Etaamb.openjustice.be
Decreet van 21 december 2018
gepubliceerd op 28 december 2018

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019

bron
vlaamse overheid
numac
2018015650
pub.
28/12/2018
prom.
21/12/2018
ELI
eli/decreet/2018/12/21/2018015650/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2018. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019 (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: DECREET houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019 HOOFDSTUK 1. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gewest- en gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK 2. - Cultuur, Jeugd, Sport en Media Afdeling 1. - Oprichting begrotingsfonds voor de classificatie van

films, voor het eerst vertoond in Belgische bioscopen

Art. 2.Er wordt een begrotingsfonds voor de classificatie van films voor het eerst vertoond in Belgische bioscopen opgericht als vermeld in artikel 12 van het Rekendecreet van 8 juli 2011, hierna het `fonds'.

Het fonds wordt gespijsd door de bijdragen van de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, aan de Vlaamse Gemeenschap voor de coördinatie en het secretariaat van de classificatie van films voor het eerst vertoond in Belgische bioscopen. Het fonds kan ook gespijsd worden door geldelijke boetes, die door de klachtencommissie als sanctie kunnen worden toegekend bij niet-naleving van de reglementering.

Het fonds wordt aangewend voor de loon- en werkingskosten die gemaakt worden in het kader van de classificatie van films voor het eerst vertoond in Belgische bioscopen, door de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet van 26 januari 2018 tot

oprichting van het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk

Art. 3.In artikel 16 van het decreet van 26 januari 2018 tot oprichting van het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, wordt het jaartal "2018" vervangen door het jaartal "2019".

Art. 4.In artikel 18 van hetzelfde decreet wordt het jaartal "2019" vervangen door het jaartal "2020". HOOFDSTUK 3. - Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling 1. - Opheffing Fonds voor de aanwending van courante

ontvangsten

Art. 5.Artikel 1 van het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1995, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Financiën en Begroting Afdeling 1. - Vrijstelling BIV voor elektrische motorfietsen en

motorfietsen op waterstof

Art. 6.In artikel 2.3.6.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Dit artikel is alleen van toepassing op wegvoertuigen van natuurlijke personen en andere rechtspersonen dan vennootschappen, autonome overheidsbedrijven en verenigingen zonder winstgevend doel, met leasingactiviteiten.". Afdeling 2. - Aanpassing aan het roerend partnerabattement inzake

erfbelasting

Art. 7.Aan artikel 2.7.6.0.6, § 2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, ingevoegd bij decreet van 6 juli 2018, wordt de zin "Die vrijstelling geldt niet als de rechtverkrijgende partner een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld." toegevoegd. HOOFDSTUK 5. - Internationaal Vlaanderen Afdeling 1. - Opheffingsbepaling van rechtspersoon CVN

Art. 8.Artikel 6 van het decreet van 8 december 1998 houdende diverse bepalingen naar aanleiding van de begrotingscontrole 1998 wordt opgeheven. De middelen, rechten en verplichtingen van de opgeheven rechtspersoon Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (CVN) worden overgenomen door vzw De Buren. HOOFDSTUK 6. - Kanselarij en Bestuur Afdeling 1. - Opheffing DAB Digitale Drukkerij

Art. 9.Artikel 69 van het decreet van 23 december 2011 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2012 wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot

vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds

Art. 10.In artikel 19septies decies, eerste lid, van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2017, wordt het bedrag "23.819.200 euro" vervangen door het bedrag "23.919.200 euro" en wordt het bedrag "1.064.000 euro" vervangen door het bedrag "1.164.000 euro". Afdeling 3. - Wijziging algemeen rampenfonds - uitsluiten teelt- of

oogstschade

Art. 11.In artikel 7 van het decreet van 3 juni 2016 betreffende de tegemoetkoming voor schade, aangericht door algemene rampen in het Vlaamse Gewest, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 5°, a), worden de zinsnede "de niet-binnengehaalde oogsten," en de woorden "en de teelten", opgeheven; 2° er wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: "6° schade aan teelten of oogsten.".

