Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 juni 2010
gepubliceerd op 14 juni 2010

Koninklijk besluit betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2010014111
pub.
14/06/2010
prom.
02/06/2010
ELI
eli/besluit/2010/06/02/2010014111/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat we U ter handtekening voorleggen, regelt de voorwaarden waaronder aan de gebruikers van uitzonderlijke voertuigen vergunning wordt verleend om deze voertuigen in het verkeer te brengen. Het regelt inzonderheid de verplichtingen van de gebruikers, van de begeleiders en van de bestuurders van deze voertuigen.

Tot heden steunt het verkeer van uitzonderlijke voertuigen op de openbare weg op twee artikelen van de Wegcode, met name 48 en 59.5.

Geen enkele andere reglementaire bepaling regelt het verkeer van uitzonderlijke voertuigen ondanks het groeiend belang van deze activiteitensector. (van 5 500 afgeleverde vergunningen in 1973 tot 43 000 vergunningen in 2008). Alleen de instructie B/2001 betreffende het wegverkeer van het uitzonderlijk vervoer gepubliceerd door de Federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer vulde dit gebrek op. Het project van koninklijk besluit is voor het grootste gedeelte gebaseerd op dit document.

Vóór 1973 verleenden de gouverneurs van de provincies de vergunningen, een bevoegdheid die vanaf 1973 toekwam aan de Minister van Openbare Werken. Sinds 1990 is het de Minister van Verkeer en Infrastructuur, waarop de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer is gevolgd, die in overleg met de gewestelijke besturen deze vergunningen verleent.

Het is de taak van de federale overheid, in samenwerking met de gewestelijke overheden, een algemeen politiereglement en een reglementering betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen uit te werken. Zich houdend aan de parlementaire handelingen, interpreteert het Arbitragehof de federale bevoegdheid in deze materie zeer ruim.

Vallen zodanig onder de federale bevoegdheid, alle « regels van het wegverkeer die betrekking hebben op het verkeersverloop in zijn geheel en die erop toezien het wegverkeer op deze manier te regelen dat dit vlot kan verlopen en geen risico's inhoudt voor anderen, evenals het voorkomen van gevaarlijke situaties » (C.A. nr. 2/97 van 16 januari 1997). Dit blijkt ook duidelijk het geval voor een reglementaire tekst betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen.

Onverminderd het feit dat het gaat over regels van de politie van het wegverkeer waarvan de parlementaire handelingen aantonen dat zij tot de federale bevoegdheid blijven behoren, zijn deze regels voornamelijk bestemd om de veiligheid en de vlotheid van het verkeer te organiseren.

Inderdaad, artikel 48.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 bepaalt dat « De vergunning (voor een uitzonderlijk voertuig) voorziet in de bepalingen die genomen dienen te worden om de vlotheid en de veiligheid van het verkeer te verzekeren en om elke schade aan de openbare weg, aan haar aanhorigheden, de erin gelegen kunstwerken en aan de aanliggende eigendommen, te voorkomen ».

Uit deze bepaling blijkt duidelijk dat de reden voor de bepaling van bijzondere regels betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen wel degelijk het verzekeren van de veiligheid en de vlotheid van het wegverkeer is, wat de federale bevoegdheid in deze materie bevestigt. Dit bevoegdheidsprincipe betekent niet dat geen enkele vorm van samenwerking met de gewestelijke overheden nodig zou blijken.

Uit een advies van de Raad van State (41.234/VR van 3 oktober 2006) blijkt enerzijds, de bevoegdheid van de federale overheid inzake « de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, alsook van de technische voorschriften inzake verkeer - en vervoermiddelen » en anderzijds de bevoegdheid van de gewesten inzake « de wegen en hun aanhorigheden ». Waar beide bevoegdheden zeer nauw met mekaar verweven zijn kan alleen een samenwerkings-overeenkomst tussen de federale Staat en de gewesten deze in éénzelfde tekst regelen.

Dit zal het geval zijn voor gegevensuitwisseling en procedures om voorwaarden met betrekking tot de infrastructuur, op te nemen in de vergunning.

Aanbevelingen van de Europese Commissie moedigen eveneens een « one stop shopping » aan; een gecentraliseerd, coherent en éénduidig beheer ten aanzien van de drie gewesten, voor een soepele en dynamische aanvraag en aflevering van vergunningen voor de aanvrager.

Bespreking van de tekst : Hoofdstuk 1 (artikelen 1 tot en met 4) voert namelijk de definitie van een uitzonderlijk voertuig in, en bepaalt er, in functie van zijn afmetingen, de vijf categorieën.

Hoofdstuk 2 (artikelen 5 tot en met 8) Artikel 5 voorziet de verplichting te beschikken over een voorafgaande vergunning, alvorens een uitzonderlijk voertuig in het verkeer te brengen. De vergunning bevat namelijk de voorschriften om de verkeersveiligheid te verzekeren alsmede om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen.

Artikel 6 beschrijft de procedure betreffende het indienen van de aanvraag en het afleveren van de vergunning.

Artikel 7 voorziet twee types van vergunningen, met name, de langlopende, permanente vergunning en de kortlopende, tijdelijke vergunning.

Het afleveren van de vergunning gebeurt in functie van de categorie waartoe het uitzonderlijk voertuig behoort.

Artikel 8 voert het principe van de retributie in.

Haar bedrag is bepaald in functie van de categorie waartoe het uitzonderlijk voertuig behoort en in vergelijking met het werk nodig voor het onderzoek van het dossier. Zij maakt een einde aan het huidige systeem van gratis vergunningen, bron van misbruik die het behandelen van de aanvragen vertraagt.

Het toepassen van een retributie impliceert het respecteren van vastgestelde termijnen door de uitvoerende diensten.

Bovendien zou het einde van het gratis afleveren van vergunningen moeten bijdragen tot een betere concurrentie van de kosten van de verschillende wijzen van vervoer in het kader van het nastreven van een grotere multimodaliteit.

