Etaamb.openjustice.be
Wet van 04 december 2006
gepubliceerd op 23 januari 2007

Wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2006014299
pub.
23/01/2007
prom.
04/12/2006
ELI
eli/wet/2006/12/04/2006014299/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 DECEMBER 2006. - Wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet zet richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991, betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, gewijzigd bij richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001 en bij richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004, richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995, betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, gewijzigd bij richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 en bij richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, en richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001, inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, gewijzigd door richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 in Belgisch recht om. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 3.Deze wet regelt het geheel van de voorschriften met betrekking tot het gebruik van de Belgische spoorweginfrastructuur.

Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen de conventionele spoorexploitatie door middel van heavy rail en de metro-, tram en andere systemen van stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light en andere spoorgebonden modi.

Art. 4.Deze wet is niet van toepassing op : - spoorweginfrastructuur in particulier bezit die uitsluitend door de eigenaar voor diens goederenvervoer gebruikt wordt; - buiten dienst gestelde maar niet ontmantelde lijnen die enkel gebruikt worden voor toeristische doeleinden en de ondernemingen waarvan de activiteit beperkt is tot deze lijnen; - metro, tram en andere systemen voor stadsvervoer en regionaal spoorvervoer door middel van light rail en andere spoorgebonden modi, voor zover deze geen gebruik maken van het spoorwegnet. HOOFDSTUK III. - Definities

Art. 5.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° "minister" : de minister die bevoegd is voor de regulering van het spoorwegvervoer;2° "spoorweginfrastructuurbeheerder" : de NV van publiek recht "Infrabel";3° "spoorwegonderneming" : iedere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming die houder is van een vergunning overeenkomstig de van kracht zijnde Europese wetgeving, waarvan de activiteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of voor reizigers, waarbij deze onderneming voor de tractie moet zorgen;hiertoe behoren ook de ondernemingen die uitsluitend tractie leveren; 4° "internationaal samenwerkingsverband" : ieder samengaan van ten minste twee in verschillende lidstaten van de Europese Unie gevestigde spoorwegondernemingen dat tot doel heeft diensten te leveren op het gebied van internationaal spoorvervoer tussen die lidstaten;5° "kandidaat" : elke spoorwegonderneming die houder is van een vergunning of elk internationaal samenwerkingsverband van spoorwegondernemingen die houder zijn van een vergunning en die het gebruik van spoorweginfrastructuurcapaciteit aanvragen;6° "spoorweginfrastructuur" : alle elementen welke bedoeld zijn in bijlage I, deel A, van Verordening (EEG) nr.2598/70 van de Commissie van 18 december 1970 betreffende de vaststelling van de inhoud van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema's, bedoeld in bijlage 1 van Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad van 4 juli 1970, met uitzondering van het laatste streepje dat in de zin van deze wet als volgt luidt : "dienstgebouwen voor de infrastructuur"; 7° "net" : de gehele spoorweginfrastructuur die beheerd wordt door de spoorweginfrastructuurbeheerder;8° "spoorweginfrastructuurcapaciteit" : het vermogen om voor een bepaalde periode de voor een spoorweginfrastructuurelement gevraagde treinpaden te plannen;9° "treinpad" : de spoorweginfrastructuurcapaciteit die nodig is om een trein in een bepaald tijdvak tussen twee plaatsen te laten rijden;10° "toewijzing" : de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit door de spoorweginfrastructuurbeheerder;11° "overbelaste infrastructuur" : het gedeelte van de spoorweginfrastructuur waarvoor gedurende bepaalde tijdvakken, zelfs na coördinatie van de verschillende capaciteitsaanvragen, niet volledig aan de infrastructuurcapaciteitaanvraag kan worden voldaan;12° "capaciteitsvergrotingplan" : een maatregel of een reeks van maatregelen met een tijdschema voor de uitvoering daarvan die wordt voorgesteld om de capaciteitsbeperkingen te verminderen die ertoe leiden dat een infrastructuurgedeelte tot "overbelaste spoorweginfrastructuur" wordt verklaard;13° "dienstregeling" : de gegevens over alle geprogrammeerde bewegingen van treinen en rollend materieel die gedurende de periode dat de dienstregeling geldt op de betreffende spoorweginfrastructuur zullen worden uitgevoerd;14° "coördinatie" : de procedure die door de spoorweginfrastructuurbeheerder wordt gevolgd om een oplossing te vinden in geval van concurrerende aanvragen om spoorweginfrastructuurcapaciteit te reserveren;15° "netverklaring" : de verklaring waarin op gedetailleerde wijze de beschrijving van het net, de algemene verkeersregels, de termijnen, de procedures en criteria betreffende de regelingen voor de heffing van gebruiksrechten en de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit zijn vastgelegd;dit document bevat verder alle andere gegevens die nodig zijn om de aanvragen voor spoorweginfrastructuurcapaciteit in te dienen; 16° "vergunning" : de vergunning waardoor een onderneming door een bevoegde overheid van een lidstaat van de Europese Unie wordt erkend als spoorwegonderneming voor de verlening van de spoorvervoer diensten die erop vermeld zijn;17° "veiligheidscertificaat" : het document waarbij wordt vastgesteld dat een spoorwegonderneming voldoet aan de eisen inzake veiligheid om een spoordienst zonder gevaar op de betrokken trajecten te verzekeren;18° "spoorwegvervoerdienst" : elk nationaal of internationaal vervoer van reizigers of van goederen of elk nationaal of internationaal gecombineerd vervoer van goederen;19° "internationale vervoerdiensten" : spoorvervoerdiensten waarbij de trein ten minste één keer de grens van een lidstaat overschrijdt;de trein kan worden samengesteld en/of gesplitst en de verschillende delen ervan kunnen een verschillende herkomst en bestemming hebben, zolang alle rijtuigen/wagons ten minste één grens overschrijden; 20° "kaderovereenkomst" : een overeenkomst die de rechten en verplichtingen van een kandidaat en van de beheerder van de spoorweginfrastructuur vastlegt en die betrekking heeft op de toe te wijzen spoorweginfrastructuurcapaciteit en de te heffen rechten voor een periode die langer is dan de geldigheidsduur van één dienstregelingstijdvak;21° "toezichthoudende orgaan" : de overheid bevoegd voor de economische regulering van het spoorwegvervoer;22° "veiligheidsinstantie" : de overheid belast met de veiligheidstaken op het spoor;23° "ongeval" : ongewenste of onbedoelde plotse gebeurtenis of reeks gebeurtenissen met schadelijke gevolgen;ongevallen worden in de volgende categorieën onderverdeeld : botsingen, ontsporingen, ongevallen op spoorwegovergangen, persoonlijke ongevallen veroorzaakt door rollend materieel in beweging, branden en andere ongevallen; 24° "ernstig ongeval" : botsing of ontsporing van treinen waarbij ten minste één persoon omkomt of vijf of meer personen ernstig gewond raken of grote schade aan het rollend materieel, de infrastructuur of het milieu veroorzaakt, dan wel een soortgelijk ongeval dat duidelijk consequenties heeft voor de regelgeving op het gebied van de veiligheid op het spoor of het veiligheidsbeheer;onder "grote schade" wordt schade verstaan waarvan de totale kosten onmiddellijk door de onderzoekende instantie op ten minste 2 miljoen euro kunnen worden geraamd; 25° "incident" : een ander voorval dan een ongeval of een ernstig ongeval dat verband houdt met de exploitatie van treinen en dat de exploitatieveiligheid aantast;26° "spoorwegsysteem" : het geheel van spoorweginfrastructuren, met inbegrip van de vaste lijnen en installaties van het conventionele en hogesnelheidsspoorwegnet en het rollend materieel dat vereist is voor het gebruik van deze infrastructuur;27° "belanghebbende partij" : de spoorwegonderneming die een aanvraag voor spoorweginfrastructuurcapaciteit heeft ingediend, evenals de andere partijen die bemerkingen willen maken over de weerslag die de dienstregeling zou kunnen hebben op de mogelijkheid tot het verlenen van spoordiensten tijdens de geldigheidsperiode van de dienstregeling. TITEL II. - Gebruik van de spoorweginfrastructuur HOOFDSTUK I. - De toegang tot de spoorweginfrastructuur Afdeling 1. - Toegangs- en doorvoerrecht

