Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 november 2015
gepubliceerd op 07 december 2015

Koninklijk besluit betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2015000715
pub.
07/12/2015
prom.
18/11/2015
ELI
eli/besluit/2015/11/18/2015000715/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit waarvan ik de eer heb het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen beoogt de uitvoering van artikel 106 en artikel 175/1 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.

Algemene bepalingen Momenteel wordt de opleiding die de leden van de openbare brandweerdiensten volgen, geregeld in het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten. De laatste jaren is duidelijk gebleken dat een modernisering van de opleidingen van het brandweerpersoneel noodzakelijk was.

De belangrijkste wijzigingen zoals aangebracht door het ontwerp van koninklijk besluit zijn de volgende : - De naam van de brevetten wordt veranderd. De benamingen `brevet brandweerman, `brevet korporaal', ... worden vervangen door `brevet BO1', `brevet BO2', ... Dit wordt gedaan om duidelijk te maken dat de focus ligt op de inhoud van het brevet en dus op de aangeleerde leerstof. - Het ontwerp bepaalt de verschillende opleidingen die voor de leden van de openbare hulpdiensten georganiseerd worden, de organisatie ervan en de regels betreffende de toelating tot de opleidingen. Tot op heden was het voor een brandweerman mogelijk om, ongeacht de uitgeoefende functie, brevetten te verzamelen. Dit zal in de toekomst niet meer mogelijk zijn. Enkel het brevet verbonden aan twee graden boven de effectief uitgeoefende graad, zal kunnen worden behaald (volgens het principe n+2). - De regels inzake bevordering werden ook aangepast : men kan bevorderen tot maximaal de tweede graad boven de graad die men bezit - behalve voor de bevorderingen tot adjudant en kapitein, voor dewelke het principe n+1 van toepassing is. - De bijlage 1 aan het ontwerp koninklijk besluit bepaalt het aantal opleidingsuren en het bedrag van de subsidies per leerling voor de brevetten en de zogenaamde deltaopleidingen, bedoeld in de artikelen 26, 28 en 29 van het ontwerp. - Voor de selectieproeven voor de aflevering van het federale geschiktheidsattest wordt de subsidie opgesplitst : per inschrijving aan de proeven ontvangt de school 13 euro, en per deelname aan één van de proeven 15 euro. - Voor de bevorderingsproeven wordt er per leerling per proefuur een subsidie voorzien die dezelfde is als voor de opleidingen tot het behalen van een brevet, getuigschrift of attest. Er wordt evenwel een maximum voorzien van 90 EUR per leerling, per proef. - Het ontwerp bepaalt de regels betreffende de erkenning en de opdrachten van de opleidingscentra, evenals de modaliteiten van de controle op deze centra. - Er wordt uitdrukkelijk ingelast dat ook privépersonen de opleidingen tot de brevetten BO1 en OFF2 en de getuigschriften en attesten, kunnen volgen. - Er wordt voorzien in een zogenaamde `deltaopleiding' voor de brandweermannen die onder het koninklijk besluit van 11 februari 2011 hun brevet brandweerman behaalden. Deze personen krijgen een gelijkstelling met het brevet BO1, maar kunnen pas deelnemen aan de opleiding tot behalen van het brevet BO2 op voorwaarde dat zij geslaagd zijn in een opleiding. Dezelfde bepaling wordt ook voorzien voor de mensen met een brevet sergeant oude type. - Men kan de opleiding brandweerkadet volgen indien men 16 jaar wordt in de loop van het kalenderjaar. Het behalen van brevet van brandweerkadet geeft aanleiding tot een vrijstelling van deel 1 van het brevet BOI gedurende een periode van 10 jaar vanaf de datum vermeld op het brevet van brandweerkadet. - Krachtens artikel 5 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen is de burgemeester voor zijn gemeente verantwoordelijk voor de brandpreventie.

Bij de inwerkingstelling van de hulpverleningszones zal hij daarvoor een beroep kunnen doen op de hulpverleningszone waartoe zijn gemeente behoort. Deze hulpverleningszones kunnen voor het uitoefenen van deze opdracht een beroep doen op personeelsleden die speciaal voor het uitoefenen van deze taak van brandpreventie een opleiding hebben gevolgd. Dit principe wordt geïnstaureerd in het koninklijk besluit van 19 december 2014 tot vastlegging van de organisatie van de brandpreventie in de hulpverleningszones.

In het ontwerp in bijlage wordt de vorming die deze personen zullen moeten volgen, in het leven geroepen. Er wordt voorzien in drie opleidingen : PREV-1, PREV-2 en PREV-3. Het zal dus niet meer nodig zijn om het geheel van de opleiding brandpreventie te volgen, zoals vandaag het geval is, om een preventieopdracht uit te voeren. De eenvoudige preventietaken zullen kunnen uitgevoerd worden door een titularis van het brevet PREV-1, de wat ingewikkeldere taken door een titularis van het brevet PREV-2 en de moeilijkste taken door een houder van het brevet PREV-3.

Ook administratieve personeelsleden van de zone zullen deze opleidingen kunnen volgen, alsook personeelsleden van de FOD Binnenlandse Zaken. - Om een opleiding te kunnen geven aan brandweermannen, zal een instructeur moeten beschikken over een specifiek getuigschrift pedagogische bekwaamheid (FOROP-1 of FOROP-2), dat door dit ontwerp wordt ingesteld en waarvan de inhoud door de Minister zal worden bepaald. - Net zoals bij het koninklijk besluit van 11 februari 2011 voorziet het ontwerp in een aantal gelijkstellingen, zodat de mensen die onder het huidige (of een vorig) systeem een brevet hebben behaald, dit gevalideerd zien in tenminste een gelijkwaardig brevet in het nieuwe systeem. - Het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het personeel van de hulpverleningszones voorziet in de voorwaarde van het beschikken over een diploma niveau A voor de toegang tot de graad van kapitein, majoor en kolonel. Er werd voorzien in een systeem van sociale promotie. In het ontwerp in bijlage wordt bepaald dat worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het diploma van sociale promotie, de leden van een hulpverleningszone die minstens de graad van adjudant dragen en die houder zijn van het brevet OFF1. De inhoud van de opleiding en de proef alsmede het aantal uren van de te volgen cursussen wordt in een later stadium bepaald door de minister.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 5, c).

Artikel 150 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone, dat trouwens ook in voorliggend ontwerp van koninklijk besluit wordt vervangen, schrijft voor dat alle leden van de openbare hulpdiensten jaarlijks minimaal 24 uren voortgezette opleiding dienen te volgen.

Deze voortgezette opleiding dient volgens ditzelfde artikel te worden georganiseerd door de opleidingscentra voor de civiele veiligheid.

Deze uren kunnen, in de mate van het mogelijke, wel gegeven worden in de zone.

De bedoeling van deze bepaling is dat kan worden gewerkt met het principe van `train the trainer'. De school dient de piloot te zijn en te blijven van het geven van de voortgezette opleiding, maar kan hierbij zonale middelen gebruiken.

Hierbij kan het ook zijn dat de zone zelf vragende partij is voor het geven van een bepaalde opleiding. De school dient dan de opleiding te komen onderwijzen in de zone.

De achterliggende bedoeling hiervan is, dat veel tijdsverlies kan vermeden worden : zowel de instructeur als de leerlingen dienen zich niet te verplaatsen naar het opleidingscentrum, dat vaak niet onmiddellijk bij de deur ligt. Zij kunnen voor de opleiding gewoon terecht in de kazerne. Dit zorgt ervoor dat vele arbeidsuurroosters dan ook niet persé dienen te worden aangepast.

Het eventueel organiseren in de zone van voortgezette opleiding kan dus aan te raden zijn in bepaalde gevallen, waarin de zone over voldoende lesmaterieel beschikt.

Het valt wel aan te raden dat de hulpverleningszones bedacht zijn op het volgende probleem.

Het gewone loon van de instructeur, die normaal gezien als personeelslid van de zone wordt betaald, wordt voor de duur van het geven van de opleiding, niet uitbetaald. De instructeur wordt voor het geven van de voortgezette opleiding betaald door het opleidingscentrum (ook indien de opleiding wordt gegeven in de zone).

Indien een beroepspersoneelslid een opleiding gaat geven voor rekening van een opleidingscentrum, dient zijn arbeidsrelatie met zijn zone voor de duur van de opleiding te worden onderbroken, zelfs wanneer deze plaats vindt in de zone. Indien dit niet wordt gedaan, krijgt hij immers voor de uren opleiding die hij geeft, een premie voor operationaliteit en onregelmatige prestaties. Artikel 25 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones bepaalt immers dat het beroepspersoneelslid voor elke daadwerkelijke gepresteerde periode een premie ontvangt. Deze premie voor operationaliteit en onregelmatige prestaties vervangt de oude gemeentelijke premie voor onregelmatige prestaties van zaterdag-, zondag- en weekendwerk. Het kan niet de bedoeling zijn dat men deze premie ontvangt voor het geven van een voortgezette opleiding georganiseerd door de opleidingscentra.

Artikel 5, f).

De opleidingscentra moeten beantwoorden aan de kwaliteits- en veiligheidsnormen aangaande de uitrusting, het materieel en de infrastructuur van het opleidingscentrum, evenals aan de gevraagde quota inzake het aantal op te leiden leerlingen.

Dit houdt dus ook in dat de opleidingscentra de federale normen over het gebruik en onderhoud van interventiekledij en van de persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen moeten respecteren.

Artikel 7.

Minimaal één keer om de twee jaar stellen de Inspectie en het Kenniscentrum een gezamenlijk verslag op met betrekking tot de werking van het opleidingscentrum, en dit naar aanleiding van een inspectiebezoek.

De bedoeling van dit inspectiebezoek is een continu toezicht uit te oefenen op de concrete, dagdagelijkse werking van het opleidingscentrum.

Qua pedagogische normen zal onder andere worden bekeken of er een pedagoog in het lerarenkader werd opgenomen, of de instructeurs beschikken een getuigschrift FOROP-1 of FOROP-2, of en hoe de instructeurs worden opgevolgd door het opleidingscentrum, of het centrum beschikt over een preventieadviseur, wat de oefensystematiek is, of er een minimum aan materieel aanwezig is, of het recent is, aangepast en in orde, ... Deze lijst is zeker niet limitatief.

Artikel 8.

Onder andere het niet naleven van de pedagogische normen, van de inhoud van de opleidingen, van de pedagogische doelstellingen en van de veiligheidsregels voor de praktijkopleidingen, gedefinieerd door het Kenniscentrum, kan het intrekken van de erkenning tot gevolg hebben.

Artikel 10, § 2.

De opleidingen die aanleiding geven tot het behalen van de brevetten BO1 en OFF2 kunnen worden georganiseerd voor leerlingen die geen operationeel lid van de openbare hulpdiensten zijn. Dit geldt eveneens voor de opleidingen die aanleiding geven tot het behalen van getuigschriften en de opleidingen die aanleiding geven tot het behalen van attesten.

Artikel 10, § 2, bepaalt dat de leden van de openbare hulpdiensten voorrang krijgen bij de inschrijving tot deze opleidingen. Indien er zodanig veel leerlingen per sessie zijn, is het niet de bedoeling dat de openbare hulpdiensten lijden onder het feit dat men het kwaliteitsniveau van de opleidingen tot op zeker vlak wil delen met de privésector.

Het doel is ook niet dat de opleidingscentra zich verplicht zouden zien om leerlingen uit de privésector als leerling in te schrijven in haar opleidingen, wanneer dit voor hen organisatorisch niet haalbaar zou blijken in een concreet geval. Het is enkel een optie, waarvoor zij bijvoorbeeld ook geen subsidies ontvangen. Voor leerlingen uit de privésector bepaalt het opleidingscentrum autonoom de inschrijvingsprijs.

Als de opleidingscentra deze opleidingen organiseren voor personen die niet tot de openbare hulpdiensten behoren, dan moeten ze zich daarvan vergewissen en de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen voorzien.

In eerste instantie blijft het een plicht van de werkgever om de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen van het personeel en te voorzien in het onderhoud ervan, op basis van art. 4 en 21 van het koninklijk besluit van 13 juni 2005 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Artikel 27.

De vrijwillige brandweermannen en de vrijwillige korporaals die het brevet MO1 willen behalen, dienen, in afwijking van de algemene regel zoals bepaald in artikel 22, vierde lid, niet alle modules zoals vermeld in de bijlage 1, te volgen.

Voor hen is het voldoende dat zij kiezen uit één van de volgende modules : PREV-1, FOROP-1 of Competentiemanagement en evaluatie.

Indien zij slagen in één van deze drie modules, en in de overige modules van de opleiding tot het behalen van het brevet MO1, krijgen zij het brevet MO1 uitgereikt.

