Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 juni 2002
gepubliceerd op 20 juli 2002

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de DBDMH

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2002031386
pub.
20/07/2002
prom.
27/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/27/2002031386/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 JUNI 2002. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de DBDMH


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op het artikel 40, § 1;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11;

Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, zoals voor het laatst gewijzigd door de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid op artikel 9;

Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 4 maart 1974, 30 september 1974, 17 september 1975, 23 december 1975, 8 maart 1976, 15 maart 1976, 10 mei 1976, 15 september 1976, 24 februari 1977, 10 mei 1977, 6 juni 1978, 3 oktober 1978, 13 september 1979, 2 oktober 1979, 16 november 1979, 22 februari 1980, 30 juli 1981, 16 december 1981, 12 juli 1982, 6 oktober 1983, 26 januari 1984, 28 mei 1984, 3 september 1984, 14 juni 1985, 19 augustus 1985, 13 juli 1987, 4 februari 1988, 16 november 1988, 6 maart 1989, 8 mei 1989, 9 juni 1989, 23 oktober 1989, 6 juni 1991, en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 13 februari 1992;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 6 december 1974, 10 mei 1976, 8 augustus 1983, 26 januari 1984, 21 januari 1991, 7 augustus 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 februari 1995 betreffende de hiërarchische rangschikking van de graden van het personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 oktober 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 oktober 1998 tot aanvulling voor wat de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp betreft, van het besluit van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het Ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 maart 1998 betreffende de geldelijke valorisatie van vroeger diensten die in de privé-sector door leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp werden verricht;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 november 1998 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 maart 1999 tot aanvulling voor wat de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp betreft, van het besluit van 21 oktober 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 9 juli 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister bevoegd voor Begroting van 26 oktober 2001;

Gelet op het protocol nr. 2001/36 van 8 oktober 2001 van het Sectorcomité XV;

Gelet op het besluit van de Regering van 25 oktober 2001 over het verzoek om advies van de Raad van State binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 november 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister bevoegd voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - HET ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de instelling : de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp;2° de Regering : de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de minister : de Minister of de Staatssecretaris bevoegd voor Ambtenarenzaken;4° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan de instelling van openbaar nut afhangt krachtens de bevoegdheden die hij uitoefent;5° de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal : de ambtenaren van rang A5 en A4+ bedoeld in het artikel 7 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Instellingen van Openbaar Nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;6° de benoemende overheid : 1.de Regering voor de graden van niveau A. 2. de functioneel bevoegde minister voor de graden van niveau C en D;7° de commissie van beroep : de gemeenschappelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken zoals bedoeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 tot vaststelling van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Instellingen van Openbaar Nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;8° vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;9° het algemeen statuut : het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juli 2001 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. TITEL II. - De organisatie van de instelling HOOFDSTUK I. - De ambtenaren

Art. 2.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de definitie van het begrip ambtenaren. HOOFDSTUK II. - De graden

Art. 3.De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.

De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.

Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet gegeven opdat die graad kan worden toegekend.

De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Art. 4.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer; de letter verwijst naar het niveau; het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus : 1° in niveau A, vijf rangen, nl.de rangen A1, A2, A3, A4 en A5; 2° in niveau C, twee rangen, nl.de rangen C1 en C2; 3° in niveau D, twee rangen, nl.de rangen D1 en D2;

Het niveau A is het hoogste niveau.

Art. 5.De volgende graden worden gecreëerd :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


HOOFDSTUK III. - De personeelsformatie

Art. 6.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de personeelsformatie. HOOFDSTUK IV. - De leidende ambtenaren

Art. 7.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de leidende ambtenaren. HOOFDSTUK V. - De directieraad

Art. 8.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de directieraad.

De ambtenaren van rang A4 en A5 maken eveneens deel uit van de directieraad.

De directieraad oefent de bevoegdheden uit die het algemeen statuut en dit besluit hen toekennen. HOOFDSTUK VI. - De gemeenschappelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken

Art. 9.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de gemeenschappelijke commissie van beroep inzake ambtenarenzaken. HOOFDSTUK VII. - De hoge raad voor gewestelijke ambtenarenzaken

Art. 10.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de hoge raad voor gewestelijke ambtenarenzaken.

TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming HOOFDSTUK I. - De werving

Art. 11.Een vacante wervingsbetrekking wordt toegewezen aan een kandidaat van de interne mobiliteit, door bevordering of aan een laureaat van een vergelijkend wervingsexamen.

Art. 12.Vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor de graden van officier-adjunct-interventiechef en brandweerman.

Art. 13.De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd op aanvraag van de functioneel bevoegde minister.

De functioneel bevoegde minister bepaalt of er al dan niet een reserve van geslaagden wordt aangelegd.

Als er een reserve aangelegd wordt, worden de laureaten die niet geworven konden worden daarin opgenomen.

De reserve heeft een geldigheidsduur van drie jaar. De functioneel bevoegde minister kan na raadpleging van de afgevaardigd bestuurder van SELOR (selectiebureau van de federale overheid) een andere duur bepalen. Hij licht de kandidaten terzake in.

De functioneel bevoegde minister kan ook de duur van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen. Hij licht de laureaten terzake in.

Art. 14.Na overleg met de afgevaardigd bestuurder van SELOR en met de functioneel bevoegde minister bepaalt de minister : 1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;2° het programma van het vergelijkende wervingsexamen. Eveneens na overleg met de afgevaardigd bestuurder van SELOR, kan de functioneel bevoegde minister : 1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven. HOOFDSTUK II. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 15.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De volgende statutaire bepalingen zijn evenwel op hem toepasselijk : 1° de bezoldiging;2° de rechten, plichten en onverenigbaarheden;3° de tuchtregeling;4° de administratieve standen en de afwezigheden. Met inachtneming van artikel 17 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes, geniet de stagiair van : 1° de jaarlijkse vakantie;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het verlof wegens ziekte of invaliditeit.5° het bevallingsverlof;6° de disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid, 7° verloven om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;8° het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet;9° het verlof om een politiek mandaat. Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 16.De minister stelt de ambten en graden vast waarvoor er een medische geschiktheid vereist is en geeft de gevergde geschiktheid nauwkeurig aan.

Indien de stagiair niet aan de geschiktheidsvoorwaarden voldoet, wordt hij ambtshalve ontslagen. Ten laatste op de datum van dit ontslag van ambtswege wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten. Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een wedde uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

Art. 17.De Regering laat de kandidaat voor een betrekking van niveau A toe tot de stage. De functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde laat de kandidaat voor een betrekking van niveau D tot de stage toe.

Art. 18.Wanneer de stagiair buiten de verloven bedoeld in artikel 15, derde lid, 1° tot 3° en 7°, het equivalent van 10 werkdagen gewettigde afwezigheid overschrijdt, wordt de stage geschorst.

Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.

Art. 19.De officier-dienstchef wijst de stagiair voorlopig toe in een vacante betrekking bij de dienst waar deze laatste zijn stage zal volbrengen.

Hij kan deze aanwijzing veranderen : 1° in het belang van de dienst;2° op aanvraag van de stagiair.

Art. 20.De officier-dienstchef wijst de officier van ten minste rang A1 aan die de leiding van de stage uitoefent, naargelang van de taalrol van de stagiair.

Art. 21.De opleiding van de stagiair gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de officier belast met de leiding van de stage, in samenwerking met de bevoegde hiërarchische meerdere en de officier-dienstchef.

De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. Hij leert de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van de instelling.

De officier-dienstchef bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.

Art. 22.De officier belast met de leiding van de stage maakt de stageverslagen op en zendt ze naar de officier-dienstchef.

Deze laatste kan in overeenstemming met de officier belast met de leiding van de stage beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen.

De minister legt het model van het stageverslag vast. Afdeling 2. - De stagiairs van niveau A

Art. 23.De stage duurt één jaar.

Zij kan ten hoogste met een jaar worden verlengd in het in artikel 34, 1°, bedoelde geval.

Art. 24.Elke maand gedurende het eerste trimester van de stage en vervolgens om de drie maanden organiseert de officier belast met de leiding van de stage een evaluatiegesprek over het verloop van de stage, inzonderheid over : 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van zijn werkopdrachten. Het onderhoud heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.

De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in een stageverslag.

Het verslag wordt meegedeeld aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.

Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden.

