordt binnen de vijfenveertig werkdagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing. Eenmaal die termijn verstreken, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.

Art. 312.§ 1. De toestemming tot cumulatie wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid afwezig is wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, of wanneer het in disponibiliteit wegens ziekte is. Op vraag van het personeelslid kan de directieraad deze opschorting ambtshalve opheffen.

Art. 313.Een machtiging tot cumulatie kan altijd worden herroepen door de directieraad.

Art. 314.Zodra de directieraad vaststelt dat een cumulatie die werd geweigerd of niet werd aangevraagd, wordt uitgeoefend, stelt hij de betrokkene in gebreke om die situatie te beëindigen binnen een termijn van zes maanden. Elk personeelslid dat bij het verstrijken van deze termijn niet heeft voldaan aan de bevelen van de directieraad, stelt zich bloot aan tuchtmaatregelen.

TITEL XIV. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging.

Art. 315.De bepalingen van het algemeen statuut betreffende het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging zijn van toepassing op de leden van het operationeel personeel.

Art. 316.In afwijking van het algemeen statuut, kunnen, de ambtenaren van rang A3, A4, A5 en A5+ in dienst worden gehouden voor een periode van zes maanden, driemaal hernieuwbaar, na de wettelijke pensioenleeftijd te hebben bereikt, mits akkoord van deze ambtenaren, uitzonderlijk en indien het belang van de dienst zulks vereist.

BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING. TITEL I. - De wedde. HOOFDSTUK I. - De weddeschalen.

Art. 317.Iedere weddeschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.

De letter duidt het niveau aan, het eerste cijfer de rang, het tweede de bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de weddeschaal.

Art. 318.Aan de graden zijn de volgende schalen verbonden :

NIVEAU A

NIVEAU A


Colonel

A352

Kolonel

A352

A351

A351

Major

A251

Majoor

A251

Capitaine

A154

Kapitein

A154

A153

A153

A152

A152

A151

A151

lieutenant

A152

Luitenant

A152

A151

A151

NIVEAU C

NIVEAU C


adjudant

C252

adjudant

C252

C251

C251

sergent-major

C153

Sergeant-majoor

C153

C152

C152

sergent

C152

Sergeant

C152

C151

C151

NIVEAU D

NIVEAU D


caporal

D252

corporaal

D252

D251

D251

sapeur-pompier qualifié

D154

eerste brandweerman

D154

D153

D153

D152

D152

sapeur-pompier

D153

brandweerman

D153

D152

D152

D151

D151


§ 2. De weddeschalen zijn opgenomen in bijlage I. De bedragen van de weddeschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De wedde wordt gekoppeld aan de spilindexcijfer van 138,01.

Art. 319.De officier-dienstchef of de ambtenaar die hij aanduidt, beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent aan de ambtenaar een hogere weddeschaal toe zodra deze de voorwaarden inzake anciënniteit, evaluatie en permanente vorming, opgesteld op basis van boek 1 titel X vervult.

Art. 320.Een hogere weddeschaal kan enkel worden toegekend indien de ambtenaar ten minste over de evaluatie "voldoende" beschikt. HOOFDSTUK II. - De functionele loopbaan. Afdeling I. - De functionele loopbaan in niveau D.

Art. 321.De brandweerman geniet de weddeschaal D151.

De weddeschaal D 152 wordt toegekend na 9 jaar graadanciënniteit in het operationeel kader van de DBDMH. De weddeschaal D153 wordt toegekend na 12 jaar graadanciënniteit in het operationeel kader van de DBDMH.

Art. 322.De eerste brandweerman geniet de weddeschaal D152.

De weddeschaal D153 wordt toegekend na 6 jaar dienstanciënniteit in het operationeel kader van de DBDMH. De weddeschaal D154 wordt toegekend aan de ambtenaar na een dienstanciënniteit van 12 in het operationeel kader van de DBDMH en na het behalen van het brevet BO2.

Art. 323.De korporaal geniet de weddeschaal D251.

De weddeschaal D252 wordt toegekend na 12 jaar dienstanciënniteit in het operationeel kader van de DBDMH. Afdeling II. - De functionele loopbaan in niveau C.

Art. 324.De sergeant geniet de weddeschaal C151.

De weddeschaal C152 wordt toegekend na 12 jaar graadanciënniteit.

Art. 325.De sergeant-majoor geniet de weddeschaal C152.

De weddeschaal C153 wordt toegekend na 3 jaar graadanciënniteit.

Art. 326.De adjudant geniet de weddeschaal C251.

De weddeschaal C252 wordt toegekend hetzij na 3 jaar graadanciënniteit op voorwaarde dat de ambtenaar houder is van het brevet OFF1, hetzij na 6 jaar graadanciënniteit of indien de adjudant zich kan beroepen op een dienstanciënniteit van 30 jaar binnen het operationeel kader van de DBDMH. Afdeling III. - De functionele loopbaan in niveau A.

Onderafdeling 1. - Algemene regeling.

Art. 327.§ 1.De luitenant geniet de weddeschaal A151. § 2. Binnen de graad van luitenant wordt een bevordering in weddeschaal A152 toegekend op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° Drie jaar in aanmerking komende diensten in weddeschaal A151 hebben;2° Ten minste de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;3° Voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van boek 1, titel X.

Art. 328.§ 1. De ambtenaar bevorderd tot de graad van kapitein behoudt de weddeschaal verkregen in de graad van luitenant en de anciënniteit verworven in deze weddeschaal. § 2. De ambtenaar aangeworven in de graad van kapitein geniet de weddeschaal A151. De weddeschaal A152 wordt toegekend de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° Drie jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° Ten minste de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;3° Voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van boek 1, titel X.4° Het brevet OFF2 hebben behaald. § 3. Binnen de graad van kapitein wordt, vanaf de toekenning van de weddeschaal A152, een bevordering in weddeschaal A153 en vervolgens A154 toegekend, de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° Vijf jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° Ten minste de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;3° Voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van boek 1, titel X.

Art. 329.De majoor geniet de weddeschaal A251

Art. 330.De kolonel geniet de weddeschaal A351.

Binnen de graad van kolonel, wordt een bevordering in weddeschaal A352 toegekend, de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° Zes jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° Ten minste de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;3° Voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van, boek 1, titel X. HOOFDSTUK III. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar. Afdeling I. - Algemene bepalingen.

Art. 331.Onverminderd andersluidende reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in een van de schalen van zijn graad.

Art. 332.Bij wijziging van het geldelijk statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.

Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.

Art. 333.De ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.

Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 1.000 hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.

Art. 334.De wedde wordt betaald na vervallen termijn.

De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Afdeling II. - De berekening van de wedde.

Art. 335.De maandwedde is gelijk aan 1/12e van de jaarwedde.

Art. 336.Wanneer de definitief benoemde ambtenaar of de stagiair op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.

De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.

Wanneer de definitief benoemde ambtenaar of de stagiair overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.

Art. 337.Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk : Het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen.

Het aantal werkdagen moet gepresteerd worden op basis van het werkschema.

Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.

Voor de toepassing van dit artikel, wordt verstaan onder : a) " werkdag " : elke dag, de zaterdag en de zondag en de feestdagen inbegrepen;b) " gepresteerde werkdag " : elke dag waarvoor een verloning verschuldigd is;c) " werkschema " : het aantal te presteren werkdagen in een maand. HOOFDSTUK IV. - De gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.

Art. 338.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.

TITEL II. - De toelagen. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Art. 339.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de algemene bepalingen met betrekking tot de toelagen. HOOFDSTUK II. - De toelagen verbonden met de loopbaan.

Art. 340.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de toelagen verbonden met de loopbaan. HOOFDSTUK III. - De toelagen verbonden aan de gepresteerde arbeid. Afdeling 1. - Algemene bepalingen.