Art. 6.Hebben toegang tot de spoorweginfrastructuur : 1°. De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de exploitatie van al haar vervoeractiviteiten voor reizigers en goederen; 2°. Elk internationaal samenwerkingsverband waarvan een in België gevestigde spoorwegonderneming deel uitmaakt voor de exploitatie van internationale vervoerdiensten van reizigers of goederen; 3°. Elke spoorwegonderneming die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie voor de exploitatie van internationale vervoerdiensten van goederen; 4°. Vanaf 1 januari 2007 elke spoorwegonderneming die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie voor de exploitatie van elk type van goederenvervoerdiensten.

Art. 7.Elk internationaal samenwerkingsverband heeft een doorvoerrecht over de spoorweginfrastructuur voor het verrichten van internationale reizigers- en goederenvervoerdiensten tussen de lidstaten van de Europese Unie waar de samenstellende ondernemingen van dit samenwerkingsverband zijn gevestigd.

Art. 8.Elke spoorwegonderneming die spoorwegvervoerdiensten wil verrichten en toegang wil hebben tot de spoorweginfrastructuur moet in het bezit zijn van : 1° een vergunning die bestemd is voor het type diensten dat ze aanbiedt, afgeleverd door de bevoegde overheid van een lidstaat van de Europese Unie;2° een spoorwegveiligheidscertificaat;3° beschikbare spoorweginfrastructuurcapaciteiten toegekend door de spoorweginfrastructuurbeheerder.

Art. 9.De spoorweginfrastructuurbeheerder verplaatst zich vrij op zijn net, met het oog op het onderhoud, het beheer, de vernieuwing en de uitbreiding van de spoorweginfrastructuur, met naleving van de veiligheidsmaatregelen die aan elke gebruiker van de spoorweg- infrastructuur worden opgelegd. Afdeling 2. - Diensten die aan de spoorwegondernemingen

moeten worden geleverd

Art. 10.§ 1. De toegang via het spoor tot, alsmede de verlening van diensten in, terminals en havens in verband met spoorwegactiviteiten overeenkomstig artikel 6 waarbij meer dan één eindgebruiker wordt bediend of kan worden bediend, worden toegestaan aan alle spoorwegondernemingen op niet-discriminerende en transparante wijze; verzoeken van spoorwegondernemingen kunnen alleen onderworpen worden aan beperkingen indien er haalbare spoorwegalternatieven onder marktvoorwaarden voorhanden zijn. § 2. Spoorwegondernemingen hebben op een niet-discriminerende basis recht op het minimum toegangspakket bedoeld in punt 1 van de bijlage I en op de toegang via het spoor tot voorzieningen, als omschreven in bijlage I. De in het punt 2 van bijlage I bedoelde diensten worden op een niet-discriminerende wijze verleend; verzoeken van spoorwegondernemingen om de in punt 2 van bijlage I bedoelde diensten mogen slechts worden afgewezen als er, onder marktvoorwaarden, haalbare alternatieven bestaan. § 3. Aanvullende diensten, bedoeld in bijlage I, punt 3, kunnen op vraag van een spoorwegonderneming door de spoorweginfrastructuurbeheerder worden verleend. In dat geval moeten zij op niet-discriminerende wijze verleend worden aan elke kandidaat die erom vraagt. § 4. De spoorwegondernemingen kunnen aan de spoorweginfrastructuurbeheerder of aan andere leveranciers vragen de ondersteunende diensten bedoeld in bijlage I, punt 4 te verlenen. De spoorweginfrastructuurbeheerder is niet verplicht deze diensten te verlenen. Afdeling 3. - De vergunningen

Art. 11.Onverminderd andersluidende bepalingen worden de vergunningen met betrekking tot de installaties van de verkrijgers en tot de bouw van kunstwerken boven en onder de spoorweg afgegeven door de spoorweginfrastructuurbeheerder. Hij houdt een inventaris hiervan bij.

De installaties die een potentieel gevaar voor de bevolking of voor het milieu kunnen inhouden worden duidelijk aangegeven en gelokaliseerd ten opzichte van het spoorwegnet. HOOFDSTUK II. - Vergunning van spoorwegonderneming Afdeling 1. - De principes

Art. 12.Elke onderneming die een exploitatiezetel in België heeft, heeft het recht een vergunning bij de minister te vragen die haar toelaat om als spoorwegonderneming erkend te worden.

Art. 13.De vergunning is onoverdraagbaar en beschrijft de typediensten waarvoor ze geldig is. Ze is op het gehele grondgebied van de Europese Unie geldig. Afdeling 2. - Voorwaarden voor de afgifte van de vergunning

Art. 14.§ 1. Om een vergunning te verkrijgen levert de vergunningaanvrager het bewijs dat hij op elk moment en vanaf het begin van zijn activiteiten kan of zal kunnen voldoen aan de door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad vastgelegde voorwaarden inzake financiële draagkracht, beroepsbekwaamheid, dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid en eerbaarheid. § 2. Om aan § 1 te voldoen moet elke onderneming die een vergunning aanvraagt alle nuttige inlichtingen verstrekken. § 3. De Koning bepaalt de nadere regels voor het indienen van een aanvraag en voor de afgifte van de vergunning. Afdeling 3. - Geldigheid van de vergunning

Art. 15.De vergunning blijft geldig zolang de onderneming de voorwaarden, gesteld in artikel 14, naleeft.

De vergunning wordt aan een nieuw onderzoek onderworpen : 1. met regelmatige door de Koning bepaalde tussenpozen, ten minste om de vijf jaar, 2.indien de spoorwegonderneming plant om haar activiteiten ingrijpend te wijzigen of uit te breiden, 3. bij ernstige twijfel over de naleving door de spoorwegonderneming van de eisen opgesomd in artikel 14. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels van dit nieuwe onderzoek. Afdeling 4. - Intrekking en schorsing

Art. 16.De faillissementsuitspraak brengt van rechtswege de intrekking van de vergunning met zich mee.

Art. 17.Wanneer de minister vaststelt dat er een ernstige twijfel bestaat over de naleving van de voorwaarden bepaald bij dit hoofdstuk of bij zijn uitvoeringsbesluiten door een spoorwegonderneming aan dewelke een vergunning werd afgegeven door de overheid van een andere lidstaat, licht hij dadelijk die overheid in.

Art. 18.De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de gevallen en de nadere regels voor het schorsen en het intrekken van vergunningen, het indienen van de nieuwe aanvragen, het afleveren van een tijdelijke vergunning en de specifieke bepalingen voor de schorsing of de intrekking, die in de vergunning kunnen worden vermeld.