Art. 12.In artikel 9, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt punt 4° opgeheven. HOOFDSTUK 7. - Mobiliteit en Openbare Werken Afdeling 1. - Verkeersveiligheidsfonds - subsidies veilige

schoolomgevingen

Art. 13.Aan artikel 42 van het decreet van 3 juli 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 8 juli 2016 en 22 december 2017, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 6. Om de verkeersveiligheid te bevorderen, kan de Vlaamse Regering, binnen de perken van de begrotingskredieten, een subsidie verlenen aan de gemeenten voor projecten die de aanleg of de verbetering van de infrastructuur aan schoolomgevingen tot doel hebben, andere dan deze bedoeld in artikel 26/10 en artikel 26/12 van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid.

Enkel de uitvoering van de in de projectdossiers beschreven maatregelen en acties komen in aanmerking voor een subsidie. De voorbereidende werkzaamheden, zoals de opmaak van het projectdossier en eventuele bijkomende studies, onderzoeken of analyses komen niet in aanmerking voor een subsidie.

Binnen de perken van de kredieten van het verkeersveiligheidsfonds wordt hiervoor een budgettaire enveloppe per jaar voorzien. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden op basis waarvan de projecten, vermeld in het eerste lid, subsidiabel zijn en bepaalt de procedure voor de aanvraag, beoordeling, toekenning en uitbetaling van de subsidie.". HOOFDSTUK 8. - Omgeving Afdeling 1. - Prijzen rolmodellen inzake afval-, materialen- en

bodembeleid

Art. 14.De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de OVAM Ecodesign Award en de OVAM GroeneVent Awards uit te reiken. De OVAM Ecodesign Award is een jaarlijkse prijs voor studenten die oog hebben voor duurzaamheid in hun jaar- of eindwerk. De OVAM GroeneVent Awards is een jaarlijkse prijs voor organisatoren van evenementen in Vlaanderen die hun milieu-impact verlagen en streven naar een duurzame organisatie van hun evenementen.

De Vlaamse Regering kan de criteria en de procedure voor de toekenning van de OVAM Ecodesign Award en de OVAM GroeneVent Awards bepalen. Afdeling 2. - Wijziging van het decreet van 23 december 2011

betreffende het duurzaam beheer van materialenkringlopen en afvalstoffen - Milieu-heffingen

Art. 15.Aan artikel 46, § 1, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 6°, a), wordt de volgende zin toegevoegd: "Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton."; 2° aan punt 6°, b), wordt na de eerste zin de volgende zin toegevoegd: "Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton."; 3° in punt 11° wordt na de eerste zin de volgende zin ingevoegd: "Vanaf 1 januari 2019 geldt dit tarief ook voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van gipshoudend slib van de productie van calciumchloride en van loodslakken van metallurgische processen."; 4° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt: "In afwijking van de gevallen vermeld in het eerste lid, 16° en 17°, geldt met ingang van het heffingsjaar 2019 voor de verwerking van verpulpingsresidu's en ontinktingsslib van papier- en kartonafval die ontstaan bij bedrijven die papier- en kartonafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten volgende heffingen: 1° voor het verbranden en meeverbranden met een energierecuperatie kleiner dan 65 %: 7 euro per ton;2° voor het verbranden en meeverbranden met een energierecuperatie tussen 65 % en 80 %: 2 euro per ton;3° voor het verbranden en meeverbranden met energierecuperatie van meer dan 80 %: 0 euro per ton. In afwijking van de gevallen vermeld in het eerste lid, 16° en 17°, geldt voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, met ingang van het heffingsjaar 2010, een heffingstarief van 2 euro per ton."; 5° in het vijfde lid wordt na de eerste zin, die eindigt met de woorden "een heffingstarief van 2,2 euro/ton", de volgende zin ingevoegd: "Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton."; 6° aan het zesde lid, dat eindigt met de woorden "een heffingstarief van 2,2 euro/ton", wordt de volgende zin toegevoegd: "Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton."; 7° er wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Onverminderd de bepalingen, vermeld in punt 19°, wordt het bedrag van de milieuheffing voor het overbrengen van in het Vlaamse Gewest geproduceerd papier- en kartonafval naar een vergunde inrichting buiten het Vlaamse Gewest waar het betrokken papier- en kartonafval wordt onderworpen aan handelingen met EU-code R12/R13, berekend op de toegepaste verwerkingswijze van de uit de R12/R13 handeling ontstane residu's, volgens de bedragen vermeld in punt 1° tot en met 18°, die worden bepaald door de toegepaste verwerkingswijze van de residu's indien deze ontstaan uit handelingen met EU-code R12/R13 die binnen het Vlaamse Gewest worden gesteld.".

