Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 september 2011
gepubliceerd op 29 september 2011

Koninklijk besluit betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2011014227
pub.
29/09/2011
prom.
12/09/2011
ELI
eli/besluit/2011/09/12/2011014227/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 SEPTEMBER 2011. - Koninklijk besluit betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit, werd in de Ministerraad overlegd.

Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen, heeft onder andere de voorschriften inzake de opleiding en certificering van treinbestuurders gewijzigd. Als gevolg hiervan, dienden de artikelen betreffende de certificering van treinbestuurders in de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen en het koninklijk besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel te worden gewijzigd.

De wijziging van de wet van 19 december 2006 - met het oog op de omzetting van Richtlijn 2007/59/EG - door de wet van 26 januari 2010 tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, voornamelijk wat de certificering van het veiligheidspersoneel en het onderhoud van de voertuigen betreft, voorzag onder meer de toekenning van nieuwe bevoegdheden aan de Koning inzake de opleiding en de certificering van treinbestuurders (Hoofdstuk V).

Ter uitvoering hiervan, werd geopteerd voor het uitvaardigen van een nieuw besluit, dat u wordt voorgelegd.

Het u voorgelegde ontwerp is enkel van toepassing op treinbestuurders en opleidingscentra voor treinbestuurders. De opleidingsdiensten voor ander treinpersoneel worden ook door de Richtlijn 2007/59/EG buiten beschouwing gelaten.

De treinbegeleiders en opleidingscentra die opleidingen aan treinbegeleiders aanbieden, blijven bijgevolg onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 2008, tot op het moment dat de Europese Unie een wetgevend initiatief neemt betreffende de opleiding van treinbegeleiders.

Het u voorgelegde ontwerp bevat nadere regels met betrekking tot : 1° het beroepsexamen bedoeld in artikel 37/1, zesde lid, van de wet van 19 december 2006 (art.37/27, § 1, 4°, van de wet); 2° de wijze waarop de houder van het bevoegdheidsbewijs dient te voldoen aan de taalvoorwaarden bedoeld in artikel 37/9, tweede lid, van de wet (art.37/27, § 2, 2°, van de wet); 3° de materies waarvan de kennis wordt getoetst door middel van het in artikel 37/9, derde lid, van de wet bedoelde examen (art.37/27, § 2, 3°, van de wet); 4° de materies waarvan de kennis wordt getoetst door middel van het in artikel 37/9, vierde lid, van de wet bedoelde examen (art.37/27, § 2, 4°, van de wet); 5° de organisatie van de opleiding en de examens bedoeld in artikel 37/17 van de wet, alsook de nadere regels voor de afgifte van de documenten die bewijskracht hebben ter zake van de door de treinbestuurders gevolgde opleiding en afgelegde examens (art.37/27, § 4, 1°, van de wet); 6° de voorwaarden waaraan de lesgevers en opleidingscentra moeten voldoen om te worden erkend, overeenkomstig artikel 37/17, tweede lid, van de wet, alsmede de erkenningsprocedure (art.37/27, § 4, 2°, van de wet); 7° de algemene beroepskennis die vereist is voor de vergunning en de specifieke beroepskennis die vereist is voor het bevoegdheidsbewijs bedoeld in artikel 37/19, eerste lid en 37/20 van de wet (art.37/27, § 4, 3°, van de wet); 8° de methode van de opleiding bedoeld in artikelen 37/17 tot en met 37/21 van de wet (art.37/27, § 4, 4°, van de wet); 9° de gedetailleerde doelstellingen van de opleiding bedoeld in de artikelen 37/17 tot en met 37/21 van de wet (art.37/27, § 4, 5°, van de wet); 10° de nationale criteria waaraan de keuze van examinatoren en examens is onderworpen tot de inwerkingtreding van de in artikel 37/22, vijfde lid, van de wet bedoelde Europese criteria (art.37/27, § 4, 6°, van de wet).

Het voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit omvat tevens passende overgangsmaatregelen tussen het koninklijk besluit van 18 januari 2008 en het huidig ontwerpbesluit.

Aangezien het besluit van 18 januari 2008, zoals al eerder vermeld, bedoeld is voor de treinbegeleiders, werd er uitdrukkelijk besloten dit besluit niet op te heffen. Echter, de maatregelen in het voormeld besluit zullen niet meer van toepassing zijn op de treinbestuurders onder voorbehoud dat het huidig ontwerpbesluit dit niet voorziet.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

ADVIES 49.714/4 VAN 14 JUNI 2011 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, vierde kamer, op 17 mei 2011 door de Staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de Eerste Minister, verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Bijzondere opmerkingen Aanhef In het eerste lid van de aanhef, waarin verwezen wordt naar de rechtsgrond van het ontwerp, behoort te worden aangegeven dat artikel 37/27 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen ingevoegd is bij de wet van 26 januari 2010.

Dispositief Artikel 3 De afdeling Wetgeving van de Raad van State ziet niet in op basis van welke rechtsgrond de steller van het ontwerp de voorwaarden gesteld in artikel 37/1 van de voormelde wet van 19 december 2006 zou mogen aanvullen.

Als daarvoor geen specifieke rechtsgrond kan worden gevonden, zal artikel 3, onderdeel 3°, van het ontwerp moeten vervallen.

Artikel 5 In artikel 5, § 3, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de aanvraag « aangetekend verstuurd » wordt. In de Franse tekst is sprake van een « lettre recommandée ».

Zoals hij is opgesteld, lijkt de Franse tekst te eisen dat gebruikgemaakt wordt van een aangetekende postzending. Hij lijkt aldus het gebruik van de elektronisch aangetekende zending uit te sluiten wanneer de bepalingen van kracht zullen zijn die in de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen, de elektronisch aangetekende zending en certificatiediensten, gewijzigd bij de wet van 13 december 2010, betrekking hebben op de elektronisch aangetekende zending, namelijk ten laatste op 30 juni 2011 (1).