Het budgettaire fonds betreffende de organisatie van het verkeer van uitzonderlijk vervoer, gevoed door de retributies, is opgericht door de programmawet (I) van 27 december 2006 met de bedoeling de organisatie van het verkeer van uitzonderlijk vervoer te financieren en de dienst aan de klant te verbeteren.

Hoofdstuk 3 Artikel 9 legt de aanwezigheid van gestuurde assen voor uitzonderlijke voertuigen die bepaalde afmetingen overschrijden op. Het gaat hier om een vraag van de gewesten met de bedoeling de beschadigingen die aan de wegen en met name aan de rotondes kunnen veroorzaakt worden te vermijden.

Hoofdstuk 4 (artikelen 10 tot en met 15) beschrijft verschillende, bijzondere types van ladingen die uitzonderlijke voertuigen kunnen vervoeren alsook de manieren van laden.

Hoofdstuk 5 (artikelen 16 tot en met 19) bepaalt de voorschriften met betrekking tot de veiligheidsuitrusting van uitzonderlijke voertuigen.

Deze uitrustingen, die hoofdzakelijk bestaan uit retroreflecterende markeringen of knipperlichten, zijn bestemd om de aanwezigheid van het uitzonderlijk voertuig goed te signaleren aan de andere gebruikers van de openbare weg.

Hoofdstuk 6 (artikelen 20 tot en met 29) regelt de begeleiding van uitzonderlijke voertuigen.

Een van de doelstellingen van dit besluit is de politiediensten te ontlasten van de begeleiding van uitzonderlijke voertuigen zoals de instructie B/2001 dit voorzag. Dit om de in te zetten middelen voor het uitvoeren van prioritaire opdrachten te herschikken.

De interventie van politiediensten wordt dusdanig niet meer vereist tenzij in de zeer beperkte omstandigheden voorzien in artikel 29.

Het uitzonderlijk voertuig waarvan de afmetingen deze voorzien in artikel 20 overschrijden, moet, in functie van zijn afmetingen, begeleid worden door één of meerdere begeleidingsvoertuigen waarin zich private begeleiders bevinden. Een verkeerscoördinator wordt aangeduid door de gebruiker van het uitzonderlijk voertuig. Hij is de leider van het konvooi. Hij waakt over het volgen van de reisweg en het respecteren van de voorgeschreven voorwaarden in de vergunning.

Hij neemt de nodige maatregelen voor het goede verloop van het uitzonderlijk vervoer, hetgeen de verplichtingen in kwestie van de bestuurder van het uitzonderlijk voertuig niet uitsluit.

De voorschriften betreffende de opleiding van de begeleiders en het attesteren van beroepsbekwaamheid als erkenning hiervan zullen geïntegreerd worden in het wettelijk en reglementair kader met betrekking tot de bewaking.

De methoden van begeleiding die de veiligheid van het konvooi nastreven, zijn eveneens beschreven.

Hoofdstuk 7 (artikelen 30 tot en met 34) bevat de voorschriften met betrekking tot het verkeer van uitzonderlijke voertuigen.

Behalve het rijverbod in sommige tijdsvensters en ingevolge bepaalde weersomstandigheden dient de gebruiker van het uitzonderlijk voertuig op voorhand de reisweg te (laten) verkennen.

Dit laat toe om, in geval van hindernissen, oplossingen te voorzien met de wegbeheerder.

Bijzondere bepalingen met betrekking tot het overschrijden van gelijkgrondse spooroverwegen zijn eveneens voorzien.

Hoofdstuk 8 (artikelen 35 tot en met 37) organiseert de controle op het uitzonderlijk voertuig evenals de ambtshalve maatregelen die, in geval van overtreding, door de bevoegde personen beslist kunnen worden.

Een catalogus van overtredingen is nog te voorzien.

Hoofdstuk 9 (artikelen 38 en 39) bevat de wijzigingsbepalingen op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.

Artikel 48 van dit koninklijk besluit is niet in zijn totaliteit kunnen opgeheven worden om reden van het feit dat sommige van zijn voorschriften betrekking hebben op gewestelijke bevoegdheden.

Hoofdstuk 10 (artikelen 40 tot en met 42) bevat de slotbepalingen.

De meeste van de bepalingen van het koninklijk besluit worden onmiddellijk van toepassing vanaf het in voege treden van het koninklijk besluit.

De bepalingen met betrekking tot de procedure van vergunning en tot de retributies zullen nochtans van toepassing worden op 1 oktober 2010, om de operationele aanpak en de publicatie van een ministerieel besluit, dat de bijkomende uitvoeringsmodaliteiten bepaalt, mogelijk te maken.

De bepalingen met betrekking tot de opleiding en het attest van beroepsbekwaamheid van de begeleiders zullen maar van toepassing worden vanaf het ogenblik van het in voege treden van de wettelijke en reglementaire bepalingen die ze organiseren.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit De zeer toegewijde en zeer trouwe dienaar, De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

2 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 1 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985, 5 augustus 2003 en 20 juli 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 september 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 7 oktober 2009;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op advies 47.214/4 van de Raad van State, gegeven op 14 oktober 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister, van de Minister bevoegd voor Justitie, van de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en van de Staatssecretaris bevoegd voor Wegverkeer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit regelt de voorwaarden waaraan de gebruikers van uitzonderlijke voertuigen dienen te voldoen om deze voertuigen op de openbare weg in het verkeer te brengen. Het regelt in het bij zonder de verplichtingen van de gebruikers, van de begeleiders, van de verkeerscoördinators en van de bestuurders van deze voertuigen Afdeling 2. - Definities