Art. 19.Alle beslissingen inzake vergunningen worden meegedeeld aan de Europese Commissie. Afdeling 5. - Jaarlijkse retributie

voor een vergunning van spoorwegonderneming

Art. 20.§ 1. De houder van een vergunning van spoorwegonderneming dient als deelname in de kosten voor administratie, controle en toezicht, een jaarlijks geïndexeerde retributie te storten. § 2. Deze retributie moet worden betaald bij de afgifte van de vergunning en vervolgens vóór 1 januari van elk jaar. § 3. Deze retributie wordt niet teruggestort bij schorsing of intrekking van de vergunning of bij stopzetting van de activiteiten die door de vergunning gedekt worden. Wanneer de vergunning is ingetrokken of geschorst kan de retributie niet langer voor het volgend jaar worden geëist. § 4. Bij niet-betaling kan de vergunning worden geschorst. § 5. De Koning bepaalt het bedrag, de betalingswijze en het indexeringsmechanisme van de retributie. HOOFDSTUK III. - De betrekkingen tussen de spoorweginfrastructuur- beheerder en de spoorwegondernemingen Afdeling 1. - Netverklaring

Art. 21.De spoorweginfrastructuurbeheerder stelt de netverklaring op en zorgt voor de bekendmaking ervan, na raadpleging van het toezichthoudende orgaan, de kandidaten en de spoorwegondernemingen die het net gebruiken.

Art. 22.De netverklaring omvat de kenmerken van de spoorweginfrastructuur die ter beschikking van de spoorwegondernemingen wordt gesteld. Zij bevat de informatie die vereist is om toegang tot deze infrastructuur te krijgen in uitvoering van deze wet en bepaald in bijlage II. De netverklaring wordt bijgehouden en in voorkomend geval aangepast.

Art. 23.De netverklaring wordt bekendgemaakt uiterlijk vier maanden vóór de uiterste datum die de spoorweginfrastructuurbeheerder vastlegt voor het indienen van aanvragen voor spoorweginfrastructuurcapaciteit.

Haar bekendmaking wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad.

Zij kan elektronisch worden geraadpleegd of worden verkregen bij de spoorweginfrastructuurbeheerder tegen betaling van een bijdrage die hij vaststelt. Deze bijdrage is niet hoger dan de kosten van zijn bekendmaking. Afdeling 2. - De overeenkomsten

Art. 24.Elk gebruik van de spoorweginfrastructuur door de houder van een treinpad wordt voorafgegaan door het afsluiten van een overeenkomst tussen de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegonderneming die spoorwegvervoerdiensten verricht en waarin de respectieve rechten en verplichtingen van elke partij worden vastgelegd. De bepalingen van deze overeenkomst zijn niet-discriminerend, transparant en in overeenstemming met de van kracht zijnde wettelijke en reglementaire bepalingen.

Deze overeenkomst bepaalt inzonderheid de nadere regels van de tenuitvoerlegging van de veiligheidsvoorschriften.

Deze overeenkomst bevat eveneens een prestatieregeling die tariferingssystemen voor het gebruik van de infrastructuur toepast om spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder ertoe aan te zetten om tekortkomingen zo gering mogelijk te houden en de prestaties van het spoorwegnet te verbeteren.

Deze regeling is voor het gehele net van toepassing en kan boetes inhouden voor handelingen die de exploitatie van het net hinderen, compensatie voor ondernemingen die onder tekortkomingen te lijden hebben, en premies ter beloning van prestaties die de ramingen overtreffen die gebaseerd zijn op het systeem van de optimalisering van de prestaties.

De partijen kunnen het toezichthoudende orgaan om advies vragen over de verenigbaarheid van deze overeenkomst met de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

Art. 25.De spoorweginfrastructuurbeheerder en de kandidaat kunnen een kaderovereenkomst sluiten die hun rechten en verplichtingen vaststelt met betrekking tot de toe te wijzen infrastructuurcapaciteit en de te heffen rechten voor een periode die langer is dan de geldigheidsduur van één dienstregelingstijdvak.

In deze kaderovereenkomst worden de kenmerken opgenomen van de infrastructuurcapaciteit die door de kandidaat worden aangevraagd en die hem worden aangeboden voor een termijn van meer dan één dienstregelingsperiode. De kaderovereenkomst behelst geen gedetailleerde beschrijving van een treinpad, maar is zo opgesteld dat aan de gewettigde commerciële behoeften van de aanvrager tegemoet wordt gekomen.

De kaderovereenkomst mag geen belemmering vormen voor het gebruik van de infrastructuur door andere kandidaten of diensten.

Een kaderovereenkomst kan gewijzigd worden om een beter gebruik van de spoorweginfrastructuur mogelijk te maken.

De kaderovereenkomst kan maatregelen bevatten die gedragingen sanctioneren die tot gevolg hebben dat de overeenkomst wordt gewijzigd of beëindigd.

Mits eerbiediging van het zakengeheim worden de algemene bepalingen van elke kaderovereenkomst openbaar gemaakt aan alle partijen die in aanmerking komen voor het gebruiken van dezelfde capaciteit.

De geldigheidsduur van een kaderovereenkomst bedraagt in beginsel vijf jaar maar zij kan gesloten worden voor een kortere of langere termijn.

Een looptijd van meer dan vijf jaar moet worden gerechtvaardigd door het bestaan van commerciële overeenkomsten, specifieke investeringen of risico's en kan de tien jaar niet overschrijden. Wanneer bijzondere gevallen dit noodzaken, inzonderheid als er sprake is van omvangrijke investeringen op lange termijn, kan de looptijd tien jaar overschrijden.

De partijen kunnen het toezichthoudende orgaan om advies vragen over de verenigbaarheid van de beoogde overeenkomst met de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De spoorweginfrastructuurbeheerder werkt het model van de kaderovereenkomst uit dat deel uitmaakt van de netverklaring. Afdeling 3. - De verstoringen, ongevallen en incidenten

Art. 26.Bij verstoring van het spoorwegverkeer door een technisch defect, een ongeval of een ernstig incident neemt de spoorweginfrastructuurbeheerder de nodige maatregelen om de normale toestand te herstellen.

Zonder afbreuk te doen aan hoofdstuk VII van titel II van de wet van 19 december 2006 betreffende de spoorwegexploitatieveiligheid stelt hij, in samenwerking met de NMBS-Holding, een interventieplan op dat een lijst van de diverse te waarschuwen betrokken instanties in geval van ongeval of bestendige verstoringen van het verkeer bevat.

Art. 27.§ 1. Wanneer de spoorweginfrastructuurbeheerder vaststelt dat het gebruikte materieel of het veiligheidspersoneel de veiligheid van het spoorwegverkeer in gevaar brengt, kan hij de nodige maatregelen treffen met inbegrip van het verbieden van hun verkeer, op voorwaarde dat hij dit onmiddellijk, en uiterlijk de volgende werkdag, aan de veiligheidsinstantie meldt. § 2. Teneinde de vaststellingen bedoeld bij § 1 te doen, kan de spoorweginfrastructuurbeheerder : 1° de identiteit en de brevetten en andere documenten die de certificering van het veiligheidspersoneel attesteren controleren;2° de staat van het rollend materieel controleren en dit betreden;3° de openbare macht vorderen. § 3. De veiligheidsinstantie kan bij een met redenen omklede beslissing, eisen dat de spoorweginfrastructuurbeheerder de toekomstige gevolgen van de maatregel opheft of dat hij deze maatregel moduleert, indien zij meent dat deze niet aangepast en/of duidelijk buiten verhouding is. HOOFDSTUK IV. - Toewijzing van de spoorweginfrastructuurcapaciteit Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 28.De spoorweginfrastructuurbeheerder stelt de specifieke toewijzingsregels voor de spoorweginfrastructuurcapaciteit op, op basis van de bepalingen van dit hoofdstuk, en maakt ze in de netverklaring bekend.

De spoorweginfrastructuurbeheerder kan het advies van het toezichthoudende orgaan inwinnen over de verenigbaarheid van haar specifieke toewijzingsregels met de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. Afdeling 2. - Beginselen van de toewijzing van de

spoorweginfrastructuurcapaciteit

Art. 29.De spoorweginfrastructuurbeheerder wijst de beschikbare capaciteiten op een werkzame en optimale manier toe, zowel voor de nationale als voor de internationale spoordiensten, op een billijke en niet-discriminerende basis.

