gepubliceerd op 30 januari 2008
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 december 2004 houdende uitvoering van de hoofdstukken VIII en IX van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur
20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 december 2004 houdende uitvoering van de hoofdstukken VIII en IX van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, inzonderheid op artikel 108;
Gelet op de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, inzonderheid op de artikelen 41, § 2, 43, 46 en 47;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 december 2004 houdende uitvoering van de hoofdstukken VIII en IX van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur;
Gelet op het advies van de beheerder van de spoorweginfrastructuur;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 april 2007;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 27 april 2007;
Gelet op het advies nr. 43.188/4 van de Raad van State, gegeven op 18 juni 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat werd voldaan aan alle opmerkingen van de Raad van State, behalve aan de opmerking dat artikel 8 niet het probleem oplost van de toewijzing van capaciteit indien de frequentie waarmee het betrokken traject wordt gebruikt, over een in aanmerking te nemen periode even groot is. Immers, de voorgaande criteria zijn van aard om gemakkelijk te kunnen kiezen tussen de concurrenten en indien, wat onmogelijk lijkt, dit toch niet het geval zou zijn, dan kunnen de criteria worden toegepast die de spoorweginfrastructuurbeheerder mag vaststellen op grond van artikel 43 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het opschrift van het koninklijk besluit van 9 december 2004 houdende uitvoering van de hoofdstukken VIII en IX van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur wordt door het volgende opschrift vervangen : « Koninklijk besluit betreffende de verdeling van de spoorweginfrastructuurcapaciteiten en de retributie voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur ».
Art. 2.Het eerste artikel van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder « wet » verstaan, de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur. »
Art. 3.Het opschrift van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt door het volgende opschrift vervangen : « HOOFDSTUK II. - Spoorweginfrastructuurcapaciteit »
Art. 4.De onderafdelingen van hoofdstuk II van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 5.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Art. 2.In het kader van de toepassing van artikel 36 van de wet, maakt de infrastructuurbeheerder, in voorkomend geval, een raming van de behoefte aan reservecapaciteit die binnen de definitieve dienstregeling beschikbaar moet zijn om snel op te verwachten ad-hocaanvragen voor capaciteit te kunnen reageren. Dit geldt ook in geval van overbelaste infrastructuur. »
Art. 6.De artikelen 3 en 4 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 7.In artikel 5 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De eerste paragraaf wordt opgeheven;2° Paragraaf 2, die de enige paragraaf is geworden, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Onverminderd de bepalingen van de artikelen 81, 82 en 86 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kan de beheerder van de spoorweginfrastructuur, wanneer hij specifieke spoorweginfrastructuur heeft aangeduid zoals bedoeld in artikel 38 van de wet, bij de verdeling van de infrastructuurcapaciteiten, voorrang geven aan dit type van verkeer ».
Art. 8.In artikel 6 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In de eerste paragraaf, worden de woorden « Wanneer de spoorweginfrastructuur overbelast is verklaard, wijst de beheerder van de spoorweginfrastructuur de capaciteit van de overbelast verklaarde spoorweginfrastructuur toe zonder afbreuk te doen aan de gereserveerde capaciteit voor het geplande onderhoud van het net rekening houdend met de volgende prioriteiten, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 5, § 2 » door de woorden « De in artikel 43 van de wet bedoelde prioriteiten zijn de volgende » vervangen.2° In de eerste paragraaf, derde lid, worden de woorden « van de openbare dienst » bij de woorden « de reizigerstreinen » toegevoegd.3° Paragraaf 2 wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 2.Wanneer de toepassing van de voorrangscriteria niet mogelijk is om een capaciteit eerder aan een kandidaat dan aan een andere toe te wijzen, wijst de beheerder van de spoorweginfrastructuur de capaciteit toe aan de kandidaat waarvan de vraag naar de capaciteit het hoogste bedrag aan gebruiksheffing op het bewuste traject verzekert.
In het geval dat de toepassing van dit criteria de mogelijkheid niet biedt om een capaciteit eerder aan een kandidaat dan aan een andere toe te wijzen, wijst de beheerder van de spoorweginfrastructuur de capaciteit toe aan de kandidaat die het bewuste traject met de hoogste frequentie zal gebruiken gedurende een periode van één maand, te rekenen vanaf de dag van het gebruik van de bestreden capaciteit ».