Wanneer deze bepalingen van kracht zullen zijn, zal uit artikel 4, § 6, van de wet van 9 juli 2001 echter volgen dat « onder voorbehoud van de toepassing van bijzondere wettelijke of reglementaire vereisten op het gebied van aangetekende zendingen (....) een elektronisch aangetekende zending geacht (wordt) aan de vereiste van een aangetekende zending te voldoen ».

Weliswaar volgt uit die bepaling dat in casu de Koning vermag een tekst uit te vaardigen die, in een welbepaalde aangelegenheid, het gebruik van een elektronisch aangetekende zending uitsluit.

Een dergelijke vereiste dient evenwel gerechtvaardigd te worden ten aanzien van het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid voor de wet.

Er dient in elk geval een terminologie gebruikt te worden die overeenstemt met de wetgeving ter zake (2). In dit verband zijn er twee mogelijkheden : - indien het de bedoeling is het gebruik van een aangetekende postzending te eisen en het gebruik van de elektronisch aangetekende zending uit te sluiten, dient het woord « aangetekend » vervangen te worden door de woorden « met een aangetekende postzending »; - indien het de bedoeling is het gebruik van een dienst van aangetekende zending op te leggen, zonder de elektronisch aangetekende zending uit te sluiten, mag het woord « aangetekend » behouden blijven. 2. In artikel 5, § 3, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de aanvraag en de bijhorende documenten hetzij in het Nederlands, hetzij in het Frans opgesteld moeten zijn. Gelet op artikel 41, § 1, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken mag niet uitgesloten worden dat daarvoor het Duits gebezigd wordt.

Bijgevolg dient in artikel 5, § 3, tweede lid, van het ontwerp de eerste zin te vervallen en moeten in de tweede zin van hetzelfde lid de woorden « hetzij in het Nederlands, hetzij in het Frans » geschrapt worden (3).

Artikel 8 Artikel 8, § 1, dat betrekking heeft op de algemene opleiding, luidt als volgt : « § 1. De erkenning is vijf jaar geldig.

In gemotiveerde gevallen kan de veiligheidsinstantie de geldigheidsduur van de erkenning vastleggen op twee jaar ».

In verband met de specifieke opleiding wordt in artikel 32, § 3, eerste lid, evenwel het volgende bepaald : « § 3. Onverminderd artikel 8, § 1, kan de veiligheidsinstantie de geldigheidsduur van de initiële erkenning verkorten in gemotiveerde gevallen tot een proefperiode van twee jaar in geval van meerdere opleidingstaken, ten aanzien van alle of een deel van de opleidingstaken ».

Er zou moeten worden gezorgd voor een grotere samenhang tussen deze beide bepalingen wat de geldigheidsduur van de erkenning betreft.

Artikel 16 Overeenkomstig artikel 37/27, § 4, 5°, van de voormelde wet van 19 december 2006, staat het aan de Koning uitvoering te geven aan de opdracht van bevoegdheid die daarin vervat is, namelijk de bevoegdheid om « de gedetailleerde doelstellingen van de opleiding te bepalen ».

Deze opmerking geldt eveneens voor de artikelen 39, § 2, en 40 van het ontwerp.

Artikel 30 Doordat alleen de erkende opleidingscentra mogen nagaan of de kandidaat beschikt over de vakbekwaamheid die vereist is voor het behalen van een vergunning of een bevoegdheidsbewijs van treinbestuurder, vormen ze « diensten » in de zin van artikel 1, § 1, 2°, en § 2, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

De federale overheid is slechts binnen de perken van haar territoriale bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 129, § 2, van de Grondwet, bevoegd om het taalgebruik van zulke diensten te regelen en om daarbij aansluitend vereisten qua taalvaardigheid te bepalen voor de personen die de taken van algemeen belang van die diensten vervullen (4)(5).

Krachtens het legaliteitsbeginsel verankerd in artikel 30 van de Grondwet staat het, bij ontstentenis van uitdrukkelijke wettelijke machtiging, hoe dan ook niet aan de Koning om het niveau van taalvaardigheid van de examinatoren in de voormelde centra te bepalen.

Artikel 32 Er wordt verwezen naar de bijzondere opmerking die over artikel 8 van het ontwerp is gemaakt. (1) Deze bepalingen zijn opgenomen in de artikelen 38 tot 52 van de wet van 13 december 2010 tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector en tot wijziging van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten.Krachtens artikel 57, eerste lid, 2°, van de wet van 13 december 2010 treden zij in werking op 30 juni 2011. Het tweede lid van artikel 57 van de wet van 13 december 2010 staat de Koning evenwel toe een eerdere datum van inwerkingtreding vast te stellen. (2) Zie meer bepaald : - de definities van de uitdrukkingen « postzending » en « aangetekende zending » in artikel 131, 7° en 9°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, vervangen bij de wet van 13 december 2010; - de definitie van de uitdrukking « elektronisch aangetekende zending » in artikel 2, tweede lid, 14°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, ingevoegd bij de wet van 13 december 2010. (3) Zie, in dezelfde zin, advies 49.568/4, gegeven op 18 mei 2011 over een ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de regels met betrekking tot medische keuringen en bedrijfspsychologische examens voor treinbestuurders en treinbegeleiders en van de criteria voor erkenning van personen en centra belast met deze onderzoeken ». (4) Het Grondwettelijk Hof heeft immers geoordeeld dat de federale wetgever dezelfde materiële bevoegdheid als die waarvan sprake is in artikel 129, § 1, van de Grondwet uitoefent in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het Duitse taalgebied (behalve wat betreft het gebruik van de talen in het onderwijs) en de gemeenten, diensten en instellingen bedoeld in artikel 129, § 2, die niet onder de bevoegdheidssfeer van de decretale wetgever ressorteren (Grondwettelijk Hof, arrest nr.12, 25 maart 1986, 3 B 3.a). (5) Zie in dezelfde zin advies 49.490/AV, dat op 24 mei 2011 is gegeven door de algemene vergadering van de Raad van State over een voorontwerp van Vlaams decreet « tot regeling van het bewijs van taalkennis, vereist door de wetten op het gebruik van de talen in bestuurzaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en door de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ».