Art. 341.Voor de toepassing van dit hoofdstuk bepaalt men het uurloon als zijnde gelijk aan 1/1850e van de geïndexeerde, jaarlijkse brutobezoldiging die diende voor de berekening van de wedde van de maand gedurende dewelke een toelage kan worden toegekend, desgevallend vermeerderd met de haard- en standplaatstoelage en de tweetaligheidsvergoeding.

Art. 342.De in de afdelingen II tot en met VII van dit hoofdstuk bedoelde toelagen worden maandelijks uitbetaald op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de voltooiing van de prestaties. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de overuren wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt. Afdeling II. - De toelage voor overuren.

Onderafdeling 1. - De toelage voor overuren gepresteerd voor operationele opdrachten.

Art. 343.Men dient onder overuren te verstaan de prestaties geleverd door een lid van het operationeel kader buiten de wachtbeurten, hetzij te wijten aan de overschrijding van de wachtbeurt die ten einde komt, hetzij te wijten aan het terugroepen voor een dringende taak, hetzij om het effectief minimum aan wachtofficieren te garanderen, onvoldoende geworden omwille van afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval of buitengewoon onvoorzienbaar verlof, of nog omwille van de preventieve ontplooiing van hulpploegen ter gelegenheid van bijzondere gebeurtenissen.

Art. 344.Wanneer het operationeel personeel verplicht wordt zijn prestaties te verlengen na het uur voorzien voor de aflossing van de wacht of in geval van preventieve ontplooiing, wordt de juiste duur van de prestatie als overuren ingeschreven.

Wanneer de in het eerste lid bedoelde prestaties op een zaterdag, een zondag of een wettelijke of erkende feestdag plaatsvinden, wordt de ingeschreven duur vermeerderd met 100 %.

Art. 345.Wanneer het operationeel personeel teruggeroepen wordt voor een dringende taak, wordt de juiste duur van de prestatie als overuren geboekt a rato van 125 % van de duur van de prestaties indien deze tussen 08.00 en 22.00 uur op een werkdag plaatsvinden, van 150 % indien ze op een werkdag tussen 22.00 en 08.00 uur plaatsvinden en van 200 % indien ze op een zaterdag, een zondag of een wettelijke of erkende feestdag.

Art. 346.De overuren geven recht op een toelage gelijk aan het uurloon maal het aantal ingeschreven overuren.

Op aanvraag van het personeelslid kunnen de ingeschreven overuren omgezet worden in compensatieverlof.

Onderafdeling 2. - De toelage voor overuren voor andere dan operationele opdrachten.

Art. 347.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 18.00 uur en 08.00 uur en op zaterdag, zondag en feestdag.

Art. 348.Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan : - 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en (08.00 uur); - 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op een zaterdag, zondag of feestdag.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850e, 1,5/1850e of 2/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.

Art. 349.De toelage voor overuren voorzien in deze onderafdeling, wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C en D die voltijds zijn tewerkgesteld.

Art. 350.De functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde beslist, op advies van de Inspecteur van financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd. Afdeling III. - De forfaitaire wachttoelage.

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.

Art. 351.Voor de toepassing van deze afdeling dient onder wachtprestaties te worden verstaan de prestaties geleverd door een lid van het operationeel kader tijdens de wachtperiodes.

Art. 352.De wachtprestaties geven recht op een toelage waarvan het bedrag forfaitair wordt vastgesteld onafhankelijk van de dag waarop ze worden geleverd.

Art. 353.De forfaitaire wachttoelage mag niet worden toegevoegd bij de toelage voor gepresteerde overuren. De betrokken ambtenaar geniet het gunstigste stelsel.

Art. 354.De forfaitaire wachttoelage maakt geen deel uit van de wedde van de ambtenaar.

Art. 355.De forfaitaire wachttoelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn.

Art. 356.In het geval van een onvolledige wachtprestatie wordt de in de artikelen 357 en 359 voorziene toelage herleid naar rata van de geleverde wachtprestatie. Het uurgedeelte van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan 30 minuten bedraagt; het wordt genegeerd wanneer het minder bedraagt.

Onderafdeling 2. - Het basis- en middenkader.

Art. 357.Het bedrag van de forfaitaire wachttoelage wordt vastgesteld op 10 uur en 15. minuten.

Art. 358.Het bedrag van de forfaitaire wachttoelage zoals voorzien in artikel 357 neemt in aanmerking dat een totaal van 3 wachtprestaties omgezet zal worden in 9 dagprestaties om de opleidingen te organiseren zoals voorzien in artikel 260.

Onderafdeling 3. - Het hoger kader.

Art. 359.Het bedrag van de forfaitaire wachttoelage wordt vastgesteld op 9 uur en 45. minuten.

Art. 360.De forfaitaire wachttoelage wordt niet toegekend aan de ambtenaren van rang A4, A5 en A5+.

Art. 361.De officieren van de andere rangen dan A4, A5 en A5+ die de taak van officier van week waarnemen, volgens de modaliteiten voorzien in het Huishoudelijk Reglement, genieten, per periode van 24 uur, een toelage die gelijk is aan de helft van de forfaitaire wachttoelage voorzien in artikel 359. Afdeling IV. - De toelage voor het terugroepen voor een dringende

taak.

Art. 362.Het personeelslid die uitzonderlijk buiten zijn diensturen wordt opgeroepen om deel te nemen aan een onvoorziene en dringende taak, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4 maal het uurloon. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.

Deze toelage kan enkel toegekend worden aan het personeel van niveau C en D. De officier-dienstchef kan beslissen om deze toelage toe te kennen aan personeelsleden van niveau A ten uitzonderlijke titel. Afdeling V. - De gevarentoelage.

Art. 363.Een gevarentoelage wordt toegekend aan de leden van het operationeel personeel ter dekking van het persoonlijk risico dat wordt gelopen tijdens de uitoefening van de opdrachten.

Art. 364.De gevarentoelage bedraagt op jaarbasis 1.365 EUR. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Zij wordt maandelijks betaald samen met de wedde en maakt er deel van uit. Afdeling VI. - De toelage voor bewakingsopdrachten.

Art. 365.De duur van de prestatie wordt met 25 % vermeerderd indien ze op een werkdag gebeurt tussen 08.00 en 22.00 uur, met 50 % indien ze op een zaterdag of tussen 22.00 en 08.00 uur op een werkdag gebeurt, en met 100 % indien ze op een zondag gebeurt of op een wettelijke of erkende feestdag.

De prestatie geeft aanleiding tot de uitbetaling van een toelage gelijk aan het uurloon vermenigvuldigd met de duur van de prestatie vermeerderd met twee uren die bedoeld worden om de verplaatsingstijden te compenseren. Afdeling VII. - De vergoeding en de toelage van een lid van een

speciale ploeg.

Art. 366.Het personeelslid die de functie van duiker conform het Huishoudelijk Reglement, uitoefent, geniet een forfaitaire vergoeding van 1.120 EUR op jaarbasis, bestemd om de uitgaven te dekken die voortvloeien uit de aansluiting bij een duikersclub, de training, de aankoop en het onderhoud van het individueel materieel dat niet door de DBDMH verstrekt wordt.

Onverminderd artikel 367 van dit besluit is ze niet verenigbaar met andere vergoedingen of toelagen met betrekking tot hetzelfde onderwerp.

De vergoeding wordt samen met de wedde uitbetaald a rato van 1/12e van het jaarlijks bedrag.

De vergoeding wordt met 62 EUR per maand verminderd wanneer de duiker tijdelijk arbeidsongeschikt is te wijten aan een arbeidsongeval of ziekte zodra de duur van de ongeschiktheid 2 maanden overstijgt.

Bovenvermelde bedragen zijn gekoppeld aan de schommelingen van de lonen en zijn te dien einde verbonden aan het indexcijfer 138,01.

