Etaamb.openjustice.be
Erratum van 09 juli 2013
gepubliceerd op 31 oktober 2013

Koninklijk besluit tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel. - Erratum

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2013014646
pub.
31/10/2013
prom.
09/07/2013
ELI
eli/besluit/2013/07/09/2013014646/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER


9 JULI 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel. - Erratum


In het Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2013, op bladzijde 75038, in de zo geschreven overweging: « Overwegende dat dit betekent dat de treinbestuurders die over een nationale vergunning beschikken die werd afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 9 juni 2009, het recht hebben hun beroepsbezigheden voort te zetten voor een duur van ten hoogste zeven jaar na het aanleggen van de registers bedoeld in de bovenvermelde artikels; », moeten de woorden « het koninklijk besluit van 9 juni 2009 » worden gelezen als volgt: « het ministerieel besluit van 9 juni 2009 ».

In het Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2013, op bladzijde 75050, dienen, na de handtekening van de Koning en zijn Ministers, de bijlagen van dit koninklijk besluit gepubliceerd te worden.

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel BIJLAGE 1 : BESTUURDER INHOUDSTAFEL 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 2.TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN 3. VERGUNNING VAN BESTUURDER 4.ATTEST VAN LIJNKENNIS 5. ATTEST VAN MATERIEELKENNIS 1.MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 1.1 Vóór de aanstelling a. Minimuminhoud van het medisch onderzoek 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies : zicht, gehoor, kleurwaarneming;3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik;5° het medisch onderzoek vóór de aanstelling moet een elektrocardiogram in rust omvatten.b. Algemene criteria Het personeel mag geen veiligheidstaken uitvoeren indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel mag niet lijden aan medische aandoeningen of medische behandelingen ondergaan die de volgende incidenten kunnen veroorzaken : 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c. Gezichtscriteria 1° gezichtsscherpte op verre afstand, met of zonder hulpmiddelen : 1,0 (binoculair);minstens 0,5 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie : verziendheid +5D/bijziendheid -8D.De erkende arbeidsgeneesheer kan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en nabij : voldoende, met of zonder hulpmiddelen;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° volledig normale kleurwaarneming : gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test;8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair) : aanwezig;10° fusie : aanwezig;11° contrastgevoeligheid : goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan op voorwaarde dat een jaarlijkse of een door de arbeidsgeneesheer voorgeschreven periodieke controle wordt uitgevoerd;14° dwingend voorschrift voor bril- en lensdragers : steeds een reservebril ter beschikking hebben.d. Gehoorcriteria Een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram : 1° voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;2° de volgende waarden dienen tot richtsnoer te worden genomen die alleen worden gegeven ter info : a) het gehoorverlies mag niet groter zijn dan 40 dB bij 500 en 1000 Hz;b) het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting mag niet groter zijn dan 45 dB bij 2000 Hz;3° geen anomalieën van het vestibulair systeem;4° geen chronische spraakgebreken (berichten moeten luid en duidelijk kunnen worden uitgewisseld);5° aan de gehooreisen moet zonder hoorapparaat worden voldaan.In bepaalde gevallen kan het gebruik van hoorapparatuur op medisch advies worden toegestaan. e. Antropometrie De lichaamsmaten van het personeel moeten zodanig zijn dat rollend materieel veilig kan worden gebruikt.De bestuurders mogen niet worden verplicht of toegestaan bijzondere typen van rollend materieel te besturen indien hun lengte, gewicht of andere lichaamseigenschappen een risico opleveren. f. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening moet zwangerschap worden beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting. De werkgever moet zich ervan vergewissen dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. g. Psychologische beoordelingen Het doel van de psychologische beoordeling is de spoorwegonderneming inzicht te verschaffen in de mate waarin het personeel uit cognitief, psychomotorisch, gedragsmatig en persoonlijkheidsoogpunt in staat is zijn taak veilig te vervullen. Bij het vaststellen van de inhoud van de psychologische beoordeling moet de psycholoog minstens rekening houden met de volgende criteria die relevant zijn voor elke veiligheidsfunctie : 1° Cognitieve criteria : a) aandacht en concentratie, b) geheugen, c) waarnemingsvermogen, d) redeneringvermogen, e) communicatie.2° Psychomotorische criteria : a) reactiesnelheid, b) bewegingscoördinatie.3° Gedrags- en persoonlijkheidscriteria : a) zelfbeheersing, b) handelingsbetrouwbaarheid, c) zelfstandigheid, d) waakzaamheid. Als de psycholoog één van de bovenstaande criteria weglaat, moet hij zijn beslissing verantwoorden en staven. 1.2 Periodiek onderzoek a. Frequentie van het periodiek onderzoek 1° om de 3 jaar voor personeel tot 60 jaar;2° jaarlijks voor personeel vanaf 60 jaar. De arbeidsgeneesheer moet de periodiciteit van de onderzoeken verhogen als hij dat gezien de gezondheidstoestand van het betrokken personeelslid nodig acht. b. Minimuminhoud van het periodiek onderzoek De periodieke gespecialiseerde onderzoeken moeten minimaal de volgende elementen omvatten : 1° een algemeen medisch onderzoek;2° onderzoeken van de zintuiglijke functies (zicht, gehoor, kleurwaarneming);3° een urine- of bloedonderzoek in verband met suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik, indien daarvoor een klinische reden bestaat;5° elk periodiek medisch onderzoek van personeel van 40 jaar en ouder moet een ECG in rust omvatten. 1.3 Aanvullende medische onderzoeken en/of psychologische beoordelingen a. Naast de periodieke medische onderzoeken moet een aanvullend specifiek medisch onderzoek en/of een aanvullende psychologische beoordeling worden uitgevoerd wanneer er aannemelijke redenen zijn om aan de medische of psychologische geschiktheid van een personeelslid te twijfelen of wanneer er redelijke vermoedens van drugsgebruik of alcoholmisbruik bestaan.Dat kan in het bijzonder nodig zijn na een incident of ongeval dat aan menselijk falen te wijten is. b. De werkgever moet een medisch onderzoek aanvragen na ziekteverlof van langer dan 30 dagen.Waar de beschikbare medische gegevens erop wijzen dat de werknemer zijn taak normaal kan vervullen, volstaat een beoordeling door de arbeidsgeneesheer op basis van beschikbare medische informatie. 1.4 Psychologische bijstand De werkgever moet passende zorg verstrekken aan het personeelslid dat getraumatiseerd wordt tijdens de uitvoering van zijn functie. 2. TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN 2.1 Lijnkennis, kennis van krachtvoertuigen en van het rollend materieel De bestuurder moet : a. in staat zijn om alleen en in alle veiligheid, op een gekend traject, de trein waarvoor hij bevoegd is verklaard te besturen met inachtneming van : 1° de seininrichting en de reglementering, met inbegrip van de tijdelijke elementen en de bijzondere situaties (Bericht van Tijdelijke Snelheidsbeperking, versperring, hinder op de sporen, ...); 2° de dienstregeling in normale verkeersomstandigheden;b. in staat zijn om de trein volgens de regels van de kunst te besturen; c. over voldoende kennis van de onderdelen van het rollend materieel (draagstel, rollagers, reminrichting, ...) beschikken; d. in staat zijn om beschadigingen aan het krachtvoertuig of aan het rollend materieel vast te stellen en de herstellingen uit te voeren waarvoor hij bekwaam is geacht;e. kunnen beslissen over de voorwaarden waaronder een konvooi kan voortrijden in geval van beschadiging of incident;f. de betekenis van de gevaarsetiketten en de merktekens op het materieel te lezen en te begrijpen. 2.2 Geschiktheid voor bepaalde taken Door zijn technische kennis, gebaseerd op de algemene onderrichtingen en rekening houdend met de voor de infrastructuur geldende voorschriften, moet de bestuurder in staat zijn om hoofdzakelijk de volgende taken uit te voeren : a. vóór het vertrek de voorgeschreven controles uitvoeren, meer bepaald met betrekking tot het tractievermogen van de voertuigen; b. zich klaarmaken voor zijn opdracht : 1° door vooraf en tijdig de uit te voeren dienst en de bijhorende documenten te raadplegen (dienstregelingen, wijzigingen aan de reisweg of aan seininrichting, tijdelijke snelheidsbeperkingen, enz.); 2° door zich de belangrijkste punten voor de geest te halen op basis van de gegevens in verband met de uit te voeren dienst;3° door afhankelijk van de uit te voeren dienst, de juiste uitrusting te kiezen (kleding, documenten en basisuitrusting);4° door zich voor te bereiden om zijn voertuig onder gunstige omstandigheden te besturen door een gepaste levenswijze aan te nemen die strookt met de wettelijke vereisten;5° door de geschiktheid van het krachtvoertuig na te gaan : a) door na te gaan of het krachtvoertuig beantwoordt aan de bijzonderheden van de uit te voeren opdracht;b) door de aanduidingen op de boorddocumenten van het krachtvoertuig te controleren;c. de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om de sleping te waarborgen, op het punt van : 1° trekkracht; 2° veiligheidsinrichtingen, zoals, in voorkomend geval : automatische waakinrichting, seinherhaling, snelheidscontrole, stuurpostsignalisatie, toestel voor registratie van de ritgegevens, seingevings- en veiligheidstoebehoren, enz.; 3° de eventueel voorgeschreven gewone preventieve onderhoudsverrichtingen uitvoeren (spuien, controle van de niveaus, afwezigheid van lekken, enz.); d. de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren (remblokken, koppelingen, verbindingsslangen, lichten, enz.); e. helpen bij de controle van de werking van de reminrichtingen : 1° de werking van de remmen van het krachtvoertuig controleren vóór het in beweging brengen;2° rekening houden met de aard van de op de trein uit te voeren remproef;3° helpen bij de controle van de werking van de remmen van de trein vóór het vertrek;4° tijdens de rit de werking van de remmen controleren;f. de krachtvoertuigen op bekwame en veilige wijze besturen met inachtneming van de seinen alsook de toegelaten snelheden, en rekening houdend met de voorgeschreven dienstregelingen : 1° vóór het vertrek van de trein : a) uitvoeren van de bewegingen van de krachtvoertuigen, rangeringen, (ont)koppelingen van voertuigen volgens de ontvangen bevelen en de seinen, in alle veiligheid voor het personeel en de voertuigen;b) eventueel inschakelen van de inrichtingen voor verlichting, klimaatregeling enz.vanuit het krachtvoertuig; 2° bij het vertrek van de trein : a) indien nodig de voorschriften van het vertrekstation raadplegen; b) de trein pas in beweging zetten als alle reglementaire voorwaarden zijn vervuld (dienstregeling, vertrekbevel of -sein, enz.); c) bij het starten