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1°De Wegcode : het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg; 2° Het Technisch Reglement : het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;3° De gebruiker : ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon die een uitzonderlijk voertuig gebruikt in het kader van zijn activiteiten;4° De ondeelbare lading : een lading die, teneinde te vervoeren over de weg, niet kan opgedeeld worden in meerdere ladingen zonder belangrijke kosten of schaderisico's en die ten gevolge haar afmetingen en massa niet vervoerd kan worden door een transport waarvan de afmetingen en massa voldoen aan de Wegcode en het technisch reglement;5° Het uitzonderlijk vervoer : elke verplaatsing van een uitzonderlijk voertuig op de openbare weg;6° De Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid het Wegverkeer behoort;7° De beheerder : de beheerder van de openbare wegen, spoorwegen of havengebieden;8° Het ondersteuningsvoertuig : elk voertuig wel of niet in konvooi rijdend met de kraanauto, voor het vervoer van diens elementen en toebehoren, zoals de tegengewichten;9° Het begeleidingsvoertuig : het voertuig met begeleider of verkeerscoördinator dat een uitzonderlijk voertuig begeleidt, met uitzondering van de voertuigen van de politiediensten;10° Het konvooi : het geheel van het uitzonderlijk voertuig en de begeleidings- of ondersteuningsvoertuigen;11° De raadpleging : de vraag om technische inlichtingen aan de beheerder die nodig zijn voor het nemen van een beslissing om de vergunning af te leveren. § 2. De niet gedefinieerde begrippen in dit besluit die worden gebruikt om auto's, hun aanhangwagens of hun kenmerken aan te duiden, moeten overeenkomstig hun definities in het technisch reglement begrepen worden Afdeling 3. - Toepassingsgebied en categorieën van uitzonderlijke

voertuigen

Art. 3.Een uitzonderlijk voertuig is een auto, een aanhangwagen of een sleep, zoals gedefinieerd in artikel 1 van het technisch reglement, die wegens zijn constructie of wegens zijn ondeelbare lading, de grenzen inzake massa of afmetingen overschrijdt vastgesteld in de Wegcode en het technisch reglement

Art. 4.De categorieën van uitzonderlijke voertuigen zijn de volgende : 1° Categorie 1 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan volgende voorwaarden : a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte kleiner dan of gelijk aan 19,00 meter;b) voor een sleep is zijn lengte kleiner dan of gelijk aan 27,00 meter;c) zijn breedte is kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter;d) zijn hoogte en zijn massa voldoen aan de Wegcode en het technisch reglement;2° Categorie 2 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan minstens één van de volgende voorwaarden : a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte groter dan 19,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 22,00 meter;b) voor een sleep is zijn lengte groter dan 27,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 30,00 meter;c) zijn breedte is groter dan 3,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 4,25 meter;d) zijn hoogte overschrijdt de grenzen voorzien in de Wegcode en het technisch reglement en is kleiner dan of gelijk aan 4,50 meter;e) zijn massa overschrijdt de grenzen voorzien in het technisch reglement en is kleiner dan of gelijk aan 90,000 ton;3° Categorie 3 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan minstens één van volgende voorwaarden : a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte groter dan 22,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 28,00 meter;b) voor een sleep is zijn lengte groter dan 30,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 35,00 meter;c) zijn breedte is groter dan 4,25 meter en kleiner dan of gelijk aan 5,00 meter;d) zijn hoogte is groter dan 4,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 4,80 meter;e) zijn massa is groter dan 90,000 ton en kleiner dan of gelijk aan 120,000 ton;4° Categorie 4 : het uitzonderlijk voertuig van deze categorie voldoet aan minstens één van volgende voorwaarden : a) voor een enkelvoudig voertuig is zijn lengte groter dan 28,00 meter;b) voor een sleep is zijn lengte groter dan 35,00 meter;c) zijn breedte is groter dan 5,00 meter;d) zijn hoogte is groter dan 4,80 meter;e) zijn massa is groter dan 120,000 ton HOOFDSTUK 2.- De vergunning Afdeling 1. - De verplichting van vergunning

Art. 5.§ 1. Niemand mag een uitzonderlijk voertuig in het verkeer brengen op de openbare weg zonder voorafgaande, uitdrukkelijke vergunning van de minister of zijn gemachtigde.

De vergunning stelt de specifieke voorschriften vast om de verkeersveiligheid te verzekeren alsmede om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen.

Zij vermeldt haar geldigheidsduur.

De Minister bepaalt de vorm en de inhoud van de vergunning. § 2. De gebruiker, alsook de bestuurder van het trekkend voertuig en in voorkomend geval, de verkeerscoördinator zijn belast met de naleving van alle voorschriften opgenomen in de vergunning. § 3. Er is geen vergunning vereist voor het in verkeer brengen op de openbare weg van een uitzonderlijk voertuig door het leger, de politiediensten, de beheerders voor het uitvoeren van hun opdrachten, de civiele bescherming, de brandweer, noch voor het in het verkeer brengen van een uitzonderlijk voertuig dat door de overheid wordt opgevorderd naar aanleiding van de rampenbestrijding.

In deze gevallen gebeurt het uitzonderlijk vervoer onder de leiding van de overheid die het uitzonderlijk voertuig gebruikt. Deze overheid neemt alle vereiste maatregelen om de verkeersveiligheid te verzekeren alsmede om het verkeer van het uitzonderlijk voertuig veilig en vlot te laten verlopen Afdeling 2. - De vergunningsaanvraag

Art. 6.§ 1. De vergunningsaanvraag wordt door de gebruiker of zijn mandataris gestuurd naar de gemachtigde ambtenaar die de ontvangst ervan meldt. § 2. Opdat de vraag ontvankelijk zou zijn, moeten de retributies met betrekking op vroeger ingediende aanvragen volgens de bepalingen van artikel 8 betaald zijn. § 3. Indien de aanvraag niet volledig is en bijkomende informatie vereist, stuurt de gemachtigde ambtenaar aan de aanvrager een opsomming van de ontbrekende elementen binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag.

De gemachtigde ambtenaar stelt de aanvrager in kennis van de datum van ontvangst van de ontbrekende elementen.

Indien de ontvangen elementen nogmaals een bijkomende informatie vereisen, stuurt de gemachtigde ambtenaar aan de aanvrager terug een opsomming van de ontbrekende elementen binnen de drie werkdagen te rekenen vanaf de datum voorzien in alinea 2.