Art. 367.Het personeelslid dat de functie uitoefent van duiker en houder is van het brevet van duiker met 2 sterren, bekomt een forfaitaire maandelijkse basistoelage van 130 EUR gebonden aan de spilindex 138,01 en die samen met de wedde uitbetaald wordt.

Deze toelage wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt naar gelang het brevet van de duiker, volgens onderstaande tabel :

Brevet

COEFFICIENT

Brevet

COEFFICIENT

Plongeur 3 étoiles

1,2

Duiker 3 sterren

1,2

Plongeur 4 étoiles

1,4

Duiker 3 sterren

1,4

Moniteur 1 étoiles

1,6

Monitor 1 ster

1,6

Moniteur 2 étoiles

1,8

Monitor 2 sterren

1,8

Moniteur 3 étoiles

2

Monitor 3 sterren

2


De CMAS-duikersbrevetten gelden als referentie voor de toekenning van deze toelage.

De equivalentie tussen de duikersbrevetten van verschillende oorsprongen, wordt door de directieraad vastgesteld. § 2. De toelage voorzien in de eerste paragraaf, blijft verschuldigd wanneer de ambtenaar arbeidsongeschikt is ten gevolge ziekte voor zover de duur van de ongeschiktheid twee maanden niet overschrijdt. § 3. Diezelfde toelage blijft geheel of gedeeltelijk verschuldigd als het lid van het team duikers de functie niet meer uitoefent volgens hieronder staande tabel : Duur van de prestaties

4 ans

20 %

4 jaar

20 %

8 ans

40 %

8 jaar

40 %

12 ans

60 %

12 jaar

60 %

16 ans

80 %

16 jaar

80 %

20 ans ou plus

100 %

20 jaar of meer

100 %


Art. 368.Het personeelslid dat lid is van de groep Team Antigaz, hierna HAZMAT genoemd, en/of van het team Rescue in Safe Conditions, hierna RISC genoemd, bekomt een basistoelage van 195 euro per prestatie gebonden aan de spilindex 138.01 en die samen met de wedde wordt uitbetaald, de maand volgend op de prestatie.

Deze toelage wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt in functie van de anciënniteit en van de functie in het team volgens onderstaande tabel :

Coefficients d'allocation

Toelagecoëfficiënten

Ancienneté

Equipiers

Chefs

Instructeurs

Anciënniteit

Teamleden

Leiders

Opleiders

0-> 3 ans

1,00

1,10

1,20

0-> 3 jaar

1,00

1,10

1,20

4 -> 6 ans

1,10

1,20

1,30

4 -> 6 jaar

1,10

1,20

1,30

7 -> 9 ans

1,20

1,30

1,40

7 -> 9 jaar

1,20

1,30

1,40

10 -> max

1,30

1,40

1,50

10 -> max

1,30

1,40

1,50


De minimum en maximum prestaties overeenstemmend met de verschillende functies worden gerealiseerd conform de voorschriften in het Huishoudelijk Reglement.

Art. 369.Een personeelslid kan slechts twee functies cumuleren in de specialiteit "duikers", "HAZMAT", en "RISC".

Art. 370.De toelage voorzien in artikel 367 wordt niet meer toegekend vanaf de graad van adjudant.

De toelage voorzien in artikel 368 wordt niet toegekend aan de officieren. Afdeling VIII. - De toelage voor de administratieve prestaties.

Art. 371.Een toelage wordt toegekend aan de ambtenaren van het hoger kader die aangeduid zijn in administratieve functies vastgelegd in het huishoudelijk reglement die verplicht uitgeoefend moeten worden in een arbeidsregime van 8 daguren.

De functioneel bevoegde minister bepaalt het bedrag van deze toelage, zonder dat deze toelage hen het recht geeft op een bezoldiging die de bezoldiging waartoe hij recht zou gehad hebben met een forfaitaire wachttoelage overschrijdt.

Deze wordt maandelijks betaald en wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. Deze toelage wordt niet toegekend, aan wedertewerkgestelde ambtenaren, en kan niet worden gecumuleerd met toelagen voor overuren, nacht-, zaterdag- of zondagswerk en forfaitaire wachttoelagen. HOOFDSTUK IV. - De tweetaligheidstoelage.

Art. 372.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de tweetaligheidstoelage.

TITEL III. - De vergoedingen.

Art. 373.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de vergoedingen.

BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT

Art. 374.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de vaststelling van de administratieve en geldelijke anciënniteit.

Niettemin wordt voor de berekening van de geldelijke anciënniteit eveneens rekening gehouden met de diensten gepresteerd als vrijwilliger in een hulpverleningszone bij een openbare brandweerdienst, in zoverre de bedoelde periode nog niet, geheel of gedeeltelijk, geldelijk gevaloriseerd werd.

In afwijking van artikel 449 van het algemeen statuut, worden de diensten geleverd in een hulpverleningszone van categorie 4 ook in aanmerking genomen voor de berekening van de graad- en niveauanciënniteit.

BOEK IV. - HET MANDAAT. TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 375.De betrekkingen van officier-dienstchef, officier tweede in bevel en van afdelingschefs die respectievelijk overeenkomen met de rangen A5+, A5 en A4 worden bij mandaat van vijf jaar begeven door de Regering.

In afwijking van het eerste lid, kan de Regering, bij de vacantverklaring, beslissen om de duur van het mandaat te verkorten om deze te laten samenvallen met de duur van een ander mandaat.

Art. 376.§ 1. Voor de duur van het mandaat worden doelstellingen bepaald die bestaan uit strategische doelstellingen en transversale doelstellingen. § 2. De strategische doelstellingen toegewezen aan elke operationele mandaathouder worden bepaald : - voor een mandaat van rang A4 : door de functioneel bevoegde minister, op voorstel van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar; - voor een mandaat van rang A5 en A5+ : door de Regering, op voorstel van de functioneel bevoegde minister. § 3. De operationele mandaathouders zijn onderworpen aan de transversale doelstellingen gemeenschappelijk voor alle mandaathouders vastgelegd door de Regering bedoel in artikel 464 § 2 van het algemeen statuut. § 4. Tijdens de uitoefening van het mandaat kan de overheid voorzien in de paragrafen 2 en 3 van dit artikel de doelstellingen die ze bepaald heeft voor de toekenning van voornoemd mandaat wijzigen om de elementen vervat in de regeringsverklaring alsmede de krachtlijnen bepaald door de functioneel bevoegde minister.

Deze krachtlijnen kunnen verduidelijkt worden in een beleidsnota of beleidsplan.

De operationele mandaathouder kan ook aan de overheid bedoeld in paragraaf 2 van dit artikel wijzigingen van de doelstellingen bedoeld in paragraaf 1 voorstellen.

Alvorens een wijziging aan te brengen, vindt een overleg plaats met de in functie zijnde mandaathouder.

Art. 377.Om zich kandidaat te stellen voor een betrekking van operationele mandaathouder bij de DBDMH moeten de kandidaten voldoen aan de voorwaarden van artikel 14 § 2, met uitzondering van de in punt 6° van artikel 14 § 2 bedoelde voorwaarde, alsook de volgende voorwaarden : - ten minste negen jaar anciënniteit hebben in het hoger kader bij de DBDMH of bij een hulpverleningszone minstens van categorie 3 van het land; - houder zijn van het brevet OFF3.

TITEL II. - De vacant verklaring en de functiebeschrijving.

Art. 378.Elke bij mandaat in te vullen betrekking wordt vacant verklaard door de Regering.

Art. 379.De Regering stelt de functiebeschrijving van de in te vullen mandaatbetrekking op en voegt er de doelstellingen bedoeld in artikel 376 aan toe.

Art. 380.De Regering kan, wanneer zij de functiebeschrijving zoals voorzien in artikel 379 opstelt, één of meerdere proeven definiëren die vervuld moeten worden tijdens het selectiegesprek.