Art. 25.Met het oog op zijn opleiding kan de stagiair, mits toestemming van de officier-dienstchef, bij een andere openbare brandweerdienst worden gedetacheerd voor een duurtijd die in het geheel de twee maanden niet overschrijdt.

In dit geval wordt hij onder het gezag geplaatst van de plaatselijke officier-dienstchef of zijn plaatsvervanger. Afdeling 3. - De stagiairs van niveau D

Art. 26.De stage duurt een jaar.

Zij kan ten hoogste met een jaar worden verlengd in het in artikel 34, 1°, bedoelde geval.

Art. 27.De officier belast met de leiding van de stage stelt na de derde, de zesde en de negende maand van de stage een stageverslag op.

Het verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.

Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden. Afdeling 4. - Het einde van de stage

Art. 28.De officier belast met de leiding van de stage stelt het eindverslag van de stage op. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 30 aan toe.

Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mede, die over 14 kalenderdagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.

Art. 29.De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, al dan niet ten goede, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.

Art. 30.De officier belast met de leiding van de stage overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal via de officier-dienstchef.

Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stellen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de benoeming voor van de stagiair aan de benoemende overheid.

Indien het eindverslag ongunstig is of een voorbehoud uitdrukt wat het verloop van de stage betreft, kunnen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij de instelling of de verlenging van de stage voorstellen. Afdeling 5. - De procedure van beroep

Art. 31.In de gevallen bedoeld in artikel 30, derde lid, leggen de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal het dossier voor aan de commissie van beroep. Zij voegen er het voorstel van beslissing aan toe.

Zij betekenen dit aan de stagiair. De datum van de betekening doet de termijn lopen, bedoeld in artikel 34, tweede lid.

Art. 32.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 33.De officier belast met de leiding van de stage brengt verslag uit over het verloop van de stage.

De officier-dienstchef of zijn afgevaardigde evenals de ambtenaar belast met de leiding van de stage worden gehoord.

Art. 34.De commissie kan beslissen : 1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met ten hoogste één jaar;2° de benoeming voor te stellen aan de benoemende overheid;3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij de instelling voor te stellen aan de benoemende overheid. De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de benoemende overheid.

Art. 35.In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.

De artikelen 28 tot 30 zijn toepasselijk, met dien verstande dat de officier belast met de leiding van de stage geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Art. 36.De opzeggingstermijn voor een stagiair die wordt afgedankt, bedraagt drie maanden.

Ten laatste op de datum van de beslissing tot opzegging wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst afgesloten waarvan de duur overeenstemt met de in het vorige lid bedoelde opzeggingstermijn.

HOOFDSTUK III. - De benoeming

Art. 37.De geschikt verklaarde stagiair wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

De Regering benoemt de stagiairs van niveau A en de functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde de stagiairs van niveau D.

Art. 38.Om in vast verband benoemd te worden moeten de stagiairs houder zijn van : 1° het brevet van brandweerman, afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 4 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweer, voor de benoeming tot brandweerman;2° het brevet van onderluitenant, afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 4 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweer, voor de graad van officier adjunct interventiechef;3° het brevet van ambulancier-hulpverlener afgeleverd door het brussels hoofdstedelijk gewestelijk instituut voor de opleiding in de dringende medische hulpverlening of een erkend centrum voor de opleiding dringende geneeskundige hulp;4° het rijbewijs type B.

Art. 39.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

De ambtenaren leggen de eed af in handen van de functioneel bevoegde minister of de door hem aangewezen ambtenaar.

Art. 40.De officier-dienstchef wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.

TITEL IV. - De loopbaan HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 41.De hiërarchische loopbaan is de loopbaan die de ambtenaar kan doorlopen door verhoging in graad.

De volgende graden vormen telkens een gecontingenteerde groep : 1° brandweerman, eerste brandweerman, hoofdbrandweerman;2° sectiechef, adjunct detachementschef;3° officier-adjunct-interventiechef, officier-interventiechef, officier-directeur der interventies.

Art. 42.Iedere open betrekking wordt door de benoemende overheid vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven.

In afwijking van het eerste lid, worden de bevorderingen binnen eenzelfde gecontingenteerde groep, toegekend zodra aan de bevorderingsvoorwaarden voldaan is, zonder expliciete vacantverklaring van betrekkingen.