De procedure herbegint overeenkomstig de alinea's 2 en 3 totdat de aanvraag volledig is. § 4. Onder voorbehoud van paragraaf 3, stelt de gemachtigde ambtenaar, binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, de aanvrager in kennis of het afleveren van de vergunning de raadpleging vereist.

Binnen de drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de bijkomende informatie bekomen overeenkomstig paragraaf 3, stelt de gemachtigde ambtenaar de aanvrager in kennis of het afleveren van de vergunning de raadpleging vereist. § 5. De vergunning of de weigering wordt aan de aanvrager genotificeerd binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag of binnen de vijftien werkdagen te rekenen vanaf deze datum voor een aanvraag die de raadpleging vereist.

Indien er voor de aanvraag bijkomende informatie nodig was wordt de vergunning of de weigering aan de aanvrager genotificeerd binnen de vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de bekomen, bijkomende informatie volgens paragraaf 3 of binnen de vijftien werkdagen te rekenen vanaf deze datum voor een aanvraag die de raadpleging vereist. § 6. De Minister bepaalt de aanvullende modaliteiten betreffende de vergunningsprocedure Afdeling 3. - De types van vergunningen

Art. 7.Er zijn twee types van vergunning : 1° De langlopende, permanente vergunning die slaat op : a) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 1 met een geldigheidsduur van maximum vijf jaren;b) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 2 met een geldigheidsduur van maximum één jaar;2° De kortlopende, tijdelijke vergunning die slaat op : a) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 3 met een geldigheidsduur van maximum vier maanden;b) de vergunning afgeleverd aan het uitzonderlijk voertuig van de categorie 4 met een geldigheidsduur van maximum twee maanden. Afdeling 4. - De retributie

Art. 8.§ 1. Een retributie is verschuldigd door de aanvrager voor de behandeling van de vergunningsaanvraag en te betalen na notificatie van de vergunning of van zijn weigering : a) 75 euro voor een uitzonderlijk voertuig van de categorieën 1 en 2;b) 113 euro voor een uitzonderlijk voertuig van de categorie 3;c) 150 euro voor een uitzonderlijk voertuig van de categorie 4. § 2. Indien de termijnen voorzien in artikel 6, §§ 3 en 5 worden nageleefd is het bedrag van de retributie voorzien in paragraaf 1 vereist. § 3. 20 % van het bedrag van de retributie voorzien in paragraaf 1 blijven vereist, als dossierkost, zelfs in geval van weigering van de vergunning of van het niet respecteren van de termijnen voorzien in artikel 6, §§ 3 en 5 of van annulering van de vergunningsaanvraag door de aanvrager. § 4. De bedragen opgenomen in de eerste paragraaf zijn van toepassing voor het jaar 2010 en gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand november 2009.

Zij worden automatisch aangepast op 1 januari van elk jaar in functie van de evolutie van de gezondheidsindex van de maand november van het voorgaande jaar.

Bij het indexeren, wordt de uitkomst in voorkomend geval verhoogd met ten hoogste 0,50 euro of verminderd met ten hoogste 0,49 euro om een geheel getal te verkrijgen. § 5. De Minister bepaalt de modaliteiten betreffende de betaling van de retributie. HOOFDSTUK 3. - Voorschriften met betrekking tot het uitzonderlijk voertuig

Art. 9.Een enkelvoudig uitzonderlijk voertuig met een lengte groter dan 19,00 meter is vooraan en achteraan uitgerust met minstens één gestuurde as.

Voor een uitzonderlijke sleep met een lengte groter dan 27,00 meter is het langst getrokken voertuig uitgerust met minstens één gestuurde as HOOFDSTUK 4. - Voorschriften met betrekking tot de lading van de uitzonderlijke voertuigen Afdeling 1. - Samengestelde deelbare lading

Art. 10.Bij de ondeelbare lading mogen andere deelbare voorwerpen van dezelfde of aanvullende aard gevoegd worden voor zover de afmetingen van het geheel de aanvankelijke afmetingen en het aantal uitzonderlijke karakteristieken niet overschrijden. De massa van het voertuig voldoet aan de Wegcode en het Technisch Reglement Afdeling 2. - Vervoer van lange geprefabriceerde elementen

Art. 11.Palen, lange elementen of geprefabriceerde balken mogen gelijktijdig vervoerd worden om technische of stabiliteitredenen. Deze redenen worden gerechtvaardigd in een technische nota van de bouwer die bij de vergunningsaanvraag wordt gevoegd. Afdeling 3. - Vermindering van de afmeting(en) van een uitzonderlijk

voertuig

Art. 12.De ondeelbare lading wordt zodanig geplaatst dat het aantal uitzonderlijke afmetingen van het voertuig tot een minimum wordt herleid.

Om een afmeting van een uitzonderlijk voertuig te reduceren is het toegelaten de lading te herpositioneren of één van de onderdelen of elementen van de ondeelbare lading te demonteren en dit op hetzelfde voertuig te vervoeren, waarbij de aanvankelijke totale massa en het aantal uitzonderlijke karakteristieken van het uitzonderlijk voertuig niet vermeerderen. Afdeling 4. - Uitrusting van kraanauto's

Art. 13.De stroppen, kabels, platen en hefhaken worden beschouwd als integraal onderdeel van de basisuitrusting van de kraanauto. Het tegengewicht of een gedeelte hiervan, als het de stabiliteit van het voertuig verzekert, wordt eveneens beschouwd als deel van de uitrusting van de kraanauto, voor zover de maximale toegelaten massa niet wordt overschreden. Afdeling 5. - De lading van een ondersteuningsvoertuig

Art. 14.De tegengewichten, giekdelen en elementen van een kraanauto mogen, gegroepeerd of afzonderlijk, vervoerd worden op één of meerdere ondersteuningsvoertuigen. De maximale massa per as van dit voertuig mag nochtans de maximum toegelaten massa per as van de kraanauto niet overtreffen. De hoogte van het voertuig voldoet aan de Wegcode en het technisch reglement. Afdeling 6. - Beperking van de achteruitsteek

Art. 15.De achteruitsteek van de lading wordt tot een minimum beperkt tenzij dit niet anders kan om technische of stabiliteitredenen. Deze redenen worden gerechtvaardigd in een technische nota van de bouwer die bij de vergunnings-aanvraag wordt gevoegd. HOOFDSTUK 5. - Voorschriften met betrekking tot de veiligheidsuitrusting Afdeling 1. - Algemene voorschriften

Art. 16.Op het uitzonderlijk voertuig wordt voor - en achteraan een paneel geplaatst conform de bijlage 1 bij dit besluit.