De Regering kan een extern bureau aanduiden om de selectiecommissie bij te staan in haar activiteiten.

Art. 381.§ 1. De vacante betrekkingen worden ter kennis gebracht van het publiek door middel van een oproep tot kandidaten minstens in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld : 1° de termijn bedoeld in § 2 van dit artikel waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;2° de elementen die de kandidatuur dient te bevatten en bedoeld zijn in § 3 van dit artikel;3° de adresgegevens van de dienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking, de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 376 en de gestandaardiseerde CV zoals bedoeld in paragraaf 3 verkregen kunnen worden. § 2. Enkel de kandidaturen die per aangetekend schrijven verzonden zijn aan de voorzitter van de directieraad van de DBDMH binnen een termijn van dertig dagen, worden in aanmerking genomen. Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Elke kandidatuur bevat : 1° een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren via het gebruik van een gestandaardiseerde cv opgesteld door de functioneel bevoegde minister;2° een beheersplan waarin bepaald wordt op welke manier de kandidaat de doelstellingen, zoals bepaald in artikel 376 beoogt te realiseren. Op straffe van onontvankelijkheid, dient de kandidaat een kandidaatstelling in per betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt.

TITEL III - Selectiecommissie

Art. 382.Selectiecommissie met vijf leden worden samengesteld met het oog op de toekenning van de bij mandaat in te vullen betrekkingen.

De Regering wijst, op voordracht van de minister, de leden van elke selectiecommissie aan telkens een mandaatbetrekking vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De aanwijzing van de leden van de selectiecommissies is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.

Elke selectiecommissie telt minstens één persoon van elk geslacht.

Wanneer een mandaatfunctie vacant wordt verklaard voor kandidaten van de twee taalrollen, dient een lid van de selectiecommissie de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. Indien geen van de leden deze voorwaarden vervult, wordt de commissie bijgestaan door een personeelslid die deze kennis heeft bewezen. § 2. De selectie van de mandaathouders van rang A5 en A5+ gebeurt door een selectiecommissie samengesteld als volgt : 1° een zonecommandant van een hulpverleningszone van categorie 4, of, een kolonel van een hulpverleningszone van categorie 4 of een zonecommandant van categorie 3 van het Vlaamse Gewest;2° een zonecommandant van een hulpverleningszone van categorie 4of een kolonel van een hulpverleningszone van categorie 4 of een zonecommandant van categorie 3 van het Waalse Gewest;3° drie leden met ervaring in overheidsmanagement, waarvan de officier-dienstchef wiens mandaat verloopt kan deel uitmaken, voor zover hij beschikt over een gunstige evaluatie en hij zich niet meer kandidaat stelt voor geen enkele mandaat. De selectie van mandaathouders van rang A4, gebeurt door een selectiecommissie samengesteld als volgt : 1° de officier-dienstchef van de DBDMH, behalve indien deze zich kandidaat stelt voor een mandaat van rang A4, in welk geval hij vervangen wordt door een lid dat ervaring in overheidsmanagement heeft;2° een zonecommandant van een hulpverleningszone van categorie 4, of bij ontstentenis, een zonecommandant van categorie 3 van het Vlaamse Gewest;3° een zonecommandant van een hulpverleningszone van categorie 4 of een kolonel van een hulpverleningszone van categorie 4 of een zonecommandant van categorie 3 van het Waalse Gewest;4° twee leden met ervaring in overheidsmanagement.

Art. 383.§ 1. De minister, voor het geheel van de selectiecommissies : 1° duidt minstens twee effectieve en minstens twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;2° bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden; § 2. De Regering stelt, op voorstel van de minister, het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op.

Art. 384.Geen lid van de commissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in gevaar wordt gebracht.

De leden van de selectiecommissie zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande alle informatie waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.

TITEL IV. - De selectieprocedure. Afdeling I. - De ontvankelijkheid.

Art. 385.§ 1. Elke selectiecommissie van de mandaathouders wordt gevat door de voorzitter van de directieraad door het indienen van een verzoek om advies bedoeld in artikel 388, eerste lid. § 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de selectiecommissie zich dient uit te spreken.

Deze termijn mag niet minder bedragen dan zestig dagen na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de selectiecommissie. § 3. Het verzoek om advies bevat : 1° de kandidaturen bedoeld in artikel 381;2° de doelstellingen bedoeld in artikel 376;3° de functiebeschrijving van de in te vullen betrekking bedoeld in artikel 379.

Art. 386.De selectiecommissie controleert de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten.

De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten door een gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten betekend Binnen de tien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan iedere kandidaat bezwaar aantekenen aan de Voorzitter van de commissie en kan hij vragen gehoord te worden. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Na onderzoek van het bezwaar, doet de commissie een definitieve uitspraak over de toelaatbaarheid en betekent haar beslissing aan de kandidaat die een bezwaar heeft ingediend.

Wanneer de commissie een uitspraak doet over een bezwaar bedoeld in alinea 3 betreffende de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden. Afdeling II - Het selectiegesprek.

Art. 387.De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.

Dit gesprek houdt de proef of de proeven in zoals bedoeld in artikel 380.

Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A4 hoort de selectiecommissie voor het begin van de gesprekken de officier-diensthoofd of de officier-tweede in bevel, onder wiens bevoegdheid de materies vallen die afhangen van de betrokken mandaatbetrekking, met betrekking tot de algemene competenties en het functieprofiel van de te in te vullen betrekking.

Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A5 en A5+, hoort de selectiecommissie voor het begin van de gesprekken de functioneel bevoegde minister of zijn vertegenwoordiger.

Art. 388.De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies rekening houdend met : a) de functiebeschrijving en de adequaatheid van het profiel van de kandidaat en het resultaat van het gesprek;b) de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden;c) de afstemming van het beheersplan op de doelstellingen bedoeld in artikel 376 en de voorstelling van het plan; Bij het einde van het gesprek en na analyse van hun kandidaatstelling, worden de kandidaten ingeschreven in hetzij groep A " geschikt " hetzij groep B " niet geschikt ".

In de groep A worden de kandidaten gerangschikt.

Indien er een ex-aequo is tussen de kandidaten die in groep A " geschikt " ingeschreven worden, wordt diegene behorend tot het geslacht dat voor minder dan een derde vertegenwoordigd is in de eerste twee trappen van de hiërarchie voor de kandidaat van het ander geslacht gerangschikt. Afdeling III - De aanwijzing van de mandaathouders.

Art. 389.De Regering duidt de operationele mandaathouder aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing.

TITEL V. - De bestuursovereenkomst en het operationeel plan.

Art. 390.Binnen de twaalf maanden volgend op de eedaflegging van de Regering, stelt de directieraad, in onderhandeling met de functioneel bevoegde Minister een bestuursovereenkomst op.

Art. 391.Deze bestuursovereenkomst is erop gericht de elementen opgenomen in de regeringsverklaring en de grote beleidslijnen gedefinieerd door de Regering te integreren in de werking van de instelling.

Het bevat onder meer : a) de doelstellingen bedoeld in artikel 376;b) de gedragsregels ten aanzien van het publiek;c) de methodes die toelaten om de verwezenlijking van de doelstellingen te meten en te volgen;d) een strategisch personeelsplan dat de gewenste evolutie van de personeelsbehoefte voor de duur van de legislatuur beschrijft, met het oog op de uitvoering van de bestuursovereenkomst;e) een schatting van de benodigde werkings- en investeringsmiddelen voor de uitvoering van de bestuursovereenkomst.

Art. 392.De bestuursovereenkomst wordt goedgekeurd door de Regering.

Art. 393.De bestuursovereenkomst kan worden aangepast na goedkeuring van de begroting en op basis van een voorstel tot aanpassing opgesteld door de directieraad. De aanpassing wordt goedgekeurd door de Regering.