Art. 9.Artikel 7 van hetzelfde besluit, wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Art. 7.De capaciteitsanalyse stelt de redenen van de overbelasting van het betrokken spoorweginfrastructuuronderdeel of -onderdelen vast.
De analyse duidt aan welke maatregelen op korte en/of middellange termijn kunnen worden genomen om het capaciteitsgebrek op te heffen ».
Art. 10.Artikel 8 van hetzelfde besluit, wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Art. 8.De analyse houdt rekening met onder meer de infrastructuur, de exploitatieprocedures, de aard van de verschillende diensten die worden geboden, en het effect van al deze factoren op de spoorweginfrastructuurcapaciteit. »
Art. 11.Hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 12.De artikelen 9 tot en met 19 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 13.In artikel 21 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De woorden « .Deze elementen variëren al naargelang de vraag van de spoorwegondernemingen en weerspiegelen : » vervallen; 2° De woorden « toegelaten massa » worden door de woorden « werkelijke last van de trein » vervangen.
Art. 14.In artikel 22 van hetzelfde besluit, vervallen de woorden « .
Deze elementen variëren al naargelang de vraag van de spoorwegondernemingen en weerspiegelen : ».
Art. 15.In artikel 26 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De woorden « in artikel 11 » worden door de woorden « in artikel 32 van de wet » vervangen.2° Een lid wordt toegevoegd als volgt : « De in het eerste lid bedoelde wijzigingen kunnen van toepassing zijn voor de inwerkingtreding van de dienstregeling die volgt op die tijdens welke ze zijn vastgesteld onder de volgende voorwaarden : 1° ze vormen een vermindering van het niveau van het gebruiksrecht, 2° ze zijn het voorwerp van de raadpleging voorzien in artikel 21 van de wet, 3° ze zijn het voorwerp van een goedkeuring door de Minister, 4° ze worden ten minste drie maanden voor hun toepassing bekendgemaakt ».
Art. 16.Artikel 28 van hetzelfde besluit, wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Art. 28.§ 1. Bij afzegging van een gevraagde capaciteit meer dan zestig dagen voor de voorziene rijdag, kan de spoorweginfrastructuurbeheerder geen heffing factureren. § 2. Bij afzegging van een gevraagde capaciteit tussen zestig en dertig dagen vóór de voorziene rijdag van de trein, mag de spoorweginfrastructuurbeheerder maximum 15 % van de voorziene heffing factureren. § 3. Bij afzegging van een gevraagde capaciteit vanaf dertig dagen vóór de voorziene rijdag tot de dag vóór de rijdag van de trein, mag de spoorweginfrastructuurbeheerder maximum 30 % van de voorziene heffing factureren. § 4. Bij afzegging van een gevraagde capaciteit minder dan vier en twintig uren vóór het rijden van de trein, factureert de spoorweginfrastructuurbeheerder maximum de volledige heffing. § 5. Het effectieve percentage van de heffing bedoeld in §§ 2 tot 4 wordt op voorhand door de spoorweginfrastructuurbeheerder bepaald in de netverklaring, aangenomen overeenkomstig artikelen 21 tot 23 van de wet. § 6. Wanneer de infrastructuur waarvoor er aan de gevraagde capaciteit wordt afgezegd als « overbelaste infrastructuur » wordt verklaard, factureert de spoorweginfrastructuurbeheerder de maximum bedragen in de in §§ 2 tot 4 bedoelde gevallen.
De spoorweginfrastructuurbeheerder kan slechts hogere bedragen ten opzichte van de hypothesen van de paragrafen 1 tot en met 4 voorzien in het kader van zijn ontwerp van capaciteitsvergrotingplan, aangenomen overeenkomstig artikel 41, § 3, van de wet, wanneer deze verantwoord zijn om het gebruik van de verzadigde infrastructuur te optimiseren. »
Art. 17.Onze Minister die de regulering van het spoorwegvervoer in zijn bevoegdheden heeft, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT