Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 maart 1998
gepubliceerd op 31 maart 1998

Koninklijk besluit betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012229
pub.
31/03/1998
prom.
27/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/27/1998012229/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MAART 1998. Koninklijk besluit betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk inzonderheid op artikel 33, § 3, 39, eerste lid en 41;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 2 maart 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit in werking moet treden op 1 april 1998, zoals bepaald door artikel 101 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd door de artikelen 54 en 121 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en dit ten einde te vermijden dat de werking van de bestaande preventiediensten in de ondernemingen zou worden verstoord en om ervoor te zorgen dat de werkgevers en de verschillende andere betrokkenen zich aan de nieuwe reglementering kunnen aanpassen;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 18 maart 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Art. 2.Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° interne dienst : Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk;3° externe dienst : Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk.4° preventieadviseur van de interne dienst : elke natuurlijke persoon verbonden aan een interne dienst en belast met de opdrachten bedoeld in afdeling II, met uitsluiting van het administratief en medisch hulppersoneel (paramedisch personeel) en van de deskundigen met vaardigheden bedoeld in artikel 14, derde lid, 3° tot 5°;5° Comité : het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging en bij ont-stentenis van een vakbondsafvaardiging de werknemers, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet. 6° A.R.A.B. : het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit worden de werkgevers in vier groepen ingedeeld.

De groep A bevat de werkgevers die meer dan 1 000 werknemers tewerkstellen.

Dit aantal werknemers wordt verminderd tot : 1° 500 voor de werkgevers van wie de onderneming behoort tot : a) de industrie voor winning, reiniging en distributie van water;b) de metaalverwerkende industrie, en de fijnmechanische en optische industrie, met uitzondering van de ondernemingen bedoeld in 2°, f), g), h) en i) c) de andere be- en verwerkende industrieën, met uitzondering van de ondernemingen bedoeld in 2°, j) 2° 200 voor de werkgevers van wie de onderneming behoort tot : a) de industrie voor productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en warmwater;b) de industrie voor vervaardiging en eerste verwerking van metalen;c) de industrie voor vervaardiging van steen, cement, betonwaren, aardewerk, glas en dergelijke;d) de chemische industrie, met uitzondering van de ondernemingen bedoeld in 3°, d) e) en f);e) de kunstmatige en synthetische continugaren- en vezelindustrie;f) de industrie voor vervaardiging van producten uit metaal;g) de machinebouwnijverheid;h) de industrie van de automobielbouw en de fabrieken van auto-onderdelen;i) de overige transportmiddelenfabrieken;j) de houtindustrie en de fabrieken van houten meubelen;k) de bouwnijverheid;3° 50 voor de werkgevers van wie de onderneming behoort tot : a) de industrie voor winning en vervaardiging van splijt- en kweekstoffen;b) de cokesovenbedrijven;c) de aardolie-industrie;d) de chemische grondstoffenfabrieken;e) de petro- en carbochemische industrie;f) de industrie voor de vervaardiging van andere chemische producten met voornamelijk industriële of agrarische toepassing. De groep B omvat de werkgevers : 1° die tussen 200 en 1 000 werknemers tewerkstellen en die niet opgenomen zijn in groep A;2° die tussen 100 en 200 werknemers tewerkstellen en van wie de onderneming behoort tot de bedrijfstakken bedoeld bij het derde lid, 1°;3° die tussen 50 en 200 werknemers tewerkstellen en van wie de onderneming behoort tot de bedrijfstakken bedoeld bij het derde lid, 2°;4° die tussen 20 en 50 werknemers tewerkstellen en van wie de onderneming behoort tot de bedrijfstakken bedoeld bij het derde lid 3°. De groep C omvat de werkgevers die minder dan 200 werknemers tewerkstellen en die niet zijn opgenomen in de groep A en B;

De groep D omvat de werkgevers die minder dan 20 werknemers tewerkstellen en waar de werkgever zelf de functie van preventieadviseur vervult.

Indien een technische bedrijfseenheid, bedoeld in artikel 35, § 3, van de wet moet worden ingedeeld in één van de groepen bedoeld in § 1 wordt de activiteit van de technische bedrijfseenheid in aanmerking genomen. § 2. Het aantal werknemers wordt berekend door het aantal kalenderdagen waarop elke werknemer, gedurende een periode van de vier trimesters die elk trimester voorafgaan, ingeschreven is in het personeelsregister waarvan het bijhouden wordt opgelegd door het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, of in elk ander document dat hiertoe bijgehouden wordt indien de werkgever aan de bepalingen van genoemd koninklijk besluit niet onderworpen is, te delen door driehonderdvijfen-zestig.

Wanneer het werkelijke uurrooster van een werknemer niet de drievierde bereikt van het uurrooster dat het zijne zou zijn geweest indien hij voltijds tewerkgesteld was, wordt het aantal kalenderdagen waarop hij in het personeelsregister werd ingeschreven tijdens de in het eerste lid bedoelde periode gedeeld door twee.

Het aantal gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, b) tot e) van de wet wordt berekend door het aantal uren waarop zij arbeid, stage of een vorm van arbeid verrichten tijdens een periode van vier trimesters die elk trimester voorafgaan, te delen door duizendzevenhonderd vijftig. Afdeling 2. - De opdrachten van de interne dienst

Art. 4.De interne dienst staat de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers bij voor de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en alle andere preventiemaatregelen en -activiteiten.

De interne dienst mag eveneens de opdrachten inzake gezondheidstoezicht bedoeld in artikel 6 uitoefenen, indien hij beantwoordt aan de voorwaarden opgelegd door artikel 13, § 2.

De interne dienst werkt samen met de externe dienst, telkens wanneer op die dienst een beroep wordt gedaan.

De bepalingen van dit besluit doen geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de werkgever om voor specifieke problemen die rijzen in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en die een bijzondere deskundigheid vergen die niet verplicht aanwezig is in de externe dienst, een beroep te doen op andere diensten of instellingen die gespecialiseerd zijn of bijzonder bevoegd zijn op de domeinen bedoeld in artikel 4 van de wet en op het vlak van de mindervalide werknemers.

Art. 5.De interne dienst heeft als opdracht de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers bij te staan in de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het beleid bepaald door het dynamisch risicobeheersings-systeem bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

In het kader van dit dynamisch risicobeheersingssysteem heeft de interne dienst volgende opdrachten: 1° in verband met de risicoanalyse : a) medewerken aan de identificatie van de gevaren;b) advies verlenen over de resultaten die voortvloeien uit het vaststellen en nader bepalen van de risico's, en maatregelen voorstellen teneinde over een permanente risicoanalyse te beschikken;c) advies verlenen en voorstellen formuleren voor de opstelling, uitvoering en bijsturing van het globaal preventieplan en het jaaractieplan;2° deelnemen aan de studie van de factoren die van invloed zijn op het ontstaan van ongevallen of incidenten en aan de studie van de oorzaken van doorslaggevende aard van elk ongeval dat een arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;3° deelnemen aan de analyse van de oorzaken van beroepsziekten;4° bijdragen tot en meewerken aan het onderzoek van de werkdruk, de aanpassing van de techniek en de arbeidsomstandigheden aan de menselijke fysiologie evenals de voorkoming van overmatige professionele fysieke en mentale vermoeidheid en deelnemen aan de analyse van de oorzaken van aandoeningen te wijten aan de werkdruk en andere psycho-sociale factoren verbonden aan de arbeid;5° advies verlenen over de organisatie van de arbeidsplaats, de werkpost, de omgevingsfactoren en fysische, chemische, carcinogene en biologische agentia, de arbeidsmiddelen en de individuele uitrusting;6° advies verlenen over de hygiëne op de arbeidsplaats inzonderheid wat de keukens, refters, kleedkamers, sanitaire installaties, werk- en rustzitplaatsen en andere bijzondere sociale voorzieningen eigen aan de onderneming betreft die bestemd zijn voor de werknemers;7° advies verlenen over het opstellen van instructies betreffende : a) het gebruik van arbeidsmiddelen;b) het gebruik van chemische en carcinogene stoffen en preparaten en biologische agentia;c) het gebruik van collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen;d) de voorkoming van brand;e) de toe te passen procedures in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar;8° advies verlenen over de vorming van de werknemers : a) bij indienstneming;b) bij een overplaatsing of verandering van functie;c) bij invoering van een nieuw arbeidsmiddel of verandering van arbeidsmiddel;d) bij invoering van een nieuwe technologie.9° voorstellen doen voor het onthaal, de informatie, de vorming en de sensibilisering van de werknemers inzake de maatregelen in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk van toepassing in de onderneming of instelling en medewerken aan de maatregelen en de uitwerking van propaganda-middelen die in dat verband worden vastgesteld door het Comité;10° aan de werkgever en aan het Comité advies verstrekken over ieder ontwerp, maatregel of middel waarvan de werkgever de toepassing overweegt en die rechtstreeks of onrechtstreeks, onmiddellijk of op termijn, gevolgen kunnen hebben voor het welzijn van de werknemers;11° deelnemen aan de coördinatie, de samenwerking en de informatie inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wat betreft de ondernemingen van buitenaf en zelfstandigen en meewerken aan de coördinatie, de samenwerking en de informatie inzake veiligheid en gezondheid wat betreft de ondernemingen en instellingen die aanwezig zijn op eenzelfde arbeidsplaats of wat betreft de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen;12° ter beschikking staan van de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers voor alle vragen die rijzen in verband met de toepassing van de wet en haar uitvoeringsbesluiten en deze, in voorkomend geval, voorleggen voor advies aan de externe dienst;13° meewerken aan de uitwerking van de interne noodprocedures en de toepassing van de maatregelen te nemen ingeval van ernstig en onmiddellijk gevaar;14° meewerken aan de organisatie van de eerste hulp en dringende verzorging van werknemers die slachtoffer zijn van een ongeval of getroffen worden door ziekte;15° het verzekeren van het secretariaat van het comité;16° alle andere opdrachten verrichten die worden opgelegd door de wet en de uitvoeringsbesluiten.

Art. 6.Naast de samenwerking voor het uitvoeren van de opdrachten bedoeld in artikel 5 zijn de volgende opdrachten voorbehouden aan de preventieadviseurs, die beantwoorden aan de vereisten bepaald bij artikel 22, 2°, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk, die behoren tot het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht : 1° het onderzoeken van de wisselwerking tussen de mens en de arbeid en hierdoor bijdragen tot een betere afstemming van de mens op zijn taak enerzijds en de aanpassing van het werk aan de mens anderzijds;2° het gezondheidstoezicht op de werknemers verzekeren inzonderheid om : a) te vermijden dat werknemers worden tewerkgesteld aan taken waarvan zij, wegens hun gezondheidstoestand normaal de risico's niet kunnen dragen en te vermijden dat personen tot het werk worden toegelaten die getroffen zijn door ernstige besmettelijke aandoeningen of die een gevaar voor de veiligheid inhouden van de andere werknemers;b) de tewerkstellingskansen te bevorderen voor iedereen, onder meer door het voorstellen van aangepaste werkmethodes, het voorstellen van aanpassingen van de werkpost en het zoeken naar aangepast werk, ook voor personen met een beperkte arbeidsgeschiktheid;c) zo vroeg mogelijk beroepsziekten en de aandoeningen gebonden aan de arbeid op te sporen, de werknemers te informeren en te adviseren over de aandoeningen en gebreken waardoor zij zijn getroffen en mee te werken aan het opsporen en de studie van de risicofactoren die van invloed zijn op beroepsziekten en aandoeningen gebonden aan de uitvoering van het werk;3° toezicht houden op de organisatie van de eerste hulp en dringende verzorging van de werknemers die het slachtoffer zijn van een ongeval of getroffen worden door ziekte.

Art. 7.§ 1. Om deze opdrachten te vervullen zijn de preventieadviseurs ertoe gehouden ten minste de volgende taken uit te oefenen : 1° In het kader van de permanente risico-analyse en het opstellen en het bijsturen van het globaal preventieplan en het jaaractieplan : a) verrichten van veelvuldige en systematische onderzoeken op de arbeidsplaats, hetzij op eigen initiatief, hetzij op vraag van de werkgever, hetzij binnen de kortst mogelijke tijd na een aanvraag van de werknemers of hun vertegenwoordigers;b) op eigen initiatief, op vraag van de werkgever of op vraag van de betrokken werknemers de werk-posten te onderzoeken telkens wanneer een werknemer die op die werkpost wordt tewerkgesteld wordt blootgesteld aan de verhoging van de risico's of nieuwe risico's;c) ten minste één maal per jaar een grondig onderzoek verrichten van de arbeidsplaatsen en van de werkposten;d) onderzoeken doen naar aanleiding van arbeidsongevallen en incidenten die zich op de arbeidsplaats hebben voorgedaan;e) de nuttige, de nodige en pertinente onderzoeken en opsporingen verrichten voor de verbetering van het welzijn van de werknemers;f) zelf analyses of controles uitvoeren of doen uitvoeren onder de voorwaarden bepaald door de wet en de uitvoeringsbesluiten;g) kennis nemen van de fabricageprocédés, werkmethodes en arbeidsprocessen en ze ter plaatse onderzoeken en maatregelen voorstellen om de risico's te verhelpen die eruit voortvloeien;h) de nodige documentatie bijhouden waarvan de inhoud bepaald is in bijlage I bij dit besluit;i) in geval van dringende noodzakelijkheid en de onmogelijkheid om op de directie beroep te doen, zelf de nodige maatregelen treffen om de oorzaken van het gevaar of hinder te verhelpen.2° In het kader van het beheer en de werking van de dienst te zorgen voor : a) het opstellen bij de werkgevers van de groepen A, B en C van de maandverslagen en bij de werkgevers die minder dan 50 werknemers tewerkstellen en die niet behoren tot groep B van de driemaandelijkse verslagen waarvan de inhoud is bepaald in bijlage II bij dit besluit;b) het opstellen van het jaarverslag waarvan de inhoud is bepaald in bijlage III bij dit besluit;c) het opstellen van de arbeidsongevallensteekkaart waarvan de inhoud is bepaald in bijlage IV bij dit besluit;3° de documenten op te stellen, aan te vullen of te viseren in het kader van de keuze, de aankoop, het gebruik en het onderhoud van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermings-middelen.4° de kennisgevingen die in toepassing van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten aan de overheid moeten worden verricht bij te houden.5° taken in het kader van het secretariaatswerk van het Comité te verrichten zoals bepaald in de reglementering die de werking van het Comité vaststelt. § 2. In het kader van de opdrachten inzake gezondheidstoezicht bepaald in artikel 6 zijn volgende taken voorbehouden aan de afdeling belast met het medisch toezicht : a) ervoor zorgen dat de werknemers die het slachtoffer zijn van een ongeval of getroffen worden door ziekte, de eerste hulp en de dringende verzorging krijgen, tenzij andere medische diensten opgericht in toepassing van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen hiermee belast zijn;b) de aangifte doen van beroepsziekten.

Art. 8.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 9 tot 12 worden de opdrachten en taken bedoeld in de artikelen 5 tot 7 uitgeoefend door de interne dienst of de externe dienst.

Onverminderd de bepaling van artikel 11, kunnen alle opdrachten en taken bedoeld in het eerste lid worden uitgeoefend door de interne dienst, indien deze over de vereiste bekwaamheid beschikt.

De werkgever moet het in het vierde lid bedoelde identificatiedocument, hetzij apart, hetzij als deel van het jaarverslag van de dienst, hetzij als een bijlage bij de overeenkomst met de externe dienst ter beschikking houden van de met toezicht belast ambtenaar.

Dit document vermeldt : 1° de identificatie van de werkgever;2° de opdrachten die door de interne dienst worden verricht, eventueel middels een verwijzing naar de desbetreffende bepalingen van dit besluit;3° de samenstelling van de interne dienst, het aantal preventieadviseurs, hun kwalificaties en hun prestatieduur;4° de vaardigheden die vertegenwoordigd zijn in de interne dienst, zodat de opdrachten volledig en doeltreffend kunnen worden vervuld;5° de administratieve, technische en financiële middelen waarover de interne dienst beschikt;6° de adviezen van het Comité;7° wanneer het gaat om de opdracht inzake gezondheidstoezicht, een kopie van de erkenning verleend door de bevoegde Gemeenschap.