De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Liénardy, kamervoorzitter;

J. Jaumotte en L. Detroux, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer Y. Chauffoureaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, P. Liénardy

12 SEPTEMBER 2011. - Koninklijk besluit betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, artikel 37/27, §§ 1, 2, 3 en 4, ingevoegd bij de wet van 26 januari 2010;

Gelet op het advies van de veiligheidsinstantie, gegeven op 15 april 2011;

Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart 2011;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d.10 mei 2011;

Gelet op advies nr 49.714/4 van de Raad van State, gegeven op 14 juni 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemeen

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « lesgever » : een natuurlijk persoon of een rechtspersoon met relevante bekwaamheden en de vaardigheden, zoals bedoeld in bijlage 1, opleidingen voor te bereiden, te organiseren en te leiden;2° « examenraad » : een entiteit opgericht binnen het opleidingscentrum, belast met de organisatie van de examens, de keuze van de examinatoren, en alle andere aangelegenheden aangaande de examens en examinatoren;3° « kandidaat » : iedere persoon die in aanmerking komt om opleidingen te volgen en examens af te leggen voor het bekomen van één van de getuigschriften of beide getuigschriften, bedoeld in bijlagen 4 en 5;4° « getuigschrift van algemene vakbekwaamheid » : het document dat van een kandidaat de algemene vakkennis vereist om de functie van treinbestuurder uit te oefenen, attesteert en vereist is voor het aanvragen van een vergunning van treinbestuurder;5° « getuigschrift van specifieke vakbekwaamheid » : het document dat van een kandidaat de specifieke vakkennis vereist om de functie van treinbestuurder uit te oefenen, attesteert en vereist is voor het behalen van een bevoegdheidsbewijs van treinbestuurder;6° « professionele taalkennis » : de professionele taalkennis zoals bedoeld in bijlage X, punt 8, van de wet, vereist voor het behalen van het bevoegdheidsbewijs met betrekking tot de infrastructuur;7° « rollend materieel » : naargelang het geval, krachtvoertuigen, wagons, rijtuigen of voertuigen voor de technische diensten;8° « algemene opleiding » : de opleiding betreffende de algemene vakkennis;9° « specifieke opleiding » : de opleiding betreffende specifieke vakkennis en praktische vaardigheden;10° « permanente opleiding » : de opleiding die er in bestaat de treinbestuurder toe te laten zijn bekwaamheid, verworven tijdens de specifieke opleiding, te behouden of te verdiepen, met bijzondere aandacht voor recente wijzigingen van de leerstof;11° « toezichthoudend orgaan » : de overheid bevoegd voor de economische regulering van het spoorwegvervoer, zoals gedefinieerd in de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur;12° « wet » : de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen;13° « koninklijk besluit van 18 januari 2008 » : het koninklijk besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel.14° « opleidingscentrum » : een organisme of persoon die door de veiligheidsinstantie is erkend op grond van dit besluit voor het geven van opleidingen.

Art. 3.Kan zich enkel kandidaat stellen, de treinbestuurder of de persoon die : 1° voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 37/1, derde lid, van de wet;2° de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. HOOFDSTUK 2. - Algemene opleiding Afdeling 1. - Erkenning van de opleidingscentra

Art. 4.Om te kunnen worden erkend, moet het opleidingscentrum voldoen aan volgende voorwaarden : 1° rechtspersoonlijkheid bezitten;2° zijn voornaamste bedrijvigheid in België opzetten en een algemene opleiding aanbieden;3° voldoen aan de voorwaarden inzake beroepsbekwaamheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid als bedoeld in bijlage 1;4° voldoen aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 15;5° voldoen aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 16.

Art. 5.§ 1. Om een erkenning te bekomen, stuurt het opleidingscentrum zijn aanvraag toe aan de veiligheidsinstantie.

De aanvraag bevat alle passende documenten die aantonen dat aan de erkenningsvoorwaarden werd voldaan en de informatie vereist voor het afleveren van de verklaring bedoeld in bijlage 3.

De documenten bedoeld in het tweede lid betreffen minstens deze bepaald in bijlage 2. § 2. Onverminderd § 1, kan de spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder die als opleidingscentrum wenst te worden erkend, zijn erkenning tevens aanvragen in het kader van de aanvraag van of vraag tot uitbreiding van het veiligheidscertificaat deel B of de veiligheidsvergunning, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 16 januari 2007 betreffende de veiligheidsvergunning, het veiligheidscertificaat en het jaarlijks veiligheidsverslag, voor zover de nodige voorzieningen beschreven zijn in het dossier dat deze aanvraag of vraag tot uitbreiding vergezelt en voor zover de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder voldoet aan de erkenningsvoorwaarden van dit besluit.

Indien de spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder zijn erkenning aanvraagt overeenkomstig het eerste lid is deze erkenning beperkt tot opleidingen verstrekt aan eigen personeel.

In afwijking van het tweede lid, indien de opleiding uitsluitend via de diensten van één spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder beschikbaar is, duidt de veiligheidsinstantie in de erkenning aan dat deze opleiding, voor elke spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder die hierop beroep wil doen, moet worden opengesteld tegen een redelijke en niet discriminerende prijs. § 3. De aanvraag wordt aangetekend verstuurd en vermeldt het postadres, het telefoon- en faxnummer, emailadres en eventueel de internet-site, in voorkomend geval het ondernemingsnummer of het vestigingseenheidsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen, alsook alle andere nuttige gegevens van de aanvrager.

De documenten afkomstig van een andere lidstaat van de Europese Unie gaan vergezeld van een door een bevoegde overheid van het land van oorsprong of door een bevoegde overheid van de Europese Commissie gewaarmerkt afschrift en, in voorkomend geval, van een vertaling die door een beëdigd vertaler conform aan het origineel verklaard werd.

Art. 6.Indien het opleidingscentrum bestaat uit meer dan één juridische entiteit, is voor elke entiteit die opleidingen verstrekt overeenkomstig het toepassingsgebied van dit besluit een afzonderlijke erkenning vereist.

De opleidingsfaciliteiten, leslokalen of andere accommodatie kunnen in verschillende lidstaten van de Europese Unie gelegen zijn.