De keuze van de module wordt gemaakt in overleg met de zonecommandant die hierbij rekening houdt met het personeelsplan, de noodwendigheden van de dienst en de wensen van de vrijwilliger.

Voor beroepsbrandweermannen en beroepskorporaals geldt deze uitzonderingsbepaling niet. Zij dienen wel degelijk het volledige programma zoals vastgelegd in bijlage 1, te volgen, om het brevet MO1 uitgereikt te krijgen.

Deze regeling wordt voorzien uit vrees dat een te zware opleiding MO1 voor een gebrek aan vrijwilligers die deze opleiding zouden volgen, zou zorgen (teveel uren en zodoende niet compatibel met hoofdjob en privéleven). Vervolgens wordt gevreesd voor een tekort aan vrijwillig personeel op het middenkader. Het koninklijk besluit van 10 november 2012 bepaalt immers dat de bevelvoerder van de eerste wagen een onderofficier dient te zijn.

Ons land is geen pionier met deze maatregel : andere landen die een gemengd systeem van beroeps en vrijwilligers kennen, zoals Frankrijk, hebben reeds de keuze gemaakt om enkele opleidingen te differentiëren.

Er wordt gepreciseerd dat als de vrijwillige brandweerman wil geprofessionaliseerd worden, hij zal moeten, vooraleer zich kandidaat te stellen, beschikken over alle modules die vereist worden van de professionele brandweerman van dezelfde graad.

Artikel 30 Dezelfde principes als in artikel 27 zijn van toepassing op de operationele personeelsleden die de opleiding tot het behalen van het brevet OFF2 volgen.

Artikel 35.

De opleiding tot het behalen van het brevet brandweerkadet is toegankelijk voor personen die 16 jaar worden in de loop van het kalenderjaar gedurende hetwelk de opleiding wordt georganiseerd (op voorwaarde dat zij geslaagd zijn in een toegangstest).

Het spreekt vanzelf dat voor minderjarigen een toestemming vanwege de voogd (in de meeste gevallen de ouders) vereist is om deze opleiding te kunnen volgen, en om de toegangstest af te leggen.

Vooraleer een opleidingscentrum dus de toegang van een minderjarige leerling aanvaard voor zowel de opleiding als de test, is het noodzakelijk dat het naar een schriftelijke verklaring vanwege de voogd vraagt.

Artikel 36.

De leerling kan er krachtens artikel 37, § 6, voor kiezen om één of meerdere theoretische cursussen niet bij te wonen, en dus via zelfstudie de inhoud ervan te assimileren.

Het is dan wel vereist dat in dergelijke situatie de leerling slaagt voor het examen betreffende de theoretische cursus(sen) waarvoor hij niet aanwezig was, opdat hij zou toegang krijgen tot de praktische cursussen van dezelfde module.

Er zal dus een examen moeten georganiseerd worden na de theoretische cursus(sen). Ingeval de leerling die kiest voor de optie vermeld in artikel 37, § 6, niet slaagt voor dit examen, is het noodzakelijk dat een tweede examen snel wordt georganiseerd. De termijn tussen het organiseren van de twee examensessies moet dus inderdaad redelijk kort zijn, om te vermijden dat er nodeloos wordt getalmd met het verderzetten van de overige cursus(sen) van dezelfde module, die vanzelfsprekend nog door andere leerlingen wordt gevolgd.

Artikelen 39, eerste lid, en 44, eerste lid.

Na iedere inschrijving voor een opleiding tot het behalen van een brevet of een getuigschrift is er een eerste en een tweede examenzittijd, behalve voor de modules die door middel van een evaluatie worden afgesloten. Het is dus niet de bedoeling dat er voor ieder examen een afzonderlijke inschrijving vereist is. Iemand kan zich dus inschrijven voor een opleiding en zowel in eerste als tweede zittijd niet slagen. Nadien kan hij zich nog een tweede en laatste maal inschrijven en heeft hij nog twee mogelijkheden om te slagen voor het examen (in de eerste en tweede zittijd). Als hij dan nog niet geslaagd is, kan hij zich niet meer opnieuw inschrijven en kan hij niet meer deelnemen aan de examens.

Artikel 40.

De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen is ook van toepassing op de beslissingen inzake examens.

Artikel 51.

Voortgezette opleiding is de door het personeel van de hulpverleningszones gevolgde opleiding bedoeld in artikel 150 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone om zijn vroeger verworven competenties te behouden en reactief aan te passen en om proactief nieuwe technieken en competenties aan te leren zodat de huidig uitgeoefende functie op efficiënte wijze kan blijven uitgeoefend worden.

De tekst van artikel 51 van voorliggend ontwerp laat toe dat elk uur door een leerling gevolgd in het kader van de opleiding tot het behalen van de brevetten, de getuigschriften en de attesten bedoeld in artikel 10, van dit ontwerp wordt gelijkgesteld met een uur voortgezette opleiding zoals bedoeld in artikel 150 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone. Ook elk uur opleiding bestemd voor de titularissen van het brevet van brandweerman, voorafgaand aan de toegang tot de opleiding tot het behalen van het brevet BO2, bedoeld in artikel 26 en elk uur opleiding bestemd voor de titularissen van het brevet van sergeant, voorafgaand aan de toegang tot de opleiding tot het behalen van het brevet MO2, bedoeld in artikel 28 en 29 wordt gelijkgesteld met een uur voortgezette opleiding. Deze uren kunnen ook gevaloriseerd worden in het kader van de artikelen 12 tot 19 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones.

Artikel 53.

Hier past het om te verwijzen naar artikel 5 en de daarin vermelde overeenkomst, te sluiten tussen de FOD Binnenlandse zaken en het opleidingscentrum.

Artikel 55.

Als antwoord op de opmerking van de afdeling Wetgeving van de Raad van State kan ik het volgende antwoorden. Na een lange discussie met de opleidingscentra werd door het KCCE voorgesteld om te kiezen voor een samengestelde verdeelsleutel, opgebouwd uit de volgende elementen : de bevolking (telt mee voor 60 %), de oppervlakte (10 %), het aantal brandweerlieden (20 %) en het aantal gesubsidieerde leerlingen voor brevetopleidingen (10 %).

Zowel de bevolking als de oppervlakte vormen belangrijke factoren voor het risico op interventies, dat zal aanwezig zijn in een bepaalde provincie. Deze twee elementen geven het relatieve belang van een provincie weer inzake risico's en de dekking die de zones van deze provincie zullen moeten bieden. Hoe meer inwoners en oppervlakte, hoe meer middelen in deze provincie zullen moeten ingezet worden. Dus ook hoe meer nood aan opleiding van manschappen, die via de opleidingscentra opgeleid moeten worden.

Artikel 60.

Wanneer in de gevallen bedoeld in het eerste lid van dit artikel een leerling niet minstens 75% van de cursus gevolgd heeft en het gaat niet om het volgen van een voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150 van het koninklijk besluit van 19 april 2014, wordt de subsidie toegekend a rato van de effectief per leerling gevolgde uren.

Wanneer een leerling niet heeft deelgenomen aan alle examens betreffende een module, wordt het bedrag van de subsidie verminderd met 10 %.

Wanneer een leerling minder dan 75% van de tijd aanwezig is geweest én het examen niet heeft afgelegd, moet er 10% afgetrokken worden van de subsidie ontvangen in functie van de effectief per leerling gevolgde uren.

Artikel 72.

Artikel 35, § 1/1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones bepaalt dat de FOD Binnenlandse Zaken overgaat tot het organiseren van specifieke geschiktheidsproeven, die, indien zij succesvol werden afgelegd, leiden tot het verkrijgen van een federaal geschiktheidsattest.

Dit attest geeft respectievelijk toegang tot de aanwervingsproeven voor het personeel van het basiskader of het hoger kader. Deze proeven worden georganiseerd via de opleidingscentra voor de civiele veiligheid, en conform de modaliteiten opgelegd door de Minister.

De omzendbrief van 26 maart 2015 betreffende het federaal geschiktheidsattest voor de toekomstige operationele personeelsleden van de hulpverleningszones legt deze modaliteiten vast.

De krachtens artikel 72 van het voorliggende ontwerp ingevoegde bepaling voorziet dat de hulpverleningszone tevens deze federale geschiktheidsproeven, eventueel via de opleidingscentra voor de civiele veiligheid, kan organiseren en dienovereenkomstig federale geschiktheidsattesten kan afleveren. Als de zone zelf deze FGA organiseert, met of zonder tussenkomst van de opleidingscentra voor de civiele veiligheid, worden geen subsidies uitgereikt.

Het spreekt hierbij vanzelf dat de hulpverleningszone de richtlijnen zoals vermeld in de omzendbrief van 26 maart 2015 dient te respecteren.

Het is toegelaten dat meerdere zones de krachten bundelen en samen deze proeven organiseren. In dit geval dient het duidelijk te zijn welke zone de eindverantwoordelijkheid draagt. In dit kader is het aan te raden dat de zones een overeenkomst afsluiten die de afspraken ter zake vastleggen.

Artikel 81.

Om de hoofdstukken I tot V van het besluit te kunnen toepassen op de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp is het nodig dat artikel 308 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 geacht wordt van toepassing te zijn. Indien niet, zou het verschil in gradenstructuur ertoe kunnen leiden dat niet duidelijk is welke opleiding gevolgd moeten worden voor bevorderingen.

Als antwoord op de opmerking van de afdeling Wetgeving van de Raad van State kan ik het volgende antwoorden. In afwachting van het afsluiten van een samenwerkingsakkoord in uitvoering van art. 306, § 2, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt artikel 81 gebruikt om de toegang van de personeelsleden van de Brusselse Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp tot de opleidingen niet te hypothekeren.

Artikel 82.

Als antwoord op de opmerking van de afdeling Wetgeving van de Raad van State over de retroactiviteit van enkele bepalingen kan ik dit als volgt verantwoorden.

Voor de artikelen 56, 58 en 63 wordt retroactiviteit voorzien om te vermijden dat de organisatie van de geschiktheidsproeven verbonden aan het federaal geschiktheidsattest vertraging zou oplopen in 2015 of in 2015 niet zou gebeuren door sommige opleidingscentra, en dat er dus geen aanwervingen zouden kunnen gebeuren in 2015 en in de loop van de eerste maanden van 2016.

De bestaansreden van de retroactiviteit van de artikelen 51 en 76 is dat een gradueel en realistisch systeem van voortgezette opleiding kan worden georganiseerd zodat men gefaseerd kan tewerk gaan. Als er geen retroactiviteit zou zijn, zouden de personeelsleden in 2015, 24 u voortgezette opleiding moeten volgen en in 2016 slechts 6u.

Voor artikel 71 is retroactiviteit nodig om een billijke behandeling te waarborgen van alle kandidaten van de geschiktheidsproeven, of het nu gaat over zij die ze afleggen voor de inwerkingtreding van dit besluit dan wel over zij die ze afleggen na de inwerkingtreding.

De retroactiviteit van artikel 78 is gemotiveerd als volgt. Er wordt voorzien dat de zoneraad ervoor kan zorgen dat de start van de eerste evaluatiecyclus kan worden uitgesteld naar ten laatste twee jaar na de overdracht naar de zone. In die periode van maximaal twee jaar blijven dan de gemeentelijke evaluatieregels van toepassing. Dit systeem wordt ingesteld op uitdrukkelijke vraag van de vakbonden. Er blijkt immers in de praktijk dat in de meerderheid van de zones nog geen evaluatiesysteem werd uitgewerkt. Er werd tegemoetgekomen aan deze vraag van de vakbonden, om de zones tijdens hun opstartfase wat meer ademruimte te geven. De terugwerkende kracht is nodig opdat zowel zone als brandweerlieden (meer bepaald bij een bevordering in weddeschaal) niet zouden worden gesanctioneerd omwille van het niet aanwezig zijn van een evaluatiesysteem in 2015.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

ADVIES 58.212/2 VAN 21 OKTOBER 2015 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `BETREFFENDE DE OPLEIDING VAN DE LEDEN VAN DE OPENBARE HULPDIENSTEN EN TOT WIJZIGING VAN DIVERSE KONINKLIJK BESLUITEN' Op 23 september 2015 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijk besluiten'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 21 oktober 2015.