Art. 9.Bij de werkgevers van groep A en B worden de volgende opdrachten en taken steeds vervuld door de interne dienst : 1° de opdrachten van artikel 5, eerste lid en tweede lid, 1°, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14° en 15°;2° de taken opgesomd in artikel 7, § 1, 1°, a), b), c), e), f), g), h), i), 2°, 3°, 4°, 5°;3° de opdrachten en taken bedoeld in artikel 12 indien beroep gedaan wordt op een externe dienst.

Art. 10.Bij de werkgevers van de groep C wordt de interne dienst steeds belast met de opdracht bedoeld in artikel 5, tweede lid 6°, 12° en 15° en de taken bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, a), c), h), i), 2°, 3°, 4° en 5° evenals met de opdrachten en taken bedoeld in artikel 12 indien beroep gedaan wordt op een externe dienst.

Art. 11.§ 1. De werkgevers waarvan de interne dienst geen departement heeft die belast is met het medisch toezicht, dat beantwoordt aan de bepalingen van artikel 13, § 2, zijn steeds verplicht een beroep te doen op een externe dienst.

De externe dienst verricht in dat geval steeds de volgende opdrachten en taken : 1° de opdrachten bedoeld in artikel 6;2° de taken bedoeld in artikel 7, § 2, b). § 2. Bij de werkgevers van de groep C waarbij de interne dienst geen preventieadviseur heeft die met vrucht een aanvullende vorming niveau I of II heeft beëindigd zoals bepaald in artikel 22 worden de volgende opdrachten en taken steeds verricht door een externe dienst : 1° de opdrachten bedoeld in artikel 5 eerste en tweede lid,1°;2° verrichten van onderzoeken op de arbeidsplaats na een arbeidsongeval op de arbeidsplaats met drie of meer dagen arbeidsongeschiktheid. § 3. Bij de werkgevers van groep D worden de opdrachten en taken bedoeld in § 2 steeds verricht door een externe dienst.

Art. 12.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 9 tot 11, is de interne dienst telkens wanneer een beroep gedaan wordt op een externe dienst steeds belast met de volgende opdrachten : 1° de samenwerking met de externe dienst organiseren;2° de coördinatie verzekeren met de externe dienst door aan deze externe dienst alle nuttige informatie te verstrekken die zij nodig heeft voor het vervullen van haar opdrachten;3° in het kader van de risicoanalyse samenwerken met de externe dienst, door de preventieadviseur van de externe dienst te vergezellen bij onderzoekingen op de arbeidsplaats en hem bij te staan bij het onderzoeken van de oorzaken van arbeidsongevallen en beroepsziekten en bij het opstellen van inventarissen;4° medewerken met de externe dienst in het kader van de implementatie van de preventiemaatregelen die op basis van de risico analyse zijn vastgesteld inzonderheid door advies te verstrekken in verband met de maatregelen inzake propaganda en inzake het onthaal, de informatie, de vorming en sensibilisering van de werknemers en inzake het opstellen van de instructies ten behoeve van de werknemers;5° het medewerken aan de uitwerking van de procedures te volgen bij ernstig en onmiddellijk gevaar, de organisatie van de eerste hulp en de dringende verzorging. Afdeling 3. - De organisatie en werking van de interne dienst

Art. 13.§ 1. De interne dienst bestaat al dan niet uit afdelingen overeenkomstig artikel 35 en 36 van de wet. § 2. De werkgever die ervoor kiest dat de opdrachten bedoeld in artikel 6 worden uitgeoefend door de interne dienst, richt binnen de interne dienst een departement op belast met het medisch toezicht, dat erkend kan worden door de Gemeenschappen.

Het departement dat belast is met het medisch toezicht wordt geleid door een preventieadviseur die beantwoordt aan de vereisten bepaald bij artikel 22, 2°, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor Preventie en Bescherming op het werk.

Het personeel dat deel uitmaakt van dit departement oefent zijn opdrachten uit onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van deze preventieadviseur.

De samenstelling van dit departement en de prestatieduur van de leden ervan zijn conform aan de bepalingen van de artikelen 25, 26 en 27 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor Preventie en Bescherming op het werk. § 3. Mogen belast worden met de opdrachten van een departement belast met het medisch toezicht : 1° de arbeidsgeneeskundige dienst van de Staat;2° de medische dienst van de Nationale Maatschappij van de Belgische Spoorwegen;3° de medische dienst van de krijgsmacht. In elk geval moeten deze diensten voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ze kunnen de door de bepalingen van dit besluit opgelegde verplichtingen vervullen, zowel wat betreft de uitvoering van de taken die hierin zijn voorgeschreven als wat betreft de titels en wetenschappelijke kwalificaties die de preventieadviseurs aan wie die taken worden toevertrouwd, moeten bezitten;2° de structuur van de diensten is zodanig dat zijn onafhankelijkheid wordt gewaarborgd alsook die van de preventieadviseurs;3° het medisch dossier maakt wat de arbeidsgeneeskunde betreft, het voorwerp uit van een afzonderlijke behandeling.

Art. 14.Onverminderd de bepalingen betreffende het departement belast met het medisch toezicht, is de interne dienst dermate samengesteld dat zijn opdrachten kunnen worden vervuld op grond van het principe van multidisciplinariteit.

Het principe van de multidisciplinariteit wordt bereikt door het gecoördineerd optreden van preventieadviseurs en deskundigen die beschikken over verschillende vaardigheden die bijdragen tot de bevordering van het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Deze vaardigheden hebben inzonderheid betrekking op : 1° de arbeidsveiligheid;2° de arbeidsgeneeskunde;3° de ergonomie;4° de bedrijfshygiëne;5° de psychosociale aspecten van de arbeid. De werkgever bepaalt, rekening houdend met het globaal preventieplan en, na voorafgaand advies van het Comité, welke vaardigheden in zijn onderneming of instelling aanwezig moeten zijn en voor welke vaardigheden hij een beroep doet op een externe dienst.

De werkgever geeft gevolg aan dit advies overeenkomstig de bepaling van artikel 838, tweede lid, 3 van het A.R.A.B. In elk geval mogen de vaardigheden inzake arbeids-veiligheid en deze inzake arbeidsgeneeskunde nooit door één en dezelfde persoon beoefend worden.

De werkgever die over één van de vaardigheden bedoeld in het tweede lid, 3° tot 5° moet beschikken, in toepassing van het globaal preventieplan, kan hiervoor ook een beroep doen op andere personen in zijn onderneming of instelling die niet behoren tot de interne dienst, voor zover deze personen over de deskundigheid beschikken bedoeld in artikel 22, 3° tot 5° van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk en voor zover deze personen kunnen beschikken over de nodige tijd en middelen.

Art. 15.Wanneer een interne dienst bestaat uit meerdere afdelingen in de zin van artikel 35 en 36 van de wet of wanneer een departement belast met het medisch toezicht is opgericht bepaalt de werkgever, na voorafgaand advies van het Comité welke de verhouding is tussen, in voorkomend geval de afdelingen, het departement en de centrale dienst en door wie en op welke wijze de leiding van de dienst en, in voorkomend geval, elke afdeling wordt verzekerd.

De leiding van de dienst of de afdeling wordt verzekerd door : 1° ofwel een preventieadviseur die met vrucht een erkende cursus van het eerste niveau heeft beëindigd, wanneer de werkgever of de technische bedrijfseenheid behoort tot de groep A;2° ofwel een preventieadviseur die met vrucht een erkende cursus van ten minste het tweede niveau heeft beëindigd, wanneer de werkgever of de technische bedrijfseenheid behoort tot de groep B;3° ofwel de preventieadviseur belast met de leiding van het departement belast met het medisch toezicht. Wanneer de preventieadviseur belast met de leiding van het departement belast met het medisch toezicht, de leiding van de interne dienst of de afdeling waarneemt moet de interne dienst of de afdeling al naargelang de werkgever of de technische bedrijfseenheid behoort tot groep A of B eveneens beschikken over een preventieadviseur die voldoet aan de voorwaarden bepaald in het tweede lid, 1° en 2°.

Art. 16.De preventieadviseur belast met de leiding van de dienst hangt rechtstreeks af van de persoon belast met het dagelijks beheer van de onderneming of instelling en heeft rechtstreeks toegang tot de persoon of personen belast met het dagelijks beheer van de technische bedrijfseenheid of bedrijfseenheden.

De preventieadviseur belast met de leiding van een afdeling hangt rechtstreeks af van de persoon belast met het dagelijks beheer van de technische bedrijfseenheid waarvoor de afdeling werd opgericht en heeft rechtstreeks toegang tot de persoon belast met het dagelijks beheer van de onderneming of instelling.