Art. 7.De aanvraag wordt geweigerd indien zij niet alle voorgeschreven documenten en informatie bevat.

De aanvraag wordt onderzocht binnen een termijn van ten hoogste twee maanden na ontvangst van het volledige dossier. Binnen deze termijn : 1° maakt de veiligheidsinstantie door afgifte tegen ontvangstbewijs de verklaring van erkenning overeenkomstig bijlage 3 over aan de aanvrager, of 2° vermeldt zij in het geval bedoeld in artikel 5, § 2, eerste lid, de erkenning als opleidingscentrum op het veiligheidscertificaat deel B of de veiligheidsvergunning, of 3° deelt zij schriftelijk haar gemotiveerde weigering mee aan de aanvrager. Indien de veiligheidsinstantie vaststelt dat het onderzoek van de aanvraag bijkomende informatie vereist, meldt zij dit schriftelijk aan de aanvrager en vraagt hem aanvullende of verklarende stukken te bezorgen. De in het tweede lid bedoelde termijn wordt opgeschort vanaf de mededeling van de vraag tot de ontvangst van de nodige stukken.

Art. 8.§ 1. De erkenning is vijf jaar geldig.

In gemotiveerde gevallen kan de veiligheidsinstantie de geldigheidsduur van de erkenning vastleggen op twee jaar. § 2. De erkenning wordt vernieuwd op verzoek van het opleidingscentrum en verkregen onder dezelfde voorwaarden als de initiële erkenning.

In het geval van een vernieuwing van de erkenning, indien de opleiding ononderbroken werd gegeven en in overeenstemming met de voorwaarden van de initiële erkenning, voorziet de veiligheidsinstantie in een vereenvoudigde procedure. Deze procedure vereist dat de verslagen, bedoeld in artikel 48, van de opleidingsactiviteiten uitgevoerd tijdens de twee voorgaande jaren worden ingediend.

Art. 9.In toepassing van artikel 37/16, § 1, 5°, van de wet, zorgt de veiligheidsinstantie voor de publicatie en bijwerking van een register van de erkende opleidingscentra.

In dit register wordt elk opleidingscentrum gelinkt aan een individueel identificatienummer, dat met « BE » begint.

Voor elk opleidingscentrum bevat het register : 1° de naam en het adres;2° de opleiding waarvoor de erkenning geldt en de taal waarin ze wordt gegeven;3° de vervaldatum van de erkenning;4° de contactinformatie. Met het oog op de bijwerking van het register, informeert het opleidingscentrum de veiligheidsinstantie onmiddellijk over elke wijziging van de gegevens vermeld in het register.

De modaliteiten voor kennisname van het register en voor het verkrijgen van een afschrift van opgeslagen gegevens betreffende het opleidingscentrum, worden door de veiligheidsinstantie aan het opleidingscentrum meegedeeld bij het verlenen van de erkenning. Afdeling 2. - Opleiding

Onderafdeling 1. - Organisatie

Art. 10.Het opleidingscentrum publiceert op zijn website of deelt schriftelijk mee aan de kandidaat : 1° een inschrijvingsformulier;2° de datum van afsluiting van de inschrijvingen;3° de plaats van de opleiding;4° de aanvangsdatum en duur van de opleiding;5° de prijs of de formule voor de berekening van de prijs van de opleiding;6° de taal van de opleiding.

Art. 11.De duur van de opleiding bedraagt minstens twaalf dagen, met inbegrip van het eindexamen.

Art. 12.De inschrijving wordt gedaan door de kandidaat.

In afwijking van het eerste lid, kan de inschrijving namens de kandidaat gedaan worden door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat in dienst heeft.

Art. 13.Onverminderd artikel 3, kan een kandidaat worden geweigerd voor de opleiding wegens laattijdige inschrijving en enkel voor de duur van de betreffende sessie. Hij wordt automatisch toegelaten tot de volgende sessie.

Art. 14.Het artikel 10 is niet van toepassing op de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die als opleidingscentrum werd erkend overeenkomstig artikel 5, § 2, eerste lid en die niet valt onder het toepassingsgebied van artikel 5, § 2, derde lid.

Onderafdeling 2. - Opleidingsmethode

Art. 15.In uitvoering van artikel 37/27, § 4, 4°, van de wet en in overeenstemming met bijlage VII van de wet, dient het centrum een eigen opleidingsmethode te bezitten met betrekking tot de vorming en de evaluatie van de kandidaat, de lesgever en de examinator. Hiertoe wordt door het opleidingscentrum een leerplan opgesteld voor de opleiding dat het opleidingscentrum inricht, waarbij de aangewende pedagogische hulpmiddelen, de documentatie en de instrumenten expliciet worden vermeld. Het leerplan wordt ingedeeld in modules en de verworven kennis wordt nagegaan na het geven van elke module. Na elke module wordt een feedback verstrekt over de nagegane verworven kennis. Bovendien voorziet het centrum een eigen methode voor studiebegeleiding.

Onderafdeling 3. - Opleidingsdoelstellingen

Art. 16.De doelstelling is dat de leerling op het einde van de opleiding de kennis en de vaardigheden heeft verworven aangaande de onderwerpen beschreven in bijlage VIII. De leerling dient op het einde van elke module de kennis en de vaardigheden verworven te hebben aangaande het thema van die module. Afdeling 3. - Examens

Onderafdeling 1. - Organisatie en voorwaarden

Art. 17.De opleiding wordt afgesloten met een examen, die de kandidaat aflegt bij het opleidingscentrum waar hij de opleiding heeft gevolgd.

Art. 18.De examenraad deelt schriftelijk en voor aanvang van de examens mee aan de kandidaat het examenreglement, met inbegrip van de principes van evaluatie en puntentoekenning en de voorwaarden tot slagen bedoeld in artikel 24, en alle documenten vereist voor de inschrijving voor het examen.

Art. 19.Onverminderd artikel 5, § 2, wordt de inschrijving door de kandidaat gedaan of kan de inschrijving namens de kandidaat worden gedaan door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat in dienst heeft.