Art. 394.De directieraad stelt het jaarlijks operationeel plan op waarin de initiatieven en concreet te realiseren projecten door de bestuursovereenkomst bedoeld in artikel 390 worden opgenomen.

Art. 395.Elk jaar bezorgt de directieraad een stand van zaken van de uitvoering van de bestuursovereenkomst aan de Regering.

TITEL VI. - Administratieve en geldelijke situatie. HOOFDSTUK I. - De administratieve situatie. Afdeling I. - De uitoefening van het mandaat.

Art. 396.§ 1. De operationele mandaathouder oefent het mandaat daadwerkelijk uit.

In geval hij het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof of schorsing in het belang van de dienst of wegens voorspelbare afwezigheid van meer dan 45 dagen, kan de Regering het mandaat tijdelijk toevertrouwen aan een andere ambtenaar van het hoger kader van de DBDMH voor maximaal zes maanden. § 2. De operationele mandaathouder oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd als dit het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreft;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen, om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie;3° geen politiek verlof krijgen;4° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;5° geen verlof krijgen voor opleiding;6° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps of om cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar;9° geen verlof krijgen voor persoonlijke aangelegenheden;10° geen verlof krijgen om ter beschikking gesteld te worden van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België;11° geen ouderschapsverlof krijgen buiten de loopbaanonderbreking.

Art. 397.De operationele mandaathouders stellen, ieder wat hen betreft, een keer om de zes maanden, een stand van zaken van de doelstellingen bedoeld in artikel 376 voor aan de minister. HOOFDSTUK II. - Geldelijke situatie.

Art. 398.De mandaathouder krijgt de schaal toegekend van de rang die overeenstemt met het ambt dat wordt uitgeoefend.

Officier-chef de servie

A599

Officier-dienstchef

A599

Officier-commandant en second

A551

Officier-tweede in bevel

A551

Chef de département

A451

Departementshoofd

A451


§ 2. De weddeschalen zijn opgenomen in bijlage I. De bedragen van de weddeschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen in overeenstemming met de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De wedde wordt gekoppeld aan de spilindexcijfer van 138,01. § 3. De operationele mandaathouder heeft geen recht op een uitmuntendheidstoelage of op een projecttoelage.

Art. 399.§ 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan : 1° voor de ambtenaren van rang A5+ : 6.000 EUR; 2° voor de ambtenaar van rang A5 : 4.500 EUR; 3° voor de ambtenaren van rang A 4 : 3.000 EUR. De mandaatpremie wordt maandelijks uitbetaald onder dezelfde voorwaarden als de wedde. Ze wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. Indien de vermelding "voldoende " zoals bedoeld in artikel 413 hem werd toegekend, wordt de mandaatpremie van de operationele mandaathouder verdubbeld voor de periode op welke de evaluatie betrekking heeft.

De verdubbeling van de operationele mandaatpremie wordt in éénmaal betaald binnen de drie maanden na de evaluatie. HOOFDSTUK III. - Anciënniteit.

Art. 400.De graadanciënniteit van de ambtenaar mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienstanciënniteit, graadanciënniteit en geldelijke anciënniteit. HOOFDSTUK IV. - Overplaatsing van de ambtenaren.

Art. 401.Vanaf zijn eerste "voldoende" evaluatie bedoeld in artikel 413 wordt de ambtenaar aangesteld als operationeel mandaathouder afkomstig uit een hulpverleningszone ambtshalve overgeplaatst naar de DBDMH. Deze overplaatsing geschiedt met terugwerkende kracht tot de datum van zijn aanstelling als operationele mandaathouder. De Regering vaardigt een individueel besluit uit. Een kopie wordt ter informatie verstuurd naar de hulpverleningszone van oorsprong.

Art. 402.De overgeplaatste ambtenaar is onderworpen aan dit statuut, behoudt zijn administratieve en geldelijke anciënniteit en kan deze doen gelden binnen de DBDMH. TITEL VII - De evaluatie. HOOFDSTUK I. - Evaluatiecommissie.

Art. 403.§ 1. Een evaluatiecommissie van vijf leden wordt opgericht, belast met de evaluatie van de officier-dienstchef, de officier tweede in bevel en de afdelingshoofden samengesteld als volgt : 1° een zonecommandant van een hulpverleningszone van categorie 4 of een kolonel van een hulpverleningszone van categorie 4 of een zonecommandant van categorie 3 van het Vlaamse Gewest;2° een zonecommandant van een hulpverleningszone van categorie 4 of een kolonel van een hulpverleningszone van categorie 4 of een zonecommandant van categorie 3 van het Waalse Gewest;3° drie leden met ervaring in overheidsmanagement. § 2. De Regering stelt, op voordracht van de minister, de leden aan van de evaluatiecommissie alsook de voorzitter en de ondervoorzitter onder hen. De voorzitter en ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalrol. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister vier plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de door de Regering aangewezen effectieve leden.

Wanneer één van leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter een plaatsvervangend lid aan. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan de ondervoorzitter.

Art. 404.De Regering kan een extern bureau aanduiden om de evaluatiecommissie bij te staan in haar opdrachten.

De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanwijzing is hernieuwbaar Elke selectiecommissie telt minstens één persoon van elk geslacht.

De minister duidt minstens twee effectieve en minstens twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.

De minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de leden van de evaluatiecommissie.

De Regering, op voorstel van de functioneel bevoegde minister, stelt het Huishoudelijk Reglement van de evaluatiecommissies op.

Geen lid van de evaluatiecommissie mag zetelen wanneer hij zich in een situatie bevindt die ertoe kan leiden dat zijn onpartijdigheid in gevaar wordt gebracht.

De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande alle informatie waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht. HOOFDSTUK II - Het verloop van de evaluatie. Afdeling I. - Voorwerp van evaluatie.

Art. 405.De evaluatie betreft : - De realisatie van de doelstellingen voorzien in artikel 376; - De manier waarop de doelstellingen al dan niet bereikt zijn. Afdeling II. - De voorbereiding van het evaluatiegesprek.

Art. 406.De operationele mandaathouder stelt in voorbereiding van elk evaluatiegesprek een verslag op waarin hij de mate waarin de hem toevertrouwde doelstellingen bereikt zijn alsook de middelen die hiervoor gehanteerd werden, gedetailleerd beschrijft. De mandaathouder kan het resultaat van een 360° evaluatie aan het verslag toevoegen.

De functioneel bevoegde minister legt het model van de hierboven genoemde verslagen vast.

Art. 407.De evaluatiecommissie neemt kennis van het verslag opgesteld door de operationele mandaathouder en bezorgt hiervan een kopie aan de betrokken minister(s) en, in voorkomend geval, aan de officier-dienstchef en de officier-tweede in bevel.

Art. 408.Dit verslag opgesteld door de operationele mandaathouder moet 10 werkdagen voor de eerste vergadering bij de evaluatiecommissie toekomen.

Art. 409.Voor het evaluatiegesprek van de mandaathouder van rang A5 en van rang A4+, wint de evaluatiecommissie het advies in van de functioneel bevoegde minister, wat betreft de realisatie van de in artikel 376 bedoelde transversale en strategische doelstellingen.

Voor het evaluatiegesprek van de mandaathouder van rang A4, wint de commissie het advies in van de functioneel bevoegde minister en de officier-dienstchef en de officier-tweede in bevel, wat betreft de realisatie van de in artikel 376 bedoelde transversale en strategische doelstellingen.

Art. 410.De evaluatiecommissie nodigt vervolgens de operationele mandaathouder uit op een evaluatiegesprek. Voor deze gelegenheid maakt ze aan de mandaathouder de ingewonnen adviezen over overeenkomstig artikel 409.

Art. 411.De evaluatiecommissie houdt rekening met de eventuele wijziging van de doelstellingen in toepassing van artikel 376, § 4. Afdeling III. - Het evaluatieverslag en de vermelding.