De preventieadviseur belast met de leiding van het departement, belast met het medisch toezicht bedoeld in artikel 13, § 2 heeft eveneens rechtstreeks toegang tot de personen belast met het dagelijks beheer bedoeld in het eerste lid.

Art. 17.§ 1. De werkgever bepaalt, na voorafgaand advies van het Comité : 1° de wijze van samenstelling van de interne dienst;2° de technische en wetenschappelijke middelen, de lokalen en de financiële middelen, evenals het administratief personeel dat ter beschikking van de interne dienst wordt gesteld; De werkgever geeft gevolg aan dit advies overeenkomstig de bepaling van artikel 838, tweede lid, 3 van het ARAB. § 2. De werkgever bepaalt, na voorafgaand akkoord van het Comité, de minimumduur van de prestaties van de preventieadviseurs dermate dat de aan de interne dienst toegewezen opdrachten te allen tijde volledig en doeltreffend worden vervuld.

Op verzoek van elke belanghebbende partij kan de minimumduur van de prestaties worden gewijzigd, volgens dezelfde procedure.

Door duur van de prestaties moet worden begrepen de tijd die minimaal moet besteed worden om de opdrachten en activiteiten toegekend aan de preventieadviseurs te kunnen vervullen.

Art. 18.Opdat de preventieadviseurs hun opdrachten en activiteiten doeltreffend zouden kunnen vervullen : 1° stelt de werkgever hen in kennis van de fabricageprocédés, de werktechnieken, de werk- en produktiemethodes evenals de stoffen en producten die in de onderneming worden aangewend of die men zich voorneemt in de onderneming aan te wenden;2° licht de werkgever hen in en raadpleegt hij hen over de wijzigingen die worden aangebracht aan de fabricageprocédés, de werktechnieken of installaties indien zij bestaande risico's kunnen verergeren of er nieuwe kunnen doen ontstaan, evenals wanneer nieuwe producten worden gebruikt of gefabriceerd;3° geven de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers hen alle informatie die zij vragen om hen in de mogelijkheid te stellen de opdrachten van de interne dienst te vervullen;4° brengt de werkgever de preventieadviseur belast met de leiding van de dienst of van de afdeling op de hoogte van alle activiteiten die op de arbeidsplaats worden uitgevoerd door de tussenkomst van ondernemingen van buitenaf, zelfstandigen of uitzendkrachten;5° deelt de werkgever aan de preventieadviseur belast met de leiding van de dienst de lijst van de werknemers mede, met de gegevens nodig voor de uitoefening van zijn opdrachten. Afdeling 4. - Statuut van de preventieadviseurs van een interne dienst

Art. 19.De preventieadviseurs zijn verbonden met de werkgever door middel van een arbeidsovereenkomst of door middel van een statuut waarbij hun rechtspositie eenzijdig is geregeld door de overheid.

Zij worden tewerkgesteld in de onderneming of instelling waarvoor de interne dienst is opgericht.

De preventieadviseurs van een afdeling zijn werkzaam in de technische bedrijfseenheid waarvoor de afdeling is opgericht.

Art. 20.§ 1. De werkgever duidt de preventieadviseurs of hun tijdelijke plaatsvervangers aan, vervangt hen of verwijdert hen uit hun functie, na voorafgaand akkoord van het Comité.

Wanneer het de preventieadviseur betreft, die belast is met de leiding van een interne dienst die uit verschillende afdelingen bestaat en de preventieadviseurs die hem bijstaan, is het voorafgaand akkoord vereist van alle Comités.

Wanneer het een preventieadviseur betreft die werkzaam is in een interne dienst, die niet uit afdelingen bestaat, is het voorafgaand akkoord vereist van het Comité.

Wanneer het de preventieadviseur betreft die werkzaam is in een afdeling, is het voorafgaand akkoord vereist van het Comité dat bevoegd is voor de technische bedrijfseenheid waarvoor de afdeling werd opgericht. § 2. In geval geen akkoord bereikt wordt binnen één Comité of meerdere Comités, vraagt de werkgever het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Deze ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten met elkaar te verzoenen.

Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt de met het toezicht belaste ambtenaar een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de werkgever.

De werkgever stelt het Comité in kennis van het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving, vooraleer hij de beslissing neemt.

De kennisgeving wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte van de brief per post. § 3. De bepalingen van § 1 en § 2 zijn, wat de aan-duiding betreft, niet van toepassing op de dienst-hoofden voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en hun adjuncten die volgens de bepalingen van artikel 833.2.1. van het A.R.A.B. aangeduid waren op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, evenals op de arbeidsgeneesheren die volgens de bepalingen van artikel 112 van het ARAB aangeduid waren, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit en die de functie van preventieadviseur blijven uitoefenen en voor zover zij die functie in dezelfde onderneming, instelling of technische bedrijfseenheid blijven uitoefenen.

Art. 21.De preventieadviseurs bezitten een voldoende kennis van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk van toepassing in de onderneming of instelling waarin zij hun opdracht vervullen, en hebben de nodige technische en wetenschappelijke kennis om de activiteiten bedoeld in afdeling 2 te kunnen vervullen.

Deze kennis heeft inzonderheid betrekking op : 1° de technieken in verband met risico-analyse;2° de coördinatie van preventie-activiteiten;3° de maatregelen in verband met de hygiëne op de arbeidsplaatsen;4° de organisatie van de eerste hulp en dringende verzorging van slachtoffers van een ongeval of een plotse ziekte en de maatregelen te nemen in geval van een ernstig en onmiddellijk gevaar;5° de aspecten van de collectieve arbeids betrekkingen die betrekking hebben op zijn onderneming of instelling;6° de verslaggeving.

Art. 22.§ 1. Bij de werkgevers van groep A en B dient een preventieadviseur met vrucht de aanvullende vorming te hebben gevolgd bepaald in het koninklijk besluit van 10 augustus 1978 tot vaststelling van de aanvullende vorming opgelegd aan de diensthoofden voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en aan hun adjuncten.

Bij de werkgevers die behoren tot de groep A moeten de preventieadviseurs die de opdrachten bedoeld in artikel 5 vervullen het bewijs leveren dat zij met vrucht een erkende cursus van ten minste het tweede niveau hebben beëindigd en moet de preventieadviseur die de opdrachten bedoeld in artikel 5 vervult en belast is met de leiding van de dienst het bewijs leveren dat hij met vrucht een erkende cursus van het eerste niveau heeft beëindigd.

Bij de technische bedrijfseenheden die behoren tot de groep A moeten de preventieadviseurs die de opdrachten bedoeld in artikel 5 vervullen het bewijs leveren dat zij met vrucht een erkende cursus van ten minste het tweede niveau hebben beëindigd en moet de preventieadviseur die de opdrachten bedoeld in artikel 5 vervult en die belast is met de leiding van de afdeling het bewijs leveren dat hij met vrucht een erkende cursus van het eerste niveau heeft beëindigd.

Bij de werkgevers die behoren tot de groep B moet de preventieadviseur die de opdrachten bedoeld in artikel 5 vervult en die belast is met de leiding van de dienst het bewijs leveren dat hij met vrucht een erkende cursus van ten minste het tweede niveau heeft beëindigd.

Bij de technische bedrijfseenheden die behoren tot de groep B moet de preventieadviseur die de opdrachten bedoeld in artikel 5 vervult en die belast is met de leiding van de afdeling het bewijs leveren dat hij met vrucht een erkende cursus van ten minste het tweede niveau heeft beëindigd. § 2. In afwijking van § 1, volstaat het dat de preventieadviseur die de opdrachten bedoeld in artikel 6 vervult, het bewijs levert dat hij beantwoordt aan de vereisten gesteld in artikel 22, 2° van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk, zelfs wanneer hij belast wordt met de leiding van de interne dienst of een afdeling.

Art. 23.De preventieadviseurs hebben het recht en de plicht zich te vervolmaken.

Daarom geeft de werkgever hen de toelating alle nuttige contacten te onderhouden met universitaire centra en andere gespecialiseerde instanties die in staat zijn hen de gewenste middelen tot vervolmaking, het gewenste onderwijs en de gewenste medewerking te bezorgen.