van de trein alle verplichtingen op het vlak van veiligheid, adhesie en vermogen in acht nemen;3° tijdens de rit : a) op elk ogenblik zijn positie op de lijn kennen, alsook de stations, sporen, vertakkingen, hellingen en maximumsnelheden van het bereden traject (zie punt 1 hiervoor - lijnkennis);b) op elk ogenblik de aard van de rit bepalen, alsook de door de reglementering opgelegde maximumsnelheid en de lijngegevens;c) op een actieve manier de seinen in acht nemen (laterale of stuurpostsignalisatie), ze zonder aarzeling of vergissing herkennen en de voorgeschreven handelingen uitvoeren;d) gebruik maken van de remmen om in alle veiligheid te vertragen en te stoppen, hierbij zorg dragend voor het rollend materieel en het comfort van de reizigers of de vervoerde vracht;e) de rit van het konvooi zo regelen dat het beantwoordt aan de dienstregeling en de eventuele energiebesparende richtlijnen, rekening houdend met de kenmerken van het krachtvoertuig, de trein, de lijn en het milieu;f) de in de dienstregeling voorgeschreven of opgelegde haltes naleven en eventueel tijdens die stilstanden de verrichtingen op het vlak van de reizigersdienst uitvoeren (bijvoorbeeld het openen en sluiten van de deuren); g) in alle veiligheid rijden wanneer een bijzondere wijze van exploitatie wordt voorgeschreven : bijzonder verkeer op bevel, tijdelijke snelheidsbeperkingen, rit op tegenspoor, overschrijdingsbevel gesloten sein, enz.; h) de automatische waakinrichting en de rijcontroller bedienen en controleren, de boordinstrumenten in het oog houden en bedienen : i de werkruimte in de stuurpost op een rationele manier inrichten; ii het geheel van de automatische waakinrichting, stuur- en controle-inrichtingen waarover hij beschikt zonder aarzeling of vergissing gebruiken volgens de geldende voorschriften; iii in de voorziene gevallen de claxon gebruiken om de veiligheid van de reizigers of het wegverkeer te waarborgen; iv op elk ogenblik de belangrijkste parameters van de werking van de trein kennen en een juist beeld hebben van de gevolgen van de verschillende besturingshandelingen op die werking, in het bijzonder op de veiligheidsautomatismen; i) zo spoedig mogelijk de technische storingen en exploitatiestoringen alsook de ongewone gebeurtenissen op het traject opmerken en lokaliseren en, in voorkomend geval, de wagons en/of de voertuigen onderzoeken om de beschadigingen en gebreken op te sporen, de veiligheid van de trein of een hindernis te waarborgen en een beroep te doen op hulp van buitenaf of alarm te slaan : i de storingen opsporen : - voortdurend waakzaam blijven; - in de mate waarin dat tijdens de besturing van de trein mogelijk is, letten op ongewone voorvallen op het vlak van infrastructuur en omgeving : seinen, sporen, energievoorziening, overwegen, omgeving van het spoor, ander verkeer, aanwezigheid van personen of dieren, enz.; - letten op ongewone voorvallen in verband met het bestuurde krachtvoertuig; - aanwijzingen van niet-conformiteit identificeren, ze onderscheiden en erop reageren volgens hun respectief belang, waarbij in alle gevallen voorrang wordt gegeven aan de veiligheid van het spoorverkeer, van personen en goederen; ii bij storingen de nodige maatregelen treffen : - bij elke afwijking de reglementaire procedures toepassen en meer bepaald maatregelen nemen om, telkens wanneer dat nodig is, de veiligheid van het verkeer en van personen te waarborgen, of de maatregelen nu dringend of met uitstel worden genomen; - in voorkomend geval de voertuigen, het spoor of de energievoorzieningsinstallaties onderzoeken om onregelmatigheden op te sporen en er de gevolgen van te beoordelen. Bij de uitvoering van deze controle de veiligheidsvoorschriften naleven; - de nodige contacten opnemen met andere personen om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende beschikbare communicatiemiddelen; - kleinere storingen verhelpen en maatregelen nemen om complexere storingen aan de voertuigen op te lossen : * de diagnose stellen van de aard en de gevolgen van de vastgestelde onregelmatigheden, eventueel met toepassing van de vooraf opgemaakte technische documenten en met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften; * indien nodig, kleinere interventies uitvoeren om incidenten met de krachtvoertuigen en het getrokken materieel te verhelpen; * de omstandigheden beoordelen waarin de trein na een incident alleen kan verder rijden of getrokken kan worden (meer bepaald zijn maximumsnelheid); * indien nodig, hulp vragen met toepassing van de door de IB voorgeschreven procedures; * hulp bieden aan een andere door een incident getroffen trein; - de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen : * bij een stilstand, maatregelen nemen om te waarborgen dat de trein zich niet ontijdig in beweging zet, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden; * de bij aankomst van de trein voorgeschreven verrichtingen en controles uitvoeren; - mondeling en/of schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering van zijn opdracht, in het bijzonder bij ongewone voorvallen, door middel van nauwkeurige verslagen : * de IB op elk ogenblik nauwkeurig kunnen inlichten over de belangrijkste voorvallen tijdens de rit van zijn trein en over de vastgestelde onregelmatigheden, waarbij hij de voor zijn gesprekspartner nuttige gegevens vermeldt; * de voorgeschreven communicatiemiddelen gebruiken : telefoon, radio, formulieren, enz., waarbij hij zich ervan vergewist dat zijn gesprekspartner hem goed heeft begrepen; * de van kracht zijnde communicatieprocedures naleven; * de vaststellingen van onregelmatigheden vermelden op de eventueel bij het krachtvoertuig horende technische documenten; * bij aankomst in de uitwijkplaats van het voertuig of op het einde van de dienst, schriftelijk en/of mondeling de nodige inlichtingen verstrekken over de uitvoering van zijn opdracht en de ongewone voorvallen nauwkeurig beschrijven. 3. VERGUNNING VAN BESTUURDER

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4.ATTEST VAN LIJNKENNIS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Bij de invulling van de vakjes van het attest van lijnkennis mogen enkel de nummers van de lijnen en/of lijngedeeltes gebruikt worden zoals ze opgenomen zijn in de gegevens gepubliceerd door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig de artikelen 21 tot 23 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur . De aanduiding van een lijnnummer betekent dat de bestuurder ook de vereiste kennis heeft van de afwijkingsreisweg(en). De voorziene afwijkingsreiswegen zijn opgenomen in de gegevens gepubliceerd door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig de artikelen 21 tot 23 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur. Ongebruikte vakjes worden doorgehaald. (2) Bij de invulling van deze vakjes mogen enkel de omschrijvingen van de lijngedeeltes en benamingen van de stations voorkomen zoals ze opgenomen zijn in de gegevens gepubliceerd door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig de artikelen 21 tot 23 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur. 5. ATTEST VAN MATERIEELKENNIS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Bij de invulling van deze vakjes mogen enkel de gegevens voorkomen zoals ze opgenomen zijn in de gegevens gepubliceerd door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig de artikelen 21 tot 23 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur .Ongebruikte vakjes worden vóór de aflevering van het attest doorgehaald. (2) Enkel in te vullen voor de werktuigen die geen eigendom zijn van de infrastructuurbeheerder. Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel BIJLAGE 2 : BEGELEIDER VAN REIZIGERSTREINEN INHOUDSTAFEL 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 2.TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN 3. ATTEST VAN BEGELEIDER VAN REIZIGERSTREINEN 4.ATTEST VAN BEROEPSKENNIS 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 1.1 Vóór de aanstelling a. Minimuminhoud van het medisch onderzoek 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies : zicht, gehoor, kleurwaarneming;3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik.b. Algemene criteria Het personeel mag geen veiligheidstaken uitvoeren indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel mag niet lijden aan medische aandoeningen of medische behandelingen ondergaan die kunnen leiden tot : 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c. Gezichtscriteria 1° gezichtsscherpte op verre afstand, met of zonder hulpmiddelen : 0,8 (binoculair);minstens 0,3 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie : verziendheid +5D/bijziendheid -8D.De erkende arbeidsgeneesheer kan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en nabij : voldoende, met of zonder hulpmiddelen;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° normale kleurwaarneming (maximaal 4 fouten) bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test, en zo nodig aangevuld met een andere erkende test (Fansworth);8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair) : aanwezig;10° fusie : aanwezig;11° contrastgevoeligheid : goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan op voorwaarde dat een jaarlijkse of een door de arbeidsgeneesheer voorgeschreven periodieke controle wordt uitgevoerd;14° dwingend voorschrift voor bril- en lensdragers : steeds een reservebril ter beschikking hebben.d. Gehoorcriteria 1° geen anomalieën van het vestibulair systeem;2° een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram : a) voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;b) de volgende waarden dienen tot richtsnoer te worden genomen en alleen ter info worden gegeven : i.het gehoorverlies mag niet groter zijn dan 40 dB bij 500 en 1000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting mag niet groter zijn dan 45 dB bij 2000 Hz. e. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening moet zwangerschap worden beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting.De werkgever moet zich ervan vergewissen dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. f. Antropometrie De lichaamsmaten van het personeel moeten zodanig zijn dat het rollend materieel veilig kan worden gebruikt.Begeleiders van reizigerstreinen mogen niet verplicht worden of geen toelating krijgen om bepaalde uitrusting van rollend materieel te bedienen wanneer hun lichaamslengte, gewicht of andere lichaamseigenschappen dit onveilig zou maken. g. Psychologische beoordelingen Het doel van de psychologische beoordeling is de SO inzicht te verschaffen in de mate waarin het personeel uit cognitief, psychomotorisch, gedragsmatig en persoonlijkheidsoogpunt in staat is zijn taak veilig te vervullen. Bij het vaststellen van de inhoud van de psychologische beoordeling moet de psycholoog minstens rekening houden met de volgende criteria die relevant zijn voor elke veiligheidsfunctie : a) Cognitieve criteria : i.aandacht en concentratie, ii. geheugen, iii. waarnemingsvermogen, iv. redeneervermogen, v. communicatie.b) Psychomotorische criteria : i.reactiesnelheid, ii. bewegingscoördinatie. c) Gedrags- en persoonlijkheidscriteria : i.zelfbeheersing, ii. handelingsbetrouwbaarheid, iii. zelfstandigheid, iv. waakzaamheid.