Art. 20.Onverminderd artikel 37/22, zesde lid, van de wet, mogen examens of delen daarvan gebaseerd zijn op gestandaardiseerde testmethodes zoals computertests of meerkeuzevragen wanneer dit voor het onderwerp van het examen passend is. De examinator is verantwoordelijk voor de ondervragingsmethodiek, de inhoud van de vragen, de geheimhouding ervan bij de voorbereiding van het examen en de evaluatie van de resultaten.

Art. 21.Examens worden afgenomen op transparante wijze met een proces-verbaal en hebben een gepaste duurtijd, om alle aspecten van de bijlage VIII van de wet te kunnen behandelen.

Art. 22.De examens worden afgenomen door een examinator die voldoet aan de criteria van de artikelen 29 en 30.

Voor het examen verifieert de examinator de identiteit van de kandidaat.

Art. 23.De examens worden zodanig georganiseerd dat elk belangenconflict wordt vermeden. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat de examinator en de kandidaat tot dezelfde spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder behoren.

Een belangenconflict bestaat onder meer wanneer de examinator die het examen afneemt, de opleiding betreffende het onderwerp van het examen heeft verstrekt aan de kandidaat.

Art. 24.De kandidaat is geslaagd wanneer hij op het examen tenminste 60 % behaalt en geen enkel antwoord geeft dat in de praktijk leidt tot een risico voor de exploitatieveiligheid.

Art. 25.De examenraad houdt gedurende minstens tien jaar volgend op de dag van het examen een gegevensbank bij die door de veiligheidsinstantie kan worden geraadpleegd. Deze gegevensbank bevat voor elk georganiseerd examen het proces-verbaal bedoeld in artikel 21.

Art. 26.De kandidaat mag een herziening vragen binnen een termijn van twee weken na kennisname van de examenresultaten middels een met redenen omkleed verzoek daartoe bij het opleidingscentrum. De examenraad deelt binnen een termijn van één maand na kennisname van het verzoek zijn gemotiveerde beslissing mee aan de kandidaat.

Art. 27.Voor het uitoefenen van het toezicht bedoeld in de artikelen 37/24 tot en met 37/26 van de wet, mag de veiligheidsinstantie : 1° toegang eisen tot alle relevante documenten betreffende de voorbereiding, het afnemen en de evaluatie van de examens;2° vragen om bepaalde informatie regelmatig door te sturen;3° de examens en de deliberatie bijwonen als waarnemer.Hiertoe meldt het opleidingscentrum minstens vijf werkdagen voor het examen alle nuttige gegevens aan de veiligheidsinstantie.

Onderafdeling 2. - Inhoud

Art. 28.Het examen heeft tot doel de vakbekwaamheid van de kandidaat na te gaan die vereist is voor het verkrijgen van een vergunning en voorziet in de evaluatie van de kennis en praktische vaardigheden van alle onderdelen van de opleiding, bedoeld in bijlage VIII van de wet. Afdeling 4. - Examinatoren - Criteria

Art. 29.De examinator is onafhankelijk en onpartijdig ten aanzien van de kandidaten die hij examineert.

De examinator bevestigt uitdrukkelijk dat hij niet als examinator zal optreden voor examens waarvoor hij op welke wijze ook niet onafhankelijk of onpartijdig kan oordelen.

Art. 30.De examinator dient te beschikken over de vereiste bekwaamheden voor het afnemen van het examen, met dien verstande dat hij beroep kan doen op de bepalingen van de artikelen 60 en 60/1 van de wet. Meer bepaald moet de examinator minstens : 1° beschikken over een geldige vergunning en een geldig en relevant bevoegdheidsbewijs en een beroepservaring als treinbestuurder van rijbevoegdheidscategorie B, waarbij de vereiste ervaring wordt vergaard tijdens de beroepspraktijk van minstens vier jaar binnen een periode van maximaal vijf jaar voorafgaand de datum van het examen;2° beschikken over de vaardigheden die nodig zijn voor het afnemen van examens en kennis hebben van de relevante examenmethodes en -documenten;3° vertrouwd zijn met de certificeringsregeling voor treinbestuurders. Afdeling 5. - Afgifte getuigschrift

Art. 31.Indien de kandidaat slaagt voor het examen, levert het opleidingscentrum het getuigschrift van algemene vakbekwaamheid, zoals bedoeld in bijlage 4 af, op naam van de kandidaat. HOOFDSTUK 3. - Specifieke opleiding Afdeling 1. - Erkenning van de opleidingscentra

Art. 32.§ 1. Voor de erkenning van de opleidingscentra bedoeld in dit hoofdstuk, zijn de artikelen 4 tot en met 8 van toepassing, met dien verstande dat, in afwijking van artikel 4, eerste lid, 2°, het opleidingscentrum zijn voornaamste bedrijvigheid in België moet opzetten en één of meer specifieke opleidingen moet aanbieden. § 2. De aanvraag vermeldt op precieze en gedetailleerde wijze de opleidingstaak of -taken waarvoor het opleidingscentrum wenst te worden erkend. § 3. Voor het bekomen van een aanpassing van de erkenning, wordt dezelfde procedure als voor de initiële aanvraag gevolgd en moet bijkomend voldaan zijn aan de voorwaarde bedoeld in bijlage 1. § 4. In toepassing van artikel 37/16, § 1, 5°, van de wet, zorgt de veiligheidsinstantie voor de publicatie en bijwerking van een register van de erkende opleidingscentra.

In dit register wordt elk opleidingscentrum gelinkt aan een individueel identificatienummer, dat met « BE » begint.

Voor elk opleidingscentrum bevat het register : 1° de naam en het adres;2° de opleiding of desgevallend de opleidingen waarvoor de erkenning geldt en de taal waarin ze wordt of worden gegeven;3° de vervaldatum van de erkenning;4° de contactinformatie. Met het oog op de bijwerking van het register, informeert het opleidingscentrum de veiligheidsinstantie onmiddellijk over elke wijziging van de gegevens vermeld in het register.