De spoorweginfrastructuurbeheerder is doorlopend in staat om aan elke belanghebbende partij de nog beschikbare capaciteit mee te delen.

Art. 30.De beschikbare spoorweginfrastructuurcapaciteit die aan een kandidaat is toegewezen, mag niet aan een andere kandidaat of aan een andere dienst worden overgedragen.

Elke handel in infrastructuurcapaciteit is verboden en heeft uitsluiting van capaciteitstoewijzing voor de geldende dienstregeling tot gevolg.

Art. 31.§ 1.Het recht om een bepaalde capaciteit van de spoorweginfrastructuur te gebruiken onder de vorm van treinpaden, wordt aan een kandidaat toegewezen voor een periode die overeenstemt met één enkele geldigheidsperiode van de dienstregeling. § 2. De spoorweginfrastructuurbeheerder en de kandidaat kunnen evenwel een kaderovereenkomst overeenkomstig artikel 25 sluiten, voor het capaciteitsgebruik op de betrokken spoorweginfrastructuur voor een periode langer dan één enkele geldigheidsperiode van de dienstregeling. § 3. De spoorweginfrastructuurbeheerder kan van de kandidaat verlangen dat hij de administratieve kosten betaalt die verbonden zijn aan de behandeling van zijn aanvraag, ongeacht of hem een treinpad al dan niet wordt toegewezen. Afdeling 3. - Toewijzingsprocedures

Onderafdeling I. - De aanvragen

Art. 32.De aanvragen voor spoorweginfrastructuurcapaciteit worden ingediend : - hetzij door de kandidaten bedoeld bij artikel 6, houder van een vergunning en een veiligheidscertificaat, - hetzij door de toewijzende instantie voor spoorweginfrastructuurcapaciteit van een andere lidstaat van de Europese Unie voor het traject op Belgisch grondgebied.

Zij worden tot de Belgische spoorweginfrastructuurbeheerder gericht wanneer het vertrek van de dienst op Belgisch grondgebied is gelegen.

Art. 33.§ 1. De aanvragen voor geregelde diensten worden ingediend en behandeld met naleving van het tijdschema opgenomen in bijlage III en volgens de nadere regels vermeld in de netverklaring. § 2. De aanvragen die passen in een kaderovereenkomst worden volgens die overeenkomst behandeld. § 3. De aanvragen die na de einddatum voor de indiening van de capaciteitsaanvragen werden ingediend, kunnen slechts worden toegekend uit de beschikbare capaciteit van het net na toewijzing van de treinpaden of uit de gereserveerde treinpaden. § 4. De aanvragen voor treinpaden die werden ingediend na de bekendmaking van de dienstregeling maar die betrekking hebben op deze dienstregeling, kunnen slechts worden toegekend voor de nog overblijvende duur van de lopende dienstregeling en uit de beschikbare capaciteit van het net na toewijzing van de treinpaden of uit de gereserveerde treinpaden.

Art. 34.De aanvragen die op meer dan één net betrekking hebben, waaronder het Belgische net, kunnen worden gericht aan de Belgische spoorweginfrastructuurbeheerder. Deze treedt dan op bij de andere betrokken spoorweginfrastructuurbeheerders voor rekening van de kandidaat als aanvrager om capaciteit.

De internationale treinpaden zoals overeengekomen onder de verschillende spoorweginfrastructuurbeheerders worden in de ontwerp-dienstregeling geïntegreerd vóór het begin van de geplande raadplegingen.

Art. 35.Vanaf de einddatum voor het indienen van de aanvragen beschikt de spoorweginfrastructuurbeheerder over vier maanden om een ontwerp-dienstregeling op te stellen.

Dit ontwerp wordt opgesteld rekening houdend met de voorlopige internationale treinpaden die werden opgemaakt in de volgens de procedure bedoeld in artikel 34 georganiseerde samenwerking; de spoorweginfrastructuurbeheerder vergewist zich ervan dat die treinpaden in de loop van de procedure voor zover mogelijk worden behouden.

Wanneer de ontwerp-dienstregeling is opgesteld, raadpleegt de spoorweginfrastructuurbeheerder de betrokken partijen en hij geeft hen één maand om hun opmerkingen voor te leggen.

De dienstregeling treedt uiterlijk twaalf maanden na de einddatum voor indiening van de aanvragen in werking.

Art. 36.Op punctuele aanvragen voor treinpaden antwoordt de spoorweginfrastructuurbeheerder ten laatste binnen een termijn van vijf werkdagen. In de gevallen bedoeld bij de §§ 3 en 4 van artikel 33, antwoordt de spoorweginfrastructuurbeheerder binnen een termijn van ten hoogste één maand. De spoorweginfrastructuurbeheerder licht de kandidaten in over de niet-gebruikte en beschikbare capaciteit die zij zouden kunnen wensen te gebruiken.

Art. 37.Het geprogrammeerde onderhoud van de spoorweginfrastructuur neemt de vorm aan van een capaciteitsaanvraag die werd ingediend als reservering tijdens de voorbereiding van de dienstregeling. De spoorweginfrastructuurbeheerder houdt rekening met hun invloed op de capaciteitsaanvragen van de kandidaten.

Onderafdeling II. - De programmerings- en coördinatieprocedures

Art. 38.De infrastructuurcapaciteit is beschikbaar voor elk type dienst dat beantwoordt aan de karakteristieken nodig om het betreffende treinpad te kunnen gebruiken.

De spoorweginfrastructuurbeheerder kan echter bepaalde specifieke spoorweginfrastructuren aanwijzen voor bepaalde types van spoorwegdiensten wanneer er vervangende reiswegen voorhanden zijn. Dit wordt in de netverklaring vermeld. Deze aanwijzing verhindert niet dat deze spoorweginfrastructuren voor andere types van spoorwegdiensten worden gebruikt, wanneer capaciteit beschikbaar is en het rollend materieel de vereiste technische karakteristieken bezit om de betreffende spoorweginfrastructuur te gebruiken.

Deze aanduiding gebeurt na raadpleging van de betrokken partijen en na overleg met het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

Art. 39.De spoorweginfrastructuurbeheerder spant zich in om aan alle aanvragen om spoorweginfrastructuurcapaciteit te voldoen; hij houdt rekening met de moeilijkheden waaraan de kandidaten het hoofd moeten bieden, zoals de economische weerslag op hun activiteiten en leeft de specifieke regels bedoeld in deze wet na inzake concurrerende aanvragen, overbelasting, punctuele aanvragen, specificiteit van de spoorweginfrastructuur en onderhoudsaanvragen.

Art. 40.§ 1. Bij concurrerende aanvragen, betracht de spoorweginfrastructuurbeheerder een zo groot mogelijke onderlinge gelijkwaardigheid van de aanvragen door deze aanvragen te coördineren. § 2. Hierbij kan hij andere spoorweginfrastructuurcapaciteiten voorstellen dan deze die werden aangevraagd en bij onvoldoende overeenstemming raadpleegt de spoorweginfrastructuurbeheerder de betrok- ken kandidaten.

De beginselen die de coördinatieprocedure leiden worden in de netverklaring vastgelegd. Zij weerspiegelen inzonderheid de moeilijkheid om internationale treinpaden aan te leggen en de weerslag die elke wijziging bij andere spoorweginfrastructuurbeheerders kan veroorzaken.