De onderste rand van het paneel wordt op minstens 0,40 meter boven de grond geplaatst.

De panelen worden verwijderd van zodra het voertuig niet meer beantwoordt aan de kenmerken van een uitzonderlijk voertuig.

Art. 17.Onverminderd de bepalingen voorzien in artikel 30 van de Wegcode, is het uitzonderlijk voertuig uitgerust met : - vooraan minstens twee geeloranje knipperlichten, aan weerszijden op de stuurhut gemonteerd, die permanent werken gedurende het uitzonderlijk vervoer. Deze lichten zijn zichtbaar vanuit een hoek van minimum 270°; - achteraan een geeloranje knipperlicht gemonteerd op het linker achteruiteinde van het voertuig of van de lading als deze buiten het achtereinde van het voertuig uitsteekt. Dit licht is naar achter zichtbaar over een hoek van 180°.

Deze lichten zijn permanent in werking gedurende het uitzonderlijk vervoer.

Art. 18.Onverminderd de bepalingen van artikel 81.2. van de Wegcode is het uitzonderlijk voertuig uitgerust met het volgende bijkomend veiligheidstoebehoren : - een tweede gevarendriehoek; - twee schijven die het verkeersbord C3 voorstellen en waarvan de karakteristieken bepaald zijn in het artikel 2 van het ministerieel besluit van 1 december 1975 tot vaststelling van de kenmerken van bepaalde schijven, bebakeningen en platen, die voorgeschreven zijn door het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer; - twee draagbare, geeloranje, enkelgerichte elektronische flash-lichten, zichtbaar over een afstand van tenminste 100 meter. Afdeling 2. - Bijzondere voorschriften

Art. 19.Onverminderd de algemene voorschriften van artikelen 16 tot 18 en de bepalingen van artikel 28, § 5 van het technische reglement, zijn de volgende bijzondere voorschriften van toepassing : 1° voor een uitzonderlijk voertuig langer dan 22,00 meter wordt de retroreflecterende markering aan beide zijden over de gehele lengte van het geladen uitzonderlijk voertuig aangebracht;2° Met uitzondering van de kraanauto, als de breedte van het uitzonderlijk voertuig meer bedraagt dan 2,55 meter, worden vier panelen geplaatst, twee vooraan en twee achteraan, om de uiterste breedte van het uitzonderlijk voertuig af te bakenen.Zij worden zodanig bevestigd dat zij op zichzelf geen hindernis vormen;

De onderste rand van de panelen is geplaatst op een hoogte tussen minimum 0,40 meter en maximum 2 meter gemeten van op de grond. Indien, om technische redenen, de maximum hoogte niet kan geëerbiedigd worden, kan een grotere hoogte toegelaten worden.

De panelen beantwoorden aan artikel 47.1 van de Wegcode met dien verstande dat de witte strepen op de panelen vooraan en de rode strepen op de panelen achteraan retroreflecterend zijn.

De panelen vooraan zijn bovendien uitgerust met minstens een wit licht en deze achteraan met minstens een rood licht. Deze lichten zijn voortdurend in werking; 3° voor een uitzonderlijk voertuig breder dan 4,50 meter wordt de retroreflecterende markering vooraan en achteraan over de gehele breedte van het uitzonderlijk voertuig aangebracht. HOOFDSTUK 6. - Voorschriften met betrekking tot de begeleiding van uitzonderlijke voertuigen Afdeling 1. - De begeleiding

Art. 20.§ 1. Eén begeleidingsvoertuig met een verkeerscoördinator bedoeld in artikel 26 is vereist als het uitzonderlijk voertuig minstens één van de volgende voorwaarden tegen komt : 1° zijn lengte is groter dan 30,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 35,00 meter;2° zijn breedte is groter dan 3,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 4,50 meter;3° zijn massa is groter dan 90,000 ton. Het begeleidingsvoertuig rijdt vooraan het konvooi. Echter als het uitzonderlijk voertuig op een autosnelweg rijdt of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting, rijdt het begeleidingsvoertuig achteraan. § 2. Twee begeleidingsvoertuigen, waarvan één met een verkeerscoördinator, zijn vereist als het uitzonderlijk voertuig minstens één van de volgende voorwaarden of omstandigheden tegen komt : 1° zijn lengte is groter dan 35,00 meter en kleiner dan of gelijk aan 40,00 meter;2° zijn breedte is groter dan 4,50 meter en kleiner dan of gelijk aan 5,00 meter;3° zijn hoogte is groter dan 4,80 meter;4° zijn massa is groter dan 180,000 ton;5° indien het uitzonderlijk voertuig één van de bewegingen voorzien in artikel 29, § 1 moet uitvoeren;6° wanneer het tegenliggend en/of het in de rijrichting rijdend verkeer moet worden gestopt op openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid niet méér dan 70 km per uur bedraagt;7° indien het uitzonderlijk voertuig moet rijden aan beperkte snelheid op een autosnelweg of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting en waar de toegelaten maximumsnelheid méér dan 70 km per uur bedraagt; Eén van de begeleidingsvoertuigen rijdt vooraan het konvooi, het andere achteraan. Echter, als het uitzonderlijk voertuig op een autosnelweg rijdt of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting, kunnen beide begeleidingsvoertuigen achteraan rijden. § 3. Drie begeleidingsvoertuigen, waarvan één met verkeerscoördinator, zijn vereist als het uitzonderlijk voertuig minstens één van de volgende voorwaarden of omstandigheden tegen komt : 1° zijn lengte is groter dan 40,00 meter;2° zijn breedte is groter dan 5,00 meter;3° voor het overschrijden van een brug met behulp van bijkomende voertuigen of met behulp van voorlopige bruggen. Eén van de begeleidingsvoertuigen rijdt vooraan het konvooi, de andere achteraan. Echter, als het uitzonderlijk voertuig op een autosnelweg rijdt of op een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee bestemd zijn voor elke rijrichting, kunnen de drie begeleidingsvoertuigen achteraan rijden

Art. 21.Als begeleidingsvoertuig wordt een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een lichte vrachtauto, zoals bepaald in artikel 1 van het technisch reglement, gebruikt.