Art. 24.De aan vormingsactiviteiten bestede tijd wordt als normale werktijd beschouwd en de daarbij horende kosten worden vergoed.

Art. 25.In toepassing van artikel 43 van de wet vervullen de preventieadviseurs hun opdrachten in volledige onafhankelijkheid ten overstaan van de werkgever en de werknemers.

De meningsverschillen betreffende de werkelijkheid van deze onafhankelijkheid worden op verzoek van de preventieadviseur, de werkgever of de werknemers voorgelegd aan het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Art. 26.De preventieadviseurs hebben het recht en de plicht alle contacten die nodig zijn voor de uitvoering van hun opdrachten te onderhouden met de externe dienst, de externe diensten voor technische controles op de werkplaats en alle andere diensten of instellingen die gespecialiseerd zijn of bijzonder bevoegd zijn op het gebied van arbeidsveiligheid, gezondheid, hygiëne, ergonomie, leefmilieu en psycho sociale belasting veroorzaakt door het werk of op het gebied van de mindervaliden, onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 4, vierde lid.

Art. 27.De verhouding tussen de afdelingen, het departement en de centrale dienst, evenals de wijze waarop de leiding van de dienst en in voorkomend geval, van elke afdeling wordt verzekerd, wordt vastgesteld uiterlijk op 1 januari 2000, voor zover deze vaststelling op de datum van inwerkingtreding van dit besluit niet is gebeurd.

Art. 28.Zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit : 1° de ingenieurs, industrieel ingenieurs, technische ingenieurs en technische controleurs van de Technische Inspectie van de Administratie van de arbeidsveiligheid;2° de geneesheren - arbeidsinspecteurs en de adjunct-inspecteurs - arbeidshygiëne van de Medische Arbeidsinspectie van de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde.

Art. 29.De bepalingen van de artikelen 1 tot 27 en de bijlagen vormen titel II, hoofdstuk I van de codex over het welzijn op het werk met de volgende opschriften : 1° « Titel II.- Organisatorische structuren ». 2° « Hoofdstuk I.- De interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk. »

Art. 30.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1998.

Art. 31.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996. Bijlage I Inhoud van de documentatie bedoeld in artikel 7, § 1, 1° h). 1. De wetten, besluiten en overeenkomsten betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, van toepassing in de onderneming of inrichting.2. De akten en documenten bij diezelfde wetten, besluiten en overeenkomsten opgelegd.3. Elk ander document in de onderneming of inrichting opgesteld om het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk evenals de interne en externe milieuzorg te verzekeren.4. De inventaris van de toestellen en machines die door de erkende organismen moeten gecontroleerd worden krachtens de reglementaire bepalingen.5. De lijst en de lokalisatie van de in de onderneming of inrichting gebruikte gevaarlijke stoffen en preparaten.6. De lijst en gegevens van de in de onderneming of inrichting aanwezige emissiepunten met betrekking tot lucht- en waterverontreiniging. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

Bijlage II Inhoud van de maand- of driemaandelijkse verslagen bedoeld in artikel 7, § 1, 2° a). 1. Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk: 1.1. overzicht van de activiteiten; 1.2. relaties met de externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk; 1.2.1. voorstellen; 1.2.2. vragen; 1.2.3. opmerkingen. 2. Opzoekingen in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.3. Opgespoorde risico's. 4. Synthese van de arbeidsongevallen : 4.1. analyse van de arbeidsongevallensteekkaarten en de verslagen; 4.2. plaats van de ongevallen; 4.3. oorzaken en preventiemaatregelen; 4.4. evolutie van de frequentie en de ernst van de ongevallen. 5. Getroffen preventiemaatregelen. 6.1. Opties voor het verwezenlijken van het jaarlijks actieplan; 6.2. Realisaties in het kader van het jaarlijks actieplan. 7. Commentaar over de wijzigingen aangebracht in de volgende documenten : 7.1. het organigram; 7.2. de exploitatievergunning en de opgelegde exploitatievoorwaarden; 7.3. de verslagen van de afvaardiging van het Comité belast met het opzoeken van de oorzaken van een ongeval, een incident of een ernstige vergiftiging; 7.4. de attesten, processen-verbaal en verslagen afgeleverd door de erkende organismen; 7.5. de suggesties van de bevoegde brandweerdienst.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

Bijlage III Jaarverslag van de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk bedoeld in artikel 7, § 1, 2° b).

I. Inlichtingen betreffende de onderneming. 1. Benaming en volledig adres van de onderneming (+ telefoonnummer).2. Doel van de onderneming en nummer van het paritair comité waarvan het grootste deel van het personeel afhangt.3. Gemiddelde getalsterkte van het personeel, onderverdeeld volgens leeftijdsgroep (-dan 21 jaar, 21 jaar en meer), categorie werknemers (arbeider-bediende) en geslacht. Het betreft het rekenkundig gemiddelde van het effectief op het einde van elk van de vier trimesters. 4. Samenstelling van de interne Dienst en inzonderheid, naam en hoedanigheid van de preventieadviseurs. 5.1. Samenstelling van het Comité of van de Ondernemingsraad indien deze de bevoegdheden van het Comité waarneemt. Naam en hoedanigheid van de voorzitter en van de leden. 5.2. Aantal vergaderingen van het Comité. 6.1. Naam en adres van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van het departement van de interne Dienst of van het departement van de externe Dienst belast is met het toezicht op de onderneming. 6.2. Naam van de geneesheer of van de hoofdgeneesheer aan de onderneming verbonden om de dringende zorgen te verzekeren aan de arbeidsslachtoffers. 6.3. Naam van de verpleger(s) en verpleegster(s) die aan de onderneming verbonden zijn. 6.4. Naam van de hulpverlener(s); benaming en adres van het erkend organisme dat het diploma of het certificaat heeft afgeleverd. 6.5. Benaming en adres van de kliniek of van de hospitaaldienst die overeenkomstig de bepalingen van de arbeidsongevallenwet is aangewezen.

II. Inlichtingen betreffende de overkomen ongevallen op de plaats van het werk. 1. Aantal uren blootstelling van het risico tijdens het dienstjaar, dit wil zeggen het totaal arbeidsuren gedurende het jaar gepresteerd, overuren inbegrepen. Onderverdeling volgens categorie werknemers (arbeider-bediende). 2. Aantal ongevallen. Onderverdeling volgens categorie van ernst (dood, blijvende ongeschiktheid, tijdelijke ongeschiktheid), leeftijdsgroep (minder dan 21 jaar en meer dan 21 jaar), categorie werknemers en geslacht. 3. Jaarlijkse graden van frequentie van het beschouwde jaar en van de twee voorgaande jaren. De graden van frequentie Fg is de verhouding van het totaal aantal ongevallen die de dood of een volledige ongeschiktheid van ten minste een dag, de dag van het ongeval niet meegerekend, voor gevolg hadden, welke tijdens de beschouwde periode werden opgetekend, vermenigvuldigd met 1 000 000, tot het aantal uren blootstelling aan het risico, hetgeen uitgedrukt wordt door de formule : Fg = aantal ongevallen X 1 000 000/aantal uren blootstelling aan het risico 4. Duur van de werkelijke en forfaitaire ongeschiktheden ingevolge die ongevallen. 4.1. Werkelijke ongeschiktheden : 4.1.1. Aantal werkelijk verloren kalenderdagen (onderverdeling volgens tijdelijke ongeschiktheid, blijvende ongeschiktheid, door en categorie werknemers) op basis van het totaal der individuele ongevallensteekkaarten. 4.1.2. Werkelijke graden van ernst van de ongevallen voor het beschouwde jaar en voor de twee voorgaande jaren.

De werkelijke graad van ernst werkelijke Eg is de verhouding van het aantal werkelijk verloren kalenderdagen ingevolge arbeidsongevallen, vermenigvuldigd met 1 000, tot het aantal uren blootstelling aan het risico, hetgeen uitgedrukt wordt door de formule : Werkelijke Eg = aantal werkelijke verloren kalenderdagen X 1 000/aantal uren bloostelling aan het risico 4.2. Forfaitaire ongeschiktheden : 4.2.1. Aantal dagen forfaitaire ongeschiktheid (onderverdeling volgens blijvende ongeschiktheid, dood en categorie werknemers) vastgesteld volgens het totaal van de individuele ongevallensteekkaarten. 4.2.2. Globale graden van ernst van de ongevallen voor het beschouwde jaar en voor de twee voorgaande jaren.