Art. 16.In artikel 46, § 3, van hetzelfde decreet wordt aan het eerste lid een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt: "7° voor wat betreft het in het Vlaamse Gewest geproduceerd papier- en kartonafval dat wordt overgebracht naar een vergunde inrichting buiten het Vlaamse Gewest waar het betrokken papier- en kartonafval wordt onderworpen aan handelingen voor nuttige toepassing met EU-code R3 of wordt opgeslagen in afwachting van de overbrenging naar een dergelijke vergunde inrichting met het oog op de onderwerping aan handelingen met EU-code R3: de recyclageresidu's afkomstig van dit papier- en kartonafval.".

Art. 17.Aan artikel 46 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 8. Vanaf 1 januari 2019 worden de bedragen, vermeld in paragraaf 1, 16° en 17°, en geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 5, met 4 euro per ton verminderd, meer bepaald in de gevallen dat de betreffende afvalstoffen per trein worden aangevoerd.". Afdeling 3. - Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal

waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018

Art. 18.Artikel 4.2.1.1.4 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 4.2.1.1.4. In afwijking van artikel 4.2.1.1.1 is geen heffing verschuldigd voor: 1° een vergunde grondwaterwinning uitsluitend gebruikt voor thermische energie-opslag voor zover het gewonnen, niet-verontreinigde grondwater integraal wordt teruggepompt in dezelfde watervoerende laag, als waaruit het wordt gewonnen;2° een vergunde oppervlaktewaterwinning uitsluitend gebruikt voor thermische energieopslag en terug geloosd in hetzelfde oppervlaktewater als waaruit het wordt gewonnen. De heffingsplichtige waterverontreiniging, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, dient op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar in het bezit te zijn van een milieu- of omgevingsvergunning respectievelijk voor: 1° het winnen van grondwater voor thermische energieopslag (indelingsrubriek 53.6 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM); 2° gebruik van oppervlaktewater uitsluitend voor thermische energieopslag en teruglozing ervan in hetzelfde oppervlaktewater (indelingsrubriek 3.7 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM).

Elke heffingsplichtige waterverontreiniging die in aanmerking wenst te komen voor de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, dient bij de aangifte bedoeld in artikel 4.2.4.1 een schriftelijke aanvraag te voegen vergezeld van de bewijsstukken waaruit blijkt dat aan bovenvermelde vrijstellingsvoorwaarden is voldaan. De verleende vrijstelling geldt voor het heffingsjaar waarvoor de aanvraag is ingediend en voor de volgende heffingsjaren behoudens in geval van wijzigingen die tot gevolg hebben dat de installatie niet meer aan de hierboven vermelde vrijstellingsvoorwaarden voldoet.

Elke verandering van de vergunningssituatie en/of wijziging aan de grond-waterwinning respectievelijk de oppervlaktewaterwinning moet onmiddellijk per aangetekend schrijven aan de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij worden gemeld.".