Art. 412.Na het evaluatiegesprek stelt de evaluatiecommissie een evaluatieverslag op en stelt een vermelding vast.

Het evaluatieverslag wordt tegen ontvangstbewijs overgemaakt aan de mandaathouder.

Art. 413.De vermelding " voldoende " wordt toegekend aan de operationele mandaathouder wanneer hij de doelstellingen die hem werden toegewezen bereikt heeft en wanneer zijn bijdrage bij het behalen van deze doelstellingen bewezen is.

De vermelding " te verbeteren " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij zijn doelstellingen gedeeltelijk bereikt heeft, maar er substantiële verbeteringen dienen te worden aangebracht teneinde de aan hem toevertrouwde managementopdracht op een optimale en volmaakte manier te kunnen uitoefenen of wanneer zijn persoonlijke bijdrage bij het behalen van deze doelstellingen beperkt bleef.

De vermelding " onvoldoende " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de evaluatie aantoont dat de werking van de mandaathouder niet het verwachte niveau haalt of wanneer de toegewezen doelstellingen niet bereikt werden of wanneer deze doelstellingen niet op een optimale manier bereikt werden of wanneer zijn persoonlijke bijdrage aan het behalen van de doelstellingen zeer gering is.

In haar evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde doelstellingen onmogelijk hebben gemaakt.

Art. 414.§ 1. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat.

Indien bij deze evaluatie de vermelding " onvoldoende " wordt verkregen, heeft een bijkomende evaluatie plaats binnen een termijn van zes maanden na de datum van de kennisgeving van deze eerste evaluatie..

Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens " onvoldoende" is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe aanwijzingsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. § 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van de mandaat.

Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandaathouder de vermelding " voldoende " bekomt, dan kan de Regering zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 381 § 3, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.

Indien de mandaathouder de vermelding " te verbeteren " bekomt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.

Indien de mandaathouder de vermelding " onvoldoende " bekomt, dan wordt zijn mandaat niet vernieuwd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. Afdeling IV. - Beroepsprocedure

Art. 415.De operationele mandaathouder die niet akkoord gaat met de vermelding " te verbeteren " of " onvoldoende " beschikt over veertien dagen vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de Regering.

De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 2.

De Regering spreekt zich uit over het beroep van een operationeel mandaathouder. Hierbij verklaart de functioneel bevoegde minister zich onbevoegd.

Art. 416.De Regering moet zich uitspreken binnen de zestig dagen na ontvangst van het verzoekschrift.

De operationele mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze en toegang hebben tot de dossierstukken voor zijn hoorzitting De Regering kan deze hoorzitting delegeren aan de Minister. Hiertoe krijgt de minister volmacht om de mandaathouder te horen, er een gedetailleerd proces-verbaal van op te stellen, alle nuttige informatie te verzamelen en het dossier voor te stellen aan de Regering. Bij ontstentenis van beslissing binnen de termijn, wordt de vermelding toegekend aan de mandaathouder "voldoende".

TITEL VIII. - Einde van het mandaat HOOFDSTUK I. - Beëindiging van het mandaat van rechtswege

Art. 417.Onverminderd artikelen 418 en 419, eindigt het mandaat na afloop van de vastgestelde duur zoals bepaald in artikel 375 of wanneer de mandaathouder de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. HOOFDSTUK II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 418.Het mandaat neemt vervroegd een einde in geval van schorsing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad, in geval van ambtshalve ontslag, in geval van afzetting of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.

In geval van vrijwillig ontslag door de mandaathouder, is een opzegging van zes maanden vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden.

Art. 419.Indien de evaluatie bedoeld in artikel 414, § 1, derde lid leidt tot een vermelding " onvoldoende ", dan neemt het mandaat een einde op de eerste dag van de maand die volgt op de toekenning van deze vermelding. HOOFDSTUK III - De graad en de schaal na het mandaat

Art. 420.De officier-dienstchef die het mandaat beëindigt met een "voldoende" evaluatie kan de titel "ere-officier-dienstchef" dragen na afloop van alle mandaatfuncties.

De officier-tweede in bevel die het mandaat beëindigt met een voldoende evaluatie kan de titel "ere- officier-tweede in bevel" dragen na afloop van alle mandaatfuncties.

De mandaathouder van rang A4 die het mandaat beëindigt met een voldoende evaluatie kan de titel van "ere-diensthoofd" dragen na afloop van alle mandaatfuncties.

Art. 421.§ 1. Behalve de in artikel 418 bedoelde gevallen genieten de ambtenaren, op het einde van hun mandaat, respectievelijk de weddeschaal A500 als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een weddeschaal van rang A5+, van weddeschaal A451, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een weddeschaal van rang A5, en van weddeschaal A352, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een weddeschaal van rang A4. § 2. Behalve de in artikel 418 bedoelde gevallen, blijven de ambtenaren bedoeld in § 1 van wie het mandaat na een mandaatperiode van zes opeenvolgende jaren, verstreken is, op het einde van hun mandaat het voordeel behouden van de beste weddeschaal die zijn genoten hebben. § 3. De mandaatperiodes waarvoor een onvoldoende evaluatie werd verkregen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel BOEK V. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN TITEL I. - Opheffingsbepalingen

Art. 422.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de opheffingsbepalingen.

Art. 423.Het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27 juni 2002 houdend het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het operationeel personeel van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp wordt opgeheven.

TITEL II. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - De omzetting in de functionele loopbanen

Art. 424.§ 1. Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, krijgen de ambtenaren titularissen van de graad van onderluitenant en van luitenant de graad van kapitein toegewezen. § 2. De niveauanciënniteit van de ambtenaren bedoeld in de eerste paragraaf vormt hun graadanciënniteit in de graad van kapitein.

Art. 425.§ 1. Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, krijgen de ambtenaren houder van de graad van kapitein de graad van majoor toegewezen. § 2. De ambtenaren bedoeld in § 1 behouden voor de graad van majoor de anciënniteit die ze verworven hebben sinds ze bevorderd werden in de graad van kapitein.

Art. 426.Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, krijgen de ambtenaren houder van de graad van commandant de graad van kolonel toegewezen. § 2. De ambtenaren bedoeld in § 1 behouden voor de graad van kolonel de anciënniteit die ze verworven hebben sinds ze bevorderd werden in de graad van commandant. HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen. Afdeling I. - Algemene overgangsbepalingen.

Art. 427.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de algemene overgangsbepalingen. Afdeling II. - Overgangsbepalingen met betrekking tot de hiërarchische

loopbaan.

Art. 428.De bevorderings- en wervingsprocedures voor de betrekking(en) die vacant verklaard werd(en) voor de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op basis van de bepalingen die op deze procedure van toepassing waren voor deze datum.

De graden verkregen na afloop van deze wervingsprocedure of bevorderingsprocedure volgen de regels vastgesteld in hoofdstuk I, onverminderd de graden eventueel behaald krachtens hoofdstuk I voor het einde van de bevorderingsprocedure

Art. 429.De ambtenaren houder van een graad van brandweerman en eerste brandweerman, op de datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tot uitvoering van artikel 306, § 2 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones worden bevorderd tot de graad van korporaal zodra ze de bevorderingsvoorwaarden van dit statuut voor deze graad vervullen zonder expliciete vacant verklaring. Afdeling III - Overgangsbepalingen met betrekking tot het geldelijk

statuut.

Art. 430.Artikel 334 van dit besluit is niet van toepassing op de in dienst zijnde ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding vooraf worden betaald.

Art. 431.In afwijking van artikelen 363 en 364, genieten de ambtenaren die in dienst zijn op datum van 1 juli 2002, een gevarentoelage die gelijk is aan vier maal het jaarlijks beloop van de gemiddelde weddeverhogingen van de weddeschaal verbonden aan zijn graad. Het jaarlijks beloop van de gemiddelde weddeverhogingen is gelijk aan het verschil tussen het maximum bedrag en het minimum bedrag gedeeld door het aantal jaren vereist voor de toekenning van het maximum van de schaal.