Als de psycholoog één van de bovenstaande criteria weglaat, moet hij zijn beslissing verantwoorden en staven. 1.2 Periodiek onderzoek a. Frequentie van het periodiek onderzoek 1° om de 3 jaar voor personeel tot 62 jaar;2° jaarlijks voor personeel vanaf 62 jaar. De arbeidsgeneesheer moet de periodiciteit van de onderzoeken verhogen als hij dat gezien de gezondheidstoestand van het betrokken personeelslid nodig acht. b. Minimuminhoud van het periodiek onderzoek De periodieke gespecialiseerde onderzoeken moeten minimaal de volgende elementen omvatten : 1° een algemeen medisch onderzoek;2° onderzoeken van de zintuiglijke functies (zicht, gehoor, kleurwaarneming);3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik, indien daarvoor een klinische reden bestaat. 1.3 Aanvullende medische onderzoeken en/of psychologische beoordelingen a. Naast het periodiek medisch onderzoek moet een aanvullend specifiek medisch onderzoek en/of een aanvullende psychologische beoordeling worden uitgevoerd wanneer er aannemelijke redenen zijn om aan de medische of psychologische geschiktheid van een personeelslid te twijfelen of wanneer er redelijke vermoedens van drugsgebruik of alcoholmisbruik bestaan.Dat kan in het bijzonder nodig zijn na een incident of ongeval dat aan menselijk falen van het betrokken personeelslid te wijten is. b. De werkgever moet een medisch onderzoek aanvragen na ziekteverlof van langer dan 30 dagen.Waar de beschikbare medische gegevens erop wijzen dat de werknemer zijn taak normaal kan vervullen, volstaat een beoordeling door de arbeidsgeneesheer op basis van beschikbare medische informatie. 1.4 Psychologische bijstand De werkgever moet passende zorg verstrekken aan het personeelslid dat getraumatiseerd wordt tijdens de uitvoering van zijn functie. 2. TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN De bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « begeleider van reizigerstreinen » zijn voornamelijk de volgende : 2.1 de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; 2.2 uitvoeren van de verrichtingen met betrekking tot het rollend materieel : a. de voorziene remproeven uitvoeren bij de treinen die zijn samengesteld uit gesleept materieel en motorstellen;b. de continuïteit van de luchtdrukleidingen controleren;c. de op de rijtuigen vermelde aanduidingen aflezen (tarra, lading, rem), de toegestane maximumsnelheid van een rijtuig of een motorstel herkennen;d. de voertuigen opsporen waarvan de pneumatische ophanging niet werkt en er de bestuurder over inlichten; e. de correcte toestand van de koppelingen, vouwbalgen en diverse verbindingen nagaan (verlichting, verwarming, enz.); f. helpen bij het aansteken en doven van de eindseinen bij het eerste vertrek en bij een defect aan die uitrustingen;g. de tijdelijke immobilisatie realiseren van een treinstel met oponthoud;h. opmerken wanneer er een beschadigingsetiket is aangebracht dat elke verplaatsing van het voertuig verbiedt;i. de gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;j. de vastgestelde gebreken melden; k. indien nodig een deur vergrendelen (kopdeur van de trein, deur van niet-bediende stuurpost, enz.); l. maatregelen nemen als een deur niet is vergrendeld;m. de goede werking van een deur controleren bij het openen en sluiten;n. de nodige maatregelen nemen bij beschadiging aan het systeem voor het openen en sluiten van de deuren;o. de verrichtingen voor het openen en het sluiten van de deuren uitvoeren;p. een deur openen met de noodinrichting; 2.3 bijdragen tot de veiligheid van de reizigers : a. de dagelijkse richtlijnen in verband met de bijzonderheden van het verkeer toepassen;b. toezicht houden op het in- en uitstappen, alleen of samen met andere bedienden;c. meewerken aan de koppelingsbewerkingen van treinen samengesteld uit motorstellen;d. maatregelen nemen voor de reizigers wanneer een gedeelte van de trein niet aan het perron komt;e. zorgen voor het kanaliseren van de reizigers in een onbewaakte stopplaats bij verkeer op tegenspoor;f. gevaarlijk gedrag herkennen en er op passende wijze op reageren; 2.4 de verschillende communicatiemiddelen kunnen gebruiken (interfoon, gsm, radio, enz.); 2.5 zorgen voor de communicatie met de bestuurder : a. aan de bestuurder de gegevens meedelen in verband met de samenstelling en de remming van de trein;b. de mededeling « Verrichtingen Gedaan » aan de bestuurder overgeven, door middel van de daartoe bestemde inrichting op het materieel en de vaste inrichting (Aanwijstoestel « verrichtingen gedaan »);c. maatregelen nemen als wordt vastgesteld dat de toestellen « Verrichtingen gedaan » gestoord zijn; 2.6 de passende controles en verrichtingen uitvoeren bij abnormale situaties, incidenten of ongevallen : a. nagaan of een reizigerstrein volledig is als hij niet is uitgerust met de reglementaire eindseinen;b. reageren op de door de bestuurder gegeven akoestische signalen;c. contact opnemen met de bestuurder via de omroepinstallatie;d. een door een bestuurder opgesteld noodbericht doorsturen;e. een hindernis afdekken (op afstand of ter plaatse afdekken);f. een onregelmatige seinoverschrijding vaststellen en er op passende wijze op reageren;g. een beschadiging aan de bovenleiding lokaliseren en alarm slaan;h. een onderbreking van de bovenleidingsspanning aanvragen;i. de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vaststellen en de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen;j. maatregelen nemen bij een ongeval of in geval van brand aan boord;k. beschadigingen die de veiligheid in het gedrang brengen aan het bevoegde personeel melden;l. weten waar en hoe gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare communicatiemiddelen;m. een dringend radiobericht versturen via de grond-treinverbinding;n. de passagiers van een trein in volle baan evacueren;o. passende maatregelen treffen als er alarm geslagen wordt.3. ATTEST VAN BEGELEIDER VAN REIZIGERSTREINEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4.ATTEST VAN BEROEPSKENNIS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) De kennis of vaardigheid van de houder van het attest wordt bevestigd door middel van een kruisje in de eerste kolom.(2) In de gegevens gepubliceerd door de infrastructuurbeheerder overeenkomstig de artikelen 21 tot 23 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur opgenomen benamingen. Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris van Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel BIJLAGE 3 ANDERE VEILIGHEIDSFUNCTIES INHOUDSTAFEL 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 2.TE VERWERVEN KENNIS 2.1 VERANTWOORDELIJKE VAN DE RANGEERDIENST 2.2 BEGELEIDENDE AGENT GOEDERENTREINEN 2.3 BEDIENDE BELAST MET HET RANGEREN 2.4 BEDIENDE BELAST MET HET SAMENSTELLEN EN VERZENDEN VAN TREINEN 2.5 BEDIENDE BELAST MET HET BEHEER VAN DE ADMINISTRATIEVE TAKEN MET BETREKKING TOT HET RANGEREN, BEDIENEN VAN INSTALLATIES, SAMENSTELLEN EN VERZENDEN VAN TREINEN 2.6 BEDIENDE BELAST MET DE BEDIENING VAN SPOORTOESTELLEN EN SEINPOSTEN 2.7 BEDIENDE BELAST MET DE VOLLEDIGE TECHNISCHE SCHOUWING VAN HET ROLLEND MATERIEEL, SPECIALITEIT « GOEDEREN » 2.8 BEDIENDE BELAST MET DE SCHOUWING VAN HET ROLLEND MATERIEEL, SPECIALITEIT « REIZIGER » 2.9 ONDERSTATIONCHEF SPECIALITEIT « REIZIGER » - TOEZICHT EN BEDIENING VAN DE PERRONS EN UITWIJKBUNDELS. 2.10 BEDIENDE BELAST MET DE RANGERINGEN SPECIALITEIT « REIZIGER » 2.11 BEDIENDE BELAST MET VERRICHTINGEN TOT BEDIENING VAN DE PRIVATE SPOORAANSLUITINGEN 2.12 BEDIENDE BELAST MET DE BEDIENING VAN INSTALLATIES (WERKPLAATS, ONDERHOUDSPOST, ENZ.) 2.13 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « VERANTWOORDELIJKE BEDIENDE VOOR DE UITVOERING VAN DE WERKEN » 2.14 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « VERDELER TRACTIESTROOM » 2.15 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « BEGELEIDENDE AGENT VAN WERKTREINEN » 2.16 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « OVERWEGWACHTER » : 2.17 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « SCHILDWACHT » 2.18 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « BEDIENDE BEWEGING INFRABEL » 2.19 DE VEILIGHEIDSFUNCTIES « SEINGEVER » EN « OPERATOR » 2.20 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE « MOBIELE SEINGEVER » 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 1.1 Voorafgaande opmerking Bij de toepassing van de medische criteria opgenomen in de hierna vermelde punten 1.2 en 1.3 moet er een onderscheid worden gemaakt tussen twee personeelscategorieën : a. het personeel dat ofwel een veiligheidsfunctie uitoefent in verband met de samenstelling van treinen of die de taak heeft om de bewegingen van treinen toe te staan, en voor wie de medische criteria strikt van toepassing zijn 1;b. het personeel dat niet onder de voorgaande paragraaf valt.Voor deze personeelscategorie beslist de arbeidsgeneesheer welke de relevante medische criteria zijn en in welke mate deze van toepassing zijn, rekening houdend met de betrokken werkplaats(en). Hierbij gaat hij vooral uit van de risicoanalyse die de werkgever heeft uitgevoerd en van zijn eigen kennis van deze werkplaatsen2. 1.2 Vóór de aanstelling a. Minimuminhoud van het medisch onderzoek 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies : zicht, gehoor, kleurwaarneming;3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik.b. Algemene criteria Het personeel mag geen veiligheidstaken uitvoeren indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel mag niet lijden aan medische aandoeningen of medische behandelingen ondergaan die kunnen leiden tot : 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c. Gezichtscriteria 1° gezichtsscherpte op verre afstand, met of zonder hulpmiddelen : 0,8 (binoculair);minstens 0,3 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie : verziendheid +5D / bijziendheid -8D.De erkende arbeidsgeneesheer kan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en nabij : voldoende, met of zonder hulpmiddelen;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° normale kleurwaarneming bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test, en zo nodig aangevuld met een andere erkende test (Fansworth);8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair) : aanwezig;10° fusie : aanwezig;11° goede contrastgevoeligheid;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan op voorwaarde dat een jaarlijkse of een door de arbeidsgeneesheer voorgeschreven periodieke controle wordt uitgevoerd; 14° voor bril- en lensdragers : indien de drager zich in een situatie bevindt waarin hij in de onmogelijkheid verkeert om zijn bril of lenzen te gebruiken (breuk, verlies, enz.), moet de uitoefening van de veiligheidsfunctie onmiddellijk worden stopgezet. d. Gehoorcriteria 1° geen anomalieën van het vestibulair systeem;2° een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram : a) voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;b) de volgende waarden dienen tot richtsnoer te worden genomen en alleen ter info worden gegeven : i.het gehoorverlies mag niet groter zijn dan 40 dB bij 500 en 1000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting mag niet groter zijn dan 45 dB bij 2000 Hz. e. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening moet zwangerschap worden beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting.De werkgever moet zich ervan vergewissen dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. 1.3 Periodiek onderzoek a. Frequentie van het periodiek onderzoek De SO of de IB bepalen in het kader van hun veiligheidsbeheersysteem de regelmaat van de periodieke onderzoeken van hun personeel.b. Minimuminhoud van het periodiek onderzoek De periodieke gespecialiseerde onderzoeken moeten minimaal de volgende elementen omvatten : 1° een algemeen medisch onderzoek;2° onderzoeken van de zintuiglijke functies (zicht, gehoor, kleurwaarneming);3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik, indien daarvoor een klinische reden bestaat. 1.4 Aanvullende medische onderzoeken en/of psychologische beoordelingen a. Naast het periodiek medisch onderzoek moet een aanvullend specifiek medisch onderzoek en/of een aanvullende psychologische beoordeling worden uitgevoerd wanneer er aannemelijke redenen zijn om aan de medische of psychologische geschiktheid van een personeelslid te twijfelen of wanneer er redelijke vermoedens van drugsgebruik of alcoholmisbruik bestaan.Dat kan in het bijzonder nodig zijn na een incident of ongeval dat aan menselijk falen van het betrokken personeelslid te wijten is. b. De werkgever moet een medisch onderzoek aanvragen na ziekteverlof van langer dan 30 dagen.Waar de beschikbare medische gegevens erop wijzen dat de werknemer zijn taak normaal kan vervullen, volstaat een beoordeling door de arbeidsgeneesheer op basis van beschikbare medische informatie. 1.5 Psychologische bijstand De werkgever moet passende zorg verstrekken aan het personeelslid dat getraumatiseerd wordt gedurende de uitvoering van zijn functie. 