Art. 19.Artikel 4.2.1.1.6 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "Art. 4.2.1.1.6. § 1. Voor zover het niet wordt geloosd in de openbare riolering met een getotaliseerde maximale nominale pompcapaciteit hoger dan 10 m® per uur of bij gebrek aan pompcapaciteit met volumes hoger dan 10 m® per uur is in afwijking van artikel 4.2.1.1.1 geen heffing verschuldigd voor de lozing van het onttrokken grondwater uit de volgende grondwaterwinningen: 1° grondwaterwinningen voor het uitvoeren van proefpompingen die minder dan drie maanden in gebruik zijn;2° bronbemalingen die ofwel: a) technisch nodig zijn voor de verwezenlijking van bouwkundige werken of voor de aanleg van openbare nutsvoorzieningen;b) noodzakelijk zijn voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen en/of openbaar vervoer of voor de waterbeheersing van mijnverzakkingsgebieden;c) noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van gebouwen of bedrijfsterreinen mogelijk te maken of houden, op voorwaarde dat: 1) deze noodzakelijkheid is gestaafd door een hydrologisch attest opgesteld door een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein geohydrologie die daarvoor in het Vlaamse Gewest is erkend met toepassing van de bepalingen van titel V, hoofdstuk 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;2) het hydrologisch attest, vermeld in punt 1), vóór 15 maart van elk heffingsjaar bij de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij of de door hem gedelegeerde ambtenaar is ingediend. De Vlaamse Regering kan regels vaststellen met betrekking tot de minimale inhoud en de vorm van bedoeld hydrologisch attest; 3° draineringen die noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van bouw- en weiland mogelijk te maken of te houden. § 2. In afwijking van artikel 4.2.1.1.1 is voor grondwaterwinningen gebruikt voor ondergrondse beluchting zoals bedoeld in indelingsrubriek 53.12 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM geen heffing verschuldigd voor het deel van het belucht grondwater dat teruggepompt wordt in dezelfde freatische watervoerende laag.".

Art. 20.Aan artikel 4.2.1.2.2 van hetzelfde decreet wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt: "9° het deel van het belucht grondwater van grondwaterwinningen gebruikt voor ondergrondse beluchting zoals bedoeld in indelingsrubriek 53.12 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM dat teruggepompt wordt in dezelfde freatische watervoerende laag.".

Art. 21.In paragraaf 2 van artikel 4.2.2.1.1 van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° de heffingsplichtigen waterverontreiniging, bedoeld in artikel 4.2.2.3.1 en artikel 4.2.2.5.1, die zijn aangesloten op het openbaar hydrografisch net, en bovendien: a) ofwel op basis van de bepalingen van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, alle uitvoeringsbepalingen van deze wet, evenals de bepalingen uit de betreffende omgevingsvergunning verplicht zijn hun afvalwater zelf te zuiveren en in oppervlaktewater te lozen; b) ofwel moeten voldoen aan de voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, waarvan het debiet maximaal 600 m®/jaar bedraagt, zoals bedoeld in indelingsrubriek 3 van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM.".

Art. 22.Paragraaf 1 van artikel 4.2.2.1.3 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: " § 1. Voor de heffingsplichtigen waterverontreiniging bedoeld in artikel 4.2.2.3.1 en 4.2.2.5.1 wordt het bedrag van de heffing verminderd met B waarbij: B = de som van de bijdrage en de vergoeding, vermeld in de artikelen 4.3.2.1 tot 4.3.2.4, exclusief btw. De Vlaamse Milieumaatschappij kan vermelde som voorafgaand aan de aanrekening door de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk in mindering brengen. De heffing kan in geen geval negatief worden.

Voor de heffingsplichtigen waterverontreiniging bedoeld in artikel 4.2.2.3.1 en 4.2.2.5.1 wordt geen heffing gevestigd op het waterverbruik waarop de Vennootschap vermeld in artikel 2.6.1.1.1, de vergoeding, vermeld in artikel 2.6.2.1, aanrekent voor de bovengemeentelijke sanering van het afvalwater geloosd in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, exclusief btw, op voorwaarde dat de heffingsplichtige waterverontreiniging deze vergoeding heeft betaald.".