De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Martine Baguet en Luc Detroux, staatsraden, Sébastien Van Drooghenbroeck en Marianne Dony, assessoren, en Bernadette Vigneron, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Laurence Vancrayebeck, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 21 oktober 2015.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerking Luidens verschillende bepalingen van het ontwerp, met name de artikelen 1, 16° en 17°, 5, 1°, g), 6, 14, § 2, tweede lid, 15, 16 (1) en 70 (ontworpen artikel 5, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 4 april 2003 `tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten') kan de minister bepaalde handelingen eerst stellen nadat het Federaal Kenniscentrum voor de civiele veiligheid, vermeld in artikel 175 van de wet van 15 mei 2007 `betreffende de civiele veiligheid', of de Hoge Raad voor de opleiding vermeld in hoofdstuk II van het voornoemde koninklijk besluit van 4 april 2003, hem een voorstel hebben gedaan.

Daaruit volgt niet alleen dat de minister enkel kan handelen indien aan hem een voorstel is bezorgd, maar ook dat hij in de regel niet van de inhoud daarvan kan afwijken, tenzij hij om een nieuw voorstel verzoekt.

Dat de respectieve taken van de minister en van de adviesorganen aldus door elkaar worden gehaald, kan niet aanvaard worden.

De prerogatieven van die adviesorganen moeten worden beperkt tot de uitoefening van een adviesverlenende bevoegdheid, aangezien de beslissingsbevoegdheid alleen bij de minister ligt. Een dergelijke traditioneel geregelde adviesverlening zou het perfect mogelijk maken dat die organen in voorkomend geval uit eigen beweging een advies geven, wat zou bijdragen tot de versterking van hun rol zonder daarbij evenwel te raken aan de prerogatieven van de minister, die dan immers de vrijheid zou hebben dat advies eventueel niet te volgen en zijn bevoegdheden aldus ten volle zou kunnen uitoefenen.

Het ontwerp moet dienovereenkomstig worden herzien.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Het koninklijk besluit van 23 augustus 2014, dat door het ontworpen besluit niet wordt gewijzigd of opgeheven, behoort niet te worden vermeld.Het vijfde lid moet derhalve worden weggelaten. 2. Het advies van de Hoge Raad voor de opleiding, vermeld in het zevende lid, is geen verplicht vormvereiste.De Raad van State heeft in zijn arrest nr. 218.882 immers het volgende opgemerkt : (2) "(...) si l'article 5, 2°, de l'arrêté royal du 4 avril 2003 [`créant un Conseil supérieur de formation pour les services publics d'incendie et deux Conseils supraprovinciaux de formation pour les services publics d'incendie'] impose au conseil supérieur `de donner un avis sur tout projet de réglementation en matière de formation qui lui est soumis par le Ministre', ce règlement ne contient pas d'obligation dans le chef du ministre de consulter le conseil supérieur à propos de tout projet relatif à la formation des services d'incendie; (...) la requérante ne peut donc faire grief à la partie adverse de ne pas avoir usé d'une simple faculté, laquelle ne peut être considérée comme une formalité substantielle".

Het advies van de Hoge Raad moet derhalve in een overweging en niet in een aanhefverwijzing worden vermeld. De aanhef van het ontwerpbesluit moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Dispositief Artikel 1 Er wordt voorgesteld om een definitie van "sociale promotie" toe te voegen. In dit verband wordt verwezen naar de opmerking over artikel 30.

Artikel 8 De verplichting tot uitdrukkelijke motivering, waarin het tweede lid voorziet, volgt reeds uit de wet van 29 juli 1991 `betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen'.

Die verplichting moet dan ook niet worden herhaald.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 53, eerste lid.

Artikelen 18 en 20 In artikel 18, § 2, derde lid, is sprake van "zestig werkdagen".

Aangezien dit begrip in juridisch opzicht nergens duidelijk omschreven wordt en het besluit bestemd is om te worden toegepast in contexten waarin het begrip werkdag kan verschillen, zou het moeten worden gedefinieerd, ofwel zou, bij voorkeur, gelet op de lengte van de bedoelde termijn, moeten worden voorzien in een termijn berekend in "dagen".

Het is niet nodig te preciseren dat het gaat om "kalenderdagen", zoals in artikel 20, § 2. Men schrijve "dagen" in plaats van "kalenderdagen".

Artikel 22 In de ontworpen bepaling worden de "modules zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 1° ", van het ontwerpbesluit vermeld, terwijl daarin geen sprake is van modules.

Indien het de bedoeling is met de verwijzing naar artikel 10, § 1, 1°, te preciseren dat de ontworpen bepaling betrekking heeft op de modules van de opleidingen tot het behalen van brevetten, is het beter zulks in die zin te formuleren.

Artikel 30 Onder de voorwaarden om te worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet OFF2 door bevordering, wordt in artikel 30, § 1, eerste lid, vermeld dat de leden die geen houder zijn van een diploma van niveau A, geslaagd moeten zijn voor "de proef bedoeld in artikel 56, 5°, e), 6°, e) en 7°, e) van het koninklijk besluit van 19 april 2014". Die bepalingen verwijzen op hun beurt naar "een proef georganiseerd na een opleiding" bedoeld in artikel 46 van het ontwerp van koninklijk besluit. Dat artikel 46 bepaalt zijnerzijds het volgende : "Een diploma wordt uitgereikt aan de kandidaat die voor elke module van de opleiding minstens 50% behaalt voor de opleiding bedoeld in artikel 56, 5°, e), 6°, e) en 7°, e), van het koninklijk besluit van 19 april 2014, hierna genoemd opleiding tot sociale promotie" Om dergelijke cascadeverwijzingen te voorkomen, wordt voorgesteld om in artikel 1 een definitie van de opleiding tot sociale promotie toe te voegen, zodat die ene uitdrukking vervolgens in de desbetreffende artikelen (3) van het ontwerpbesluit kan worden gebruikt.

Artikel 35 Bij de vermelding, in het tweede lid, van de competentietest en de "operationele handvaardigheidstest" die moeten worden afgelegd om het federaal geschiktheidsattest van het basiskader te kunnen behalen, zou nauwkeurig moeten worden verwezen naar artikel 35, § 3, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 19 april 2014.

Artikel 55 Bij artikel 55 wordt, voor de opleidingen die in de artikelen 53 en 54 worden vermeld, de verdeelsleutel vastgelegd met toepassing van artikel 175/1, § 4, van de wet van 15 mei 2007, welke bepaling luidt als volgt : "De Koning legt de verdeelsleutel vast voor de subsidies, bedoeld in de §§ 2 en 3, tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid.

De verdeelsleutel houdt rekening met de volgende criteria : 1° het bevolkingscijfer;2° de oppervlakte;3° het aantal brandweerlieden; 4° het aantal gesubsidieerde leerlingen voor brevetopleidingen." Dat rekening wordt gehouden met het bevolkingscijfer heeft geleid tot de volgende gedachtewisseling in de Commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : "Mevrouw Bercy Slegers (CD&V) heeft bedenkingen bij de draagwijdte van artikel 175/1, § 4, zoals ingevoegd bij dit artikel; § 4 bepaalt met name dat de verdeelsleutel voor de verdeling van de subsidies over de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid wordt vastgesteld door de Koning. In deze paragraaf worden de criteria opgesomd waarmee bij die verdeelsleutel rekening moet worden gehouden. Bovenaan de lijst van de criteria staat het bevolkingscijfer. Volgens de spreekster gaat het echter niet op dat het bevolkingscijfer als doorslaggevend criterium wordt gehanteerd. De opleidingscentra moeten immers brandweermensen opleiden wier aantal wordt vastgesteld op grond van een risicoanalyse (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een Seveso-bedrijf op het grondgebied). Volgens haar zou derhalve het aantal leerlingen het belangrijkste criterium moeten zijn. Zal het in uitzicht gestelde koninklijk besluit een weging van de opgesomde criteria inhouden? De minister erkent dat de in § 4 opgesomde criteria niet allemaal even sterk doorwegen en dat daarmee rekening zal worden gehouden bij het opstellen van het koninklijk besluit" (4).

Hoewel niet alle criteria even sterk doorwegen in de ontworpen bepaling, is het bevolkingscijfer daarin toch van doorslaggevend belang, aangezien het voor 60 % meetelt bij het bepalen van het aandeel van het opleidingscentrum op de subsidie-enveloppe.

Gelet op de hiervoren gememoreerde bedoeling van de wetgever, moet de steller van het ontwerp het aldus aan dit criterium toegekende gewicht op zijn minst kunnen rechtvaardigen.

Artikel 67 Aangezien in paragraaf 1, zesde lid, het brevet van technicus brandvoorkoming wordt gelijkgesteld met de getuigschriften PREV-1, PREV-2 en PREV-3, rijst de vraag of in het negende lid niet eveneens melding moet worden gemaakt van het getuigschrift PREV-3.

Artikel 69 De vraag rijst of artikel 69, dat een overgangsbepaling is, ertoe strekt voor de opleidingen die aangevat zijn vóór de datum van inwerkingtreding van het ontworpen besluit, een bijzondere regeling in te voeren voor de organisatie en de subsidiëring ervan, dan wel of het louter de bepalingen overneemt die momenteel van kracht zijn.

Naar aanleiding van een vraag in dat verband heeft de gemachtigde van de minister bevestigd dat het hier om het tweede geval gaat.

Bijgevolg dient te worden aangegeven dat de lopende opleidingen worden geregeld door de bepalingen die gelden de dag voor de datum van inwerkingtreding van het ontworpen besluit en dient bijlage 3 te vervallen.

Artikel 81 In artikel 81, § 2, wordt bepaald dat voor de toepassing van het ontworpen besluit "wordt geacht dat artikel 308 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 toegepast wordt op de personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn bij de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp".

Zoals paragraaf 2 geredigeerd is, blijkt niet duidelijk wat de reikwijdte ervan is.

Het voornoemde artikel 308 is een overgangsbepaling op grond waarvan kan worden bepaald welke graad het personeelslid heeft bij zijn overdracht naar de hulpverleningszone. Die bepaling behoort niet tot de algemene beginselen die bij artikel 306, § 1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 van toepassing zijn verklaard op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.

Paragraaf 2 van hetzelfde artikel luidt immers als volgt : " § 2. De inhoud van de artikelen 5, 87, 88 en 308 van dit statuut, evenals deze van de boeken 4 en 5, titel 1, maken het voorwerp uit van een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest." De gemachtigde van de minister heeft in dat verband gesteld dat er besprekingen aan de gang zijn over een samenwerkingsakkoord. Het is dan ook voorbarig te verwijzen naar artikel 308 van het koninklijk besluit van 19 april 2014.

De vraag rijst of niet zou kunnen worden tegemoetgekomen aan de bedoeling van de steller van het ontwerp door, zoals wordt gesuggereerd in het advies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de artikelen betreffende de toelating tot de opleidingen (artikelen 25 en volgende van het ontwerpbesluit) aldus te wijzigen dat daarrin wordt vermeld dat de personeelsleden "die minstens de graad van ... dragen" worden toegelaten.

Artikel 82 In artikel 82 wordt gesteld dat een aantal bepalingen van het ontworpen besluit uitwerking zullen hebben vanaf 1 januari 2015.

Bestuurshandelingen hebben krachtens een algemeen rechtsbeginsel in de regel geen terugwerkende kracht. Terugwerkende kracht kan evenwel gerechtvaardigd zijn indien de wet die toestaat. Indien ze niet bij de wet wordt toegestaan, is ze alleen aanvaardbaar bij wijze van uitzondering, wanneer dat nodig is, inzonderheid voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisatie van een rechtstoestand of een feitelijke toestand en voor zover de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten geëerbiedigd worden.

De steller van het ontwerp dient zich ervan te vergewissen dat die voorwaarden in casu vervuld zijn.

Zoals de gemachtigden van de minister hebben aangegeven, moet hoe dan ook worden afgezien van terugwerkende kracht wat de artikelen 67 en 77, § 2, betreft.

De griffier, B. Vigneron De voorzitter, P. Vandernoot _______ Nota (1) Artikel 16 is voorts gebrekkig geredigeerd, aangezien het zowel voorziet in een "voordracht" door het Kenniscentrum als in een "goedkeuring" door de minister.Onder voorbehoud van de volgende opmerking zou logischerwijs moeten worden bepaald dat de minister zijn goedkeuring hecht aan een handeling die de instelling in kwestie heeft gesteld, ofwel dat die instelling een voorstel formuleert met de bedoeling dat de minister de handeling stelt. (2) RvS 12 april 2012, nr.218.882, Andenne, zoals verbeterd bij arrest nr. 219.032 van 24 april 2012. (3) Zie inzonderheid de artikelen 31, 46 en 73 van het ontwerpbesluit. (4) Verslag van de Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3113/4, 33.