Art. 43.§ 1. Behalve voor de bevorderingen binnen eenzelfde gecontingenteerde groep worden de vacante betrekkingen per dienstnota ter kennis gebracht van de ambtenaren van de instelling die de benoemingsvoorwaarden kunnen vervullen.

De betrokkenen bevestigen de ontvangst van de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden. § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van de instelling die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van 30 kalenderdagen. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar. § 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een uiteenzetting te bevatten over de elementen die de kandidatuur staven. § 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk te dingen naar elke betrekking die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.

Art. 44.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend door de Regering wat betreft de graden van het niveau A en door de functioneel bevoegde minister of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar wat betreft de andere niveaus.

Afdeling 2. - De bevordering tot een graad van niveau A

Onderafdeling 1. - De bevorderingsvoorwaarden

Art. 45.Kunnen toegang krijgen tot de graad van officier-adjunct- interventiechef : 1. de operationele personeelsleden van het niveau C en D die aan de volgende voorwaarden voldoen : a) titularis zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau A bij de gewestelijke overheidsdiensten;b) titularis zijn van het brevet van onderluitenant afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 4 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweer;c) voldoen aan de voorwaarden voor het bezit van een badge dringende geneeskundige hulp in toepassing van het koninlijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers;d) de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen;e) voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.2. de titularissen van de graden van detachementschef, adjunct-detachementschef en sectiechef die aan volgende voorwaarden voldoen : a) ten minste drie jaar niveauanciënniteit tellen;b) houder zijn van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer;c) de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen;d) voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.

Art. 46.De betrekkingen van officier-interventiechef staan open voor de titularissen van de graad van officier-adjunct-interventiechef die de volgende voorwaarden vervullen : 1° ten minste 3 jaar graadanciënniteit tellen;2° houder zijn van het brevet van technicus brandvoorkoming afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 4 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweer;3° de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen;4° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.

Art. 47.De betrekkingen van officier directeur der interventies staan open voor de titularissen van de graad van officier interventiechef die de volgende voorwaarden vervullen : 1° ten minste 6 jaar graadanciënniteit tellen;2° houder zijn van het getuigschrift van rampengeneeskunde zoals bedoeld in bijlage 2;3° de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen;4° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.

Art. 48.De betrekkingen van officier-hoofddirecteur der interventies staan open voor de titularissen van de graad van officier-directeur der interventies die de volgende voorwaarden vervullen : 1° ten minste 3 jaar graadanciënniteit tellen;2° de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen;3° voldoen aan de tweejaarlijkse fysieke testen.

Art. 49.De betrekkingen van officier departementshoofd staan open voor de titularissen van de graden van officier hoofddirecteur der interventies en officier-directeur der interventies die aan volgende voorwaarden voldoen : 1° ten minste 3 jaar graadanciënniteit tellen voor de titularissen van de graad van officier hoofddirecteur der interventies en ten minste 6 jaar graadanciënniteit tellen voor de titularissen van de graad van officier-directeur der interventies;2° titularis zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau A bij de gewestelijke overheidsdiensten;3° de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen.

Art. 50.De betrekking van officier-dienstchef staat open voor de titularissen van de graden van officier-departementshoofd en officier-hoofddirecteur der interventies die aan volgende voorwaarden voldoen : 1° ten minste 3 jaar graadanciënniteit tellen voor de titularissen van de graad van officier-hoofddirecteur der interventies;2° titularis zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau A bij de gewestelijke overheidsdiensten;3° houder zijn van het brevet van dienstchef afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 4 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweer;4° de evaluatievermelding voldoende hebben verkregen.

Art. 51.Bij gebrek aan kandidaten voor elk van de betrekkingen bedoeld in de artikelen 48 tot 50, kunnen de betrekkingen begeven worden aan de kandidaten die houder zijn van de eerste lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die minstens drie jaar graadanciënniteit tellen.

Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure

Art. 52.§ 1. Voor iedere bevordering tot een graad van de rangen A1, A2

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


De CMAS-duikersbrevetten gelden als referentie voor de toekenning van deze toelage.

De equivalentie tussen de duikersbrevetten van verschillende oorsprongen, wordt door de directieraad vastgesteld.