Art. 41.§ 1. Indien het na coördinatie van de aangevraagde treinpaden en na overleg met de aanvragers niet mogelijk is gebleken de aanvragen voor spoorweginfrastructuurcapaciteit tot tevredenheid van alle betrokkenen af te handelen of indien de spoorweginfrastructuur naar verwachting in de nabije toekomst met onvoldoende capaciteit zal te kampen hebben, verklaart de spoorweginfra-structuurbeheerder het betrokken spoorweginfrastructuurelement onverwijld tot "overbelaste infrastructuur". § 2. De spoorweginfrastructuurbeheerder verricht binnen de zes maanden na de verklaring tot overbelasting een capaciteitsanalyse, tenzij reeds een ontwerp van vergrotingsplan overeenkomstig § 3 werd goedgekeurd.

De capaciteitsanalyse stelt de beperkingen van de spoorweginfrastructuurcapaciteit en de redenen van deze overbelasting vast, waardoor niet op gepaste wijze aan de capaciteitsaanvragen kan worden voldaan en stelt methoden voor om te voldoen aan bijkomende aanvragen evenals maatregelen die zouden kunnen genomen worden op korte of middellange termijn om de overbelasting te verhelpen.

De Koning bepaalt de inhoud van de analyse. § 3. Binnen zes maanden na afronding van de capaciteitsanalyse legt de spoorweginfrastructuurbeheerder een capaciteitsvergrotingsplan voor, na raadpleging van de gebruikers van de betrokken overbelaste spoorweginfrastructuur. Het ontwerp omschrijft de redenen voor de overbelasting, de vermoedelijke ontwikkeling van het verkeer, de beperkingen die wegen op de ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur, de mogelijke oplossingen en hun kostprijs. Aan de hand van een kosten-batenanalyse van de mogelijke maatregelen wordt bepaald welke maatregelen zullen worden genomen om de infrastructuurcapaciteit te vergroten, inclusief een tijdschema voor hun uitvoering.

Het ontwerp wordt binnen drie maanden door de Ministerraad goedgekeurd en in voorkomend geval opgenomen in een bijvoegsel bij het beheerscontract van Infrabel overeenkomstig de procedure bedoeld bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. § 4. De spoorweginfrastructuurbeheerder legt het inleveren van een treinpad op waarvan het gebruik over een periode van ten minste één maand lager ligt dan een bepaalde drempelwaarde die opgenomen is in de netverklaring, tenzij dit te lage gebruik het gevolg zou zijn van andere dan economische redenen en waarover de betreffende spoorwegonderneming geen controle heeft.

Art. 42.§ 1. De spoorweginfrastructuurbeheerder heft niet langer de rechten bedoeld in artikel 50, § 2, voor de betrokken overbelaste spoorweginfrastructuur, indien : a) hij geen capaciteitsvergrotingsplan voorlegt binnen de termijn gesteld bij artikel 41, § 3, of b) hij het actieplan niet uitvoert dat is vastgelegd in het capaciteitsvergrotingsplan binnen de drie maanden volgend op de goedkeuring van dit plan. § 2. Mits goedkeuring door de toezichthoudende instantie, mag de spoorweginfrastructuurbeheerder zulke rechten echter blijven heffen indien : a) het capaciteitsvergrotingsplan niet kan worden uitgevoerd door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil of b) de beschikbare mogelijkheden economisch of financieel niet haalbaar zijn.

Art. 43.Wanneer een spoorweginfrastructuur overbelast verklaard is en de heffingen bedoeld in artikel 50, § 2, niet zijn geïnd of onvoldoende resultaten hebben opgeleverd, past de spoorweginfrastructuurbeheerder de door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde prioriteiten toe afhankelijk van : - openbare dienstverplichtingen; - de noodzakelijke ontwikkeling van goederenvervoerdiensten, in het bijzonder van internationale goederenvervoerdiensten.

Mits eerbiediging van de in het eerste lid bedoelde criteria kan de spoorweginfrastructuurbeheerder eveneens prioriteitscriteria vastleggen welke hij in de netverklaring vermeldt, teneinde het gebruik van de spoorweginfrastructuur te optimaliseren of om economische redenen. Bij de bepaling van de prioriteitscriteria houdt hij rekening met de vroegere gebruiksniveaus van de treinpaden.

Art. 44.Bij hoogdringendheid of ingeval van absolute noodzaak wegens storingen die de spoorweginfrastructuur tijdelijk onbruikbaar maken, kunnen de toegekende treinpaden afgeschaft worden zonder voorafgaande kennisgeving en dit voor de duur nodig om de installatie opnieuw in werking te stellen.

Onderafdeling III. - De samenwerking met andere spoorweginfrastructuurbeheerders

Art. 45.De spoorweginfrastructuurbeheerder werkt samen met de infrastructuurbeheerders van de andere lidstaten van de Europese Unie, om spoorweginfrastructuurcapaciteit die verscheidene netten beslaat op een efficiënte wijze te ontwerpen en toe te wijzen. In het raam van deze samenwerking ontwerpt de spoorweginfrastructuurbeheerder internationale treinpaden en werkt de noodzakelijke procedures hiervoor uit.

Wanneer de Belgische spoorweginfrastructuurbeheerder het initiatief neemt voor deze samenwerking, meldt hij dit aan de Europese Commissie en nodigt haar als waarnemer uit. Hij licht tevens het publiek op gepaste wijze in. HOOFDSTUK V. - Rechten voor het gebruik van de infrastructuur Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 46.De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de spoorweginfrastructuurbeheerder, de wijze van berekening en de betalingswijzen van de spoorweginfrastructuurgebruiksrechten.

Hij kan na advies van de spoorweginfrastructuurbeheerder eveneens de specifieke tariferingsvoorschriften bepalen. Bij ontstentenis hiervan worden die voorschriften door de spoorweginfrastructuurbeheerder vastgesteld.

Het tariferingssysteem en de schalen worden in de netverklaring opgenomen.

Art. 47.§ 1. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de voorwaarden bepalen, met inbegrip van eventueel noodzakelijke voorschotten, om ervoor te zorgen dat, onder normale zakelijke omstandigheden en over een redelijk tijdsverloop, in de boeken van een spoorweginfrastructuurbeheerder de inkomsten uit spoorweginfrastructuurrechten, in voorkomend geval overschotten uit andere commerciële activiteiten en overheidsfinanciering enerzijds en spoorweginfrastructuuruitgaven anderzijds, ten minste in evenwicht zijn. § 2. De spoorweginfrastructuurbeheerder wordt met inachtneming van de veiligheid en de verbetering van de kwaliteit van de spoorweginfrastructuurdienst aangemoedigd om de kosten van de terbeschikkingstelling van spoorweginfrastructuur alsmede de hoogte van toegangsrechten te verminderen. § 3. De bepaling van § 2 wordt verwezenlijkt via het beheerscontract van Infrabel bedoeld bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Bij ontstentenis van de verwezenlijking van de bepaling van § 2 via het bedoelde beheerscontract, vaardigt de Koning bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hiertoe nodige maatregelen uit.

Art. 48.De spoorweginfrastructuurbeheerder stelt een methode voor de aanrekening van de kosten op. Deze methode en haar eventuele aanpassingen aan de beste internationale praktijk zijn onderworpen aan de goedkeuring van het toezichthoudend orgaan uiterlijk vóór het begin van de eerste dienstregeling ingaande na de inwerkingtreding van deze wet. Afdeling 2. - De beginselen voor de tarifering van het gebruik van de

spoorweginfrastructuur

Art. 49.De spoorweginfrastructuurbeheerder bepaalt en int de heffingen voor het spoorweginfrastructuurgebruik overeenkomstig deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. Hij bestemt ze voor zijn bedrijfsactiviteiten.