18 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, artikel 106, eerste lid en artikel 175/1, gewijzigd bij de wet van 21 december 2013;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszone;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 juni 2015;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 11 september 2015;

Gelet op het protocol nr. 2015/03 van het comité voor de plaatselijke en provinciale overheidsdiensten, gesloten op 1 juli 2015;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikels 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Overwegende het advies van de Hoge Raad voor de Opleiding, gegeven op 20 mei 2015;

Gelet op advies 58.212/2 van de Raad van State, gegeven op 21 oktober 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Minister : de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken;2° Wet van 15 mei 2007 : wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;3° Koninklijk besluit van 19 april 2014 : koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones;4° Hoge Raad voor de opleiding : de raad bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten;5° Commissie voor gelijkstelling en vrijstelling : de commissie bedoeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten;6° Leden van de openbare hulpdiensten : de leden van de hulpverleningszones en de leden van de operationele eenheden van de Civiele Bescherming;7° Inspectie : de inspectie bedoeld in artikel 9, § 2, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming en de algemene inspectie van de diensten van de civiele veiligheid bedoeld in artikel 168 van de wet van 15 mei 2007;8° Kenniscentrum : het Federaal Kennis- centrum voor de civiele veiligheid zoals bedoeld in artikel 175 van de wet van 15 mei 2007;9° Hulpverleningszone : de hulpverlenings- zone zoals bedoeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007;10° Module : deel van een opleiding tot het behalen van een brevet of getuigschrift, dat afgesloten wordt door een evaluatie met punten van de verworven kennis en competenties;11° Koude praktijkopleiding : praktische oefeningen zonder gebruik van echt vuur;12° Warme praktijkopleiding : praktische oefeningen met gebruik van echt vuur;13° Opleiding via e-learning : opleiding die gevolgd kan worden via geïnformatiseerde systemen of internet en die pedagogisch omkaderd wordt door een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid bedoeld in artikel 175/1 van de wet van 15 mei 2007;14° Basisopleiding : opleiding verbonden aan de hiërarchische loopbaan, ofwel om de loopbaan te starten, ofwel om naar een hogere graad over te gaan;15° Gespecialiseerde opleiding : opleiding voor het verwerven van kennis en competenties, nodig voor het uitoefenen van een gespecialiseerde functie;16° Voortgezette opleiding : opleiding bedoeld in artikel 150, § 1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 voor het aanvullen, behouden of verbeteren van reeds verworven competenties, overeenkomstig de catalogus voortgezette opleiding goedgekeurd door de Minister, na advies van het Kenniscentrum;17° Permanente opleiding : opleiding bedoeld in artikel 150, § 2, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 georganiseerd door de zonecommandant of zijn afgevaardigde, overeenkomstig de oefensystematiek goedgekeurd door de Minister, na advies van het Kenniscentrum;18° Opleidingscentrum : opleidingscentrum voor de civiele veiligheid bedoeld in artikel 175/1 van de wet van 15 mei 2007;19° Brevet van brandweerman : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;20° Brevet van korporaal : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;21° Brevet van sergeant : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;22° Brevet van adjudant : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;23° Brevet van officier : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;24° Brevet van technicus brandvoorkoming : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 6°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;25° Brevet van crisissituatiebeheer : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 7°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;26° Brevet van dienstchef : het brevet bedoeld in artikel 17, § 1, 8°, van het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten;27° Opleiding tot sociale promotie : de opleiding bedoeld in artikel 56, 5°, e), 6°, e) en 7°, e) van het koninklijk besluit van 19 april 2014;28° Werkdag : de weekdag van maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de feestdagen. HOOFDSTUK II. - Opleidingscentra Afdeling I. - Erkenning

Art. 2.De minister erkent de opleidingscentra. Er is niet méér dan één opleidingscentrum op het grondgebied van een provincie of het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Art. 3.De vraag om erkenning van een opleidingscentrum wordt aan de minister gericht.

Zij gaat vergezeld van zowel de statuten en het huishoudelijk reglement van het opleidingscentrum, als van de samenstelling van de administratieve structuur en van de pedagogische cel die operationele experts en minstens één pedagoog bevat. De vraag om erkenning bevat eveneens een kwantitatieve analyse van de jaarlijkse geschatte behoeften voor het doelpubliek, evenals de administratieve, logistieke en technische specifieke middelen. De vraag om erkenning vermeldt eveneens de analyse van de middelen inzake materieel en infrastructuur voor de behoeften van de theoretische en praktische opleiding. Afdeling II. - Opdrachten

Art. 4.Onverminderd de opdrachten van het Kenniscentrum inzake de organisatie van de opleidingen, de opdrachten van de hulpverleningszones inzake de permanente opleiding van het personeel van de hulpverleningszone of de opdrachten van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, organiseert elk opleidingscentrum de opleidingen voor de leden van de openbare hulpdiensten.

Art. 5.Tussen de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en elk opleidingscentrum wordt een overeenkomst afgesloten. De overeenkomst bevat minstens de volgende elementen : 1° de opdrachten en verplichtingen van het opleidingscentrum.Deze opdrachten en verplichtingen zijn hoofdzakelijk de volgende : a) het mede organiseren van de selectie van de leden van de hulpverleningszones met het oog op het afleveren van het federaal geschiktheidsattest bedoeld in artikel 35 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 en van de bevorderingsproeven bedoeld in artikel 57 van hetzelfde koninklijk besluit;b) het organiseren van de opleidingen tot het behalen van brevetten, getuigschriften en attesten;c) het organiseren van de voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150, § 1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 en de gespecialiseerde opleidingen voor de leden van de hulpverleningszones, die in de zone uitgevoerd kunnen worden;d) het ter beschikking stellen van geschikt materieel en geschikte infrastructuur voor de koude en warme praktijkopleiding;e) meewerken aan het ontwikkelen en up-to-date houden van de cursussen en van het didactisch materiaal, overeenkomstig de technische evoluties in de sector, en/of het deelnemen aan werkgroepen voor het ontwikkelen van dit materiaal;f) beantwoorden aan de kwaliteits- en veiligheidsnormen aangaande de uitrusting, het materieel en de infrastructuur van het opleidingscentrum, evenals aan de gevraagde quota inzake het aantal op te leiden leerlingen;g) het respecteren van de pedagogische normen goedgekeurd door de Minister, na advies van de Hoge Raad voor de opleiding, onder andere het maximum aantal leerlingen per klas en het aantal instructeurs per groep voor de praktische opleidingen;h) het doceren van de syllabi goedgekeurd door de Hoge Raad voor de opleiding;2° de materiële middelen in natura die door de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken ter beschikking gesteld kunnen worden aan de opleidingscentra;3° het minimum- en maximumbedrag van het inschrijvingsgeld dat de opleidingscentra naast de subsidies kunnen vorderen;4° de duur en de modaliteiten van herziening en van ontbinding van de overeenkomst;5° de controlemaatregelen van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken op de naleving van de overeenkomst, zoals bedoeld in de artikelen 7 tot 9;6° de prestaties van het opleidingscentrum inzake de opleiding van de leden van de operationele eenheden van de civiele bescherming.

Art. 6.In afwijking van artikel 5, 3° kan de Minister, na advies van de Hoge Raad voor de opleiding, het minimumbedrag en het maximumbedrag van het inschrijvingsgeld dat het opleidingscentrum kan vorderen van de hulpverleningszone bepalen voor de brevetten bedoeld in artikel 10, § 1, 1° en de getuigschriften bedoeld in artikel 10, § 1, 2°. Afdeling III. - Controle

Art. 7.De opleidingscentra worden gezamenlijk gecontroleerd door de Inspectie en het Kenniscentrum, die minimaal één keer om de twee jaar een gezamenlijk verslag opstellen met hun opmerkingen.

In dit verslag worden de beschouwingen vermeld van de Hoge Raad voor de opleiding, in toepassing van artikel 5, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supra- provinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten.

Het verslag heeft betrekking op de activiteiten van het centrum en op de naleving van de pedagogische normen zowel wat betreft het personeel dat de leerlingen begeleidt als wat betreft de specifieke pedagogische tools en materieel.

Het verslag wordt aan de Minister bezorgd ten laatste op de laatste dag van de derde maand die volgt op het inspectiebezoek.

De leden van het Kenniscentrum en van de Inspectie hebben toegang tot de installaties van het opleidingscentrum en tot de opleidingen.

Art. 8.Wanneer het verslag bedoeld in artikel 7 negatief is en de intrekking van de erkenning voorstelt, beschikt het opleidingscentrum over een termijn van zes maanden vanaf de ontvangst van het verslag, om de tekortkomingen weg te werken. Bij het verstrijken van de termijn van zes maanden wordt een nieuw rapport opgesteld.

De Minister kan de erkenning van een opleidingscentrum intrekken, op basis van de verslagen bedoeld in het eerste lid.

De beslissing tot intrekking kan geen uitwerking hebben vóór het afsluiten van de examens betreffende de lopende modules.

Art. 9.Elk jaar stelt het opleidingscentrum een gedetailleerd verslag op van haar activiteiten. Het verslag vermeldt de inlichtingen betreffende de organisatie van het opleidingscentrum, zijn personeel, zijn financiële middelen, zijn infrastructuur voor de organisatie van de theoretische en praktische opleidingen en de kwaliteitsaanpak die het opleidingscentrum toepast. HOOFDSTUK III. - Opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten Afdeling I. - Verschillende opleidingen

Art. 10.§ 1. De volgende opleidingen worden georganiseerd voor de leden van de openbare hulpdiensten : 1° de opleidingen tot het behalen van brevetten;2° de opleidingen tot het behalen van getuigschriften;3° de opleidingen tot het behalen van attesten. § 2. De opleidingen tot het behalen van de brevetten BO1 en OFF2 via aanwerving en de opleidingen bedoeld in de eerste paragraaf, 2° en 3°, kunnen georganiseerd worden voor leerlingen die geen operationeel lid van de openbare hulpdiensten zijn. De leden van de openbare hulpdiensten krijgen voorrang voor de inschrijving.

Art. 11.Een brevet wordt uitgereikt aan de operationele leden van de openbare hulpdiensten die een basisopleiding volgden en die slaagden voor alle examens.

Een brevet wordt uitgereikt aan de leerlingen die geen operationeel lid van de openbare hulpdiensten zijn, die een basisopleiding BO1 of OFF2 via aanwerving volgden en die slaagden voor alle examens.

Art. 12.Een getuigschrift wordt uitgereikt aan de operationele leden van de openbare hulpdiensten die een gespecialiseerde opleiding volgden en die slaagden voor alle examens.

Een getuigschrift wordt uitgereikt aan de leerlingen die geen operationeel lid van de openbare hulpdiensten zijn, en die een gespecialiseerde opleiding volgden en die slaagden voor alle examens.

Art. 13.§ 1. Een attest wordt uitgereikt aan de operationele leden van de openbare hulpdiensten die een voortgezette opleiding volgden.

Het attest preciseert of er al dan niet een evaluatie was en of de leerling hiervoor geslaagd is. § 2. Een attest wordt uitgereikt aan de leerlingen die geen operationeel lid van de openbare hulpdiensten zijn en die een voortgezette opleiding volgden.

Het attest preciseert of er al dan niet een evaluatie was en of de leerling hiervoor geslaagd is.

Art. 14.§ 1. De brevetten bedoeld in artikel 10, § 1, 1° zijn de volgende : 1° brevet brandweerkadet 2° brevetten basiskader : - brevet BO1; - brevet BO2; 3° brevetten middenkader : - brevet MO1; - brevet MO2; 4° brevetten hoger kader : - brevet OFF1; - brevet OFF2; - brevet OFF3. § 2. Voor elk brevet bedoeld in de eerste paragraaf worden de titels van de modules waaruit de opleiding bestaat en het minimum aantal uren per module bepaald in bijlage 1.

De Minister kan de pedagogische doelstellingen en de wijze van evalueren van de modules bedoeld in het eerste lid vastleggen, na advies van het Kenniscentrum en van de Hoge Raad voor de Opleiding.

Bij ontstentenis van de uitvoering van het tweede lid, legt het opleidingscentrum de pedagogische doelstellingen en de wijze van evalueren vast en maakt deze ter goedkeuring over aan het Kenniscentrum. Het Kenniscentrum beslist na advies van de Hoge Raad voor de Opleiding.

Art. 15.De Minister, na advies van het Kenniscentrum en van de Hoge Raad voor de opleiding : 1° creëert de getuigschriften bedoeld in artikel 10, § 1, 2° ;2° legt de titels van de modules, het aantal uren en de pedagogische doelstellingen ervan vast;3° legt de wijze van evalueren vast;4° bepaalt de toelatingsvoorwaarden voor de opleidingen die aanleiding geven tot het behalen van getuigschriften.