2. TE VERWERVEN KENNIS 2.1 Verantwoordelijke van de rangeerdienst De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « verantwoordelijke van de rangeerdienst » zijn voornamelijk de volgende : a. kennis hebben van de installaties en het verkeer; b. theoretische en praktische kennis bezitten van de uit te voeren verrichtingen (rangeren, vorming, bediening, werking van de zone, enz.); c. de betrokken algemene en plaatselijke reglementering kennen;d. in staat zijn de uit te voeren taken te organiseren;e. in staat zijn de verkeersproblemen, de gevolgen van belangrijke vertragingen of van incidenten, enz.te analyseren en anticiperend op te treden en ze zoveel mogelijk te beperken; f. de activiteiten van het personeel van de IG in zijn actiezone coördineren (ook tegenover het personeel van de IB of van andere mogelijke IG's); g. kennis hebben van en naleven van de regels betreffende bijzonder vervoer (gevaarlijk of uitzonderlijk vervoer, enz.) en de te nemen maatregelen om deze te rangeren; h. in staat zijn de voorziene en nodige inlichtingen uit te wisselen (met het personeel van de IB, met het personeel van de IG, met het personeel van andere IG's, met klanten, enz.) voor het waarborgen van de veiligheid van de bewegingen, de regelmaat van het treinverkeer en de optimale uitvoering van de taken; i. in staat zijn de nodige maatregelen te nemen in geval van incident(en), ongeval(len), verstoring of abnormale samenstelling van de trein, enz.; j. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;k. indien het veiligheidsbeheersysteem dit voorziet : 1° bepaalde taken met betrekking tot de keuring van het materieel uitvoeren, teneinde de gemakkelijk te ontdekken beschadigingen en onregelmatigheden zoals nader omschreven in de interne regelgeving van de betrokken IG, op te sporen;2° samen met de bestuurder een remtest uitvoeren. 2.2 Begeleidende agent goederentreinen De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « begeleidende agent goederentreinen » zijn voornamelijk de volgende : a. de verrichtingen uitvoeren met betrekking tot het samenstellen van de treinen;b. instaan voor de ter plaatse te bedienen wissels;c. openen en sluiten van stuitklampen of ontspoortongen;d. gewone, door optische seinen of per radio bevolen rangeringen uitvoeren;e. de beperkte technische schouwing van de voertuigen uitvoeren en de « gemakkelijk te ontdekken » onregelmatigheden opsporen.Een beschadigingsetiket opmaken, aanbrengen en opsturen; f. het krachtvoertuig aankoppelen;g. de inrichtingen voor immobilisatie van een treinstel uitschakelen;h. de voorziene remproeven uitvoeren;i. het treineinde in orde brengen;j. de alternatoren « ledig-beladen » en « reizigers-goederen » in de juiste stand plaatsen;k. de noodreminrichting plaatsen, testen en gebruiken; l. de voorwaarden controleren met betrekking tot remming, samenstelling, snelheid, last van de trein, enz.; m. de procedure en de regels voor het correct gebruik van de remkoppeling eerbiedigen bij het opdrukken van een stel;n. gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;o. een overweg in alle veiligheid overschrijden;p. de passende controles en verrichtingen uitvoeren bij abnormale situaties, incidenten of ongevallen : 1° de trein tot stilstand brengen, indien de veiligheid in het gedrang komt;2° de vereiste maatregelen nemen, als om een bepaalde reden een snelheidsbeperking nodig is;3° een hindernis afdekken (op afstand en ter plaatse afdekken);4° nagaan of een trein volledig is, indien het reglementair eindsein ontbreekt;5° een door een bestuurder opgesteld noodbericht doorsturen;6° weten waar en hoe gebruik kan worden gemaakt van de alarmtelefoon, de telefoon in een overwegkeet of een andere telefoon op de lijn;7° een onregelmatige seinoverschrijding vaststellen en er op passende wijze op reageren;8° de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vaststellen en de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen;q. de vereiste mededelingen die door de IB worden opgelegd, kunnen uitwisselen om : 1° bij het binnenrijden van een infrastructuurzone de toepassing en uitvoering van alle voorziene maatregelen van de plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur te eerbiedigen;2° bij het verlaten van een infrastructuurzone de uitvoering en de toepassing van de voorziene maatregelen van de plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur te eerbiedigen;r. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;s. beschikken over een theoretische en praktische kennis van de plaatselijke consignes en plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur en bekwaam zijn deze toe te passen. 2.3 Bediende belast met het rangeren De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende belast met het rangeren » zijn voornamelijk de volgende : In staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : a. de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen : 1° het in reizigers- en goederentreinen toegestane materieel onderscheiden;2° de conventionele tekens en opschriften op de voertuigen interpreteren;3° de beschadigingsetiketten interpreteren;4° de etiketten inzake breekbare goederen interpreteren;5° gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;b. de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen, in voorkomend geval, de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen en het codeboek van de gevaarlijke goederen gebruiken;c. tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in de eigen veiligheid, en indien men een ploeg leidt, in de veiligheid van het personeel onder zijn bevoegdheid voorzien;d. kennen en toepassen van de noodzakelijke controles alvorens het bevel tot rangering te geven;e. de regels inzake het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien toepassen : 1° een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; 2° de betekenis van de technische merktekens (rem, lading, enz.) begrijpen en de maatregelen nemen die erop van toepassing zijn; 3° de remproeven uitvoeren op een stel in rangering;4° de voertuigen in een stel rangschikken;5° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;6° de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;7° tijdelijke en aanvullende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;8° een immobilisatie ongedaan maken;9° correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;f. samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : 1° de voertuigen koppelen en ontkoppelen;2° de lengte van een stel bepalen;3° bevelen van het verplaatsen en het stoppen van de voertuigen en de stellen;4° herkennen van de verschillende beelden van een vast stopsein;5° herkennen van verschillende seinborden;6° herkennen van optische en akoestische handseinen;7° bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische seinen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling;8° het rijden op zicht naleven;9° een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen; 10° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.); 11° rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische en pneumatische koppelingen);12° nagaan of de rangeerbeweging rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de deelnemers, kan worden aangevat;13° de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toestemming vragen (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);14° verzamelen en doorgeven van de wagon- en/of treingegevens met het oog op hun exploitatie;15° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;16° de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;17° de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen aanleggen en deze reiswegen controleren;18° de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen;19° indien het veiligheidsbeheersysteem hierin voorziet, de hierna volgende taken zoals deze in het intern reglement van de betreffende IG zijn gespecificeerd, uitvoeren : a) de voorbereiding uitvoeren van een te rangeren stel (« losdraaien »);b) de stopblokken kunnen gebruiken alsook de andere specifieke toestellen voor de rangeerdienst;c) het samenstellen van de sneden voor het rangeren van een stel door afstoten of door heuvelen;d) het hergroeperen van de gerangeerde wagons die zich op één spoor bevinden (« samenduwen »). 2.4 Bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen » zijn voornamelijk de volgende : In staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : a. de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen : 1° de nodige handelingen uitvoeren om een buitengewoon vervoer te lokaliseren;2° de aan de voertuigen toe te kennen beschermingsgraad bepalen, meedelen en dienovereenkomstig handelen;3° materieel met beroeste wielbanden opsporen en die informatie doorgeven;b. indien het veiligheidsbeheersysteem hierin voorziet, bepaalde beperkte taken van technische schouwing en onderhoud van het materieel uitvoeren om de in het oog springende beschadigingen en onregelmatigheden, zoals gespecificeerd in het intern reglement van de betreffende IG, op te sporen (met inbegrip van het opstellen, aanbrengen en doorgeven van beschadigingsetiketten en etiketten voor breekbare goederen).c. de regels toepassen voor het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien : 1° de verschillende automatische en handbediende alternatoren herkennen, de alternatoren, « reizigers/ goederen » en « ledig/ beladen » in de juiste stand plaatsen;2° het volgens de omstandigheden uit te voeren type van remproef bepalen;3° de remproeven uitvoeren (minimum : continuïteitsproef, verbindingsproef, remkoppelingsproef, werkingsproef op een stel in rangering), ook in de bijzondere gevallen zoals vervoer van springstoffen en beschadigde voertuigen, alsook de continuïteitsproef van de voedingsleiding;4° optekenen en doorgeven van een remmingsbulletin aan de bestuurder alsook een samenstellingsborderel;5° de « sneden » samenstellen voor het rangeren van een stel door afstoten of door heuvelen;d. de signalisatieregels voor het einde van een spoorkonvooi kennen;e. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;f. samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : 1° de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel en/of de lading, gevaarlijke goederen, uitzonderlijk vervoer, beschadigingen, enz);2° het treineinde wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;3° de voorbereiding uitvoeren van een te rangeren stel (« losdraaien ») 4° een overweg in alle veiligheid laten overschrijden;5° stopblokken en andere bijzondere toestellen, nodig bij het rangeren, kunnen gebruiken;6° de op eenzelfde spoor staande wagons groeperen (« samenduwen »);7° de veiligheid van de niet-betrokken bedienden en van het publiek waarborgen;8° een hindernis afdekken;9° reageren bij het vaststellen van een onregelmatige seinoverschrijding;10° de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;11° de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen aanleggen en deze reiswegen controleren;12° de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen. 2.5 Bediende belast met het beheer van de administratieve taken met betrekking tot het rangeren, bedienen van installaties, samenstellen en verzenden van treinen De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende belast met het beheer van de administratieve taken met betrekking tot het rangeren, bedienen van installaties, samenstellen en verzenden van treinen » zijn voornamelijk de volgende : a. het in de verschillende types van bewegingen en op goedgekeurde reiswegen toegelaten materieel onderscheiden;b. de aanduidingen op de voertuigen, op de lading en op de vervoersdocumenten (met inbegrip van de elektronische) kunnen begrijpen;c. de regels voor het samenstellen van een konvooi kunnen toepassen;d. de aanduidingen op de gevaarsetiketten, op de beschadigingsetiketten en op de etiketten « BREEKBAAR » kunnen lezen, opstellen en op de betrokken lading plaatsen;e. het remmingsbulletin kunnen opstellen en doorgeven;f. het trieerbulletin kunnen opstellen en doorgeven;g. het samenstellingsbulletin kunnen opstellen en doorgeven; h. al de nodige informatie kunnen doorspelen aan de voorziene bestemmelingen en dit door gebruik te maken van de verschillende voorziene middelen (papier, telex, fax, magnetische banden, elektronische briefwisseling, enz.); i. de geschriften aangaande de verzendingen kunnen bijhouden en de traceerbaarheid ervan kunnen waarborgen;j. instaan voor de opvolging van de verzendingsadministratie en de traceerbaarheid ervan kunnen waarborgen;k. versturen van de aankondiging van de samenstelling;l. instaan voor het aannemen van transporten, met name de zendingen met gevaarlijke goederen;m. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;n. het bepalen van het remregime en het rempercentage van een trein en op basis hiervan de toegestane snelheid bepalen. 