Deze toelage blijft verschuldigd wanneer de duiker arbeidsongeschikt is tengevolge ziekte voor zover de duur van de ongeschiktheid twee maanden niet overschrijdt.

De toelage blijft geheel of gedeeltelijk verschuldigd als de duiker de functie niet meer uitoefent volgens hieronderstaande tabel :


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Afdeling 8. - De toelage voor de preventie-adviseur

Art. 163.De preventie-adviseur ontvangt een toelage gelijk aan 5.950 EUR (240.000 BEF) op jaarbasis. De toelage wordt maandelijks betaald.

Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Deze toelage kan niet worden gecumuleerd met toelagen voor overuren, nacht-, zaterdag- of zondagswerk. HOOFDSTUK IV. - De tweetaligheidstoelage

Art. 164.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de tweetaligheidstoelage.

TITEL III. - De vergoedingen

Art. 165.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de vergoedingen.

BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT

Art. 166.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de vaststelling van de administratieve en geldelijke anciënniteit.

BOEK IV. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN TITEL I. - Opheffingsbepalingen

Art. 167.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de opheffingsbepalingen.

Art. 168.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 november 1998 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp wordt opgeheven.

Art. 169.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 februari 1995 betreffende de hiërarchische rangschikking van de graden van het personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 oktober 1998 wordt opgeheven.

Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 maart 1998 betreffende de geldelijke valorisatie van vroegere diensten die in de privé-sector door leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp werden verricht wordt opgeheven.

TITEL II. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - De omzetting in de functionele loopbanen Afdeling 1. - De omzetting van de weddeschalen van niveaus D en C

Art. 170.De titularissen van de graad van brandweerman of eerste brandweerman met de weddeschaal A1, A2 of A3 bekomen respectievelijk de weddeschaal D151, D152 of D153.

Art. 171.De titularissen van de graad van hoofdbrandweerman met de weddeschaal A3 of B1 bekomen respectievelijk de weddeschaal D251 of D252.

Art. 172.De titularissen van de graad van sectiechef of adjunct-detachementschef met de weddeschaal B1, B2, B3 of C1 bekomen respectievelijk de weddeschaal C151, C152, C153 of C154.

De titularissen van de graad van sectiechef of adjunct-detachementschef met de weddeschaal B4 behouden hun weddeschaal tot op het ogenblik dat zij een hogere weddeschaal genieten.

Art. 173.De titularissen van de graad van detachementschef met de weddeschaal C1 of C2 bekomen respectievelijk de weddeschaal C251 of C252. Afdeling 2. - De omzetting van de weddeschalen in niveau A

Art. 174.De titularissen van de graad van officier-adjunct-interventiechef of officier-interventiechef met de weddeschaal D1, D2, D3 of D4 bekomen respectievelijk de weddeschaal A151, A153, A154 en A155.

De titularissen van dezelfde graden die houder zijn van de titel van burgerlijk ingenieur en die de weddeschaal D2, D3, D4 of E1 genieten, bekomen respectievelijk de weddeschaal A161, A163, A164 of A165.

De in het tweede lid bedoelde personeelsleden vervolgen hun loopbaan in toepassing van de artikelen 115 en 128 tot 131 van dit besluit.

Art. 175.De titularissen van de graad van officier-directeur der interventies met de weddeschaal D4 of E1 bekomen respectievelijk de weddeschaal A251 of A252.

De titularissen van dezelfde graad die houder zijn van de titel van burgerlijk ingenieur en die de weddeschaal E1 of E2 genieten, bekomen respectievelijk de weddeschaal A261 en A262.

De in het tweede lid bedoelde personeelsleden vervolgen hun loopbaan in toepassing van de artikelen 115 en 128 tot 131 van dit besluit.

Art. 176.De titularissen van de graad van officier-hoofddirecteur der interventies met de weddeschaal E2 of E3 bekomen respectievelijk de weddeschaal A351 of A352.

Art. 177.De titularissen van de graad van officier-departementshoofd met de weddeschaal F1 bekomen de weddeschaal A451.