De modaliteiten voor kennisname van het register en voor het verkrijgen van een afschrift van opgeslagen gegevens betreffende het opleidingscentrum, worden door de veiligheidsinstantie aan het opleidingscentrum meegedeeld bij het verlenen van de erkenning. Afdeling 2. - Opleiding

Onderafdeling 1. - Organisatie

Art. 33.De kandidaat kan slechts deelnemen aan een specifieke opleiding indien hij in het bezit is van een vergunning.

In afwijking van het eerste lid, kan de kandidaat deelnemen aan het theoretisch gedeelte van de opleiding indien hij in het bezit is van een getuigschrift van algemene vakbekwaamheid.

Art. 34.Het opleidingscentrum publiceert op zijn website of deelt schriftelijk mee aan de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat in dienst heeft, de informatie bedoeld in artikel 10 en het soort opleidingen dat het aanbiedt.

Art. 35.§ 1. De duur van de opleiding bedraagt minstens : 1° honderd achtenzeventig dagen, met inbegrip van het eindexamen, voor het geval van een rijbevoegdheidscategorie B;2° honderd drieëntwintig dagen, met inbegrip van het eindexamen, voor het geval van een rijbevoegdheidscategorie A1, A2 of A3;3° twee dagen, met inbegrip van het eindexamen, voor het geval van een rijbevoegdheidscategorie A4;4° één dag, met inbegrip van het eindexamen, voor het geval van een rijbevoegdheidscategorie A5. Indien het bevoegdheidsbewijs enkel de categorie A vermeldt, zal de opleidingsduur minstens achtennegentig dagen bedragen. § 2. Het opleidingscentrum kan, gelet op de al verworven kennis van de treinbestuurder, vrijstellingen verlenen die de duur van de opleiding bedoeld in § 1, 1° en 2°, kunnen verminderen. De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de treinbestuurder in dienst heeft, richt daartoe een gemotiveerde vraag aan het opleidingscentrum en voegt daarbij bewijsstukken die de duur en inhoud van de al genoten opleidingen, kwalificaties en de ervaring van de treinbestuurder aantonen. § 3. Het opleidingscentrum houdt de bewijsstukken bedoeld in § 2 ter beschikking van de veiligheidsinstantie gedurende een periode van zes jaar. § 4. Op grond van een gemotiveerd en uitvoerig dossier dat toelaat, de kwaliteit van de didactische middelen, de leermethoden en de pedagogische begeleiding te evalueren ten opzichte van de door de kandidaten benodigde bekwaamheden, kan de duur van de opleidingen door de Veiligheidsinstantie worden verkort zonder minder te mogen bedragen dan tachtig procent van de in § 1 voorgeschreven duur.

Art. 36.De inschrijving kan gedaan worden door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat in dienst heeft.

Art. 37.Onverminderd artikel 3, kan een kandidaat worden geweigerd voor een opleiding wegens laattijdige inschrijving en enkel voor de duur van de betreffende sessie. Hij wordt automatisch toegelaten tot de volgende sessie.

Art. 38.Het artikel 34 is niet van toepassing op de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die als opleidingscentrum werd erkend overeenkomstig artikel 5, § 2, eerste lid.

Onderafdeling 2. - Opleidingsmethode

Art. 39.In uitvoering van artikel 37/27, § 4, 4°, van de wet en in overeenstemming met bijlage VII van de wet, dient het centrum een eigen opleidingsmethode te bezitten met betrekking tot de vorming en de evaluatie van de kandidaat, de lesgever en de examinator. Hiertoe wordt door het opleidingscentrum een leerplan opgesteld voor de opleiding of desgevallend voor elk type van opleiding dat het opleidingscentrum inricht, waarbij de aangewende pedagogische hulpmiddelen, de documentatie en de instrumenten expliciet worden vermeld. Het leerplan wordt ingedeeld in modules en de verworven kennis wordt nagegaan na het geven van elke module. Na elke module wordt een feedback verstrekt over de nagegane verworven kennis.

Bovendien voorziet het centrum een eigen methode voor studiebegeleiding.

Onderafdeling 3. - Opleidingsdoelstellingen

Art. 40.De doelstelling is dat de leerling op het einde van de opleiding de kennis en de vaardigheden heeft verworven aangaande de onderwerpen beschreven in bijlagen IX en X. De leerling dient op het einde van elke module de kennis en de vaardigheden verworven te hebben aangaande het thema van die module. Afdeling 3. - Examens

Onderafdeling 1. - Organisatie en voorwaarden

Art. 41.De bepalingen van artikelen 17 tot en met 27 zijn van toepassing onder voorbehoud van hetgeen is bepaald in het tweede en derde lid.

De opleiding wordt afgesloten met een theoretisch en een praktisch examen die de kandidaat aflegt bij het opleidingscentrum waar hij de opleiding heeft gevolgd.

De kandidaat is geslaagd wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° op het theoretisch examen ten minste 60 % behalen en geen enkel antwoord geven dat in de praktijk leidt tot een risico voor de exploitatieveiligheid;2° voldoen aan het praktisch examen.

Art. 42.Examens worden afgenomen op transparante wijze met een proces-verbaal en hebben een gepaste duurtijd, om alle aspecten van de bijlagen IX en X van de wet te kunnen behandelen.

Art. 43.In het geval van een praktisch examen met betrekking tot een opleiding voor een rijbevoegdheidscategorie A4 of A5, kan de examinator de technische bijstand vragen van een treinbestuurder die vertrouwd is met het gebruikte tractievoertuig. Hij is geen lid van de jury.