2.6 Bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seinposten De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seinposten » zijn voornamelijk de volgende : a. de algemene reglementering, de consignes, de plaatselijke protocollen en de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen enz.kennen en kunnen toepassen; b. de te bedienen installaties, de verschillende mogelijke te berijden reiswegen, de bijzonderheden van sommige installaties kennen; c. de verschillende uit te voeren handelingen of mogelijk uit te voeren handelingen en de te bedienen toestellen kennen (wissels, ontspoortongen, stuitklampen, overwegen, sloten, wisselwachtersposten, enz.); d. volgens de omstandigheden en de werkvoorwaarden de verschillende te verwezenlijken procedures kunnen toepassen (het uitwisselen van aankondigingen, van geformaliseerde aankondigingen, het nemen van bijzondere maatregelen in normale en abnormale omstandigheden, enz.); e. in staat zijn de voorziene beweging van de treinen, stellen en bedieningen in acht te nemen;f. in staat zijn de verschillende dienstbestemmingen van de sporen na te leven;g. in alle veiligheid reiswegen aanleggen of laten aanleggen, voldoende tijdig om vertragingen, belemmeringen, onnodige stilstanden of elke andere verstoring, te vermijden, met inbegrip van deze die gevolgen hebben in de operationele zones van de IB of van een andere IG; h. de bewegingen in zijn actiezone (rangeringen, vertrekken, ontvangsten, enz.) coördineren; i. jegens personen, materieel en vervoer treffende beschermingsmaatregelen kennen en kunnen toepassen; j. waken over het verloop van de bewegingen, hun samenstelling en hun gelijkvormigheid (o.a. de aanwezigheid van een eindsein, de toestand van de ladingen, enz.); k. instaan voor de bediening van plaatselijke toestellen of de toepassing van plaatselijke procedures voor het overschrijden van overwegen;l. de bepalingen die in de bedieningsprotocollen of in de technische documenten zijn opgenomen, kunnen interpreteren en toepassen;m. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; n. in geval van verstoring : 1° de betrokken diensten op de hoogte brengen (IB, IG of IG's indien er meerdere tegelijk betrokken zijn, de hulpdiensten, enz.); 2° alle maatregelen kunnen nemen om de storing te verhinderen, de gevolgen ervan te verminderen en / of de normale toestand zo spoedig mogelijk te herstellen;3° in staat zijn de voorziene procedures in geval van storing(en) op de verschillende inzetbare systemen toe te passen. 2.7 Bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit « goederen » De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit « goederen » » zijn voornamelijk de volgende : a. opsporen en lokaliseren van de eventuele beschadigingen en gebreken aan de voertuigen die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het vervoer in het gedrang kunnen brengen en maatregelen nemen om deze te verhelpen;b. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;c. de conformiteit van de ladingen controleren;d. de doeltreffendheid van de remmen controleren;e. zorgen voor de naspeurbaarheid van zijn werkzaamheden;f. tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in zijn eigen veiligheid voorzien;g. merken, opschriften en afkeuringsmiddelen : 1° nagaan of de voertuigen beantwoorden aan de kenmerken van het vervoer waarvoor ze worden ingezet;2° de data van de periodieke verrichtingen nagaan; 3° het belang van de gemelde onregelmatigheden beoordelen (eerder aangebracht afkeuringsetiket, logboek, enz.) en er het gepaste gevolg aan geven; 4° de afkeuringsmiddelen gebruiken (etiketten, logboek, enz.); 5° gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;h. uitrusting van het voertuig : 1° de staat nagaan van : a) het onderstel van de voertuigen en de draaistellen;b) de ophanging;c) het loopwerk;d) de koppelingen;e) het stootwerk; door het opsporen van de uitwendige tekenen die wijzen op een minder goede staat van de verborgen onderdelen; 2° nagaan of de koppelingen juist zijn uitgevoerd (mechanische, pneumatische, elektrische verbindingen, enz.). i. remmechanisme : 1° controleren of het remhangwerk en de onderdelen van de rem in goede staat zijn;2° de stand van de bedieningsinrichting nagaan van : a) de afzonderingskranen van de remmen;b) de eindkranen;c) de inrichtingen « ledig-beladen » en « reizigers-goederen »;3° het lossen van de handrem(men) controleren (behalve bij andersluidende onderrichtingen).j. bovenbouw : 1° controleren of de buitenkant van de kast en de onderdelen ervan in goede staat zijn en indien nodig of ze juist geplaatst zijn;2° controleren of de binnenkant van de kast en de inrichting ervan in goede staat zijn;3° controleren of de mobiele delen zich in de juiste stand bevinden en of hun geleiding en vastzetwerk goed werkt en ingeschakeld is;k. ladingen : 1° zich vergewissen van de stabiliteit, de juiste verdeling en vastzetten van de gewone en uitzonderlijke ladingen;2° nagaan of er geen verlies van goederen is; 3° nagaan of de middelen om producten te bewaren (benodigdheden, enz.) goed zijn gebruikt. l. remproeven : 1° een remproef rijden met de sleeplocomotief; 2° een remproef uitvoeren d.m.v. vaste installaties; 3° een remproef verrichten in bijzondere omstandigheden zoals bij vervoer van explosieven, beschadigde voertuigen, beproeven van de continuïteit van de algemene voedingsleiding. m. kleine werken en tussenkomsten aan het materieel : bepaalde eenvoudige werken uitvoeren om het materieel rijklaar te maken (vervanging van remblokken, pneumatische slang, schroefkoppelingen, enz.). n. een verslag opstellen : 1° nauwkeurig verslag uitbrengen van de beschadigingen, gebreken en andere onregelmatigheden aan de bevoegde diensten; 2° communiceren volgens de gepaste procedures en met de geschikte middelen (radio, telefoon, formulieren, informatica, enz.). 2.8 Bediende belast met de schouwing van het rollend materieel, specialiteit « reiziger » De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende belast met de schouwing van het rollend materieel, specialiteit « reiziger » » zijn voornamelijk de volgende : a. opsporen en lokaliseren van de eventuele beschadigingen en gebreken aan de voertuigen die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het vervoer in het gedrang kunnen brengen en maatregelen nemen om deze te verhelpen;b. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;c. de doeltreffendheid van de remmen controleren;d. zorgen voor de naspeurbaarheid van zijn werkzaamheden;e. tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in zijn eigen veiligheid voorzien;f. merken, opschriften en afkeuringsmiddelen : 1° nagaan of de voertuigen beantwoorden aan de kenmerken van het vervoer waarvoor ze worden ingezet;2° de data van de periodieke verrichtingen nagaan; 3° het belang van de gemelde onregelmatigheden beoordelen (eerder aangebracht afkeuringsetiket, logboek, enz.) en er het gepaste gevolg aan geven; 4° de afkeuringsmiddelen gebruiken (etiketten, logboek, enz.); g. uitrusting van het voertuig : 1° de staat nagaan van : a) het onderstel van de voertuigen en de draaistellen;b) de ophanging;c) het loopwerk;d) de koppelingen;e) het stootwerk; door het opsporen van de uitwendige tekenen die wijzen op een minder goede staat van de verborgen onderdelen; 2° nagaan of de koppelingen juist zijn uitgevoerd (mechanische, pneumatische, elektrische verbindingen, enz.). h. remmechanisme : 1° controleren of het remhangwerk en de onderdelen van de rem in goede staat zijn;2° de stand van de bedieningsinrichting nagaan van : a) de afzonderingskranen van de remmen;b) de eindkranen;c) de inrichtingen « ledig-beladen » en « reizigers-goederen »;3° het lossen van de handrem(men) controleren (behalve bij andersluidende onderrichtingen);i. koppelingen : 1° koppeling en ontkoppeling van een trein aan een vaste installatie voor energievoorziening 3kV voor rijtuigen en vaste stekkers 400V;2° kennis van alle koppelingssystemen tussen rijtuigen en in staat zijn om een koppeling of ontkoppeling tussen rijtuigen correct te verwezenlijken;j. bovenbouw : 1° de goede werking van de deuren controleren, in staat zijn een defecte deur af te scheiden;2° de voeding en energie van het rollend materieel kennen;3° de installaties van de WC van het rollend materieel kennen, een defecte WC kunnen afscheiden.k. remproeven uitvoeren : 1° met de sleeplocomotief; 2° d.m.v. vaste installaties; 3° in bijzondere omstandigheden zoals bij vervoer van explosieven, beschadigde voertuigen, beproeven van de continuïteit van de algemene voedingsleiding. l. kleine werken en tussenkomsten aan het materieel : bepaalde eenvoudige werken uitvoeren om het materieel rijklaar te maken (vervanging van remblokken, pneumatische slang, schroefkoppelingen, enz.). m. een verslag opstellen : 1° nauwkeurig verslag uitbrengen van de beschadigingen, gebreken en andere onregelmatigheden aan de bevoegde diensten; 2° communiceren volgens de gepaste procedures en met de geschikte middelen (radio, telefoon, formulieren, informatica, enz.). 2.9 Onderstationschef specialiteit « reiziger » - toezicht en bediening van de perrons en uitwijkbundels a. De bijzondere vereiste bekwaamheden op het gebied van veiligheid zijn : 1° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen.b. Verantwoordelijkheid van de rangeerdienst : 1° volmaakte kennis van de bediende plaatselijke installaties; 2° theoretische en praktische kennis (kennis van zaken) van de uit te voeren verrichtingen (geduwde rangering, getrokken rangering, enz.); 3° kennis van de betrokken algemene en plaatselijke reglementering;4° in staat zijn de uit te voeren taken te organiseren;5° de activiteiten van het personeel van de IG (bestuurder, bediende belast met de rangering) in zijn actiezone coördineren (alsook tegenover het personeel van de IB en het personeel van mogelijke andere IG's); 6° in staat zijn de voorziene en noodzakelijke mededelingen te wisselen (met het personeel van de IB, met het personeel van de IG (bestuurder), met het personeel van andere IG's, enz..) om de veiligheid van de bewegingen, de regelmaat van het treinverkeer en de optimale uitvoering van de taken te garanderen; 7° de kenmerken van de spoorvoertuigen herkennen en meedelen : a) het in reizigerstreinen toegelaten materieel onderscheiden (gesleept materieel, MS, motorwagons, HST-stellen);b) de op de voertuigen voorkomende conventionele tekens en opschriften interpreteren;c) indien het veiligheidsbeheersysteem hierin voorziet, bepaalde taken van beperkte schouwing van het materieel uitvoeren om de in het oog springende beschadigingen en onregelmatigheden, zoals deze in het intern reglement van de betreffende IG zijn gespecificeerd, op te sporen;d) de gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;e) de aan de voertuigen toe te kennen beschermingsgraad bepalen en meedelen en dienovereenkomstig handelen;f) materieel met beroeste wielbanden opsporen en die informatie doorgeven;8° de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen;in voorkomend geval de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen; 9° tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur instaan voor zijn eigen veiligheid en voor die van overige aanwezigen;10° de noodzakelijke controles en uit te voeren procedures kennen en toepassen, alvorens een rangering te bevelen;11° de regels toepassen betreffende het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien (de uitvoering bevestigen aan de IB en aan het personeel van de IG dat met de rangeringen is belast) : a) een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; b) de betekenis van de technische merktekens (rem, lading, enz.) kennen en ze in de praktijk kunnen brengen; c) de verschillende automatische en handbediende alternatoren herkennen, de handbediende alternatoren « vlakte/bergen », « reizigers/goederen », « ledig/beladen » in de juiste stand plaatsen;d) het volgens de omstandigheden uit te voeren type van remproef bepalen;e) de remproeven uitvoeren (minimum : continuïteitsproef (type D) en volledige proef (type E), remkoppelingsproef, werkingsproef op een rangerend stel);f) de voertuigen in een stel rangschikken;g) het remregime en rempercentage van een stel bepalen en er de toegestane snelheid uit afleiden;h) de samenstelling van een trein doorgeven aan de bestuurder indien dit gespecificeerd werd in de interne regelgeving van de SO;i) een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;j) de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;k) tijdelijke en aanvullende immobilisatie van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/ of stopblokken bepalen;l) een immobilisatie ongedaan maken;m) correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;n) de signalisatievoorwaarden waaraan het einde van het spoorkonvooi moet voldoen, kennen.12° samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : a) de voertuigen koppelen en ontkoppelen; b) de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, zoals deze zijn opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel en/ of de lading, gevaarlijke goederen, buitengewoon vervoer, beschadigingen, enz.); c) de lengte van een stel bepalen;d) het treineinde wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;e) het bevel geven om een treinstel klaar te maken voor het rangeren;f) bevel geven voor het verplaatsen en tot stilstand brengen van voertuigen en stellen : i.de verschillende beelden van een vast stopsein herkennen; ii. de verschillende seinborden herkennen; iii. de optische en akoestische handseinen herkennen. g) bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische signalen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling, per radio;h) instaan voor de bediening van plaatselijke toestellen of toepassing van plaatselijke procedures voor het overschrijden van overwegen;i) het rijden op zicht naleven;j) een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen (enkel in de zones waar de bediening van de wissels door de SO toegelaten is); k) een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.) enkel in de zones waar de bediening van de wissels door IG toegestaan is; l) rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische, pneumatische leidingen, overgangsbruggen en vouwbalgen);m) nagaan of een rangeerbeweging kan worden uitgevoerd rekening houdend met het materieel en op de coördinatie tussen de deelnemers;n) de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toestemming geven (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);o) de veiligheid van de niet-betrokken bedienden en van het publiek waarborgen;p) een hindernis afdekken.c. Algemeen toezicht op de perrons : 1° bewerking AVG aan treinen met niet-gekoppelde opdruklocomotief;2° bewerking AVG aan materieel waar de begeleider van reizigerstreinen het stel niet kan verlaten;3° doorgeven van de mededeling AVG aan de Thalys-, ICE- en Eurostar treinen;4° tussenkomst bij een onregelmatig vertrek (storing materieel, uitgesteld vertrek);5° toezicht op de rangeringen aan het perron (zie specificaties in punt a hierboven);6° toezicht op de voorbereiding van de treinen aan het perron (koppeling, ontkoppeling aan het perron);7° algemeen toezicht op de veiligheid van de reizigers en van de personen met beperkte mobiliteit en van de groepen in het bijzonder;8° bijstand aan de slachtoffers bij een ongeval.d. Incidenten/ongevallen/nood : 1° coördinatie hulpdiensten;2° hulp bij plaatsing van een noodkoppeling;3° uitvoering van een remproef;4° immobilisatie van een treinstel;5° verspreiding van de informatie betreffende de immobilisatie;6° bescherming te velde van het treinstel;7° veiligheid van de reizigers op de plaats van het ongeval, het incident, de noodsituatie;8° overstap van de klanten op een andere trein of naar bussen en taxi's;9° instellen van vervangingsmiddelen voor het vervoer van de klanten, veiligheid; 10° begeleiding van de bestuurder naar het station (slecht vertrouwd met de installaties, mist, enz.). 