Art. 50.§ 1. De rechten geheven voor het minimumpakket en voor de toegang tot de voorzieningen bedoeld in punten 1 en 2 van de bijlage I, zijn gelijk aan de rechtstreeks aan de spoordienst toewijsbare kosten. § 2. De heffing voor het spoorweginfrastructuurgebruik kan een heffing omvatten voor het capaciteitsgebrek van een welbepaald segment van de spoorweginfrastructuur tijdens periodes van overbelasting. § 3. De heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur kunnen worden gewijzigd om rekening te houden met de kosten van milieu-effecten van de treinexploitatie. Een heffing voor milieukosten waaruit een verhoging van de totale inkomsten van de spoorweginfrastructuurbeheerder resulteert, wordt echter uitsluitend toegestaan als deze bij concurrerende takken van vervoer van vergelijkbare omvang is. Bij ontstentenis van een vergelijkbaar heffingsniveau voor milieukosten bij andere concurrerende takken van vervoer, mogen dergelijke wijzigingen geen gevolgen hebben voor de totale inkomsten van de spoorweginfrastructuurbeheerder. § 4. Om buitensporige schommelingen te voorkomen, mogen de heffingen, bedoeld in §§ 1 tot 3, worden uitgedrukt als gemiddelden, berekend over een voldoende aantal in de punten 1 en 2 van bijlage I bedoelde spoordiensten en perioden. § 5. In tegenstelling tot de heffing voor de toegang tot de diensten bedoeld in bijlage I, punt 2, wordt de prijs van de diensten zelf vastgesteld, rekening houdend met de concurrentiepositie van de spoorwegen.

Art. 51.Indien de aanvullende of ondersteunende diensten bedoeld in bijlage I punten 3 en 4, slechts door één leverancier worden aangeboden, moeten de voor deze diensten geheven rechten gerelateerd zijn aan de kosten die nodig zijn om de diensten te verschaffen, berekend op basis van het werkelijke gebruiksniveau.

Art. 52.Voor capaciteit die voor spoorweginfrastructuuronderhoud wordt gebruikt, kunnen heffingen geïnd worden. Deze heffingen mogen niet hoger zijn dan het als gevolg van het onderhoud door de spoorweginfrastructuurbeheerder geleden netto-inkomstenverlies.

Art. 53.De spoorweginfrastructuurbeheerder moet altijd kunnen aantonen dat de heffingen voor het daadwerkelijk gefactureerd gebruik van de spoorweginfrastructuur in overeenstemming zijn met de methode, de reglementering en de schalen opgenomen in de netverklaring.

Art. 54.De spoorweginfrastructuurbeheerder kan een aangepaste heffing innen voor toegekende maar niet gebruikte capaciteit. Dit recht moedigt een doeltreffend gebruik van de capaciteit aan.

Art. 55.§ 1. De spoorweginfrastructuurbeheerder kan kandidaten een financiële waarborg vragen om de betaling van de heffingen zeker te stellen. De hoogte van de waarborg staat in verhouding tot de voorgenomen activiteiten. § 2. Deze waarborg is transparant en niet-discriminerend. Ze wordt in de netverklaring bekendgemaakt en de Europese Commissie wordt hiervan in kennis gesteld. Afdeling 3. - De uitzonderingen op de tariferingsbeginselen

Art. 56.§ 1. In afwijking van afdeling II kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad besluiten tot een verhoging van de gebruiksrechten voor de spoorweginfrastructuur om de volledige dekking van de door de spoorweginfrastructuurbeheerder gemaakte kosten te verkrijgen.

Dit besluit houdt inzonderheid rekening met de mogelijkheid van de spoorwegmarkt om deze verhogingen te dragen en met de mededinging in de vervoersector.

Dit besluit sluit het gebruik van de spoorweginfrastructuur niet uit door marktsegmenten die op zijn minst de rechtstreeks uit de exploitatie van de spoorwegdiensten voortvloeiende kosten kunnen dekken, plus een rendement dat de markt kan verdragen. § 2. De spoorweginfrastructuurbeheerder kan de verhogingen bedoeld in § 1 wijzigen na akkoord van de Ministerraad. De wijziging wordt pas van kracht drie maanden na haar bekendmaking.

Art. 57.Voor toekomstige specifieke investeringsprojecten of voor projecten waarvan de realisatie niet verder dan 1986 teruggaat, kan op basis van de langetermijnkosten van dergelijke projecten de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de spoorweginfrastructuurbeheerder toestaan hogere heffingen in te stellen of te handhaven.

De bij het eerste lid bedoelde projecten hebben met name tot gevolg de verhoging van de doeltreffendheid en/of kosteneffectiviteit en die anders niet konden of hadden kunnen plaatsvinden.

De spoorweginfrastructuurbeheerder kan in het geval bedoeld in het eerste lid een bepaling inlassen in zijn overeenkomsten met de spoorwegondernemingen om de risico's verbonden aan nieuwe investeringen te verdelen.

Art. 58.Om discriminatie te voorkomen, wordt ervoor gezorgd dat de gemiddelde en de marginale rechten geheven door de spoorweginfrastructuurbeheerder voor gelijkwaardig gebruik van zijn infrastructuur vergelijkbaar zijn en dat voor vergelijkbare diensten in hetzelfde marktsegment dezelfde rechten worden geheven.

De spoorweginfrastructuurbeheerder stipuleert in zijn netverklaring dat het tariferingsysteem aan deze voorschriften voldoet voor zover zulks mogelijk is met naleving van het zakengeheim.

Art. 59.§ 1. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 50, § 1, dient elke door de spoorweginfrastructuurbeheerder toegekende korting op de gebruiksrechten die, ongeacht de dienst, van een spoorwegonderneming worden geheven, te voldoen aan de criteria van dit artikel. § 2. Met uitzondering van § 3 blijven kortingen beperkt tot de werkelijke besparing op de administratieve kosten voor de spoorweginfrastructuurbeheerder. Bij het vaststellen van de hoogte van de korting mag geen rekening worden gehouden met kostenbesparingen die reeds in de geheven rechten zijn verrekend. § 3. De spoorweginfrastructuurbeheerder kan, voor bepaalde verkeersstromen, regelingen invoeren die voor alle gebruikers van de spoorweginfrastructuur beschikbaar zijn en waarbij tijdelijke kortingen worden toegekend om de ontwikkeling van nieuwe spoordiensten te bevorderen of kortingen waarmee het gebruik van sterk onderbenutte lijnen wordt gestimuleerd. § 4. Kortingen mogen uitsluitend betrekking hebben op rechten die voor een welbepaald spoorweginfrastructuursegment worden geheven. § 5. Voor soortgelijke diensten gelden soortgelijke kortingsregelingen.

Art. 60.§ 1. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een in de tijd beperkte compensatieregeling treffen voor spoorweginfrastructuurgebruik binnen de grenzen bepaald in § 2.

Het koninklijk besluit bevat de methode en de berekening voor deze compensatie.