Art. 16.De inhoudstafel, de duur en de organisatiemodaliteiten van de opleidingen bestemd voor de toekenning van een attest bedoeld in artikel 10, § 1, 3° worden bepaald door de Minister, na advies van het Kenniscentrum en van de Hoge Raad voor de opleiding. Afdeling II. - Organisatie van de opleidingen

Art. 17.De Minister bepaalt de regels voor de organisatie van de cursussen.

Art. 18.§ 1. Het opleidingscentrum stelt de syllabi bij aanvang van de cursussen digitaal ter beschikking van de leerling en op eenvoudig verzoek van de leerling gratis op papier. § 2. De inhoud van de syllabi wordt goedgekeurd door de Hoge Raad voor de opleiding.

Het opleidingscentrum legt elk voorstel tot aanpassing van de syllabus voor aan het Kenniscentrum.

Het Kenniscentrum maakt het voorstel tot aanpassing, samen met zijn advies, over aan de Hoge Raad voor de opleiding, die zijn beslissing meedeelt aan het opleidingscentrum binnen een termijn van zestig werkdagen vanaf de ontvangst van het voorstel tot aanpassing.

Indien er geen beslissing genomen werd binnen de termijn bedoeld in het derde lid, wordt het voorstel als goedgekeurd beschouwd.

Art. 19.Elk jaar stelt het opleidingscentrum een opleidingskalender op, na overleg met de hulpverleningszones. De kalender wordt gepubliceerd op de website van het opleidingscentrum en wordt overgemaakt aan het Kenniscentrum.

Art. 20.§ 1. Ten laatste op het moment van kennisgeving van de organisatie van een cursus aan de hulpverleningszone, maakt het opleidingscentrum voor deze cursus het uurrooster van de lessen en de data van de examens over aan het Kenniscentrum. § 2. Ten laatste zeven dagen vóór het begin van de cursus, maakt het opleidingscentrum voor elke georganiseerde opleiding aan het Kenniscentrum over : 1° de lijst van de leerlingen;2° de namen en de kwalificaties van de instructeurs. Afdeling III. - Modulair systeem

Art. 21.De opleidingen bedoeld in artikel 10, § 1, 1° en 2° worden ingedeeld in modules.

Art. 22.Uitgezonderd in de gevallen voorzien door dit besluit, is de volgorde van het volgen van de modules van de opleidingen zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 1° vrij.

Uitgezonderd in de gevallen voorzien door dit besluit, is het slagen voor het examen van de voorgaande module niet noodzakelijk voor het aanvangen van een nieuwe module zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 1°.

Art. 23.De modules zijn kapitaliseerbaar.

Het slagen voor het examen van een module geeft aanleiding tot de uitreiking van een modulecertificaat.

Elk modulecertificaat heeft een geldig- heidsduur van tien jaar, te rekenen vanaf de datum vermeld op het modulecertificaat.

Slagen voor het examen van alle modules van een opleiding tot het behalen van een brevet of een getuigschrift geeft aanleiding tot de uitreiking van het brevet of het getuigschrift.

Art. 24.Als de modules van een opleiding tot het behalen van een brevet of een getuigschrift gevolgd werden in verschillende opleidingscentra, wordt het brevet of het getuigschrift uitgereikt door het opleidingscentrum waar de leerling voor het examen betreffende de laatst gevolgde module geslaagd is. Afdeling IV. - Toelating tot de opleidingen

Art. 25.Onverminderd de toepassing van artikel 10, § 2, worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet BO1, de stagiairs brandweerman van een hulpverleningszone.

Art. 26.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet BO2, de brandweermannen van een hulpverleningszone die houder zijn van het brevet BO1 en de brandweermannen van een hulpverleningszone die houder zijn van het brevet van brandweerman en die geslaagd zijn in de opleiding zoals bedoeld als bijlage 1.

Art. 27.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet MO1 : 1° de vrijwillige brandweermannen en de vrijwillige korporaals van een hulpverleningszone, die houder zijn van het brevet BO2. Zij volgen deel 1 - generieke kennis en minstens één van de volgende modules uit deel 2 : PREV-1, FOROP-1 of "Competentiemanagement en evaluatie". 2°. De beroepsbrandweermannen en de beroepskorporaals van een hulpverleningszone, die houder zijn van het brevet BO2.

Art. 28.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet MO2, de korporaals en sergeanten van een hulpverleningszone die houder zijn van het brevet MO1 en de korporaals en sergeanten van een hulpverleningszone die houder zijn van het brevet van sergeant en die geslaagd zijn in de opleiding zoals bedoeld als bijlage 1.

Art. 29.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet OFF1, de leden van een hulpverleningszone : 1° die minstens de graad van sergeant dragen;2° en houder zijn van het brevet MO2.

Art. 30.§ 1. Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet OFF2 door bevordering, de leden van een hulpverleningszone die minstens de graad van adjudant dragen, die houder zijn van het brevet OFF1 en die houder zijn van een diploma niveau A zoals bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel of geslaagd zijn voor de opleiding tot sociale promotie.

De vrijwillige leden van een hulpverleningszone bedoeld in het eerste lid volgen deel 1 - generieke kennis, en minstens één van de volgende modules uit deel 2 : PREV-2 of FOROP-2.

Bij een keuze voor PREV-2 dient het lid titularis te zijn van het getuigschrift PREV-1 vóór de aanvang van de cursus PREV-2.

Bij een keuze voor FOROP-2 dient het lid titularis te zijn van het getuigschrift FOROP-1 en het modulecertificaat "Competentiemanagement en evaluatie" uit de opleiding tot het behalen van het brevet MO1 vóór de aanvang van de cursus FOROP-2. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 10, § 2, worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet OFF2 via aanwerving, de stagedoende kapiteins van een hulpverleningszone.

De vrijwillige leden van een hulpverleningszone volgen : 1° deel 1 - operationele basiskennis, 2° deel 2 - grondige operationele kennis, 3° deel 3 - generieke kennis, 4° in deel 4, ofwel het geheel van de modules FOROP-1, FOROP-2 en "Competentiemanagement en evaluatie", ofwel het geheel van de modules PREV-1 en PREV-2.

Art. 31.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet OFF3, de leden van een hulpverleningszone die minstens de graad van luitenant dragen en die houder zijn van het brevet OFF2 en die houder zijn van een diploma niveau A zoals bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel of geslaagd zijn voor de opleiding tot sociale promotie.

Art. 32.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het getuigschrift PREV-1 de operationele en de administratieve personeelsleden van de hulpverleningszone, de leerlingen bedoeld in artikel 10, § 2, die het brevet OFF2 via aanwerving willen behalen en de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.

Art. 33.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het getuigschrift PREV-2, de operationele en de administratieve personeelsleden van de hulpverleningszone en de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken die houder zijn van het getuigschrift PREV-1.

Art. 34.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het getuigschrift PREV-3, de operationele en de administratieve personeelsleden van de hulpverleningszone en de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken die houder zijn van het getuigschrift PREV-2.

Art. 35.Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het brevet van brandweerkadet, de personen die 16 of 17 jaar worden in de loop van het kalenderjaar en geslaagd zijn in een toegangstest, georganiseerd door een opleidingscentrum.

De toegangstest bestaat uit de competentietest en de operationele handvaardigheidstest voor het basiskader die moeten worden afgelegd voor het behalen van het federaal geschiktheidsattest van het basiskader, bedoeld in artikel 35, § 3, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 19 april 2014.

De kandidaat die geslaagd is voor de opleiding tot het behalen van het brevet van brandweerkadet, ontvangt het federaal geschiktheidsattest zoals bedoeld in artikel 35 van het koninklijk besluit van 19 april 2014. Bij het volgen van de opleiding tot het behalen van het brevet BO1 is hij vrijgesteld van deel 1 gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum vermeld op het brevet van brandweerkadet.

Art. 36.De leerling die niet aanwezig is bij een theoretische cursus van een module overeenkomstig artikel 37, § 6, dient geslaagd te zijn voor het examen betreffende deze theoretische cursus teneinde toegang te verkrijgen tot de praktische cursussen van dezelfde module.

Art. 37.§ 1. Met uitzondering van het brevet BO1 en het brevet OFF2 bij aanwerving, kan de kandidaat zich slechts inschrijven voor één van de opleidingen bedoeld in artikel 10, of voor een module uit deze opleidingen, na gunstig advies van de zonecommandant of zijn afgevaardigde. § 2. De zonecommandant of zijn afgevaardigde houdt bij zijn advies rekening met de opleidingsnoden zoals bepaald in het meerjarenbeleidsplan bedoeld in het koninklijk besluit van 24 april 2014 tot vaststelling van de minimale inhoud en de structuur van het meerjarenbeleidsplan van de hulpverleningszones. § 3. De kandidaat kan tegen een ongunstig advies van de zonecommandant, of zijn afgevaardigde, voor de inschrijving voor een opleiding tot het behalen van een brevet in beroep gaan bij de zoneraad, via aangetekend schrijven binnen de maand na de ontvangst van het ongunstig advies. De zoneraad doet uitspraak binnen de twee maanden na de ontvangst van het beroep. Bij gebrek aan beslissing binnen deze termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd. § 4. Om geldig te zijn, moet de inschrijving voor een opleiding of voor een module door de zone gericht worden aan het opleidingscentrum ten laatste op het einde van de tweede maand die voorafgaat aan die gedurende dewelke de opleiding of de module zal beginnen. § 5. Bij de inschrijving voor een in artikel 10, § 1, 1° en 2° bedoelde opleiding, preciseert de kandidaat of hij de totale opleiding wil volgen of, in voorkomend geval, één of meerdere modules. § 6. De kandidaat kan ervoor kiezen om het theorisch gedeelte van een module niet bij te wonen. Hij deelt dit schriftelijk mee op datum van de inschrijving aan het opleidingscentrum. § 7. Ten laatste op het moment van kennisgeving van de organisatie van een cursus aan de hulpverleningszone, maakt het opleidingscentrum voor deze cursus het uurrooster van de lessen en de data van de examens openbaar.

Art. 38.Het personeel van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken kan de opleidingen bedoeld in artikel 10 volgen mits de voorafgaande toestemming van de directeur-generaal van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid of zijn afgevaardigde werd verkregen.

Art. 39.Niemand mag zich meer dan twee keer inschrijven voor dezelfde module, behalve in geval van overmacht, beoordeeld door de directeur van het opleidingcentrum.

In afwijking van het eerste lid, mag niemand zich meer dan één keer inschrijven voor module 5 van brevet BO1 of module 7 van deel 1 van brevet OFF2 via aanwerving behalve in geval van overmacht, beoordeeld door de directeur van het opleidingcentrum. Afdeling V. - Examens

Art. 40.Elke module wordt afgesloten met een examen. Een examen kan bestaan uit een schriftelijke, mondelinge en/of een praktische proef.

In afwijking van het eerste lid kan een examen ook bestaan uit een permanente evaluatie tijdens de looptijd van de opleiding.

Wanneer een examen niet bestaat uit een schriftelijke proef, motiveert een evaluatieformulier de toegekende punten.

Art. 41.De kandidaat moet het examen afleggen in het opleidingscentrum waar hij de betreffende module gevolgd heeft.

Art. 42.Het brevet, het getuigschrift of het attest wordt uitgereikt aan de kandidaat die voor elke module van de opleiding minstens 50 % behaalt.

Art. 43.Het examenprogramma voor de module 5 van brevet BO1 en voor module 7 van deel 1 van brevet OFF2 via aanwerving wordt bepaald in bijlage 2.

De kandidaat dient te slagen voor het examen betreffende module 5 van brevet BO1 of module 7 van deel 1 van brevet OFF2 via aanwerving binnen een termijn van één jaar vanaf het begin van de aanwervingsstage.

Art. 44.Niemand mag meer dan vier keer deelnemen aan een examen betreffende dezelfde module van een brevet of een getuigschrift.

In afwijking van het eerste lid, mag niemand meer dan twee keer deelnemen aan het examen betreffende module 5 van brevet BO1 of module 7 van deel 1 van brevet OFF2 via aanwerving.