2.10 Bediende belast met de rangeringen specialiteit « reiziger » De bijzondere kennis die vereist is met betrekking tot de veiligheid in het raam van de uitvoering van de rangeerdienst, het bedienen van de installaties, het samenstellen van treinen, is de volgende : a. volmaakte kennis van de bediende plaatselijke installaties; b. theoretische en praktische kennis (kennis van zaken) van de uit te voeren verrichtingen (rangering met opgeduwd stel, rangering met getrokken stel, enz.); c. kennis van de betrokken algemene en plaatselijke reglementering; d. in staat zijn de voorziene en noodzakelijke mededelingen te wisselen met het personeel van de IB, met het personeel van de IG (bestuurder), met het personeel van andere IG's, enz..); e. de kenmerken van de spoorvoertuigen herkennen en meedelen : 1° het in reizigerstreinen toegestane materieel onderscheiden (gesleept materieel, MS, motorwagons, HST-stellen);2° de op de voertuigen voorkomende conventionele tekens en opschriften interpreteren;3° de gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;f. de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen;in voorkomend geval, de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen; g. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;h. de noodzakelijke controles en verplichte procedures alvorens een rangering te bevelen, kennen en toepassen;i. de procedure en de regels voor het correct gebruik van de remkoppeling kennen en eerbiedigen bij het opdrukken van een stel;j. de regels inzake het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien toepassen (de uitvoering bevestigen aan de IB en aan het personeel van de IG belast met de rangeringen) : 1° een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; 2° de betekenis kennen van de technische merktekens (rem, lading, enz.) en de maatregelen die van toepassing zijn in de praktijk, kunnen brengen; 3° de verschillende automatische en handbediende alternatoren herkennen, de handbediende alternatoren « vlakte/bergen », « reizigers/ goederen », « ledig/beladen » in de juiste stand plaatsen;4° het volgens de omstandigheden uit te voeren type van remproef bepalen en kunnen uitvoeren;5° de remproeven uitvoeren (minimum : continuïteitsproef (type D) en volledige proef (type E), remkoppelingsproef, werkingsproef op een rangerend stel);6° de voertuigen in een stel rangschikken;7° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;8° de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;9° tijdelijke en aanvullende immobilisatie van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;10° een immobilisatie ongedaan maken;11° correct reageren wanneer voertuigen ontsnappen;12° de voorwaarden inzake signalisatie waaraan het einde van het spoorkonvooi moet voldoen kennen.k. samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : 1° de voertuigen koppelen en ontkoppelen; 2° de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel en/of de lading, gevaarlijke goederen, buitengewoon vervoer, beschadigingen, enz.); 3° de lengte van een stel bepalen;4° het treineinde wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;5° het bevel geven om een treinstel klaar te maken voor het rangeren;6° het bevel geven voor het verplaatsen en tot stilstand brengen van voertuigen en stellen : 7° de verschillende beelden van een vast stopsein herkennen;8° de verschillende seinborden herkennen;9° de optische en akoestische handseinen herkennen;10° bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische signalen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling, via radioverbinding;11° instaan voor de bediening van plaatselijke toestellen of toepassing van plaatselijke procedures voor het overschrijden van overwegen;12° het rijden op zicht naleven;13° een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen (enkel in de zones waar de bediening van de wissels door IG toegestaan is); 14° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.) enkel in de zones waar de bediening van de wissels door IG toegestaan is; 15° rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische, en pneumatische leidingen, overgangsbruggen en vouwbalgen, enz.); 16° nagaan of een rangeerbeweging kan worden uitgevoerd met het oog op het materieel en op de coördinatie tussen de deelnemers;17° de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toelating vragen (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);18° de veiligheid van de niet-betrokken bedienden en van het publiek verzekeren;19° een hindernis afdekken;l. de vrijmaking van de kruisingen nakijken ter hoogte van de vrijeruimtebalken. 2.11 Bediende belast met verrichtingen tot bediening van de private spooraansluitingen Deze functie kan alleen worden uitgeoefend binnen de strikte grenzen die in het plaatselijk protocol opgenomen werden, ondertekend door de IB en de IG. De bijzondere kennis voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie van « bediende belast met verrichtingen tot bediening van de private spooraansluitingen », zijn voornamelijk de volgende : a. in staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : 1° de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen : a) de conventionele tekens en opschriften op de voertuigen interpreteren;b) de beschadigingsetiketten interpreteren;c) de etiketten inzake breekbare goederen interpreteren;d) gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;2° de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen, in voorkomend geval, de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen en het codeboek van de gevaarlijke goederen gebruiken;3° tijdens de aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in de eigen veiligheid, en indien men een ploeg leidt, in de veiligheid van het personeel onder zijn bevoegdheid voorzien;4° kennen en toepassen van de noodzakelijke controles alvorens het bevel tot rangering te geven;5° de regels inzake het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien toepassen : a) een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; b) de betekenis van de technische merktekens (rem, lading, enz.) begrijpen en de maatregelen nemen die erop van toepassing zijn; c) de remproeven uitvoeren op een stel in rangering;d) de voertuigen in een stel rangschikken;e) een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;f) de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;g) tijdelijke en aanvullende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;h) een immobilisatie ongedaan maken;i) correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;6° samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : a) de voertuigen koppelen en ontkoppelen;b) de lengte van een stel bepalen;c) bevelen van het verplaatsen en het stoppen van de voertuigen en de stellen;d) herkennen van de verschillende beelden van een vast stopsein;e) herkennen van verschillende seinborden;f) herkennen van optische en akoestische handseinen g) bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische seinen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling;h) het rijden op zicht naleven;i) een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen; j) een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.); k) rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische en pneumatische koppelingen);l) nagaan of de rangeerbeweging rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de deelnemers, kan worden aangevat;m) de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;n) de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen aanleggen en deze reiswegen controleren;o) de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen. b. in staat zijn de bediening van het rollend materieel op sporen buiten toegelaten rijpad te verzekeren, dat op de Belgische spoorweginfrastructuur rijdt overeenkomstig het koninklijk besluit van .................................... 2013 tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel zonder het gebruik van rijpaden, namelijk : 1° in staat zijn om alleen en in alle veiligheid de trein te besturen met inachtneming van de seininrichting en de reglementering die hem werd meegedeeld ;2° de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om zijn dienst te waarborgen;3° de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren;4° de werking van de remmen van het krachtvoertuig controleren vóór het in beweging brengen van de trein;5° aanwijzingen van niet-conformiteit identificeren, ze onderscheiden en erop reageren volgens hun respectief belang, waarbij in alle gevallen voorrang wordt gegeven aan de veiligheid van het spoorverkeer, van personen en goederen;6° de nodige contacten opnemen met andere personen om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende beschikbare communicatiemiddelen;7° de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen;8° de van kracht zijnde communicatieprocedures naleven. De titularis van deze functie mag de bediening van een tractiemotor toegelaten om op de Belgische spoorweginfrastructuur te rijden overeenkomstig de beschikkingen van het ministerieel besluit van 30 juli 2010 tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor gebruik van de rijpaden, niet verzekeren. 2.12 Bediende belast met de bediening van installaties (werkplaats, onderhoudspost, enz.) Deze functie kan alleen worden uitgeoefend binnen de strikte grenzen die in het plaatselijk protocol opgenomen werden, ondertekend door de IB en de IG. De bijzondere kennis voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie van « bediende belast met de bediening van installaties », zijn voornamelijk de volgende : a. in staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : 1° tijdens de aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in de eigen veiligheid, en indien men een ploeg leidt, in de veiligheid van het personeel onder zijn bevoegdheid voorzien;2° kennen en toepassen van de noodzakelijke controles alvorens het bevel tot rangering te geven;3° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;4° de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;5° tijdelijke en aanvullende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;6° een immobilisatie ongedaan maken;7° correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;8° de voertuigen koppelen en ontkoppelen;9° bevelen van het verplaatsen en het stoppen van de voertuigen;10° herkennen van de verschillende beelden van een vast stopsein;11° herkennen van verschillende seinborden;12° herkennen van optische en akoestische handseinen;13° bevelen aan de treinbestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische seinen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling;14° het rijden op zicht naleven;15° een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen; 16° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.); 17° rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische en pneumatische koppelingen);18° nagaan of de rangeerbeweging rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de deelnemers, kan worden aangevat;19° de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;20° de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen opstellen en deze reiswegen controleren;21° de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen.b. in staat zijn om de bediening van een tractiemotor te verzekeren, in het kader van rangeerbewegingen, namelijk : 1° in staat zijn om alleen en in alle veiligheid de trein te besturen met inachtneming van de seininrichting en de reglementering die hem werd meegedeeld ;2° de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om zijn dienst te waarborgen;3° de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren;4° de werking van de remmen van het krachtvoertuig controleren vóór het in beweging brengen;5° aanwijzingen van niet-conformiteit identificeren, ze onderscheiden en erop reageren volgens hun respectief belang, waarbij in alle gevallen voorrang wordt gegeven aan de veiligheid van het spoorverkeer, van personen en goederen;6° de nodige contacten opnemen met andere personen om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende beschikbare communicatiemiddelen;7° de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen;8° de eventuele van kracht zijnde communicatieprocedures naleven. 