Art. 22.Het begeleidingsvoertuig is van gele kleur RAL codes 1003, 1004, 1023 of equivalent.

Artikel 16 is van toepassing op de begeleidingsvoertuigen.

De voor- en achterzijde van het voertuig zijn bedekt met afwisselende witte en rode strepen van 75 tot 120 millimeter breedte met een helling van 45 tot 60 graden over een oppervlakte van minstens een halve vierkante meter.

De witte strepen vooraan en de rode strepen achteraan zijn retroreflecterend.

Op elke zijde van het voertuig zijn retroreflecterende vlakken met « open pijlen » aangebracht. Deze vlakken hebben minstens de afmetingen van 1,00 meter op 0,30 meter. Zij zijn rood en wit of rood en geel gekleurd. De pijlen wijzen naar de voorzijde van het voertuig en hebben een breedte van 0,10 meter.

Art. 23.De begeleidingsvoertuigen zijn uitgerust met minstens twee geeloranje knipperlichten op het dak. Deze lichten zijn rondom zichtbaar. Zij zijn in werking gedurende het uitzonderlijk vervoer.

De achteraan rijdende begeleidingsvoertuigen zijn op het dak voorzien van een lichtbalk met gele amberkleurige directionele waarschuwingspijlen. Zij zijn in werking gedurende het uitzonderlijk vervoer.

Art. 24.Als het konvooi één of meer begeleidingsvoertuigen omvat, zijn alle voertuigen zodanig uitgerust dat zij permanent met elkaar in verbinding kunnen blijven.

Art. 25.Onverminderd het bepaalde in de artikelen 16 en 22 tot 24 is minstens één begeleidingsvoertuig eveneens voorzien van volgende uitrustingen en veiligheidsmaterieel : - 1 brandblusser van 3 kilogram; - 10 geeloranje reflecterende kegels of geeloranje wegafbakeningslichten; - 2 witte toortslampen op batterijen met geeloranje kegels als toebehoren; - 2 geeloranje reflecterende kledingstukken; - 2 reflecterende verkeersborden C3 met handvat; - 2 verkeersborden A51 op driepikkel; - 1 decameter; - 1 uitschuifbare meetlat van minimum 6 meter. Afdeling 2. - De verkeerscoördinator en begeleider

Art. 26.§ 1. De verkeerscoördinator is de begeleider, met naam en toenaam, schriftelijk aangeduid en die de rol van algemene leider van het konvooi zal verzekeren.

Voor het vertrek van het konvooi treft hij alle maatregelen die nodig zijn voor het goede verloop van het uitzonderlijk vervoer. Hij geeft richtlijnen aan de bestuurders van de andere voertuigen van het konvooi.

De verkeerscoördinator ziet toe op het volgen van de voorgeschreven reisweg en op het respecteren van voorgeschreven voorwaarden in de vergunning.

Voor het vertrek gaat de verkeerscoördinator na of alle voertuigen van het konvooi voldoen aan de voorschriften van de vergunning en deze van dit besluit. Met uitzondering van het wegen van de massa's, controleert de verkeerscoördinator in het bijzonder of de technische kenmerken van het uitzonderlijk voertuig voldoen aan deze beschreven in de vergunning.

Het vertreksein mag slechts gegeven worden als al deze voorwaarden zijn vervuld. § 2. De andere begeleiders werken volgens de richtlijnen gegeven door de verkeerscoördinator; Afdeling 3. - De bevoegdheden van de verkeerscoördinator en de

begeleiders

Art. 27.De verkeerscoördinator en de begeleiders waken over het goed verloop van het uitzonderlijk vervoer en geven aan de weggebruikers de nodige aanwijzingen om de veiligheid van het verkeer te verzekeren en om de doortocht van het uitzonderlijk voertuig te vergemakkelijken.

Om deze aanwijzingen te geven of om het verkeer stil te leggen gebruiken zij een schijf die het bord C3 voorstelt zoals bedoeld in artikel 18.

Tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter, wordt hierbij aanvullend een toortslamp met oranje kegel gebruikt.

Art. 28.De verkeerscoördinator en de begeleiders zijn bevoegd om : 1° op kruispunten niet uitgerust met verkeerslichten, het verkeer uit de dwarsstraten stil te leggen;2° op kruispunten uitgerust met verkeerslichten, het door een rood licht stil gelegde verkeer, blijvend staande te houden gedurende de tijd nodig opdat het konvooi het kruispunt kan ontruimen;3° het tegenliggend, als in de rijrichting rijdend verkeer stil te leggen op de openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid niet méér dan 70 km per uur bedraagt;4° het achteropkomend verkeer dat in dezelfde richting rijdt als het uitzonderlijk voertuig te verhinderen om in te halen of voorbij te rijden. Afdeling 4. - Begeleiding door een politiedienst

Art. 29.§ 1. Onverminderd de andere begeleidingsvoorwaarden voorzien in dit besluit, is begeleiding door een politiedienst verplicht : 1° voor het rijden in tegengestelde zin van het verkeer op openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid méér dan 70 km per uur bedraagt;2° voor het oversteken van de opening in de middenberm van een autosnelweg of van een weg verdeeld in vier of meer rijstroken waarvan er tenminste twee zijn bestemd voor elke rijrichting;3° wanneer het tegenliggend of het in de rijrichting rijdend verkeer moet worden gestopt op openbare wegen waar de toegelaten maximumsnelheid méér dan 70 km per uur bedraagt. § 2. De modaliteiten van de begeleiding worden bepaald door de betrokken politiedienst.