Art. 178.De titularis van de graad van officier-dienstchef met de weddeschaal G1 bekomt de weddeschaal A551. HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Algemene overgangsbepalingen

Art. 179.Voor het operationeel personeelslid gelden de bepalingen van het algemeen statuut inzake de algemene overgangsbepalingen. Afdeling 2. - Andere overgangsbepalingen

Art. 180.Met de brevetten van korporaal, sergeant en adjudant worden gelijkgesteld : 1° het brevet van onderofficier dat voor 26 maart 1997 werd uitgereikt door de erkende opleidingscentra voor de brandweer of de provinciale brandweerfederaties; 2° het getuigschrift van kandidaat-onderofficier dat door de bevoegde overheid werd afgegeven op basis van een voor 31 december 1993 genomen beslissing;3° de vroegere door de staat uitgereikte brevetten A, B en C;4° het vroegere brevet van kandidaat-beroepsofficier.

Art. 181.Het vereiste brevet vermeld in artikel 50, 3°, wordt pas vereist met ingang van 1 mei 2002.

Art. 182.De titularissen van de graad van officier-adjunct-interventiechef met een niveau-anciënniteit van minstens 3 of 9 jaar op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden benoemd respectievelijk in de graad van officier-interventiechef of officier-directeur der interventies.

De titularissen van de graad van officier-interventiechef met een niveau-anciënniteit van 9 jaar op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden benoemd in de graad van officier-directeur der interventies.

In afwijking van artikel 47, wordt voor de ambtenaren met de graad van officier-adjunct-interventiechef of officier-interventiechef die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en die tenminste 3 jaar niveau-anciënniteit tellen, de vereiste 6 jaar graadanciënniteit vervangen door 9 jaar niveau-anciënniteit als voorwaarde tot bevordering naar de graad van officier-directeur der interventies.

Art. 183.In afwijking op artikel 102, tweede lid van dit besluit, wordt het de personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit niet in de zone bedoeld in voornoemd artikel van dit besluit wonen, toegestaan hun huidige woonplaats te behouden.

Art. 184.Artikel 135 van dit besluit is niet van toepassing op de in dienst zijnde ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit vooraf worden betaald.

Art. 185.In afwijking van artikelen 158 en 159, genieten de ambtenaren die in dienst zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een gevarentoelage die gelijk is aan vier maal het jaarlijks beloop van de gemiddelde weddeverhogingen van de weddeschaal verbonden aan zijn graad. Het jaarlijks beloop van de gemiddelde weddeverhogingen is gelijk aan het verschil tussen het maximum bedrag en het minimum bedrag gedeeld door het aantal jaren vereist voor de toekenning van het maximum van de schaal.

De gevarentoelage bedraagt minimaal 1.365 EUR (55 000 BEF) aan 100 % op jaarbasis.

Art. 186.De ambtenaren die op datum van inwerkingtreding van dit besluit het genot hebben van een diplomatoeslag in toepassing van de beraadslaging van de Agglomeratie behouden deze diplomatoeslag.

TITEL IV. - Slotbepalingen

Art. 187.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2002.

Art. 188.De Minister bevoegd voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 juni 2002.

De Minister-Voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Ondergeschikte Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken, Vervoer, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, J. CHABERT


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Bijlage I/Annexe I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Bijlage II 1. Brevetten, getuigschriften en duur van de ervaring vereist voor de evolutie in de weddenschalen.2. Getuigschrift TAG (gaspak en masker van lange duur).3. Brevet van sergeant afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 5 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweerdiensten.4. Getuigschrift van gekwalificeerde technicus met twee jaar ervaring in een van de werkplaatsen van de Brandweerdienst.5. Getuigschrift « RISK ».6. Brevet van adjudant afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 5 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweerdiensten.7. Getuigschrift van rampengeneeskunde verkregen in een Belgische universiteit of gelijkwaardig getuigschrift van een buitenlandse universiteit, erkend door het bevoegde ministerie van de 3 respectieve Gemeenschappen.8. Getuigschrift van grondige kennis van het transmissiematerieel en van de procedure in geval van ramp (personeel van de 100).9. Brevet van onderluitenant afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 5 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweerdiensten.10. Brevet van technicusbrandvoorkoming afgeleverd door een erkend opleidingscentrum zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 5 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweerdiensten. Gezien om bijgevoegd te worden aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 juni 2002.

De Minister-Voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Ondergeschikte Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken, Vervoer, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, J. CHABERT

^