2.13 De veiligheidsfunctie « verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken » De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken » zijn voornamelijk de volgende : a. de voorgeschreven maatregelen nemen om de werf te beveiligen en de veiligheid te verzekeren van het treinverkeer en het personeel;b. leiden en organiseren van het werk van de brigade;c. toezicht houden op de uitvoering van de werken;d. gebruik van het veiligheidsboekje voor werken kennen;e. de voorziene procedure toepassen om werktreinen op het buiten dienst gestelde spoor toe te laten;f. de nodige maatregelen nemen om het verkeer van werktreinen op het buitendienstgestelde spoor veilig te laten verlopen;g. de nodige maatregelen nemen om bij verkeer van werktreinen op het buitendienstgestelde spoor de overwegen veilig te overschrijden;h. zich vergewissen van de goede staat van de installatie vooraleer het spoor terug in dienst te geven;i. toestaan of verbieden om in te dringen in het vrijeruimteprofiel van een in dienst zijnd spoor na toepassing van de voorziene veiligheidsmaatregelen;j. verlenen van toelating aan andere diensten om werken uit te voeren op het al buitendienstgestelde spoor, na het nemen van de nodige veiligheidsmaatregelen;k. terug in dienst stellen van het spoor nadat alle diensten die hij toelating gegeven heeft om te werken op het buitendienstgestelde spoor, de beëindiging van de werken en de goede staat van de installaties hebben gemeld;l. gebruik van het veiligheidsboekje voor een rit kennen;m. de procedure om telefonisch een spoor buiten dienst en terug in dienst te stellen kennen;n. indien er een Tijdelijke Plaatselijke Onderrichting opgemaakt werd voor de werken, de maatregelen die erin vermeld zijn toepassen;o. de nodige maatregelen nemen bij de uitvoering van andere werken dan welke hierboven zijn vermeld, door de veiligheidsvoorwaarden aan te passen;p. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;q. toepassen van de voorziene maatregelen bij werken aan een wissel in dienst;r. toepassen van de toegangsprocedure tot een spoor buiten dienst. Sommige van deze bekwaamheden, die in het veiligheidsbeheersysteem van de IB zijn opgenomen, zijn specifiek voor welbepaalde personeelscategorieën. 2.14 De veiligheidsfunctie « verdeler tractiestroom » De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « verdeler tractiestroom » zijn voornamelijk de volgende : a. verzekeren van de voeding van de bovenleiding door een doelmatige uitbating van de onderstations, sectioneerposten, voedingsposten en bovenleidingschakelaars;b. een grondige kennis bezitten van : 1° de werking van de toestellen en hun schakelschema's;2° de samenstelling van de bovenleidingen en het schema van de elektrische verdeling van de bovenleidingen;3° de verschillende reglementen en onderrichtingen betreffende de exploitatie van de onderstations, sectioneerposten, voedingsposten en van het bovenleidingsnet;c. bevelen tot rijden met neergelaten stroomafnemers;d. de voorziene maatregelen nemen om de veiligheid van het personeel te verzekeren;e. in staat zijn om onmiddellijk de betekenis van elke storing te begrijpen;f. van op afstand de installaties beheren;g. stroom verbreken, buiten spanning stellen en onder spanning stellen van de bovenleiding;h. opvolgen van het uitschakelen van beveiligingen en het opzoeken van de oorzaken;i. de regelmaat van het treinverkeer vrijwaren door de nodige maatregelen te nemen bij storingen;j. coördineren van de samenwerking met Traffic Control en seinposten;k. oproepen van personeel in geval van beschadigingen;l. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;m. bij vaststellen of melding van een ongeval, hinder, elektrocutie of gevaar voor aanrijding : 1° de spanning verbreken en/of buiten spanning stellen van de bovenleiding voor de betrokken zone;2° de voorziene procedures toepassen om de seinposten, andere verdelers, de lijnregelaars en het technisch personeel op de lijn in te lichten. 2.15 De veiligheidsfunctie « begeleidende agent van werktreinen » De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « begeleidende agent van werktreinen » zijn voornamelijk de volgende : a. de algemene beschikkingen van het veiligheidsboekje kennen en kunnen toepassen;b. de verrichtingen uitvoeren met betrekking tot het samenstellen van de treinen;1° handbediende wissels bedienen;2° stuitklampen en ontspoortongen bedienen;3° gewone, door optische seinen of per radio bevolen rangeringen uitvoeren;4° de beperkte technische schouwing van de voertuigen uitvoeren en de « gemakkelijk te ontdekken » onregelmatigheden opsporen;5° een beschadigingsetiket opmaken, aanbrengen en opsturen;6° het krachtvoertuig aankoppelen;7° de inrichting voor immobilisatie van het treinstel uitschakelen;8° de voorziene remproeven uitvoeren;9° het treineinde in orde brengen;10° de alternatoren « ledig-beladen » en « goederen-reizigers » in de juiste stand plaatsen;11° de koppeling voor noodremming van wagons plaatsen, testen en gebruiken; 12° de voorwaarden controleren met betrekking tot remming, samenstelling, snelheid, last van de trein, enz.; 13° de overeenkomstig de van kracht zijnde reglementering vereiste documenten opmaken en aan de bestuurder bezorgen;c. de procedure en de regels voor het correct gebruik van de remkoppeling eerbiedigen bij het opdrukken van een stel;d. gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;e. een overweg in alle veiligheid laten overschrijden; f. een trein vergezellen naar, op en van een spoor buiten dienst : 1° de grenzen van een spoor buiten dienst kennen (identificatie van de seinen) en de bijzonderheden van het spoorvak onthouden (zones met snelheidsbeperking, overwegstelsel, enz.); 2° de handstopseinen, snelheidsseinen en seinen voor elektrische tractie herkennen;3° de rit op zicht uitvoeren en beëindigen, ervoor zorgen dat de seinen en de snelheid tijdens het opdrukken van het stel door middel van visuele seinen en radio in acht worden genomen;4° een treinstel voorlopig en definitief immobiliseren;5° gebruik maken van de apparatuur voor de uitschakeling van de aankondigingzones van de overwegen;6° een overweg overschrijden met een werktrein;7° een krachtvoertuig ontkoppelen;g. de passende controles en verrichtingen uitvoeren bij abnormale situaties, incidenten of ongevallen : 1° de trein tot stilstand brengen indien de veiligheid in het gedrang komt;2° de vereiste maatregelen treffen indien een feit dat een snelheidsbeperking vereist, zich voordoet;3° een hinder afdekken (op afstand en ter plaatse);4° nagaan of een trein volledig is als hij niet is uitgerust met het reglementaire eindsein;5° een bericht van « in nood-verklaring » opgesteld door een bestuurder doorsturen;6° weten waar en hoe gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare communicatiemiddelen;7° een onregelmatige seinoverschrijding kunnen vaststellen en er op passende wijze op reageren;8° de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vaststellen en de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen;h. in voorkomend geval verrichtingen uitvoeren die normaal aan de werkleider zijn toegewezen : 1° de samenstelling van een werktrein controleren;2° de alternatoren « ledig-beladen » doen aanpassen en het remmingsbulletin van de bestuurder aanpassen als de rem- of ladingsvoorwaarden van een wagon zijn veranderd.i. de vereiste mededelingen opgelegd door de IB kunnen wisselen om bij het binnenrijden van een infrastructuurzone de uitvoering en de toepassing van de voorziene beschikkingen van de plaatselijke protocollen te eerbiedigen;j. beschikken over de theoretische en praktische kennis van de plaatselijke consignes en plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur en bekwaam zijn deze toe te passen;k. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;l. de administratieve handelingen in verband met het samenstellen en verzenden van treinen uitvoeren. 2.16 De veiligheidsfunctie « overwegwachter » Volgende bekwaamheden zijn vereist voor het uitoefenen van de veiligheidsfunctie « overwegwachter » : a. bekwaam zijn om de nodige documenten, gereedschap en materiaal klaar te maken voor de bewaking;b. de boekjes voor de wegwachter correct kunnen aanvullen;c. toepassen van de communicatieprocedures betreffende overwegen;d. kennis van de vereiste uit te wisselen aankondigingen;e. bekwaam zijn om alle ontvangen aankondigingen door te geven langs de overweglijn;f. de procedure « instellen van de bewaking » kennen;g. de procedure « einde bewaking » kennen;h. bekwaam zijn om het wegverkeer te verbieden op een overweg in beschadigde toestand (verstoring door sluiting van slagbomenbarelen/spoorbomen ;gedoofde lichten, enz.); i. de eventueel gedane vaststellingen kunnen inschrijven in het register der vaststellingen en onderrichtingen;j. onmiddellijk en op een onberispelijke manier kunnen antwoorden op elke telefonische oproep;k. de procedure « werken » kennen;l. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;m. bekwaam zijn om bij het vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding : 1° het alarm mondeling door te geven aan de seinposten en aan de andere overwegen in bewaking;2° in elk spoor een mobiel stopsein te plaatsen bevestigd door een klapper 3° het wegverkeer te verbieden. 2.17 De veiligheidsfunctie « schildwacht » De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « schildwacht » zijn voornamelijk de volgende : a. een voldoende kennis bezitten van de plaats van de werkzaamheden (sporenplan, reiswegen, ritzin, refertesnelheid van de werf, zichtbaarheidsafstand, verwittigingsafstand, enz.); b. het geheel van de aan de functie toegekende taken : 1° bewaken van aankomende bewegingen;2° waarnemen van de ritzin van de aankomende bewegingen;3° de waarschuwingsmiddelen kennen en ze tijdig kunnen gebruiken;4° er zich steeds van vergewissen dat de nodige zichbaarheidsafstand wordt gevrijwaard zodat de aankondigingstijden kunnen geëerbiedigd worden;5° gevaarlijke situaties ontdekken en dringend aangepaste maatregelen kunnen treffen;c. de toe te passen voorschriften met betrekking tot storingen en ongevallen kennen;d. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; e. de toe te passen voorschriften met betrekking tot slechte weersomstandigheden kennen (mist, sneeuwstorm, onvoldoende zichtbaarheid, enz.). 2.18 De veiligheidsfunctie « bediende beweging Infrabel » a. Bediende beweging werkzaam op een seinhuis De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende beweging werkzaam op een seinhuis » zijn voornamelijk de volgende : 1° de voorgeschreven maatregelen kennen om zich veilig te verplaatsen op de spoorweginfrastructuur;2° betreffende spoorvoertuigen : a) de spoorvoertuigen herkennen en de opschriften en tekens die erop voorkomen kennen;b) de betekenis van de gevaarsetiketten kennen;c) de betekenis van beschadigingsetiketten kennen;3° een schematisch seininrichtingsplan kunnen lezen en begrijpen;4° de organisatie van de treindienst kennen;5° de procedures in verband met veiligheidscommunicatie toepassen;6° spoortoestellen te velde correct bedienen;7° een grondige kennis bezitten over de vaste en mobiele seinen;8° de veiligheid en opvolging van het verkeer verzekeren, met respect voor de treinpaden en de voorrangsvolgorde;9° de voorwaarden voor het vertrek van een trein kennen;10° de door een trein gedragen seinen en de voorwaarden waaraan een treineinde moet voldoen kennen;11° de bijzondere voorwaarden kennen voor het afschaffen of omleiden van een trein;12° een buitengewoon vervoer herkennen en de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen kunnen toepassen;13° de voorgeschreven maatregelen nemen om de veiligheid te verzekeren van het personeel dat tewerkgesteld is op spoorwegterrein of in de omgeving ervan;14° de in de plaatselijke onderrichting, beroepsonderrichting, de tabel der wisselstraten en/of wisselstandbladen en de in de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen voorgeschreven maatregelen begrijpen en kunnen toepassen;15° het gebruik kennen van het register der vaststellingen en onderrichtingen;16° het gebruik kennen van de veiligheidsdocumenten;17° een grondige kennis bezitten van de technologie, de uitrusting en het sporencomplex van de seinpost;18° kennis hebben van de bediende lijnen en de blokstelsels die van toepassing zijn op de seinpost;19° gebruik en toepassing van de operationele hulpprocedures kennen;20° de veiligheidsvoorschriften kennen en kunnen toepassen voor a) het verkeer van een licht voertuig;b) het verkeer van een zwaar krachtvoertuig dat minstens een licht voertuig sleept;c) het verkeer van een voertuig