Art. 45.§ 1. Na elke examensessie worden de resultaten binnen de maand na de deliberatie aan het Kenniscentrum en aan de zone overgemaakt, met vermelding van de datum van deliberatie. § 2. Het brevet, getuigschrift of attest wordt binnen de maand na de deliberatie aan de geslaagde kandidaat overgemaakt. Afdeling VI. - Sociale promotie

Art. 46.§ 1. Een diploma wordt uitgereikt aan de kandidaat die minstens 50 % behaalt voor elke module van de opleiding tot sociale promotie. § 2. Worden toegelaten tot de opleiding tot het behalen van het diploma van sociale promotie waarvan de inhoud door de Minister bepaald wordt, de leden van een hulpverleningszone. die minstens de graad van adjudant dragen en die houder zijn van het brevet OFF1. Afdeling VII. - Instructeurs

Art. 47.§ 1. De opleidingen bedoeld in artikel 10 worden gedoceerd door instructeurs die beschikken over een van de volgende getuigschriften pedagogische bekwaamheden : 1° getuigschrift FOROP-1;2° getuigschrift FOROP-2. § 2. De opleidingen tot het behalen van het getuigschrift FOROP-1 en FOROP-2 worden gedoceerd door instructeurs die beschikken over een diploma in de pedagogie, of bij ontstentenis een lid van de openbare hulpdienst met een pedagogisch diploma of met het getuigschrift FOROP-2, onder het toezicht van de pedagogische cel, bedoeld in artikel 3. Afdeling VIII. - Gelijkstellingen en vrijstellingen

Art. 48.De Minister spreekt zich uit over de aanvragen tot gelijkstelling van diploma's, cursussen of brevetten, na het advies van de Commissie voor gelijkstelling en vrijstelling ingewonnen te hebben.

Art. 49.De Minister spreekt zich uit over de aanvragen tot vrijstelling van cursussen en examens, na het advies van de Commissie voor gelijkstelling en vrijstelling ingewonnen te hebben.

Art. 50.Het brevet BO2 wordt gelijkgesteld met het brevet BO1.

Het brevet MO1 wordt gelijkgesteld met de brevetten BO1 en BO2.

Het brevet MO2 wordt gelijkgesteld met de brevetten BO1, BO2 en MO1.

Het brevet OFF1 wordt gelijkgesteld met de brevetten van BO1, BO2, MO1 en MO2.

Het brevet OFF2 wordt gelijkgesteld met de brevetten BO1, BO2, MO1, MO2 en OFF1.

Het brevet OFF3 wordt gelijkgesteld met de brevetten BO1, BO2, MO1, MO2, OFF1 en OFF2.

Art. 51.§ 1. Elk uur door een leerling gevolgd in het kader van de opleiding tot het behalen van de brevetten, de getuigschriften en de attesten bedoeld in artikel 10 wordt gelijkgesteld met een uur voortgezette opleiding. § 2. De zonecommandant kan voor de opleiding die de instructeur geeft in opdracht van een opleidingscentrum voor een maximum van twaalf uren per jaar gelijkstellen met uren voortgezette opleiding. HOOFDSTUK IV. - Subsidies toegekend aan de opleidingscentra

Art. 52.Voor de organisatie van de opleidingen tot het behalen van een brevet, getuigschrift of attest en voor de voortgezette opleiding georganiseerd door de opleidingscentra, wordt een subsidie toegekend per opleidingsuur en per operationeel lid van de openbare hulpdiensten.

Het basisbedrag per uur wordt bepaald als volgt : 1° voor de opleidingen niet voorzien in 2° en 3° : het aantal uren voorzien voor de opleiding, vermenigvuldigd met 4 euro;2° voor de koude praktijkopleidingen : het aantal uren voorzien voor de opleiding, vermenigvuldigd met 21 euro;3° voor de warme praktijkopleidingen : het aantal uren voorzien voor de opleiding, vermenigvuldigd met 43 euro.

Art. 53.Uitzonderlijk, kan de Minister voor bepaalde opleidingen of specifieke pedagogische projecten een subsidie toekennen die alle kosten verbonden aan de genoemde opleiding of het project dekt, mits gunstig advies van de Hoge Raad voor de Opleiding.

De artikelen 61, tweede en derde lid, en 62 zijn niet van toepassing op de subsidies bedoeld in het eerste lid.

Art. 54.§ 1. De Minister kan bijkomende subsidies toekennen voor het financieren van infrastructuur, materieel en pedagogische ondersteuning voor de organisatie van een praktische opleiding, na advies van de Hoge Raad voor de Opleiding. § 2. De artikelen 61, tweede en derde lid, en 62 zijn niet van toepassing op de subsidies bedoeld in de eerste paragraaf.

Art. 55.De subsidies bedoeld in de artikelen 53 en 54 worden toegekend door de Minister, volgens de volgende verdeelsleutel : S = (0,6.A) + (0,10.B) + (0,2.C) + (0,10.D) Waarbij : S = het aandeel van het opleidingscentrum op de subsidie-enveloppe A = de verhouding tussen het bevolkingscijfer van de provincie en het bevolkingscijfer van alle provincies B = de verhouding tussen de oppervlakte van de provincie en de oppervlakte van alle provincies C = de verhouding tussen het aantal brandweerlieden van de provincie en het aantal brandweerlieden van alle provincies D = de verhouding tussen het gemiddeld aantal aan het opleidingscentrum gesubsidieerde leerlingen per jaar voor de modules van de opleidingen bedoeld in artikel 14 en het gemiddeld aantal aan alle opleidingscentra gesubsidieerde leerlingen per jaar voor de modules van de opleidingen bedoeld in artikel 14.

Onder provincie moet eveneens begrepen worden het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Onder brandweerlieden worden zowel de beroepsbrandweerlieden als de vrijwillige brandweerlieden begrepen.

Het gemiddeld aantal gesubsidieerde leerlingen per jaar wordt berekend over de laatste drie jaar.

Art. 56.Voor de selectieproeven voor de aflevering van het federale geschiktheidsattest bedoeld in artikel 35 van het koninklijk besluit van 19 april 2014, georganiseerd door de FOD Binnenlandse Zaken via de opleidingscentra, wordt het bedrag van de subsidie per kandidaat : 1° per inschrijving aan de geschiktheidsproeven : 13 euro;2° per deelname aan een van de geschiktheidsproeven opgesomd in artikel 35, § 3 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 : 15 euro.

Art. 57.Voor de organisatie van de bevorderingsproeven bedoeld in artikel 57 van het koninklijk besluit van 19 april 2014, wordt aan de opleidingscentra een subsidie toegekend per proefuur en per operationeel lid van de openbare hulpdiensten.

Het bedrag van de subsidie per kandidaat bedraagt : 1° voor de proeven niet voorzien in 2° en 3° : het aantal uren voorzien voor de proeven, vermenigvuldigd met 4 euro;2° voor de koude praktijkproeven : het aantal uren voorzien voor de proeven, vermenigvuldigd met 21 euro;3° voor de warme praktijkproeven : het aantal uren voorzien voor de proeven, vermenigvuldigd met 43 euro. De totale subsidie per kandidaat kan echter niet meer bedragen dan 90 euro.

Art. 58.De bedragen bedoeld in de artikelen 52, 56 en 57 worden geïndexeerd op 1 januari van elk jaar. Het referentie-indexcijfer van de consumptieprijzen is het indexcijfer 140,46 van de maand januari 2015, basis 1996=100.

Art. 59.De indexering bedoeld in artikel 58 is van toepassing op de subsidies met betrekking tot de modules waarvan de opleiding is begonnen in het desbetreffende jaar.

Art. 60.De in artikel 52 bedoelde subsidies worden enkel toegekend als de ingeschreven leerling : 1° drie vierde van de cursussen gevolgd heeft, 2° en deelgenomen heeft aan alle examens betreffende de module waarvoor de subsidie gevraagd wordt. Aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 2° dient niet te worden voldaan indien er bij de opleiding tot het behalen van een attest geen evaluatie werd georganiseerd.

In afwijking van het eerste lid, kunnen de in artikel 52, 1°, bedoelde subsidies worden toegekend voor de leerling bedoeld in artikel 37, § 6, op voorwaarde dat de betreffende leerling alle examens voor de betreffende theoriecursussen heeft afgelegd.

In afwijking van het eerste lid worden de subsidies toegekend voor de voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150, § 1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 toegekend per werkelijk gevolgd opleidingsuur.

Wanneer in de gevallen bedoeld in het eerste lid een leerling niet minstens 75% van de cursus gevolgd heeft zonder zich in de situatie van het derde lid te bevinden, wordt de subsidie toegekend a rato van de effectief per leerling gevolgde uren.

Wanneer een leerling niet heeft deelgenomen aan alle examens betreffende een module, wordt het bedrag van de subsidie verminderd met tien procent.

Het opleidingscentrum dient de specifieke subsidieaanvraag in met opgave voor elke leerling van : 1° de titel van de cursus en het type opleiding (theoretisch, praktisch, warm of koud);2° het aantal gevolgde uren;3° de data van de opleidingen. De uren e-learning worden in rekening gebracht volgens de modaliteiten goedgekeurd door de Minister, op advies van de Hoge raad voor de opleiding.

Art. 61.Het opleidingscentrum dient elke subsidieaanvraag in bij de Minister.

De aanvraag moet conform het door de Minister goedgekeurde model zijn.

Zij moet vergezeld gaan van de volgende documenten : 1° een verslag waarin de naam vermeld wordt van de leerlingen die de opleiding hebben gevolgd;2° een verslag dat een onderricht overeenkomstig de bepalingen terzake aantoont en dat met name de naleving van de begeleidingsnormen van de leerlingen preciseert.

Art. 62.Om ontvankelijk te zijn, moeten de subsidieaanvragen betreffende de modules waarvan alle examens beëindigd zijn tussen 1 juli van een jaar en 30 juni van het daaropvolgende jaar, ten laatste tegen 15 september van dat laatste jaar ingediend worden.

Art. 63.De subsidies worden verleend binnen de perken van de begrotingskredieten volgens de volgende orde van prioriteit : 1° de subsidies betreffende de modules die de opleidingen vormen tot het behalen van brevetten;2° de subsidies betreffende de aanwervings- en bevorderingsproeven;3° de subsidies betreffende de voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150, § 1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014;4° de subsidies betreffende de modules die de opleidingen vormen tot het behalen van de getuigschriften;5° de subsidies betreffende de modules die de opleidingen vormen tot het behalen van de attesten;6° de subsidies bedoeld in de artikelen 53 en 54. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 64.De erkenningen toegekend aan de opleidingscentra voor de inwerkingtreding van dit besluit blijven behouden.

Art. 65.In afwijking van artikel 3, mogen de personeelsleden van het opleidingscentrum die op datum van de inwerkingtreding van dit besluit een pedagogische functie uitoefenen zonder diploma, deze functie blijven uitoefenen.

Art. 66.In afwijking van artikel 47, § 1, kunnen de opleidingen bedoeld in artikel 10 gedurende een termijn van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gedoceerd worden door instructeurs die niet beschikken over een getuigschrift FOROP-1 of FOROP-2.

Art. 67.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 26 wordt het brevet van brandweerman gelijkgesteld met het brevet van BO1.

Het brevet van korporaal wordt gelijkgesteld met het brevet BO2.

Onverminderd de toepassing van artikel 28 wordt het brevet van sergeant gelijkgesteld met het brevet MO1.

Het brevet van adjudant wordt gelijkgesteld met het brevet MO2.

Het brevet van officier wordt gelijkgesteld met het brevet OFF1.

Het brevet van technicus brandvoorkoming wordt gelijkgesteld met de getuigschriften PREV-1, PREV-2 en PREV-3.

Het modulecertificaat van de module brandvoorkoming van het brevet van sergeant en het attest brandpreventieadviseur worden gelijkgesteld met het getuigschrift PREV-1.

Het brevet crisissituatiebeheer wordt gelijkgesteld met de modulecertificaten voor de modules CRI-1, CRI-2 en CRI-3 uit de opleidingen tot het behalen van de brevetten OFF1, OFF2 en OFF3.

Het brevet van officier in combinatie met het brevet van technicus brandvoorkoming of de getuigschriften PREV-1, PREV-2 en PREV-3 en het brevet crisissituatiebeheer of de modulecertificaten CRI-1 en CRI-2 wordt gelijkgesteld met het brevet OFF2.

Het brevet van dienstchef wordt gelijkgesteld met het brevet OFF3. § 2. Het modulecertificaat van de module instructeur van het brevet van sergeant voor de stagedoende onderluitenants en het modulecertificaat van de module instructeur van het brevet van officier worden gelijkgesteld met getuigschriften FOROP-1 en FOROP-2. § 3. Worden gelijkgesteld met het brevet van crisissituatiebeheer, op voorwaarde dat de houder ervan de graad van officier draagt en tevens houder is van het brevet van technicus brandvoorkoming : 1° het certificaat « Enseignement de Médecine de catastrophe - Organisation des Secours Médicaux en situation d'Urgence Collective », gegeven door de Université libre de Bruxelles (ULB);2° het certificaat « Rampengeneeskunde en Rampenmanagement », gegeven door de Katholieke Universiteit Leuven (KULeuven);3° het certificaat « Médecine de Catastrophe », gegeven door de Université catholique de Louvain (UCL);4° het certificaat « Rampenmanagement », gegeven door de Universiteit Antwerpen (UA).

Art. 68.§ 1. Worden gelijkgesteld met de brevetten van brandweerman, korporaal, sergeant en adjudant : 1° het brevet van onderofficier uitgereikt door de erkende opleidingscentra voor de brandweerdiensten of de provinciale federaties van de openbare brandweerdiensten;2° het getuigschrift van kandidaat-onderofficier uitgereikt door de bevoegde overheid, op basis van een beslissing genomen vóór 31 december 1993. § 2. Worden gelijkgesteld met het brevet van OFF1 : 1° het brevet A uitgereikt door de Staat;2° het brevet B uitgereikt door de Staat;3° het brevet C uitgereikt door de Staat;4° het brevet van kandidaat-beroepsofficier;5° het brevet van onderluitenant;6° het brevet van officier.

Art. 69.§ 1. De opleidingen tot het behalen van het brevet van brandweerman, korporaal, sergeant, adjudant, officier, technicus brandvoorkoming, crisissituatiebeheer en dienstchef, begonnen vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden geregeld door de reglementaire bepalingen die in werking waren op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De opleidingen waarvoor de inschrijvingen afgesloten zijn en begonnen zijn voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te zijn begonnen. Een begonnen opleiding dient te worden beëindigd binnen de vijf jaren na de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Elk van de in § 1 bedoelde cursussen wordt afgesloten met een examen dat minstens een schriftelijke proef bevat. § 3. Het in § 1 bedoelde brevet wordt uitgereikt aan de leerlingen die voor elke examen minstens 60 % van de punten behalen. § 4. De stagedoende officier die geen houder is van een diploma van niveau A zoals bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en die op datum van inwerkingtreding van dit besluit nog niet ingeschreven werd voor zijn opleiding, volgt de opleiding tot het behalen van het brevet BO1, BO2, MO1, MO2 en OFF1. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 4 april 2003

tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten

Art. 70.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot instelling van een Hoge Raad voor de opleiding voor de openbare brandweerdiensten en twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten wordt vervangen als volgt : "

Art. 5.§ 1. De Raad heeft tot opdracht : 1° advies te verlenen aan de Minister over : a) de doelstellingen en de eindtermen van de lessen;b) de organisatie van de opleidingen;c) de te organiseren nieuwe opleidingen.2° een advies uit te brengen over elk ontwerp van reglementering inzake opleiding, dat hem voorgelegd wordt door de Minister;3° een advies te verlenen aan de Minister over elke vraag die hij hem voorlegt inzake opleiding;4° verslag uit te brengen over de kwaliteit van de opleidingen georganiseerd door de verschillende opleidingscentra.5° de inhoud van de syllabi betreffende de opleiding van de openbare brandweerdiensten goed te keuren, alsmede de aanpassingen eraan. § 2. De beslissingen bedoeld in de eerste paragraaf, 5°, worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen." Afdeling II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 19 april

2014

Art. 71.Artikel 35, § 1, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt aangevuld met het volgende lid : "De geschiktheidsproeven bedoeld in paragraaf 3 worden afgelegd in hetzelfde opleidingscentrum."

Art. 72.In artikel 35 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt een § 1/1 ingevoegd, luidende als volgt : " § 1/1. De zone kan specifieke geschiktheidsproeven bedoeld in § 1 voor het basis- en hoger kader als vermeld in artikel 5, 1° en 3°, organiseren, conform de modaliteiten opgelegd door de Minister.

De zone stelt de Minister in kennis van de organisatie van de proeven in het eerste lid ten minste één maand voor de start van de proeven.

De zone levert een federaal geschiktheidsattest af aan de geslaagde kandidaat."

Art. 73.Artikel 56 van het KB van 19 april 2014 wordt vervangen als volgt : "

Art. 56.De bevorderingsvoorwaarden zijn : 1° voor de graad van korporaal : a) benoemd zijn in de graad van brandweerman;b) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;c) titularis zijn van het brevet BO2;d) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57.2° voor de graad van sergeant : a) benoemd zijn in de graad van brandweerman of korporaal;b) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;c) titularis zijn van het brevet MO1 : - voor een bevordering naar vrijwillig sergeant : geslaagd zijn in alle modules van deel 1 en minstens één van de modules van deel 2 van het brevet MO1, - voor een bevordering naar beroepssergeant : geslaagd zijn in alle modules van deel 1 en 2 van het brevet MO1.d) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57.3° voor de graad van adjudant : a) benoemd zijn in de graad van sergeant;b) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;c) titularis zijn van het brevet MO2;d) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57.4° voor de graad van luitenant : a) benoemd zijn in de graad van sergeant of adjudant;b) Belg zijn;c) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;d) titularis zijn van het brevet OFF1;e) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57.5° voor de graad van kapitein : a) benoemd zijn in de graad van luitenant;b) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;c) titularis zijn van het brevet OFF2 : - voor een bevordering naar vrijwillig kapitein : geslaagd zijn in alle modules van deel 1 en minstens één van de modules van deel 2 van het brevet OFF2 via bevordering, - voor een bevordering naar beroepskapitein : geslaagd zijn in alle modules van deel 1 en 2 van het brevet OFF2 via bevordering.d) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57;e) houder zijn van een diploma van niveau A, of geslaagd zijn in een proef georganiseerd na een opleiding bedoeld in artikel 46 van het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijk besluiten, na advies van het Kenniscentrum voor de civiele veiligheid.6° voor de graad van majoor : a) benoemd zijn in de graad van luitenant of kapitein;b) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;c) titularis zijn van het brevet OFF3;d) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57;e) houder zijn van een diploma van niveau A of geslaagd zijn in een proef georganiseerd na een opleiding bedoeld in artikel 46 van het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijk besluiten, na advies van het Kenniscentrum voor de civiele veiligheid.7° voor de graad van kolonel : a) benoemd zijn in de graad van kapitein of majoor;b) de vermelding "voldoende" gekregen hebben bij de laatste evaluatie;c) titularis zijn van één van de diploma's bepaald door de Minister;d) geslaagd zijn voor de bevorderingsproef, vermeld in artikel 57; e) houder zijn van een diploma van niveau A of geslaagd zijn in een proef georganiseerd na een opleiding bedoeld in artikel 46 van het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijk besluiten, na advies van het Kenniscentrum voor de civiele veiligheid."

Art. 74.In artikel 57, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt de laatste zin vervangen als volgt : "De Minister kan de inhoud en de modaliteiten van deze bevorderingsproeven bepalen."

Art. 75.In artikel 92 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt een vijfde en een zesde punt toegevoegd, luidend als volgt : "5° voor de professionalisering in de graad van sergeant, adjudant of luitenant beschikken over het modulecertificaat "Competentiemanagement en evaluatie" en de getuigschriften PREV-1 en FOROP-1; 6° voor de professionalisering in de graad van kapitein, majoor of kolonel, beschikken over het modulecertificaat "Competentiemanagement en evaluatie" en de getuigschriften PREV-1, PREV-2, FOROP-1 en FOROP-2."

Art. 76.Artikel 150 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt vervangen als volgt : «

Art. 150.§ 1. Het personeelslid volgt jaarlijks minimaal vierentwintig uur voortgezette opleiding om zijn vroeger verworven competenties te behouden en reactief aan te passen en om proactief nieuwe technieken en competenties aan te leren zodat de huidig uitgeoefende functie op efficiënte wijze kan blijven uitgeoefend worden.

In afwijking van het eerste lid volgt het personeelslid minimaal : 1° in 2015 en 2016 samen : zes uren voortgezette opleiding;2° in 2017 : twaalf uren voortgezette opleiding;3° in 2018 : achttien uren voortgezette opleiding; De voortgezette opleiding wordt georganiseerd door een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid. Deze uren kunnen, in de mate van het mogelijke, gegeven worden in de zone. § 2. Het personeelslid volgt jaarlijks minimaal vierentwintig uur permanente opleiding. De organisatie en het aantal uren van deze opleiding worden bepaald door de zoneraad.

Dit aantal wordt vastgelegd onafhankelijk van het aantal uren voortgezette opleiding. De permanente opleiding wordt georganiseerd in functie van de personeelsbezetting, de spreiding van de middelen en het resultaat van de zonale risicoanalyse. »

Art. 77.§ 1. Artikel 302, eerste lid, 6° van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt vervangen als volgt : "6° niet het volledige jaarlijkse aantal uren voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150, § 1, eerste lid, volgt." § 2. In artikel 302, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt een zevende punt ingevoegd, luidend als volgt : "7° na twee deelnames niet geslaagd is voor het examen betreffende module 5 van brevet BO1 of module 7 van deel 1 van brevet OFF2 via aanwerving behalve in geval van overmacht, beoordeeld door de directeur van het opleidingcentrum."

Art. 78.Artikel 318 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt vervangen door : "

Art. 318.De eerste evaluatieperiode, die start met het eerste functiegesprek, begint ten laatste twee jaar na de datum van de overdracht naar de zone.

De zoneraad bepaalt de startdatum van de eerste evaluatieperiode.

Tot op het moment van het functiegesprek bedoeld in het eerste lid, blijven de evaluatieregels die van toepassing zijn voor het personeel van de brandweerdienst van toepassing op de personeelsleden van de zone waarvan de laatste evaluatie voor de datum van de overdracht naar de zone niet voldoende was."

Art. 79.De bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt vervangen door bijlage 3 van dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 80.Het koninklijk besluit van 21 februari 2011 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten, wordt opgeheven.

Art. 81.§ 1. De hoofdstukken I tot V van dit besluit zijn toepasselijk op de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt geacht dat artikel 308 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 toegepast wordt op de personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn bij de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp § 3. Voor de toepassing van dit besluit, wanneer de term "hulpverleningszone" wordt gebruikt, beoogt deze eveneens de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp. De bevoegdheden die door dit besluit toegekend zijn aan de raad, het college en de zonecommandant worden in dit geval uitgeoefend door de bevoegde organen van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.

Art. 82.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016, met uitzondering van de artikelen 51, 56, 58, 63, 71, 76 en 78, die uitwerking hebben vanaf 1 januari 2015.

Art. 83.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 november 2015.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage 2 De lichamelijke geschiktheid van de kandidaten wordt beoordeeld op basis van vier onderdelen : 1° Slagen voor een fysieke testbatterij;2° Slagen voor een laddertest;3° Slagen voor een uithoudingstest;4° Houder zijn van een zwembrevet van minstens honderd meter. De onderdelen 1°, 2° en 3° worden afgelegd onder supervisie van een sportdeskundige.

Deel 1. - Fysieke testbatterij De fysieke testbatterij bedoeld in 1° bestaat uit negen testonderdelen. De testonderdelen duren telkens maximum één minuut, waarna één minuut recuperatie. De minuut recuperatie wordt aangevuld met de ongebruikte tijd van de testminuut.

Tijdens de uitvoering van de testbatterij draagt de kandidaat een gewichtsvest van vijf kilogram met uniforme gewichtsverdeling.

De kandidaat is geslaagd indien hij tenminste acht punten behaalt op de negen testonderdelen samen en niet geëlimineerd werd naar aanleiding van één van de testonderdelen. 1. OPTREKKEN De mannelijke kandidaat draagt een vest van 5 kg en hangt met gestrekte armen en handen in pronatie (duimen wijzen naar binnen) aan de balk.De balk wordt zo ingesteld dat de voeten de grond niet raken.

Op het startsignaal trekt hij zich op tot het voorhoofd de balk raakt en laat zich terugzakken tot de gestrekte uitgangspositie.

Tijdens de oefening mag de balk niet gelost worden en mogen de voeten de grond niet raken.

De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van het aantal uitvoeringen (X) :

Uitvoering

Punten

X ? 4

-1

5 ? X ? 7

0

8 ? X ? 10

1

11 ? X ? 12

2

13 ? X ? 14

3

X ? 15

4


De vrouwelijke kandidaat draagt een vest van 5 kg en hangt met gestrekte armen en handen in pronatie (duimen wijzen naar binnen) aan de balk. De balk wordt zo ingesteld dat de voeten de grond niet raken.

Op het startsignaal trekt zij zich op tot haar kin boven de balk uitkomt en zij behoudt deze positie zo lang mogelijk.