De gevarentoelage bedraagt minimaal 1.365 EUR aan 100 % op jaarbasis.

Art. 432.De ambtenaren die op datum van 1 juli 2002 het genot hadden van een diplomatoeslag in toepassing van de beraadslaging van de Agglomeratie behouden deze diplomatoeslag.

Art. 433.De titularissen van de graad van korporaal en die houder zijn van het brevet van sergeant op datum van 3 oktober 2006, genieten van de weddeschaal D252.

De titularissen van de graad van sergeant, die tenminste 3 of 6 jaar graadanciënniteit tellen en houder zijn van het brevet van adjudant op datum van 3 oktober 2006, genieten respectievelijk van de weddeschaal C151 of C152.

Art. 434.§ 1. In afwijking van artikel 328 § 2, kunnen de in artikel 424 bedoelde ambtenaren een bevordering in weddeschaal A152 toegewezen krijgen indien ze houder zijn van een brevet van technicus-brandvoorkoming of indien ze het brevet Prev-2 behalen in plaats van het brevet OFF2.

Art. 435.§ 1. In afwijking van artikel 328, krijgen de ambtenaren bedoeld in artikel 424 de bevordering in weddeschaal voorzien in paragraven 2 tot 4 en de weddeschalen van het uitdovingskader voorzien in bijlage II. Om het verdovingsregime te genieten moeten de bedoelde ambtenaren hun definitieve keuze uiterlijk 15 dagen na de inwerkingtreding van deze tekst aan de officier-dienstchef overmaken. Bij gebrek van een keuze krijgen de ambtenaren de bevordering in weddeschaal toegekend voorzien in artikel 328.

De bevordering tot de graad van majoor verleent de geldelijke loopbaan voorzien in Boek II. § 2. De kapitein krijgt de weddeschaal A151. § 3. Binnen de graad van kapitein krijgt de ambtenaar bedoeld in de eerste paragraaf een bevordering naar de weddeschalen A152 en A153 toegewezen de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° Drie jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° Ten minste de vermelding "voldoende" hebben gekregen bij de laatste evaluatie;3° Voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van boek 1 titel X; § 4. Binnen de graad van kapitein krijgt de ambtenaar bedoeld in de eerste paragraaf houder van een brevet van technicus-brandvoorkoming of die het brevet Prev-2 behaalt de weddeschaal A153. Hij krijgt een bevordering naar de weddeschalen A251 en A252 toegewezen de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° Drie jaar in aanmerking komende diensten in zijn weddeschaal hebben;2° Ten minste de vermelding "voldoende" hebben gekregen bij de laatste evaluatie;3° Voldoen aan de opleidingsverplichtingen voorzien op basis van boek 1, titel X.

Art. 436.§ 1. In afwijking van artikel 328, krijgen de ambtenaren bedoeld in artikel 424 die houder zijn van een diploma van burgerlijk ingenieur de verhoging in weddeschaal in de schalen van de uitdovende personeelsformatie voorzien in bijlage II A154 en A252 en A262 toegewezen de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° het brevet van technicus-brandvoorkoming of het brevet OFF2 hebben behaald;2° drie jaar in aanmerking komende diensten hebben in zijn weddeschaal.

Art. 437.De ambtenaren bedoeld in artikel 425 burgerlijk ingenieur, behouden de weddeschaal A262 van de uitdovende personeelsformatie voorzien in bijlage II totdat hen een betere weddeschaal krijgen toegewezen.

Art. 438.Een vaste maandelijkse toelage van 130 euro gebonden aan de spilindex 138.01 aangepast volgens de tabel van artikel 274, zal verder gestort worden aan het lid van het team HAZMAT en/of RISC die de functie niet langer uitoefent op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig besluit.

Het lid van het team HAZMAT en/of RISC die minstens 10 jaar anciënniteit in het team telt op de inwerkingtreding van onderhavig besluit, blijft een maandelijkse toelage van 130 EUR gebonden aan de spilindex 138.01 ontvangen, aangepast volgens de tabel van artikel 274, na beëindiging van zijn activiteiten in het gespecialiseerd team.

De toelage wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt 1.25 voor de teamleiders en met 1.50 voor de instructeurs.

De toelage wordt tegelijk met de wedde vereffend.

Art. 439.De preventieadviseur die een jaarlijkse toelage van 5.950 EUR kreeg op het moment van de inwerkingtreding van dit statuut blijft deze krijgen zolang hij de functie van preventieadviseur uitoefent. De toelage wordt maandelijks betaald en wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Deze toelage kan echter niet worden gecumuleerd met de premie bedoeld in artikel 371. Afdeling IV. - Andere overgangsbepalingen.

Art. 440.Met de brevetten van korporaal, sergeant en adjudant worden gelijkgesteld : 1° het brevet van onderofficier dat voor 26 maart 1997 werd uitgereikt door de erkende opleidingscentra voor de brandweer of de provinciale brandweerfederaties;2° het getuigschrift van kandidaat-onderofficier dat door de bevoegde overheid werd afgegeven op basis van een voor 31 december 1993 genomen beslissing;3° de vroegere door de staat uitgereikte brevetten A, B en C;4° het vroegere brevet van kandidaat-beroepsofficier. Het certificaat dat wordt afgeleverd aan de laureaten van het examen van sergeant dat toegang geeft tot het kader van de onderofficieren en door de Brusselse Agglomeratie werd georganiseerd vóór 1993, wordt beschouwd als een door de bevoegde overheid, overeenkomstig lid 1, 2°, afgeleverd certificaat.

Art. 441.De laureaten die opgenomen zijn in een wervingsreserve voor brandweerman op de datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tot uitvoering van artikel 306, § 6, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 betreffende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, worden geacht houder te zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het basiskader bedoeld in artikel 35 van het federaal statuut.

De laureaten die opgenomen zijn in een wervingsreserve voor onderluitenant op de datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tot uitvoering van artikel 306, § 6, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 betreffende het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones, worden geacht houder te zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het hoger kader bedoeld in artikel 35 van het federaal statuut. HOOFDSTUK III. - -Overgangsbepaling betreffende het mandaat.

Art. 442.Bij de inwerkingtreding van dit besluit, kan de regering de bij mandaat in te vullen betrekkingen tijdelijk toekennen aan ambtenaren van het hoger kader van de DBDMH tot de inwerkingtreding van de aangeduide mandaathouders.

De tijdelijke uitoefening van deze functies verleent geen enkel recht op een aanstelling in deze functie.

Art. 443.Naar aanleiding van de eerste uitoefening van het mandaat, stellen de operationele mandaathouders, gedurende de eerste twaalf maanden, ieder wat hen betreft, een keer om de vier maanden, een stand van zaken van de doelstellingen bedoeld in artikel 376 voor aan de minister.

TITEL IV. - Slotbepalingen.