Onderafdeling 2. - Inhoud

Art. 44.§ 1. In toepassing van artikel 37/27, § 2, 2°, 3° en 4°, van de wet, hernemen de examens bedoeld in artikel 37/9, tweede, derde en vierde lid, van de wet minstens de materies bedoeld in de hierna vermelde bijlagen van de wet : 1° het examen inzake professionele taalkennis minstens voorziet in de evaluatie van de kennis en mondelinge vaardigheden van de onderdelen van de opleiding, bedoeld in bijlage X, punt 8, van de wet, zonder dat een vrijstelling voor bepaalde onderdelen mogelijk is;2° het examen inzake infrastructuur minstens voorziet in de evaluatie van de kennis en praktische vaardigheden van de onderdelen van de opleiding, bedoeld in bijlage X van de wet, zonder dat een vrijstelling voor bepaalde onderdelen mogelijk is;3° het examen inzake rollend materieel minstens voorziet in de evaluatie van de kennis en praktische vaardigheden van de onderdelen van de opleiding, bedoeld in bijlage IX van de wet, zonder dat een vrijstelling voor bepaalde onderdelen mogelijk is. Afdeling 4. - Examinatoren - Criteria

Art. 45.De bepalingen van artikelen 29 en 30 zijn van toepassing, onder voorbehoud van hetgeen is bepaald in het tweede en derde lid.

De examinator beschikt minstens over een geldige vergunning en een geldig en relevant bevoegdheidsbewijs in de categorie rijvaardigheid gelijkwaardig aan het examen waarvoor de kandidaat zich aanbiedt.

De voorwaarde bedoeld in artikel 30, punt 1°, is niet van toepassing voor het praktisch examen met betrekking tot nieuwe infrastructuur of rollend materieel die recent in dienst werden gesteld en waarbij er nog geen examinatoren zijn die beschikken over een bevoegdheidsbewijs dat de nieuwe infrastructuur of het nieuwe rollend materieel dekt.

De infrastructuurbeheerder en/of de spoorwegondernemingen nemen de nodige maatregelen teneinde de veiligheid te waarborgen. Afdeling 5. - Afgifte getuigschrift

Art. 46.Indien de kandidaat slaagt voor het examen, levert het opleidingscentrum het getuigschrift van specifieke vakbekwaamheid, zoals bedoeld in bijlage 5 af aan de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat in dienst heeft. Het getuigschrift vermeldt de naam van de kandidaat.

In afwijking van het eerste lid, levert de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die als opleidingscentrum werd erkend overeenkomstig artikel 5, § 2, eerste lid, het bevoegdheidsbewijs af aan de kandidaat. Afdeling 6. - Permanente opleiding

Art. 47.Met het oog op het realiseren van een permanent opleidingsproces overeenkomstig artikel 37/20, derde lid, van de wet, verzekert de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat in dienst heeft intern een permanente opleiding die voltooid wordt met een evaluatie.

Met het oog op het uitvoeren van de periodieke controles bedoeld in artikel 37/11, eerste lid, en met inachtneming van de minimale periodiciteiten die in bijlage XI van de wet zijn vastgesteld, wordt de opleiding afgesloten met een evaluatie. HOOFDSTUK 4. - Verslag en controle

Art. 48.§ 1. Het opleidingscentrum bezorgt elk jaar vóór 1 april zijn activiteitenverslag van het voorbije kalenderjaar aan de veiligheidsinstantie.

Dit verslag bevat minstens : 1° een overzicht van het aantal deelnemende en geslaagde kandidaten, per verstrekte, volledige en verkorte opleiding;2° een lijst van de ingezette lesgevers en examinatoren en hun respectieve vakgebieden;3° de resultaten van de jaarlijkse interne kwaliteitsevaluatie van de verstrekte opleidingen en de conclusies van de audits en controles waaraan het centrum werd onderworpen;4° een overzicht van de voorziene en de gerealiseerde maatregelen om de kwaliteit van de verstrekte opleidingen te verbeteren. § 2. De veiligheidsinstantie kan mits een gemotiveerde vraag daartoe : 1° tot drie maanden na het indienen van het verslag, bijkomende informatie betreffende de gegevens van het verslag vragen aan het opleidingscentrum;2° tot drie maanden voor het indienen van het verslag, specifieke, in het verslag te vermelden, bijkomende onderwerpen aan het opleidingscentrum opleggen. HOOFDSTUK 5. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 49.De opleidingsinstellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 18 januari 2008 die binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van onderhavig besluit, aan de veiligheidsinstantie schriftelijk verklaren dat zij inschrijvingen hebben aanvaard voor opleidingen voor deze inwerkingtreding, kunnen deze voltooien onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 18 januari 2008, voor zover zij de artikelen 60 en 60/1 van de wet naleven.

Ze delen gelijktijdig schriftelijk de namen van de kandidaten mee van diegenen waarvan zij een inschrijving hebben aanvaard aan de veiligheidsinstantie overeenkomstig voorgaand lid.

Art. 50.Zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit vervalt de erkenning verleend aan de opleidingsinstellingen van de treinbestuurders krachtens het koninklijk besluit van 18 januari 2008.

Art. 51.De Minister bevoegd voor het Spoorvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 september 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra Bijlage 1. - Erkenningsvoorwaarden A. Voorwaarden inzake beroepsbekwaamheid Het opleidingscentrum toont met bewijsstukken aan dat het beschikt over de nodige technische en operationele bekwaamheden en geschikt is om passende opleidingen te organiseren voor de opleidingstaak of de opleidingstaken vermeld in de aanvraag. Het opleidingscentrum moet beschikken over voldoende personeel en uitrusting en moet opereren in een omgeving die geschikt is voor de opleiding die gericht is op het voorbereiden van treinbestuurders op de examens met het oog op het bekomen of het behouden van vergunningen en bevoegdheidsbewijzen overeenkomstig de wet.