De aanvraag tot begeleiding wordt minstens vier werkdagen voor het vertrek van het vervoer ingediend bij de betrokken politiedienst. Deze aanvraag is steeds vergezeld van een kopie van het eerste blad van de vergunning.

Als de afgesproken uurregeling tussen de politiedienst en de gebruiker door deze laatste niet kan worden gerespecteerd, licht hij onmiddellijk de betrokken politiedienst hiervan in. Als de begeleiding niet dezelfde dag kan worden gereorganiseerd, is een nieuwe aanvraag nodig en wordt het uitzonderlijk vervoer uitgesteld. HOOFDSTUK 7. - Voorschriften met betrekking tot de verkeersdeelneming van uitzonderlijke voertuigen Afdeling 1. - Verkeersverboden

Art. 30.§ 1. Op de autosnelwegen : het verkeer van uitzonderlijke voertuigen breder dan 3,50 meter of langer dan 30,00 meter of hoger dan 4,30 meter is verboden van 06.00 u tot 21.00 u;

Het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden van zaterdag 06.00 u tot maandag 09.00 u;

Het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden op 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Het verbod gaat in om 16.00 u op de vooravond van en eindigt te 09.00 u daags na deze data.

Het verkeer is verboden van 06.00 u tot 09.00 u en van 16.00 u tot 21.00 u op de volgende autosnelwegvakken : a. de autosnelwegring om Antwerpen R1 : gedeelte begrepen tussen de verkeerswisselaars nr.2 (Antwerpen-Noord) en nr. 6 (Linkeroever); b. de autosnelwegring om Brussel R0;c. de kleine ring om Charleroi R9;d. de autosnelwegen A604-A15 (Verbinding Seraing-Hognoul) en de verkeerswisselaar van Loncin, in de richting Seraing-Hognoul;e. de autosnelwegring van Luik (Verbinding E40/E42 - E25) tussen Burenville (verkeerswisselaar nr.33) en Tilff (verkeerswisselaar nr. 42) evenals de A003 tussen de verkeerswisselaar van Loncin en de verkeerswisselaar van Cheratte. Het verkeer is verboden van 6.00 u tot 09.00 u in de richting van Brussel en van 16.00 u tot 21.00 u in de tegenovergestelde richting, op de volgende snelwegvakken : a. de autosnelweg A10 (E40) Brussel-Oostende tussen Aalst en Brussel;b. de autosnelweg A7 (E19) Brussel-Bergen tussen Halle en Brussel;c. de autosnelweg A3 (E40) Brussel-Luik tussen Heverlee (verkeerswisselaar E40/E413) en Brussel;d. de autosnelweg A1 (E19) Brussel-Antwerpen tussen Mechelen en Brussel; e. de autosnelweg E411 (A4) Brussel-Namen tussen Waver (verkeerswisselaar nr.8) en Brussel. § 2. Op de andere wegen : - het verkeer van uitzonderlijke voertuigen breder dan 4,00 meter of langer dan 30,00 meter is verboden van 06.00 u tot 21.00 u; - het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden van zaterdag 6.00 u tot maandag 6.00 u; - het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden op 1 januari, Paasmaandag, 1 mei, Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Het verbod gaat in om 16.00 u op de vooravond van en eindigt te 6.00 u daags na deze data.

In de door verkeersborden F1 en F3 afgebakende bebouwde kommen van Antwerpen, Brugge, Brussel, Charleroi, Kortrijk, Gent, Hasselt, Luik, Leuven, Mechelen, Bergen, Namen, Oostende, Doornik en Verviers is het verkeer van uitzonderlijke voertuigen verboden van 7.00 u tot 9.00 u en van 16.00 u tot 18.00 u. § 3. Het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden op vrijdag vanaf 15.00 u. tot 22.00 u., in de vakantieperiode van 27 juni tot en met 4 september. § 4. De vergunning kan specifieke voorschriften bevatten die afwijken van de paragrafen 1 tot en met 3. § 5. Het verkeer van uitzonderlijke voertuigen is verboden als de openbare weg besneeuwd of beijzeld is, bij mist, sneeuwval of bij regen die de zichtbaarheid tot minder dan 200,00 meter beperkt.

Wanneer een uitzonderlijk voertuig onverwachts geconfronteerd wordt met de voormelde omstandigheden, stopt het zo vlug mogelijk op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt. De bestuurder en, in voorkomend geval, de verkeerscoördinator nemen alle veiligheidsmaatregelen die de voorzichtigheidsplicht oplegt. Afdeling 2. - Andere verkeersvoorwaarden

Art. 31.De gebruiker of de bestuurder van het uitzonderlijk voertuig of in voorkomend geval de verkeerscoördinator verkent de reisweg hoogstens 5 kalenderdagen vóór de datum waarop het uitzonderlijk vervoer in het verkeer wordt gebracht. Hij mag in geen enkel geval een reisweg volgen die hij niet op voorhand heeft verkend.

Naast de aanwezigheid van hindernissen op de reisweg, wordt er nagegaan of er tijdens de doortocht door bebouwde kommen geen moeilijkheden ontstaan door publieke manifestaties, zoals een markt, een rommelmarkt, plaatselijke festiviteiten van korte of lange duur.

Art. 32.De gebruiker neemt alle nuttige maatregelen opdat de bepalingen en de reiswegen opgenomen in de vergunning verstaanbaar zullen zijn voor de verkeerscoördinator, de begeleiders alsook voor de bestuurder.

Art. 33.Buiten de omstandigheden voorzien in artikel 30 van de Wegcode, gebruiken de voertuigen van het konvooi bestendig de dimlichten en de rode achterlichten. Afdeling 3. - Dwarsen van gelijkgrondse spooroverwegen

Art. 34.De bestuurder van het uitzonderlijk voertuig en, in voorkomend geval, de verkeerscoördinator en de begeleiders moeten zich er van vergewissen dat zij over voldoende tijd beschikken om op normale wijze een spooroverweg te overschrijden zonder te stoppen.