De globale graad van ernst globale Eg is de verhouding van het aantal werkelijk verloren kalenderdagen, vermeerderd met het aantal dagen forfaitaire werkongeschiktheid, vermenigvuldigd met 1 000, tot het aantal uren blootstelling aan het risico, hetgeen uitgedrukt wordt door de formule : aantal werkelijke verloren kalenderdagen Globale Eg = + aantal dagen forfaitaire werkongeschiktheid x 1000/aantal uren blootstelling aan het risic III. Inlichtingen betreffende de ongevallen op de weg naar en van het werk.

IV. Inlichtingen betreffende de veiligheid. 1. Maatregelen genomen om de veiligheid te verzekeren.2. Voorstellen om de veiligheid te verzekeren die aan het Comité werden voorgelegd, met de vermelding van de gevolgen die eraan gegeven werden. 3.1. Aantal verplichte bezoeken welke door het of de organismen die erkend werden voor de controles opgelegd bij de reglementering werden afgelegd, met de onderverdeling volgens de aard van de toestellen of installaties die onderzocht werden. 3.2. Naam en adres van de organismen.

V. Inlichtingen betreffende de gezondheid van de werknemers.

Als bijlage het verslag van het departement van de interne Dienst of de afdeling van de externe Dienst belast met het medisch toezicht.

Bij ontstentenis van dat verslag de volgende inlichtingen verschaffen : 1. Aantal verplichte onderzoekingen bij indienstneming. 2. Aantal periodieke onderzoekingen: 2.1. van personen minder dan 21 jaar oud - onderscheid tussen degenen van minder dan 18 jaar - en degenen van 18 tot 21 jaar; 2.2. tot opsporing van de beroepsziekten met onderscheid volgens de categorie van de schadelijke agentia opgenomen in bijlage II, van titel II, hoofdstuk III, afdeling I van het A.R.A.B.; 2.3. van personen met een veiligheidsfunctie; 2.4. van minder-validen; 2.5. van personen die moeten worden ingeënt tegen tuberculose; 2.6. van personen die rechtstreeks in aanraking komen met voedingswaren of -stoffen. 3. Aantal onderzoekingen bij werkhervatting.4. Aantal spontane raadplegingen.5. Aantal en aard van de inentingen. VI. Inlichtingen met betrekking tot de hygiëne van de arbeid en van de werkplaatsen. 1. Maatregelen getroffen tot bevordering van de hygiëne van de arbeid en van de werkplaatsen. 1.1. aantal mededelingen gericht tot de werknemers met het doel hen in te lichten over de ernst van het gevaar dat de gevaarlijke stoffen en preparaten waarmee de betrokkenen in aanraking komen kunnen veroorzaken. 1.2. Aantal tot de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gerichte vragen om onderzoek van arbeidsposten, ingeval van ontstaan en wijziging van risico's. 1.3. Aantal raadplegingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer door de werkgever gevraagd in verband met projecten die de gezondheid van het personeel kunnen beïnvloeden. 1.4. Aantal schriftelijke adviezen door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gegeven in het raam van de maatregelen ter bestrijding van de arbeidshinder. 1.5. Aantal analyses of controlemaatregelen verricht met het oog op het bepalen van het belang van de factoren die de arbeid hinderen. 1.6. Aantal bezoeken aan de werkplaatsen verricht door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. 2. Suggesties op het stuk van arbeidssalubriteit en -hygiëne voorgelegd aan het Comité met opgave van het gevolg dat eraan werd gegeven naar gelang zij uitgaan van : 2.1. de werkgever; 2.2. de vertegenwoordiger van de werknemers; 2.3. de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. 3. Aantal klachten geformuleerd door het personeel en onderzocht door het Comité betreffende : 3.1. de salubriteit van de arbeidslokalen; 3.2. de collectieve beschermingsmiddelen; 3.3. de individuele beschermingsmiddelen; 3.4. het in toepassing brengen van maatregelen ter bestrijding van de arbeidshinder; 3.5. de manier waarop het departement van de interne Dienst of de afdeling van de externe Dienst belast met het medisch toezicht werkt; 3.6. de manier waarop de in toepassing van de arbeidsongevallenwet opgerichte medische, verplegende of farmaceutische dienst werkt. 4. Bestaan van de asbestinventaris. VII. Inlichtingen betreffende de verfraaiing van de werkplaatsen. 1. Maatregelen genomen met het oog op de verfraaiing der werkplaatsen.2. Voorstellen betreffende de verfraaiing die aan het Comité voorgelegd werden met de vermelding van de gevolgen die eraan gegeven werden. VIII. Aangewende vormings-, voorlichtings- en propagandamiddelen.

IX. Verspreiding van de documenten en inlichtingen voor het personeel.

IX. Een opsomming van de voornaamste thema's van het jaarlijks actieplan voor het dienstjaar dat volgt op het jaar waarop het jaarverslag betrekking heeft en desgevallend de uitvoeringstermijnen wanneer dit dienstjaar wordt overschreden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

Bijlage IV Inhoud van de arbeidsongevallensteekkaart bedoeld in artikel 7, § 1, 2° c). I. Inlichtingen betreffende de steekkaart. 1. Jaar.2. Chronologisch nummer van de steekkaart in het jaar. II. Inlichtingen betreffende de werkgever. 1. Naam, voornamen, en volledig adres van de werkgever (postnummer, gemeente, straat en nummer) en inschrijvingsnummer bij de R.S.Z. 2. Doel van de onderneming.3. Afdeling, bouwplaats en postnummer.4. Aantal bedienden en aantal werklieden.5. Arbeidsdagen gepresteerd door geheel het personeel sedert het begin van het jaar tot het einde van de maand die het ongeval voorafgaat. III. Inlichtingen betreffende het slachtoffer. 1. Naam, voornamen en woonplaats van het slachtoffer (postnummer, gemeente, straat en nummer).2. Nummer op het personeelsregister.3. Beroepscategorie.4. Geslacht.5. Nationaliteit.6. Geboortedatum.7. Burgerlijke stand.8. Anciënniteit in de beroepscategorie.9. Gewoon beroep in de onderneming.10. Werkplaats, bouwplaats, afdeling, dienst, departement of afdeling waar het slacht-offer gewoonlijk zijn functie uitoefent.11. Anciënniteit in de onderneming en in de exploitatiezetel.12. Anciënniteit in het gewone beroep. IV. Inlichtingen betreffende het ongeval. 1. Plaats (postnummer).2. Datum, dag, uur.3. Naam, adres van de getuigen.4. Omstandig verslag van het ongeval.5. Tewerkstelling van het slachtoffer op het ogenblik van het ongeval. Aanduiden of het om het gewone beroep gaat.

Zoniet, het uitgeoefende beroep aanduiden. 6. Aard van het ongeval. Arbeidsongeval of ongeval op de weg naar en van het werk. 7. Classificatie van het ongeval. 7.1. Vorm van het ongeval. 7.2. Materiële agens. 8. Getroffen preventiemaatregelen om de herhaling van een dergelijk ongeval te vermijden. V. Inlichtingen betreffende de verwondingen. 1. Gevolgen van het ongeval. 1.1. Voorziene tijdelijke ongeschiktheid. 1.2. Voorziene bestendige ongeschiktheid. 2. Classificatie van de verwondingen. 2.1. Aard. 2.2. Plaats.

De steekkaart wordt opgesteld rekening houdend met de aanduidingen die voorkomen op de tabellen A,B,C,D,E,F. De vermeldingen in die tabellen opgenomen moeten voluit op de steekkaart worden overgeschreven.