In het bijzonder moet de aanvrager minstens : 1° een effectieve managementstructuur hebben die garandeert dat de lesgevers gepaste kwalificaties en ervaring hebben om opleidingen te verstrekken overeenkomstig de vereisten van dit besluit; Meer bepaald dienen de lesgevers te beschikken over : - de vaardigheden die vereist zijn op het gebied van : - persoonlijke veiligheid; - aan het spoordomein eigen technologie; - organisatie van het spoorwegsysteem; - signalisatie en verkeer, met inbegrip van de procedures van communicatie met de spoorweginfrastructuurbeheerder; - in voorkomend geval, remming en tractie; - pedagogie. - voor wat de praktische opleiding aan boord van een trein betreft : - een geldige vergunning en een geldig en relevant bevoegdheidsbewijs; - praktische ervaring van minstens vier jaar als treinbestuurder. Deze voorwaarde is niet van toepassing voor de praktische opleiding met betrekking tot nieuwe infrastructuur of rollend materieel die recent in dienst werden gesteld (en waarbij er nog geen lesgevers zijn die beschikken over een bevoegdheidsbewijs dat de nieuwe infrastructuur of het nieuwe rollend materieel dekt). 2° beschikken over het nodige personeel, de inrichting, apparatuur en accomodatie, passend voor de aangeboden opleiding en het geschatte aantal kandidaten;3° tijdens een periode van een jaar minstens twee opleidingssessies organiseren en aan minstens tien kandidaten een opleiding verstrekken voor de categorieën en types rijbevoegdheid A1, B1 en B2;tijdens een periode van een jaar minstens een opleidingssessie en aan minstens zes kandidaten een opleiding verstrekken voor de andere categorieën en types rijbevoegdheid; 4° de methode voorzien die hij zal gebruiken om de details van de inhoud, organisatie en duur van de opleidingen, opleidingsplannen en competentieregeling vast te stellen;5° systemen voorzien om de opleidingsactiviteiten te registreren, inclusief informatie over de kandidaten, (zoals hun competentieontwikkeling), lesgevers en het aantal en het doel van de lessen;6° een systeem voor kwaliteitsbeheer hebben of gelijkwaardige procedures om de naleving van en de toereikendheid van de systemen en procedures te controleren die ervoor zorgen dat de opleiding voldoet aan de vereisten van de wet;7° voorzien in competentiemanagement, permanente scholing en maatregelen om de professionele vaardigheden bij te werken voor de lesgevers;8° beschikken over procedures voor het bijwerken van opleidingsmethodes, instrumenten en apparatuur (zoals teksten betreffende de opleiding, opleidingssoftware, documenten die door de infrastructuurbeheerder worden verschaft, zoals informatie over de exploitatieregels, de seinen en de veiligheidssystemen);9° in het bijzonder voor de opleiding inzake professionele taalkennis, kwalitatieve opleidingen aanbieden inzake specifieke communicatie en het aanleren van terminologie met betrekking tot de spoorexploitatie en veiligheidsprocedures.De opleiding inzake professionele taalkennis is in overeenstemming met bijlage X, punt 8, van de wet en steunt op de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een « Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren ».

B. Voorwaarden inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid Het opleidingscentrum moet de opleidingen geven op onafhankelijke en onpartijdige wijze ten aanzien van alle deelnemers.

In het bijzonder, wanneer een opleidingscentrum opleidingen aanbiedt aan personen die in dienst zijn bij de onderneming die eigenaar is van het opleidingscentrum en aan andere personen, wordt vooral de nadruk gelegd op het beginsel dat de opleiding moet worden verleend onafhankelijk van de belangen van de onderneming die eigenaar is, en onpartijdig is voor alle kandidaten. De regels voor eigen personeel en voor anderen moeten dezelfde zijn, zoals verwerkingstijd, beschikbaarheid van de documenten en zo verder.

Het criterium van onafhankelijkheid geldt niet ten aanzien van de mogelijkheid dat een opleidingscentrum kan behoren tot een spoorwegonderneming of een spoorweginfrastructuurbeheerder als bedoeld in artikel 5, § 2. De organisatie van het werk en het beheer van het opleidingscentrum is zodanig dat een belangenconflict wordt voorkomen.

C. Voorwaarden inzake dekking van burgerlijke aansprakelijkheid Om te voldoen aan de voorwaarden van dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid, bewijst het opleidingscentrum dat het voldoende verzekerd is of dat het gelijkwaardige schikkingen heeft getroffen om, met toepassing van de nationale en de internationale wetgeving, haar burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden te dekken.

Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra..

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra Bijlage 2. - Bij de aanvraag tot erkenning als opleidingscentrum te voegen informatie en documenten 1° benaming van het opleidingscentrum, juridische vorm, adres, telefoon, fax, e-mail;2° beschrijving van de interne organisatie van het opleidingscentrum, de naam van de bestuurder van het centrum en van de contactpersoon met hun coördinaten;3° uittreksel uit het Strafregister van de bestuurder, niet ouder dan drie maanden te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag;4° in voorkomend geval, een kopie van de erkenning of erkenningen als opleidingscentrum door een of meerdere andere lidstaten;5° aard, aantal, talen en duur van de voorziene opleidingen;6° aantal kandidaten voorzien per opleiding;7° kostprijs van de opleidingen;8° locatie en jaarlijks tijdsschema van de opleidingen;9° lijst van de lesgevers met de kopieën van de documenten waaruit hun professionele ervaring blijkt en die hun activiteit als lesgever in de onderwezen materies rechtvaardigen;10° capaciteit van onthaal, coherent met het aantal voorziene kandidaten, de duur van de opleidingssessies en de aard van de opleiding;11° gebruikte spoorwegmaterialen en -installaties;12° toegang tot de spoorwegmaterialen en -installaties voor de praktijksimulatie (onder andere : rollend materieel, infrastructuurapparatuur, lijst van aangesloten instellingen);13° gebruikte onderwijsmethodes en pedagogische ondersteuning met de lijst van referentiedocumenten en professionele documenten voorgelegd aan de kandidaten;14° beoordelingsmethodes tijdens de opleiding, controle van de kennis;15° extra personele en materiële middelen, overwogen in relatie tot de verwachte ontwikkeling van de opleidingen en van de nieuwe opleidingen;16° systeem van analyse van de behoeften;17° feedback voor elke opleiding;18° getuigschrift van de opleiding;19° bewijs van overeenstemming met de eisen van de vakbekwaamheid;20° bewijs dat de lesgevers voldoen aan de voorziene criteria;21° een attest van verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid;22° de opleidingsmethode bedoeld in artikel 15 en desgevallend artikel 39;23° de opleidingsdoelstellingen bedoeld in artikel 16 en desgevallend artikel 40;24° het examenreglement;25° bewijs dat het opleidingscentrum over een kwaliteitsmanagementsysteem beschikt. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 12 september 2011 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en de erkenning van opleidingscentra.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^