In voorkomend geval wordt een bijvoegsel bij het/de beheerscontract(en) bedoeld bij hoofdstuk II van titel I van voornoemde wet van 21 maart 1991 opgemaakt. § 2. Dit stelsel kan betrekking hebben op de kosten in verband met milieu, ongevallen en infrastructuur waarvan is aangetoond dat zij in concurrerende takken van vervoer niet worden aangerekend voorzover deze kosten de overeenkomstige kosten van het spoorwegverkeer overschrijden. § 3. Indien een exploitant die compensatie ontvangt, een exclusief recht heeft, gaat de compensatie gepaard met vergelijkbare voordelen voor de gebruikers. HOOFDSTUK VI. - Toezichthoudende orgaan Afdeling 1. - De aanwijzing

Art. 61.De Koning wijst, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het toezichthoudende orgaan aan in de schoot van het bestuur. Afdeling 2. - Opdrachten

Art. 62.§ 1.Benevens de door de wet verleende opdrachten vervult het toezichthoudende orgaan de in dit artikel beschreven opdrachten. § 2. Teneinde zijn raadgevende opdracht te vervullen, doet het toezichthoudende orgaan het volgende : - het geeft gemotiveerd advies en doet voorstellen; - het voert, op eigen initiatief of op vraag van de minister, onderzoeken en studies uit met betrekking tot de spoorwegmarkt; - het verstrekt de minister de nodige inlichtingen om de regels op te stellen inzake de vergunningen, de tarifering en de toewijzing van de infrastructuurcapaciteit; - het werkt samen met de toezichthoudende organen van de andere lidstaten van de Europese Unie, teneinde de besluitvormingsbeginselen in het geheel van de Unie te coördineren. § 3. Teneinde zijn controleopdracht te vervullen, doet het toezichthoudende orgaan het volgende : - het controleert de overeenstemming van de netverklaring met deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten; - het waakt erover dat de heffingen in overeenstemming zijn met deze wet, zijn uitvoeringsbesluiten en de netverklaring en op een niet-discriminerende wijze worden toegepast; - het waakt erover dat de toewijzing van de infrastructuurcapaciteit overeenstemt met de bepalingen van deze wet, van haar uitvoeringsbesluiten en van de netverklaring; - zonder afbreuk te doen aan de wet van 5 augustus 1991 op de bescherming van de economische mededinging, houdt het toezicht op de mededinging op de markt voor spoorvervoerdiensten, met inbegrip van de markt van het vrachtvervoer. § 4. Teneinde zijn opdracht inzake het administratief afhandelen van geschillen te vervullen, neemt het toezichthoudende orgaan een beslissing binnen de tien werkdagen, inzake de geschillen, over de toewijzing van de spoorweginfrastructuurcapaciteit, op verzoek van de spoorweginfrastructuurbeheerder of van een kandidaat en dit zonder afbreuk te doen aan de bestaande beroepsmogelijkheden. De Koning bepaalt de nadere regels voor deze geschillenbehandeling. § 5. Teneinde zijn opdracht inzake de behandeling van klachten te vervullen, kunnen bij het toezichthoudende orgaan schriftelijke klachten worden ingediend door middel van aangetekende zendingen vanwege spoorwegondernemingen, kandidaten en de spoorweginfrastructuurbeheerder wanneer zij denken het slachtoffer te zijn van een oneerlijke behandeling, van een discriminatie of van elk ander nadeel met betrekking tot : - de netverklaring of de criteria die erin zijn opgenomen; - de toewijzingsprocedure voor infrastructuurcapaciteit en haar resultaten; - het tariferingsysteem, de hoogte of de structuur van heffingen voor het spoorweginfrastructuurgebruik; - de in het eerste hoofdstuk opgenomen bepalingen inzake toegang tot de spoorweginfrastructuur.

Het administratief beroep schorst de aangevochten beslissing niet, behoudens andersluidende, gemotiveerde beslissing van het toezichthoudend orgaan op verzoek van de klagende partij. Afdeling 3. - Bevoegdheden

Art. 63.§ 1. In uitvoering van zijn raadgevende opdracht, geeft het toezichthoudende orgaan advies. § 2. In uitvoering van zijn opdracht inzake de administratieve afhandeling van geschillen neemt het toezichthoudende orgaan met redenen omklede individuele beslissingen. § 3. In uitvoering van zijn opdracht inzake controle en behandeling van administratief beroep, neemt het toezichthoudende orgaan elke maatregel die nodig is, met inbegrip van bewarende maatregelen en administratieve boetes, om een einde te stellen aan de inbreuken op de netverklaring, de toewijzing van de capaciteit, de infrastructuurheffing en de bepalingen inzake toegang overeenkomstig artikelen 64 en 65.

Art. 64.Het toezichthoudende orgaan kan in het geval bedoeld in artikel 63, § 3, een administratieve boete opleggen. De boete mag per kalenderdag niet lager zijn dan 12.500 euro en niet hoger dan 100.000 euro, noch in totaal hoger zijn dan 2 miljoen euro of 3 procent van de omzet die de gedaagde persoon heeft gerealiseerd in het afgesloten boekjaar, indien dit laatste bedrag hoger is.

De boete kan worden berekend op grond van een dagelijks bedrag.

Zonder afbreuk te doen aan het recht de zaak aanhangig te maken bij de bevoegde rechter, kan de invordering van de administratieve boetes gebeuren bij dwangmaatregel door toedoen van de administratie van de BTW, de registratie en de domeinen.

Art. 65.Het toezichthoudende orgaan beslist in het geval bedoeld in artikel 63, § 3, door middel van een met redenen omklede beslissing, na de betrokken partijen te hebben gehoord, binnen twee maanden na de aanhangigmaking, behoudens andersluidende wettelijke bepaling.

Bij zijn beslissingen houdt hij inzonderheid rekening met : - de naleving van de van kracht zijnde wetten en reglementeringen; - het gelijkheidsbeginsel inzake toegang tot de spoorwegcapaciteit; - de noodzaak om de integriteit van het Belgische net en de interoperabiliteit met de spoordiensten van de andere Staten te behouden; - de aard van de aanvraag ten overstaan van de beschikbare middelen om eraan te voldoen.

Hij kan elk nuttig onderzoek doen of laten uitvoeren en zo nodig deskundigen aanwijzen en getuigen horen.

Het toezichthoudende orgaan deelt zijn beslissingen aan de partijen mee en maakt ze bekend binnen 15 dagen na de uitspraak. Deze beslissingen zijn dwingend voor alle betrokken partijen.

Zij worden op papier en in elektronische vorm bekendgemaakt.

Art. 66.De leden van het toezichthoudende orgaan zijn, op straffe van de straffen voorzien bij artikel 458 van het Strafwetboek, gebonden aan het beroepsgeheim met betrekking tot feiten, daden en inlichtingen waarvan ze uit hoofde van hun functie kennis nemen, behalve voor wat de door de wet voorziene uitzonderingen betreft. Afdeling 4. - Inkomsten

Art. 67.§ 1. Om alle werkings- en personeelskosten van het toezichthoudende orgaan te dekken, betalen de spoorwegondernemingen aan de spoorweginfrastructuurbeheerder een retributie in verhouding tot het aantal treinkilometers. De spoorweginfrastructuurbeheerder stort deze retributie door aan de Schatkist. § 2. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van de retributie bedoeld in § 1 vast, alsook de nadere regels voor de toerekening en storting van die retributie.

TITEL III. - Controle en inspectie van de spoorwegen en straffen HOOFDSTUK I. - Controles en inspecties van de spoorwegen

Art. 68.§ 1. Op voordracht van de minister kan de Koning het ambt van officier van gerechtelijke politie toekennen aan de agenten van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en aan de leden van het toezichthoudende orgaan die belast zijn met de controle van de naleving van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten en de vaststelling van de inbreuken erop. § 2. In het kader van de uitvoering van hun opdrachten, kunnen de officieren bedoeld in § 1 : 1° zich op elk moment vrije toegang verschaffen tot al het rijdend materieel of materieel bestemd om te rijden op de infrastructuur;2° alle vaststellingen doen, informatie inzamelen, verklaringen opnemen, zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen doen vertonen en in beslag nemen welke nodig zijn bij de opsporing of vaststelling of nodig zijn om aan de overtreding een einde te maken. § 3. Zij kunnen zoekingen tussen 8 en 18 uur verrichten, na machtiging van een onderzoeksrechter van de plaats van de zoeking : - in de woning van de ondernemingshoofden, bestuurders, zaakvoerders, directeurs en andere personeelsleden van de betrokken onderneming alsook in de woning en de lokalen die gebruikt worden voor professionele doeleinden van natuurlijke en rechtspersonen, intern of extern, belast met het commercieel, boekhoudkundig, administratief, fiscaal en financieel beheer van die onderneming; - in de hoofd- of de exploitatiezetel van de betrokken onderneming. § 4. De processen-verbaal van de in § 1 bedoelde officieren worden verzonden aan de procureur des Konings van de plaats van het misdrijf. § 5. De in § 1 bedoelde officieren kunnen voor de uitvoering van hun opdrachten een beroep doen op de openbare macht. § 6. Onder voorbehoud van de bijzondere wetten die de geheimhouding van de verklaringen garanderen, zijn de openbare besturen gehouden hun bijstand te verlenen aan de officieren van gerechtelijke politie in de uitoefening van hun opdracht. HOOFDSTUK II. - Sancties