Tabel A. - Vorm van het ongeval De vorm van het ongeval waarvan het letsel het directe gevolg is, vermelden. Van een hele reeks opeenvolgende oorzaken wordt alleen die aangegeven, welke onmiddellijk aan het ongeval voorafging. Ingeval verschillende oorzaken zich gelijktijdig hebben voorgedaan, zal enkel die oorzaak behouden blijven, die het meest doorslaggevend of het meest kenschetsend lijkt. 1. Val van personen.11. Val van personen van op een hoger gelegen vlak.12. Val van personen op de begane grond.2. Val van voorwerpen.21. Grondverzakking.22. Instorting. 23. Val van voorwerpen bij de behandeling ervan (bakstenen, enz.). 24. Val van voorwerpen bij andere gelegenheden.3. Contact met voorwerpen met uitzondering van het vallen van voorwerpen en klemming in een voorwerp of tussen voorwerpen.31. Treden op voorwerpen.32. Contact met onbeweeglijke voorwerpen (met uitzondering van de stoten te wijten aan een voorafgaande val).33. Contact met beweeglijke voorwerpen (met inbegrip van het wegvliegen van voorwerpen, stof of vreemde voorwerpen).4. Klemming in een voorwerp of tussen voorwerpen.40. Klemming in een voorwerp of tussen voorwerpen.5. Inspanningen, verkeerde bewegingen of uitglijden zonder val.51. Tijdens behandelingen zonder drijfkracht.52. Tijdens elke andere omstandigheid.6. Blootstelling aan, of contact met koude of warmte.60. Blootstelling aan, of contact met koude of warmte.7. Blootstelling aan, of contact met de elektrische stroom.71. Hoogspanning.72. Laagspanning.8. Blootstelling aan of contact met giftige stoffen of stralingen.81. Contact door inademing, door opening of door opslorping van deze giftige stoffen.82. Blootstelling aan ioniserende stralingen. 83. Blootstelling aan andere stralingen dan ioniserende (infrarode, enz.). 9. Andere vormen van ongevallen die in geen andere rubriek worden gerangschikt.90. Andere vormen van ongevallen die in geen andere rubriek kunnen worden gerangschikt. Tabel B. - Materiële agens Voor de classificatie volgens de materiële agens zal alleen de materiële agens, die rechtstreeks aanleiding heeft gegeven tot het letsel, in aanmerking worden genomen. Indien verscheidene materiële agens kunnen worden ingeroepen, telt alleen de belangrijkste. 1. Machines.11. Mechanische risico's van de drijfmachines of generatoren, met inbegrip van de mechanische risico's van de elektrische machines.110. Mechanische risico's van de drijfmachines of generatoren, met inbegrip van de mechanische risico's van de elektrische machines.12. Overbrengingsorganen.120. Overbrengingsorganen.13. Bewerkings-, fatsoenerings- en fabricatiemachines.131. Persen.132. Metaalscharen en soortgelijke machines.133. Slijpmachines.134. Walsen.135. Cirkelzagen.136. Andere zagen.137. Houtfreesmachines.138. Vlakbanken en vandiktebanken.139. Andere bewerkings-, fatsoenerings- en fabricatiemachines.14. Specifieke landbouwmachines.141. Pikmachines, met inbegrip van de pikdorsers.142. Dorsmachines.149. Andere.15. Machines voor het uitvoeren van werk in de mijn (ondergrondse machines).151. Boormachines en panzers.159. Andere.19. Andere machines en toestellen die eigen zijn aan de activiteit die door de onderneming wordt uitgeoefend en die in geen andere rubriek gerangschikt zijn.190. Andere machines en toestellen die eigen zijn aan de activiteit die door de onderneming wordt uitgeoefend en die in geen andere rubriek gerangschikt zijn.2. Vervoer- en behandelingsmiddelen.21. Hefwerktuigen.211. Kranen.212. Rolbruggen, portaalkranen.213. Liften, goederenliften.214. Lieren.215. Takels.216. Heftrucks.219. Andere.22. Vervoermiddelen per spoor.221. Openbaar net.222. Privaat net.23. Rollende vervoermiddelen, met uitzondering van de vervoermiddelen per spoor.231. Motorvoertuigen.232. Voertuigen zonder motor.24. Vervoermiddelen te water.240. Vervoermiddelen te water.29. Andere vervoermiddelen.291. Transporteurs boven de grond met kabel.292. Mechanische transporteurs, met uitzondering van de transporteurs boven de grond met kabel.293. Vervoermiddelen door opzuiging of met samengeperst gas.299. Andere.3. Ander materieel.31. Toestellen onder drukking of onder depressie.311. Stoomketels.312. Recipiënten.313. Leidingen en bijhorigheden.314. Gasflessen.319. Andere.32. Ovens, haarden, droogovens en andere installaties die warmte uitstralen.320. Ovens, haarden, droogovens en andere installaties die warmte uitstralen. (Men dient zich te houden aan de rubriek 4 voor de ongevallen die veroorzaakt werden door materialen die warmte uitstralen). 33. Installaties waar koude geproduceerd of gebruikt wordt.330. Installaties waar koude geproduceerd of gebruikt wordt (afkoeling, koelkamers en distillatie bij lage temperatuur).Men dient zich te houden aan de rubriek 4 voor de ongevallen die veroorzaakt werden door materialen op lage temperatuur. 34. Elektrische installaties met inbegrip van de elektrische machines.341. Vervoer van stroom.342. Handwerktuigen.349. Alle andere elektrische machines, toestellen en installaties.35. Handwerktuigen, -instrumenten en -gereedschap.351. Alleen door menselijke kracht bewogen.352. Bewogen door een andere kracht dan de menselijke.36. Ladders, verplaatselijke hellingen, trapjes.360. Ladders, verplaatsbare hellingen, trapjes.37. Stellingen.370. Stellingen.39. Ander materieel niet elders gerangschikt.390. Ander materieel niet elders gerangschikt.4. Stoffen, stralingen en materialen.41. Springstoffen.410. Springstoffen.42. Gassen, stoom en rook.420. Gassen, stoom en rook.43. Scheikundige stoffen, vaste en vloeibare.430. Scheikundige stoffen, vaste en vloeibare.44. Stof, vliegende deeltjes, scherven.440. Stof, vliegende deeltjes, scherven.45. Stralingen.451. Ioniserende stralingen.459. Andere stralingen.46. Materialen.460. Materialen.5. Werkmiddens.51. Werk- en doorgangsoppervlakten.Bodems. 510. Werk- en doorgangsoppervlakten.Bodems. 52. Hindernissen, openingen in de bodems (putten, kuilen).520. Hindernissen, openingen in de bodems (putten, kuilen).53. Trappen, trapleuningen, treden.530. Trappen, leuningen, treden.54. Wind of bliksem.540. Wind of bliksem.55. Te bestemmen voor ondergrondse werkmiddens.550. Te bestemmen voor ondergrondse werkmiddens.6. Andere agentia.61. Dieren.610. Dieren.69. Andere materiële agentia die in geen andere rubriek konden worden gerangschikt.690. Andere materiële agentia die in geen andere rubriek konden worden gerangschikt. Tabel C. - Getroffen preventiemaatregelen om de herhaling van een dergelijk ongeval te beletten Betrokken gebieden. 1. Geen.2. Individuele factor. 2.1. Arbeidspost. 2.2. Aanleren. 2.3. Herziening van de bevelen. 2.4. Toezicht op de arbeidsmethoden. 2.5. Fysische of psychische aanpassing aan de arbeidspost. 2.6. Andere maatregelen. 3. Materiële factor. 3.1. Inspectie. 3.2. Onderhoud. 3.3. Materieel. 3.4. Persoonlijke of collectieve beschermingsmiddelen. 3.5. Leefmilieu, omgevingsfactoren. 3.6. Andere maatregelen.

Tabel D. - Gevolgen van het ongeval 1. Voorziene tijdelijke ongeschiktheid.Aantal kalenderdagen ongeschiktheid tussen de datum van het ongeval en de vermoedelijke datum van de werkherneming. 2. Voorziene bestendige ongeschiktheid (overlijden - bestendige ongeschiktheid).Deze wordt berekend op basis van 7 500 verloren dagen voor een overlijden of een on-geschiktheid van 100 pct.