met beroeste wielbanden;d) het verkeer van minstens één voertuig met een radafstand groter dan 26,5m;e) beroeste spoorstaven;21° de veiligheid verzekeren bij dienst op enkelspoor en verkeer op tegenspoor;22° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen op de seinpost bij storingen aan een wissel;23° over de nodige kennis beschikken om een spoor, spoorgedeelte of een lijn buiten dienst te stellen volgens de voorgeschreven procedure;24° de veiligheidsmaatregelen toepassen voor het buiten dienst stellen van een spoor;25° het gebruik van het veiligheidsboekje voor werken kennen;26° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen om een werktrein toe te laten op een spoor buiten dienst en om een werktrein het buitendienstgestelde spoor te laten verlaten;27° de sporen opnieuw in dienst stellen en de normale bediening hervatten;28° de voorziene maatregelen nemen bij sporadische indringing in het vrijeruimteprofiel;29° de nodige maatregelen nemen om een trein dringend te laten stoppen;30° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;31° de principes van de bovenleiding kennen;32° T- en TS-schakelaars bedienen op vraag van de verdeler tractiestroom;33° de voorziene veiligheidsmaatregelen nemen bij beschadiging of werken aan bovenleiding;34° de reglementering in verband met werkaansluitingen beheersen; 35° tussenbeide komen te velde in geval van storingen aan spoortoestellen (storingen wissel, bedienen schakelaars op vraag verdeler tractiestroom, enz.); 36° een grondige kennis bezitten over de plaatselijke consignes en protocollen;37° de passende maatregelen kunnen nemen bij storingen, keren van de rijrichting en bijzondere vervoeren;38° de plaats van een trein in nood of een ongeval van op afstand en te velde beveiligen en toelating geven om de rit te hervatten na noodtoestand of ongeval;39° alle noodzakelijke maatregelen nemen in geval van ongeoorloofde seinvoorbijrijding;40° de bijzondere veiligheidsmaatregelen nemen in geval van onderbreking van de blokverbindingen;41° de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen;42° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij ontbreken of gedoofd eindsein;43° de nodige maatregelen nemen bij het ontsnappen van voertuigen;44° de passende veiligheidsmaatregelen nemen bij detectie van een warme asbus;45° over de nodige kennis beschikken om een aangelegde wisselstraat op een veilige manier te wijzigen;46° technische diensten oproepen om storingen te verhelpen;47° een grondige kennis bezitten over de werking van de automatische en bewaakte overwegen alsook de te nemen maatregelen bij storingen;48° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;49° bij vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding : a) toegang tot het betrokken spoor, spoorgedeelte, lijn- of spoorvak verbieden;b) indien mogelijk alarm versturen; c) Traffic Control, betrokken verdelers tractiestroom, andere betrokken seinposten en personeel op de lijn (overwegwachters, enz.) inlichten. b. Bediende beweging werkzaam op Traffic Control De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « bediende beweging werkzaam op Traffic Control » zijn voornamelijk de volgende : 1° toezicht houden op de regelmaat van het treinverkeer;2° de voorrangsvolgorde van de treinen respecteren, aangepast volgens de behoeften;3° de organisatie van de treindienst kennen;4° de volgorde van de bewegingen beheren in geval van verkeer op enkelspoor;5° principes van de wachttijden kennen en kunnen toepassen;6° op basis van de wensen van de SO beslissen of aansluitingen behouden blijven of afgeschaft worden;7° de voorziene procedures toepassen in geval van storingen;8° in geval van storingen of abnormale toestanden op de lijn, de treinbestuurder waarschuwen via de grond-treinverbinding of GSM-R;9° technische diensten oproepen om storingen te verhelpen;10° sperbevelen wisselen met de blokposten in geval van dienst op enkelspoor en verkeer op tegenspoor om het spoorvak te ontlasten;11° de principes van de bovenleiding kennen;12° een geval van de bovenleiding correct kunnen laten toepassen en opheffen;13° een trein dringend kunnen laten stoppen;14° de veiligheidsprocedures toepassen;15° de voorziene maatregelen nemen om de veiligheid van de hulpdiensten te garanderen en/of van personen in de nabijheid van sporen;16° erover waken dat de correcte informatie gewisseld wordt tussen de seinposten, de treinbestuurders en het begeleidingspersoneel in geval van een ernstig verstoorde situatie;17° bij vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding : a) alarm versturen;b) betrokken seinposten, betrokken verdelers tractiestroom en andere betrokken lijnregelaars inlichten;c) indien nodig technische hulptreinen verzenden;18° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;19° een schematisch seininrichtingsplan kunnen lezen en begrijpen;20° de bijzondere voorwaarden kennen voor het afschaffen of omleiden van een trein;21° een grondige kennis bezitten over de consignes en protocollen;22° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;23° de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen. 2.19 De veiligheidsfuncties « seingever » en « operator » a. Een seingever wordt tewerkgesteld op : 1° zuiver mechanische seinpost : alle bedieningen (wissels + seinen) gebeuren mechanisch;2° elektromechanische seinpost : bedieningen gebeuren deels elektrisch, deels mechanisch;3° elektrische seinpost : alle bedieningen gebeuren elektrisch;4° al relais seinpost : drukknoppen bedienen relais die de bediening sturen.b. Een operator wordt tewerkgesteld op een Elektronisch Bediende Seinpost (EBP) : 1° EBP/RZ : de relais worden bediend door een computer; 2° EBP/PLP : sturing van de wissels en seinen d.m.v. computer (geen relaiszaal meer nodig). c. De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « seingever » en « operator » zijn voornamelijk de volgende : 1° kennen van de voorgeschreven maatregelen om zich veilig te verplaatsen op spoorwegterrein;2° de organisatie van de treindienst kennen;3° de spoorvoertuigen herkennen en de opschriften en tekens die erop voorkomen kennen;4° een grondige kennis bezitten over de vaste en mobiele seinen;5° verzekeren van de veiligheid en opvolging van het verkeer, met respect voor de treinpaden en de voorrangsvolgorde;6° kennen van de voorwaarden voor het vertrek van een trein;7° kennen van de door een trein gedragen seinen en de voorwaarden waaraan een treineinde moet voldoen;8° een buitengewoon vervoer herkennen;9° de voorgeschreven maatregelen nemen om de veiligheid te verzekeren van het personeel dat tewerkgesteld is op spoorwegterrein of in de omgeving ervan;10° de in de plaatselijke onderrichting, beroepsonderrichting, de tabel der wisselstraten en/of wisselstandbladen en de in de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen voorgeschreven maatregelen begrijpen en kunnen toepassen;11° het gebruik kennen van het register der vaststellingen en onderrichtingen;12° een grondige kennis bezitten over de technologie, de uitrusting en het sporencomplex van de seinpost;13° kennis van de bediende lijnen en de blokstelsels die van toepassing zijn op de seinpost;14° de veiligheidsvoorschriften kennen en kunnen toepassen voor : a) het verkeer van een licht voertuig;b) het verkeer van een zwaar krachtvoertuig dat minstens een licht voertuig sleept;c) het verkeer van een voertuig met beroeste wielbanden;d) het verkeer van minstens één voertuig met een radafstand groter dan 26,5m;e) beroeste spoorstaven;15° de principes in verband met de werking van de automatische en bewaakte overwegen alsook de veilige overschrijding ervan kennen;16° sperren van het verkeer bij dienst op enkelspoor en verkeer op tegenspoor;17° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen kennen om een werktrein toe te laten op een spoor buiten dienst en om een werktrein het buitendienstgestelde spoor te laten verlaten;18° de voorziene maatregelen toepassen bij sporadische indringing in het vrijeruimteprofiel;19° de nodige maatregelen kennen om een trein dringend te laten stoppen;20° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen kennen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;21° de beperkingen kennen bij beschadiging of werken aan bovenleiding;22° een grondige kennis bezitten van de plaatselijke consignes en protocollen;23° de passende maatregelen kennen bij storingen, keren van de rijrichting en buitengewone vervoeren;24° de bijzondere veiligheidsmaatregelen kennen in geval van onderbreking van de blokverbindingen;25° kennen van de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen bij ontbrekend of gedoofd eindsein;26° de nodige maatregelen kennen bij het ontsnappen van voertuigen;27° de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen;28° de principes van de bovenleiding kennen;29° een schematisch seininrichtingsplan kunnen lezen en begrijpen;30° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;31° de procedures in verband met veiligheidscommunicatie toepassen. 2.20 De veiligheidsfunctie « mobiele seingever » Mobiele seingevers zijn enkel voorzien in het district Noordoost - Havengebied van Antwerpen. Zij worden belast met de werkzaamheden van seingever, rangeerder en lader.

De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie « mobiele seingever » zijn voornamelijk de volgende : a. de algemene reglementering, de consignes, de plaatselijke protocollen en de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen kennen en kunnen toepassen;b. de te bedienen installaties, de verschillende mogelijke te berijden reiswegen, de bijzonderheden van de installatie kennen; c. de verschillende uit te voeren handelingen of mogelijk uit te voeren handelingen en de te bedienen toestellen kennen (wissels, ontspoortongen, stuitklampen, overwegen, sloten, wisselwachtersposten, enz.); d. de verschillende te verwezenlijken procedures kunnen toepassen (wisselen van aankondigingen / geformaliseerde aankondigingen, nemen van bijzondere maatregelen in normale en abnormale omstandigheden, enz.); e. in staat zijn de voorziene beweging en bedieningen uit te voeren; f. coördineren van de bewegingen in zijn actiezone (rangeringen, vertrekken, ontvangsten, enz.); g. kennen van de voorgeschreven maatregelen om zich veilig te verplaatsen op spoorwegterrein;h. spoorvoertuigen : 1° de spoorvoertuigen herkennen en de opschriften en tekens die erop voorkomen kennen;2° de betekenis van de gevaarsetiketten kennen;3° de betekenis van de beschadigingsetiketten kennen;i. de voorgeschreven maatregelen nemen om de veiligheid te verzekeren van het personeel dat tewerkgesteld is op spoorwegterrein of in de omgeving ervan;j. de bewegingen opvolgen, er rekenschap over kunnen afleggen;k. bij vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding, de betrokken seinposten, de betrokken verdelers tractiestroom en betrokken lijnregelaars inlichten;l. de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;m. de principes in verband met de werking van de overwegen en de veilige overschrijding ervan kennen;n. de organisatie van de treindienst kennen;o. de blokstelsels die van toepassing zijn kennen;p. de te treffen maatregelen kennen bij uitvoering van rangeringen;q. de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen;r. de principes van de bovenleiding kennen;s. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;t. het uitvoeren van rangeringen volgens de voorgeschreven reglementering. Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris van Mobiliteit, M. WATHELET _______ Nota's (1) In het raam van dit punt zijn de veiligheidsfuncties die verband houden met de samenstelling van treinen of waarvan het takenpakket bestaat uit het toestaan van de bewegingen van treinen, de volgende : ? verantwoordelijke voor de rangeerdienst; ? begeleidende agent van goederentreinen; ? bediende belast met het rangeren; ? bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen; ? bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seinposten (binnen de perken van de overeenkomsten tussen de SO en de IB); ? bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit « goederen »; ? bediende belast met de schouwing van het rollend materieel, specialiteit « reizigers »; ? onderchef specialiteit « reiziger » - toezicht en bediening van de perrons en uitwijkbundels; ? bediende belast met de rangeringen specialiteit « reiziger »; ? bediende belast met verrichtingen tot bediening van de private spooraansluitingen; ? bediende belast met de bediening van installaties (werkplaats, onderhoudspost, enz.); ? verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken; ? verdeler tractiestroom; ? begeleidende agent van werktreinen; ? overwegwachter; ? schildwacht; ? bediende beweging; ? seingever en operator; ? mobiele seingever; (2) In het raam van dit punt is de veiligheidsfunctie die geen verband houdt met de samenstelling van treinen of waarvan het takenpakket niet bestaat uit het toestaan van de bewegingen van treinen, de volgende : ? bediende belast met het beheer van de administratieve taken met betrekking tot het rangeren, het bedienen van installaties, het samenstellen en verzenden van treinen. Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel Bijlage 4 : preventieve schorsing

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris van Mobiliteit, M. WATHELET

^