Art. 69.Met uitzondering van de inbreuken met betrekking tot de netverklaring, de toewijzing van de capaciteit, de tarifering van de infrastructuur en van de bepalingen inzake toegang, worden de inbreuken op deze wet of op de uitvoeringsbesluiten genomen op grond van deze wet, het niet naleven van de beslissingen van de veiligheidsinstantie, van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, van het toezichthoudende orgaan met uitzondering van zijn beslissingen inzake het geven van een administratieve boete of van de minister, alsook het hinderen van vaststellingen en onderzoeken van die instanties bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en een boete van zesentwintig tot honderdvijfentwintig euro of met een van deze straffen, onverminderd de eventuele schadevergoeding en intresten. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, zijn op deze inbreuken van toepassing.

TITEL IV. - Slot- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Overgangsbepaling

Art. 70.De procedures die hangende zijn voor de Raad voor de Mededinging, met inbegrip van alle beroepsmiddelen die ingeleid zouden kunnen worden tegen deze beslissingen, zullen voortgezet en afgesloten worden overeenkomstig de toepasselijke regels geldend vóór de inwerkingtreding van deze wet. HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen

Art. 71.Artikel 310 van de programmawet van 27 december 2004 en artikel 181 van de programmawet van 2 augustus 2002 worden opgeheven.

Art. 72.De artikelen 1 tot 3, 12 tot 36, 48 tot 97 en 99 tot 101 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, evenals de latere wijzigingen, worden opgeheven.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 4 december 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Gewone zitting 2005-2006. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 51-2649/001. - Amendementen, nr. 51-2649/002. - Verslag, nr. 51-2649/003. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 51-2649/004. - Erratum, nr. 51-2649/005. - Tekst aangenomen in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-2649/006.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 16 november 2006.

Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 3-1915/1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

Bijlage I. - Aan de spoorwegondernemingen te verlenen diensten 1. Het minimumtoegangspakket omvat : a) de behandeling van aanvragen voor infra-structuurcapaciteit;b) het recht gebruik te maken van toegewezen capaciteit;c) het gebruik van aansluitingen en wissels op het net;d) het treinbeheer met inbegrip van seinen, regeling, treindienstleiding en de overdracht en levering van gegevens over treinbewegingen;e) alle overige gegevens die nodig zijn om de dienst waarvoor capaciteit aangevraagd is, tot stand te brengen of te exploiteren.2. De toegang via het spoor tot voorzieningen en het verlenen van diensten omvatten : a) in voorkomend geval gebruik van elektrische voedingsinstallaties ten behoeve van de tractie;b) de installaties voor brandstofbevoorrading;c) de passagiersstations, de gebouwen en andere voorzieningen daarvan;d) de vrachtterminals;e) de rangeerstations;f) de vormingsstations;g) de remisestations;h) de onderhoudinfrastructuur en andere technische infrastructuur.3. De aanvullende diensten kunnen omvatten : a) de tractiestroom;b) het voorverwarmen van passagierstreinen;c) de levering van brandstof, rangeren en alle andere diensten die bij de bovengenoemde voorzieningen worden verstrekt;d) de speciaal opgestelde overeenkomsten voor : - de controle op het vervoer van gevaarlijke stoffen; - de ondersteuning bij het laten rijden van speciale treinen. 4. Ondersteunende diensten kunnen omvatten : a) de toegang tot het telecommunicatienetwerk;b) de levering van aanvullende informatie;c) de technische keuring van het rollend materieel. Bijlage II. - Netverklaring De netverklaring bevat de volgende informatie : 1. Een hoofdstuk waarin de aard van de voor spoorwegondernemingen beschikbare infrastructuur en de voor toegang tot de spoorweginfrastructuur geldende voorwaarden worden beschreven.2. Een hoofdstuk waarin de heffingsbeginselen en de tarieven opgenomen zijn.Dit zal de nodige details over het heffingsstelsel bevatten en ook voldoende gegevens over gebruiksrechten in verband met de in bijlage I genoemde diensten die door één leverancier worden verschaft.

De voor de toepassing van artikel 50, §§ 2 en 3, en de artikelen 56 tot 59 van richtlijn 2001/14 gebruikte methode, voorschriften en, indien van toepassing, schalen worden nader omschreven. Voorts bevat dit gedeelte informatie over de reeds vastgestelde of verwachte wijzigingen van de gebruiksrechten. 3. Een hoofdstuk over de criteria en voorschriften van capaciteitstoewijzing.Dit bevat de algemene kenmerken van de infrastructuurcapaciteit die voor spoorwegondernemingen beschikbaar is en alle beperkingen wat betreft het gebruik daarvan, met inbegrip van vermoedelijke beperkingen in verband met onderhoud. In dit gedeelte worden tevens de procedures en termijnen wat betreft de capaciteitstoewijzing gepreciseerd. Verder zijn daarin specifieke criteria vervat die bij de capaciteitstoewijzing worden gebruikt, zoals : a) de procedure volgens welke aanvragers bij de infrastructuurbeheerder capaciteit kunnen aanvragen;b) de bepalingen waaraan aanvragers moeten voldoen;c) de termijnen voor de aanvraag- en toewijzingsprocedures;d) de beginselen wat betreft de coördinatieprocedure;e) de procedures en criteria ingeval de beschikbare capaciteit overbelast is;f) bijzonderheden over de beperkingen inzake het gebruik van infrastructuur;g) de regels voor het eventueel in aanmerking nemen van vroegere capaciteitsbenuttingniveaus om de prioriteiten tijdens de toewijzingsprocedure vast te stellen. In dit hoofdstuk wordt een nauwkeurige omschrijving gegeven van de maatregelen ter waarborging van een adequate behandeling van goederendiensten, internationale diensten en aanvragen volgens de ad hoc procedure.

Bijlage III. - Kalender voor de toewijzingsprocedure 1. De dienstregeling wordt één keer per kalenderjaar vastgelegd.2. De wijzigingen van de dienstregeling gaan in om middernacht de tweede zaterdag van december.Wanneer een wijziging of aanpassing na de winter plaatsvindt, inzonderheid om in voorkomend geval rekening te houden met de wijzigingen in de dienstregeling van het regionaal reizigersvervoer, gaat deze in om middernacht de tweede zaterdag van juni en, zo nodig, op andere momenten tussen deze twee data. In dit geval wordt de Commissie geïnformeerd als het internationaal vervoer hierdoor getroffen is. 3. De termijn voor het indienen van capaciteitsaanvragen die in de dienstregeling moeten worden opgenomen, mag niet meer bedragen dan twaalf maanden voor de inwerkingtreding van deze dienstregeling.4. Uiterlijk elf maanden voor het in werking treden van de dienstregeling legt de beheerder van de spoorweginfrastructuur voorlopige internationale treinpaden vast in samenwerking met de andere bevoegde toewijzingsorganismen.De beheerder van de spoorweginfrastructuur gaat in de mate van het mogelijke na of deze treinpaden in het verder verloop van de procedure worden nageleefd. 5. Uiterlijk vier maanden na de limietdatum voor het indienen van de aanvragen door de kandidaten stelt de beheerder van de spoorweginfrastructuur een ontwerp van dienstregeling op.

^