Tijdens de oefening mag de balk niet gelost worden en mogen de voeten de grond niet raken.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t < 20 s

-1

20 s ? t ? 25 s

0

26 s ? t ? 30 s

1

31 s ? t ? 35 s

2

36 s ? t ? 40 s

3

t > 40 s

4


2.KLAUTEREN De kandidaat neemt plaats achter de startlijn die zich op één meter van de honderdtachtig centimeter hoge balk bevindt en loopt naar de balk en klautert erover. Vervolgens loopt de kandidaat naar en rond de kegel die op zevenhonderdvijftig centimeter van de balk staat waarna hij terug naar de balk loopt en over de balk klimt en tot achter de startlijn loopt.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

0

60 s ? t > 28 s

1

28 s ? t > 15 s

2

15 s ? t > 12 s

3

t ? 12 s

4


3.EVENWICHT Via de ladder klimt de kandidaat op de honderdtachtig centimeter hoge en zeven tot tien centimeter cm brede balk waarna hij drie meter over de balk loopt, een draai van 180° maakt en drie meter terugstapt De handen van de kandidaat zijn volledig vrij tijdens het stappen en draaien, er mag geen steun gezocht worden.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Bij het afvallen van de balk kan de kandidaat een tweede poging ondernemen, indien dit binnen de tijd gebeurt.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

-1

60 s ? t > 52 s

0

52 s ? t > 34 s

1

34 s ? t > 27 s

2

27 s ? t > 21 s

3

t ? 21 s

4


4.GEHURKT LOPEN De kandidaat hurkt neer en legt met beide armen gekruist voor de borst een afstand van acht meter af (tot achter de lijn) en komt op dezelfde manier terug tot achter de startlijn.

Bij de uitvoering van deze oefening mag de hoek in de knie niet groter zijn dan 90° en mogen de handen niet op de grond geplaatst worden. De kandidaat mag deze proef ook afleggen in kniezit of op 1 knie zittend en bijtrekken met het ander been.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

eliminatie

60 s ? t > 21 s

-1

21 s ? t > 19 s

0

19 s ? t > 16 s

1

16 s ? t > 14 s

2

14 s ? t > 12 s

3

t ? 12 s

4


5.OPDRUKKEN De kandidaat ligt op zijn buik, met de handpalmen neerwaarts onder de schouders waarbij de duimen in volledige abductie zijn, en de tip van de duimen tegen de schouders komen.

De voeten van de kandidaat sluiten tegen elkaar aan en het lichaam vormt een plank : enkels - knieën - bekken - bovenlichaam vormen een statisch geheel.

Vanuit deze uitgangspositie brengt de kandidaat de armen telkens tot een hoek van 90° waarna hij de armen terug strekt. Dit is eenmaal opdrukken.

Enkel een correct uitgevoerde beweging wordt meegeteld, een onvolledige uitvoering telt niet.

De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van het aantal uitvoeringen (X) :

Uitvoering

Punten

X < 23

-1

23 ? X < 26

0

26 ? X < 33

1

33 ? X < 40

2

40 ? X < 50

3

X ? 50

4


6. ZEIL VERSLEPEN De kandidaat neemt positie achter de startlijn.Hij neemt het zeil, dat gevuld is met zandzakjes met een totaal gewicht van tachtig kilogram, vast en sleept dit over een glad oppervlakte over een afstand van vijftien meter (tot achter de aankomstlijn), en keert ermee terug tot achter de startlijn. Het zeil wordt steeds tot volledig achter de lijn getrokken.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

eliminatie

60 s ? t > 33 s

-1

33 s ? t > 31 s

0

31 s ? t > 27 s

1

27 s ? t > 23 s

2

23 s ? t > 20 s

3

t ? 20 s

4


7.SLANG SLEPEN De kandidaat neemt een gevulde slang vast bij de straalpijp -aan de andere kant is een koppeling met afsluiter- en sleept deze zo snel mogelijk over een afstand van vijftien meter.

De slang heeft een diameter van zeventig millimeter en is twintig meter lang.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

eliminatie

60 s ? t > 11 s

-1

11 s ? t > 9 s

0

9 s ? t > 8 s

1

8 s ? t > 7 s

2

7 s ? t > 6 s

3

t ? 6 s

4


8.SLANG OPHALEN De kandidaat neemt een slang vast en trekt deze zo snel mogelijk naar zich toe. De oefening wordt uitgevoerd met een niet-gevulde slang van vijfenveertig millimeter, met een straalpijp type 'lance robinet' en een lengte van twintig meter.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

eliminatie

60 s ? t > 19 s

-1

19 s ? t > 18 s

0

18 s ? t > 16 s

1

16 s ? t > 14 s

2

14 s ? t > 12 s

3

t ? 12 s

4


9.TRAPPENLOOP De kandidaat loopt zo snel mogelijk de trappen op, hij doet dit trede per trede, met telkens één voet per trede. De handen moeten volledig vrij blijven, de balustrade of trapleuning mogen niet gebruikt worden.

De oefening wordt uitgevoerd op treden met een hoogte die mag variëren tussen de vijftien en negentien centimeter, waarbij het aantal treden uitgerekend wordt totdat de kandidaat tweeëntwintig meter en zestig centimeter gestegen is : - 119 treden voor 19 cm; - 126 treden voor 18 cm; - 133 treden voor 17 cm; - 141 treden voor 16 cm; - 151 treden voor 15 cm.

De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit.

Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t) :

Tijd

Punten

t > 60 s

eliminatie

60 s ? t > 53 s

-1

53 s ? t > 51 s

0

51 s ? t > 47 s

1

47 s ? t > 43 s

2

43 s ? t > 40 s

3

t ? 40 s

4


Deel 2.- Laddertest Voor de uitvoering van de laddertest bedoeld in 2° wordt een autoladder van dertig meter uitgezet, zonder steun opgesteld onder een hoek van 70°. De kandidaat wordt op de reglementaire wijze verzekerd.

De kandidaat klimt op het startsignaal zonder hulp tot boven. Boven kijkt de kandidaat naar beneden, waarna hij na een non-verbaal signaal van de begeleider luid zijn naam roept.

Nadien komt de kandidaat zonder hulp terug naar beneden. De test duurt maximum vijf minuten.

De kandidaat die niet slaagt voor deze test wordt uitgesloten van de lichamelijke geschiktheidproeven.

De testen worden voor alle kandidaten op hetzelfde of een gelijksoortig terrein en in vergelijkbare weersomstandigheden georganiseerd.

Deel 3.- Uithoudingstest De uithoudingstest bedoeld in 3° bestaat uit een looptest De kandidaat legt een zo groot mogelijke afstand af in twaalf minuten, waarbij minstens volgende afstanden worden afgelegd :

Leeftijd

Mannen

Vrouwen

18-29

2400 m

2200 m

30-39

2300 m

2000 m

40-49

2100 m

1900 m

50-59

2000 m

1700 m


De kandidaat die niet slaagt voor deze test wordt uitgesloten van de lichamelijke geschiktheidproeven.

De testen worden voor alle kandidaten op hetzelfde of een gelijksoortig terrein en in vergelijkbare weersomstandigheden georganiseerd.

Deel 4. - Houder zijn van een zwembrevet van minstens honderd meter.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

Bijlage 3 Bijlage 1 De lichamelijke geschiktheid van de kandidaten wordt beoordeeld op basis van tien onderdelen. De onderdelen A en B zijn eliminerend. Voor de testen C tot en met K moet de kandidaat in 7 van de 9 testen slagen.

De testen worden voor alle kandidaten op hetzelfde of een gelijksoortig terrein en in vergelijkbare weersomstandigheden georganiseerd.

A. 600 m lopen De kandidaat loopt 600m in 2 minuten en 45 seconden.

B. Beklimmen van de luchtladder Voor de uitvoering van de laddertest wordt een autoladder van dertig meter uitgezet, zonder steun opgesteld onder een hoek van 70°. De kandidaat wordt op de reglementaire wijze verzekerd.

De kandidaat klimt op het startsignaal zonder hulp tot boven. Boven kijkt de kandidaat naar beneden, waarna hij na een non-verbaal signaal van de begeleider luid zijn naam roept.

Nadien komt de kandidaat zonder hulp terug naar beneden.

De kandidaat voert deze oefening uit in 5 minuten.

C. Optrekken De mannelijke kandidaat hangt met gestrekte armen en handen in pronatie (duimen wijzen naar binnen) aan de balk. De balk wordt zo ingesteld dat de voeten de grond niet raken. Op het startsignaal trekt hij zich op tot het voorhoofd de balk raakt en laat zich terugzakken tot de gestrekte uitgangspositie.

Tijdens de oefening mag de balk niet gelost worden en mogen de voeten de grond niet raken.

De mannelijke kandidaat voert deze oefening 5 maal uit.

De vrouwelijke kandidaat hangt met gestrekte armen en handen in pronatie (duimen wijzen naar binnen) aan de balk. De balk wordt zo ingesteld dat de voeten de grond niet raken. Op het startsignaal trekt zij zich op tot haar kin boven de balk uitkomt en zij behoudt deze positie zo lang mogelijk.

Tijdens de oefening mag de balk niet gelost worden en mogen de voeten de grond niet raken.

De vrouwelijke kandidaat voert deze oefening uit gedurende 20 seconden.

D. Klauteren De kandidaat neemt plaats achter de startlijn die zich op één meter van de honderdtachtig centimeter hoge balk bevindt en loopt naar de balk en klautert erover. Vervolgens loopt de kandidaat naar en rond de kegel die op zevenhonderdvijftig centimeter van de balk staat waarna hij terug naar de balk loopt en over de balk klimt en tot achter de startlijn loopt.

De kandidaat voert deze oefening uit in 60 seconden.

E. Evenwicht Via de ladder klimt de kandidaat op de honderdtachtig centimeter hoge en zeven tot tien centimeter cm brede balk waarna hij drie meter over de balk loopt, een draai van 180° maakt en drie meter terugstapt.

De handen van de kandidaat zijn volledig vrij tijdens het stappen en draaien, er mag geen steun gezocht worden.

De kandidaat voert deze oefening uit in 60 seconden.

Bij het afvallen van de balk kan de kandidaat een tweede poging ondernemen, indien dit binnen de tijd gebeurt.

F. Gehurkt lopen De kandidaat hurkt neer en legt met beide armen gekruist voor de borst een afstand van acht meter af (tot achter de lijn) en komt op dezelfde manier terug tot achter de startlijn.

Bij de uitvoering van deze oefening mag de hoek in de knie niet groter zijn dan 90° en mogen de handen niet op de grond geplaatst worden. De kandidaat mag deze proef ook afleggen in kniezit of op 1 knie zittend en bijtrekken met het ander been.

De kandidaat voert deze oefening uit in 21 seconden.

G. Opdrukken De kandidaat ligt op zijn buik, met de handpalmen neerwaarts onder de schouders waarbij de duimen in volledige abductie zijn, en de tip van de duimen tegen de schouders komen.

De voeten van de kandidaat sluiten tegen elkaar aan en het lichaam vormt een plank : enkels - knieën - bekken - bovenlichaam vormen een statisch geheel.

Vanuit deze uitgangspositie brengt de kandidaat de armen telkens tot een hoek van 90° waarna hij de armen terug strekt. Dit is eenmaal opdrukken.

Enkel een correct uitgevoerde beweging wordt meegeteld, een onvolledige uitvoering telt niet.

De kandidaat voert deze oefening 23 maal uit.

H. Zeil verslepen De kandidaat neemt positie achter de startlijn. Hij neemt het zeil, dat gevuld is met zandzakjes met een totaal gewicht van tachtig kilogram, vast en sleept dit over een glad oppervlakte over een afstand van vijftien meter (tot achter de aankomstlijn), en keert ermee terug tot achter de startlijn. Het zeil wordt steeds tot volledig achter de lijn getrokken.

De kandidaat voert deze oefening uit in 33 seconden.

I. Slang slepen De kandidaat neemt een gevulde slang vast bij de straalpijp -aan de andere kant is een koppeling met afsluiter- en sleept deze zo snel mogelijk over een afstand van vijftien meter.

De slang heeft een diameter van zeventig millimeter en is twintig meter lang.

De kandidaat voert deze oefening uit in 11 seconden.

J. Slang ophalen De kandidaat neemt een slang vast en trekt deze zo snel mogelijk naar zich toe. De oefening wordt uitgevoerd met een niet-gevulde slang van vijfenveertig millimeter, met een straalpijp type 'lance robinet' en een lengte van twintig meter.

De kandidaat voert deze oefening uit in 19 seconden.

K. Trappenloop De kandidaat loopt zo snel mogelijk de trappen op, hij doet dit trede per trede, met telkens één voet per trede. De handen moeten volledig vrij blijven, de balustrade of trapleuning mogen niet gebruikt worden.

De oefening wordt uitgevoerd op treden met een hoogte die mag variëren tussen de vijftien en negentien centimeter, waarbij het aantal treden uitgerekend wordt totdat de kandidaat tweeëntwintig meter en zestig centimeter gestegen is : - 119 treden voor 19 cm; - 126 treden voor 18 cm; - 133 treden voor 17 cm; - 141 treden voor 16 cm; - 151 treden voor 15 cm.

De kandidaat voert deze oefening uit in 53 seconden.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

^