Art. 444.§ 1 Treden in werking op 1 januari 2018 : 1° de ordonnantie van 9 juli 2015 tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp;2° onderhavig besluit, In afwijking van het eerste lid, treden Boek IV betreffende het mandaat en artikel 374 in werking de tiende dag die volgt op de publicatie van het besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 445.De minister belast met brandbestrijding en dringende medische hulp wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gedaan te Brussel, 24 augustus 2017.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met de Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN

Bijlage I

D153

D154

C153


Anc

D151

D152

D251

D252

C151

C152

C251

C252

0

15475,00

16051,00

16677,00

17228,00

17996,00

18622,00

19373,00

22002,00

1

15701,00

16440,00

17253,00

17779,00

18547,00

19236,00

20738,00

23179,00

2

15927,00

16829,00

17829,00

18330,00

19098,00

19850,00

22103,00

24356,00

3

15927,00

16829,00

17829,00

18330,00

19098,00

19850,00

22103,00

24356,00

4

16804,00

17706,00

18706,00

19207,00

19975,00

20727,00

22980,00

25233,00

5

16804,00

17706,00

18706,00

19207,00

19975,00

20727,00

22980,00

25233,00

6

17681,00

18583,00

19583,00

20084,00

20852,00

21604,00

23857,00

26110,00

7

17681,00

18583,00

19583,00

20084,00

20852,00

21604,00

23857,00

26110,00

8

18558,00

19460,00

20460,00

20961,00

21729,00

22481,00

24734,00

26987,00

9

18558,00

19460,00

20460,00

20961,00

21729,00

22481,00

24734,00

26987,00

10

19435,00

20337,00

21337,00

21838,00

22606,00

23358,00

25611,00

27864,00

11

19435,00

20337,00

21337,00

21838,00

22606,00

23358,00

25611,00

27864,00

12

20312,00

21214,00

22214,00

22715,00

23483,00

24235,00

26488,00

28741,00

13

20312,00

21214,00

22214,00

22715,00

23483,00

24235,00

26488,00

28741,00

14

21189,00

22091,00

23091,00

23592,00

24360,00

25112,00

27365,00

29618,00

15

21189,00

22091,00

23091,00

23592,00

24360,00

25112,00

27365,00

29618,00

16

21715,00

22617,00

23617,00

24118,00

24886,00

25638,00

27891,00

30144,00

17

21715,00

22617,00

23617,00

24118,00

24886,00

25638,00

27891,00

30144,00

18

22241,00

23143,00

24143,00

24644,00

25412,00

26164,00

28417,00

30670,00

19

22241,00

23143,00

24143,00

24644,00

25412,00

26164,00

28417,00

30670,00

20

22767,00

23669,00

24669,00

25170,00

25938,00

26690,00

28943,00

31196,00

21

22767,00

23669,00

24669,00

25170,00

25938,00

26690,00

28943,00

31196,00

22

23293,00

24195,00

25195,00

25696,00

26464,00

27216,00

29469,00

31722,00

23

23293,00

24195,00

25195,00

25696,00

26464,00

27216,00

29469,00

31722,00

24

23819,00

24721,00

25721,00

26222,00

26990,00

27742,00

29995,00

32248,00

25

23819,00

24721,00

25721,00

26222,00

26990,00

27742,00

29995,00

32248,00

26

24345,00

25247,00

26247,00

26748,00

27516,00

28268,00

30521,00

32774,00


Anc

A151

A152

A153

A154

A251

A351

A352

A451

A551

A599

0

26985,00

28261,00

29513,00

33194,00

37550,00

40618,00

42615,00

45537,00

49543,00

52119,00

1

26985,00

28261,00

29513,00

33194,00

37550,00

40618,00

42615,00

45537,00

49543,00

52119,00

2

28449,00

29725,00

31493,00

34940,00

39236,00

41996,00

44070,00

47540,00

51546,00

53675,00

3

28449,00

29725,00

31493,00

34940,00

39236,00

41996,00

44070,00

47540,00

51546,00

53675,00

4

29913,00

31189,00

33473,00

36686,00

40922,00

43374,00

45525,00

49543,00

53549,00

55231,00

5

29913,00

31189,00

33473,00

36686,00

40922,00

43374,00

45525,00

49543,00

53549,00

55231,00

6

31377,00

32653,00

35453,00

38432,00

42608,00

44752,00

46980,00

51546,00

55552,00

56787,00

7

31377,00

32653,00

35453,00

38432,00

42608,00

44752,00

46980,00

51546,00

55552,00

56787,00

8

32841,00

34117,00

37433,00

40178,00

44294,00

46130,00

48435,00

53549,00

57555,00

58343,00

9

32841,00

34117,00

37433,00

40178,00

44294,00

46130,00

48435,00

53549,00

57555,00

58343,00

10

34305,00

35581,00

39413,00

41924,00

45980,00

47508,00

49890,00

55552,00

59558,00

59899,00

11

34305,00

35581,00

39413,00

41924,00

45980,00

47508,00

49890,00

55552,00

59558,00

59899,00

12

35769,00

37045,00

40290,00

42926,00

47666,00

48886,00

51345,00

57555,00

61561,00

61455,00

13

35769,00

37045,00

40290,00

42926,00

47666,00

48886,00

51345,00

57555,00

61561,00

61455,00

14

36571,00

37847,00

41167,00

43928,00

48318,00

50264,00

52800,00

58807,00

62813,00

63011,00

15

36571,00

37847,00

41167,00

43928,00

48318,00

50264,00

52800,00

58807,00

62813,00

63011,00

16

37373,00

38649,00

42044,00

44930,00

49330,00

51642,00

54255,00

60059,00

64065,00

64567,00

17

37373,00

38649,00

42044,00

44930,00

49330,00

51642,00

54255,00

60059,00

64065,00

64567,00

18

38175,00

39451,00

42921,00

45932,00

50342,00

53020,00

55710,00

61311,00

65317,00

66123,00

19

38175,00

39451,00

42921,00

45932,00

50342,00

53020,00

55710,00

61311,00

65317,00

66123,00

20

38977,00

40253,00

43798,00

51354,00

54398,00

57165,00

62563,00

66569,00

67679,00

21

38977,00

40253,00

44366,00

51354,00

54398,00

57165,00

62563,00

66569,00

67679,00

22

39779,00

41055

52366,00

55776,00

58620,00

63815,00

67821,00

69235,00

23

40163,00

41439,00


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 augustus 2017 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met de Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN

Bijlage II. - Uitdovende verhoging in weddeschaal van de graad van kapitein

Anc

A151

A152

A153

A154

A251

A252

A262

0

22027,00

23739,00

26985,00

33194,00

33194,00

37550,00

38927,00

1

22884,00

24596,00

26985,00

33194,00

33194,00

37550,00

38927,00

2

22884,00

24596,00

28449,00

34940,00

34940,00

39236,00

40613,00

3

24387,00

26099,00

28449,00

34940,00

34940,00

39236,00

40613,00

4

24387,00

26099,00

29913,00

36686,00

36686,00

40922,00

42299,00

5

25890,00

27602,00

29913,00

36686,00

36686,00

40922,00

42299,00

6

25890,00

27602,00

31377,00

38432,00

38432,00

42608,00

43985,00

7

27393,00

29105,00

31377,00

38432,00

38432,00

42608,00

43985,00

8

27393,00

29105,00

32841,00

40178,00

40178,00

44294,00

45671,00

9

28896,00

30608,00

32841,00

40178,00

40178,00

44294,00

45671,00

10

28896,00

30608,00

34305,00

41924,00

41924,00

45980,00

47357,00

11

30399,00

32111,00

34305,00

41924,00

41924,00

45980,00

47357,00

12

30399,00

32111,00

35769,00

42926,00

42926,00

47666,00

49043,00

13

31096,00

32808,00

35769,00

42926,00

42926,00

47666,00

49043,00

14

31096,00

32808,00

36571,00

43928,00

43928,00

48318,00

50055,00

15

31793,00

33505,00

36571,00

43928,00

43928,00

48318,00

50055,00

16

31793,00

33505,00

37373,00

44930,00

44930,00

49330,00

51067,00

17

32490,00

34202,00

37373,00

44930,00

44930,00

49330,00

51067,00

18

32490,00

34202,00

38175,00

45932,00

45932,00

50342,00

52079,00

19

33187,00

34899,00

38175,00

45932,00

45932,00

50342,00

52079,00

20

33187,00

34899,00

38977,00

51354,00

53091,00

21

33884,00

35596,00

38977,00

51354,00

53091,00

22

33884,00

35596,00

39779,00

52366,00

54103,00

23

34581,00

36293,00

40163,00


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 augustus 2017 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met de Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN

^