Zij verkennen de plaatsen alvorens de overweg te dwarsen en zij zien na of er geen wijzigingen zijn gebeurd sedert de laatste verkenning.

Zij onderzoeken vooral de lengte- en dwarsprofielen van de weg in de doorgangszone van de overweg. Zij nemen de nodige maatregelen om voldoende afstand te verzekeren tussen de onderkant van het uitzonderlijk voertuig en de grond om niet in aanraking te komen met de sporen of met het wegdek.

Zij plaatsen een waarnemer langs de weg, als de verticale afstand tussen het beschermingsportiek en het hoogste punt van het uitzonderlijk voertuig kleiner is dan 10 centimeter. HOOFDSTUK 8. - Toezicht en ambtshalve maatregelen

Art. 35.De bevoegde personen bedoeld in artikel 3, 1° en 2° van de Wegcode zijn belast met het toezicht op de naleving van dit besluit.

Art. 36.De originele vergunning en haar eventuele bijlagen worden bewaard aan boord van het uitzonderlijk voertuig waarvoor de vergunning werd afgeleverd.

Indien er een verkeerscoördinator bij is, bewaart deze laatste deze documenten in zijn begeleidingsvoertuig.

De vergunning en haar bijlagen worden, op het eerste verzoek, overhandigd aan elke bevoegde persoon die zijn hoedanigheid aantoont.

Art. 37.De bevoegde personen leggen een verkeersverbod op aan elk uitzonderlijk voertuig dat in strijd met de voorschriften van dit besluit of met deze van de vergunning in het verkeer werd gebracht.

Die maatregel geldt tot de overtreding ophoudt te bestaan.

Zij kunnen de bestuurder het bevel geven het uitzonderlijk voertuig over te brengen naar een plaats die zij aanwijzen om alle gevaar voor de openbare veiligheid te vermijden of naar een plaats om het voertuig te wegen of om een overgewicht af te laden. Deze opgelegde bewegingen gebeuren onder leiding van de bevoegde personen.

Deze maatregel blijft van kracht tot op het ogenblik dat de overtreding heeft opgehouden te bestaan, hetzij : 1° door te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de veiligheidsuitrusting voorzien in hoofdstuk 5;2° door te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de begeleiding voorzien in hoofdstuk 6;3° door te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de verkeersdeelname van uitzonderlijke voertuigen voorzien in hoofdstuk 7;4° door het voorleggen van een afgeleverde vergunning voor het aangehouden uitzonderlijk voertuig;5° door het over laden van de lading op een uitzonderlijk voertuig waarvoor een vergunning werd afgeleverd. De bevoegde personen houden de vergunning en haar bijlagen in totdat de overtreding heeft opgehouden te bestaan. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen

Art. 38.§ 1. Artikel 41 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 juli 1990 wordt als volgt gewijzigd : 1° Een lid e) luidend als volgt, wordt toegevoegd aan artikel 41.3.1, 2° : « e) van uitzonderlijke voertuigen, door de begeleiders en de verkeerscoördinators.»; 2° In artikel 41.3.2, worden de woorden "groepsleiders en werfopzichters" vervangen door de woorden "groepsleiders, werfopzichters, begeleiders en verkeerscoördinators". § 2. In artikel 59.6 van hetzelfde besluit, worden de woorden "onder voorbehoud van de afwijkingen voorzien in de artikelen 48 en 81.5", vervangen door de woorden "onder voorbehoud van de afwijkingen voorzien in artikel 81.5 van dit reglement en in het koninklijk besluit betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen". § 3. In artikel 59.7 van hetzelfde besluit, worden de woorden "of van de voorwaarden van de overeenkomstig artikel 48 verleende vergunning" geschrapt. § 4. In artikel 59.11 van hetzelfde besluit, worden de woorden : "artikelen 7.1., 9.3., 10.1., 10.2., 11, 23, 24, 25.1, 46, 48, 49.1. en 59.4" vervangen door de woorden "artikelen 7.1., 9.3., 10.1., 10.2., 11, 23, 24, 25.1., 46 en 49.1.". § 5. In artikel 59.15 van hetzelfde besluit, worden de woorden : "artikelen 44.3., 46, 48, 49.1., 49.4.1., 59.4 en 81.5." vervangen door de woorden : "artikelen 44.3, 46, 49.1., 49.4.1. en 81.5."

Art. 39.In hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepalingen onder 48.1 en 48.2 worden opgeheven; 2° onder 48.3 wordt het zinsdeel « om een gemakkelijk en veilig verkeer te verzekeren en » opgeheven; 3° In artikel 59 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 59.5 opgeheven. HOOFDSTUK 1 0. - Slotbepalingen

Art. 40.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de maand van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van de artikelen 6 en 8 die in werking treden op 1 oktober 2010.

De vergunningen afgeleverd vóór het in werking treden van dit besluit zijn onderworpen aan de voorschriften van dit besluit maar blijven geldig tot hun vervaldatum

Art. 41.Het Fonds betreffende de organisatie van het verkeer van uitzonderlijk vervoer tot stand gekomen door de programma-wet (I) van 27 december 2006 treedt in werking op de datum van het in werking treden van dit besluit

Art. 42.De Eerste Minister, de Minister bevoegd voor Justitie, de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de Minister bevoegd voor Wegverkeer zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 2 juni 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage bij het koninklijk besluit betreffende het verkker van uitzonderlijke voertuigen Het paneel geplaatst op het uitzonderlijk voertuig en op de begeleidingsvoertuigen is een rechthoekige plaat van minstens 1,25 x 0,25 meter met een opschrift in hoofdletters met een minimale hoogte van 12 centimeter.

Het opschrift is in het zwart geschreven op een gele of oranje, lichtweerkaatsende achtergond : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 2 juni 2010 betreffende het verkeer van uitzonderlijke voertuigen.

Gegeven te Nice, 2 juni 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^