In geval van gedeeltelijke ongeschiktheid wordt de forfaitaire ongeschiktheid berekend volgens de beschikbare inlichtingen op het ogenblik waarop deze steekkaart wordt opgesteld, en namelijk op grond van de geneeskundige bepaling van de bestendige werkongeschiktheid, en bij ontstentenis, volgens de aanduidingen van onderstaande tabel : 1. Dood .. . . . 7 500 2. Volledige blijvende ongeschiktheid .. . . . 7 500 3. Verlies van een arm boven de elleboog .. . . . 5 450 4. Verlies van een arm aan of onder de elleboog .. . . . 4 900 5. Verlies van de hand .. . . . 4 450 6. Verlies van een duim .. . . . 1 700 7. Verlies van een vinger .. . . . 825 8. Verlies van twee vingers .. . . . 1 875 9. Verlies van drie vingers .. . . . 2 700 10. Verlies van vier vingers .. . . . 3 200 11. Verlies van een duim en een vinger .. . . . 2 475 12. Verlies van een duim en twee vingers .. . . . 3 100 13. Verlies van een duim en drie vingers .. . . . 3 850 14. Verlies van een duim en vier vingers .. . . . 4 050 15. Verlies van een been boven de knie .. . . . 6 000 16. Verlies van een been aan of onder de knie .. . . . 4 875 17. Verlies van een voet .. . . . 3 750 18. Verlies een grote teen of meerdere tenen .. . . . 500 19. Verlies van het gezicht van een oog .. . . . 2 800 20. Verlies van het gezicht van twee ogen .. . . . 7 500 21. Verlies van het gehoor van een oor .. . . . 1 500 22. Verlies van het gehoor van twee oren .. . . . 6 000 Tabel E. - Aard van het letsel Deze lijst wordt gebruikt om de letsels in te delen veroorzaakt door arbeidsongevallen of ongevallen op de weg van en naar het werk, met uitsluiting, in het bijzonder, van de beroepsziekten. 10. Fracturen : Omvat de eenvoudige fracturen;de fracturen gepaard met vleeswonden (open fracturen), de fracturen gepaard met letsels aan de gewrichten (ontwrichting, enz.), de fracturen gepaard met inwendige of zenuwletsels. 20. Ontwrichtingen : Omvat de subluxaties en de dislokaties. Omvat niet de ontwrichtingen met fractuur (10). 25. Verstuikingen en verzwikkingen : Omvat, tenzij ze gepaard gaan met wonden, de rupturen, de schuringen en de laceraties van spieren, pezen, ligamenten en gewrichten, alsook de breuken door inspanningen.30. Schuddingen en andere inwendige traumata. Omvat, tenzij ze gepaard gaan met fractuur, de inwendige kneuzingen, de inwendige bloedingen, de inwendige scheuringen, de inwendige rupturen.

Omvat niet die traumata gepaard met fractuur (10). 40. Afzettingen en enucleaties : Omvat het traumatisch uitrukken van het oog.41. Andere verwondingen : Omvat de scheuringen, de wonden, de snijwonden, de verwondingen door kneuzingen, de verwondingen aan de behaarde hoofdhuid, alsook het uitrukken van een nagel of het afrukken van het oor;omvat de verwondingen gepaard met zenuwletsels.

Omvat niet de traumatische afzettingen, de enucleaties, het traumatisch uitrukken van het oog (40), de open fracturen (10), de brandwonden met verwonding (60), noch de oppervlakkige wonden (50). 50. Oppervlakkige traumata : Omvat de ontvellingen, de schrabben, de waterblazen, de steken van niet giftige insecten, de oppervlakkige wonden, omvat eveneens de oppervlakkige letsels veroorzaakt door een vreemd lichaam dat in het oog dringt.55. Kneuzingen en verbrijzelingen : Omvat de hemartrosen, de hematomen en de blauwe plekken, de kneuzingen en verbrijzelingen met oppervlakkige wonden. Omvat niet de schuddingen (30), de kneuzingen en verbrijzelingen met fractuur (16), noch de kneuzingen en verbrijzelingen met wonde (41). 60. Brandwonden : Omvat de brandwonden door brandend voorwerp, door het vuur;door kokende vloeistof; door wrijving, door radiaties (infrarode), door scheikundige substanties (alleen externe brandwonden); de brandwonden met wonde.

Omvat niet de brandwonden veroorzaakt door de opslorping van een corrosieve of kaustische substantie (70), de zonnesteken (80), de effekten van de bliksem (80), de brandwonden veroorzaakt door de elektrische stroom (82), noch de effekten van de radiaties andere dan brandwonden (83). 70. Acute vergiftigingen en acute intoxicaties. Omvat de acute effekten van de inspuiting, de ingesta, de opslorping of de inhalatie van toxische, corrosieve of kaustische substanties, de steken of beten van giftige dieren, de verstikkingen door koolmonoxyde of andere gasvormige vergiften.

Omvat niet de externe brandwonden door scheikundige substanties (60). 80. Effekten van het gure weder en andere uitwendige faktoren : Omvat de effekten van de koude (bevriezingen), de effekten van warmte en de isolatie (hitteslagen, zonnesteken), de barotraumata (effekten van de hoogte, van de decompressie, enz.), de effekten van de bliksem, de sonore traumata (verlies of vermindering van het gehoor die geen nasleep is van een ander letsel). 81. Verstikkingen : Omvat de verdrinking, de verstikking of de suffocatie door compressie, door instorting of door wurging;omvat eveneens de verstikking door suppressie of vermindering van de zuurstof van de omringende atmosfeer en de verstikking door penetratie van vreemde lichamen in de luchtwegen.

Omvat niet de verstikking door koolmonoxyde of andere gasvormige vergiften (70). 82. Schadelijke effekten van de elektriciteit : Omvat de elektrokutie, de elektrische schok en de brandwonden veroorzaakt door de elektrische stroom. Omvat niet de brandwonden veroorzaakt door de warme delen van een elektrisch toestel (60), noch de effekten van de bliksem (80). 83. Schadelijke effekten van de radiaties : Omvat de effekten te wijten aan de X-stralen, aan de radioactieve substanties, aan de ultravioletstralen, aan de ioniserende stralen. Omvat niet de brandwonden te wijten aan de radiaties (60), noch de zonnestreken (80). 90. Meervoudige letsels van verscheidene aard : Deze groep moet alleen worden gebruikt om de gevallen in te delen waarin, als het slachtoffer meerdere letsels van verscheidene aard ontvangen heeft, geen enkele van die letsels klaarblijkelijk ernstiger is dan de andere. Wanneer, in een ongeval dat meervoudige letsels van verscheidene aard veroorzaakt heeft, een van die letsels klaarblijkelijk ernstiger is dan de andere, moet dat ongeval worden ingedeeld in de groep die overeenstemt met de aard van dat letsel. 99. Andere traumata en slecht bepaalde traumata : Die groep moet alleen worden gebruikt in de mate waarin het onmogelijk blijkt de betrokken traumata elders in te delen, zoals bijvoorbeeld de infecties. Omvat de verscheidene vroegrijpe verwikkelingen van de traumata en pathologische reacties die alleen in deze groep moeten worden ingedeeld als de aard van het oorspronkelijk traumata niet gekend is.

Tabel F. - Plaats van het letsel De groepen betreffende de verschillende plaatsen moeten enkel gebruikt worden voor de rangschikking der gevallen, waarin het slachtoffer diverse letsels opliep op diverse plaatsen, waarvan klaarblijkelijk geen enkel erger is dan de andere.

Zo het ongeval verschillende letsels veroorzaakt op diverse plaatsen en één hiervan duidelijk erger is dan de overige, dan wordt dat ongeval ondergebracht in de groep, die overeenstemt met de plaats van het zwaarste letsel. 1. Hoofd.11. Schedelstreek (schedel, hersens, hoofdhuid).12. Oog (met inbegrip van oogholte en gezichtszenuw).19. Plaatsen die niet elders werden gerangschikt.2. Hals (met inbegrip van keel, nek en halswervels).20. Hals (met inbegrip van keel, nek en halswervels).3. Romp.31. Rug (de schouder niet inbegrepen).32. Schouder.33. Borst (ribben, borstbeen, inwendige organen van de borstkas).34. Buik.35. Bekken en heupen.4. Bovenste lidmaat.41. Arm en elleboog.42. Voorarm en polsen.43. Handen (vingers uitgezonderd).44. Vingers.5. Onderste lidmaat.51. Dij.52. Knie.53. Been.54. Enkel en voeten (alleen tenen uitgezonderd).55. Tenen.6. Verschillende plaatsen.61. Hoofd en romp, hoofd en een of meer ledematen.62. Romp en een of meer ledematen.63. Een bovenste lidmaat en een onderste lidmaat of meer dan twee ledematen.68. Andere verschillende plaatsen.69. Verschillende niet vermelde plaatsen.7. Algemeen letsels.71. Bloedsomloop in het algemeen.72. Ademhalingsstelsel in het algemeen.73. Spijsverteringsstelsel in het algemeen.74. Zenuwstelsel in het algemeen.79. Andere algemene letsels. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

^