Art. 23.In artikel 4.2.2.1.4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de zinsnede ", op straffe van nietigheid" opgeheven; 2° in paragraaf 5 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Hiertoe moet de heffingsplichtige waterverontreiniging, vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het bedoelde dossier, een hernieuwingsaanvraag indienen bij de ambtenaar die conform artikel 4.2.1.1.8 aangewezen is voor de vestiging van de heffing, samen met een attest afgeleverd door een milieu-deskundige bedoeld in paragraaf 2, waarin de conclusie van het aanvankelijk ingediende dossier wordt herbevestigd."; 3° er wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 8.Alle vermeldingen en bepalingen opgenomen in paragrafen 2, 3, 4 en 5 zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid.".

Art. 24.Artikel 4.2.2.2.1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "Art. 4.2.2.2.1. Voor de heffingsplichtigen waterverontreiniging met een waterverbruik van minder dan 500 m® per jaar wordt de vuilvracht als volgt berekend: 1° voor elke heffingsplichtige waterverontreiniging die uitsluitend water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienetwerk op enig tijdstip gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar en waarbij het waterverbruik in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, op basis van de facturatie door de drinkwatermaatschappij, minder dan 500 m® bedraagt: N = 0,025 x Qw waarin: N = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden; Qw = het door de drinkwatermaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totaal gefactureerd waterverbruik uitgedrukt in m®; 2° voor elke heffingsplichtige waterverontreiniging die gedurende het gehele jaar voorafgaand aan het heffingsjaar uitsluitend beschikte over een eigen waterwinning van minder dan 500 m® per jaar: N = 0,025 x Qp waarin: N = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden; Qp = a) voor natuurlijke personen: 30 x M, waarin M het aantal personen is dat op 1 januari van het heffingsjaar deel uitmaakt van eenzelfde gezin of gemeenschap; b) voor rechtspersonen: het overeenkomstig 4.2.2.5.2 bepaalde verbruik; 3° voor elke heffingsplichtige waterverontreiniging die op enig tijdstip gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienetwerk en die tevens op enig tijdstip gedurende dat jaar beschikte over een eigen waterwinning waarbij het totale waterverbruik kleiner is dan 500 m® per jaar: N = 0,025 x (Qw + Qg) waarin: N = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden; Qw = het door de drinkwatermaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totaal gefactureerd waterverbruik uitgedrukt in m®;

Qg = a) voor natuurlijke personen: 10 x M, waarin M het aantal personen is dat op 1 januari van het heffingsjaar deel uitmaakt van eenzelfde gezin of gemeenschap; b) voor rechtspersonen: het overeenkomstig 4.2.2.5.2 bepaalde verbruik;".

Art. 25.Aan artikel 4.2.2.3.8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het tweede lid wordt de volgende zin toegevoegd: "Als de verzegeling verbroken wordt, verwittigt de heffingsplichtige onmiddellijk de ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij belast met de controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de heffing en gebruikt hiervoor het formulier dat de Vlaamse Milieumaatschappij ter beschikking stelt."; 2° na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In geval van het resetten van de debietmeetsystemen vermeld in deze paragraaf in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar worden de tellerstanden voor dat jaar voor de berekening van de heffing uitgesloten.".

Art. 26.In artikel 4.2.2.5.2 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan het derde lid wordt de volgende zin toegevoegd: "Als de verzegeling verbroken wordt, verwittigt de heffingsplichtige onmiddellijk de ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij belast met de controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de heffing.De heffingsplichtige gebruikt hiervoor het formulier dat de Vlaamse Milieumaatschappij ter beschikking stelt."; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In geval van het resetten van de debietmeetsystemen, vermeld in deze paragraaf, in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar worden de tellerstanden voor dat jaar voor de berekening van de heffing uitgesloten.".

Art. 27.Aan artikel 4.2.3.1, § 2, van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "In geval van het resetten van het debietmeetsysteem met registratie, vermeld in deze paragraaf, in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar worden de tellerstanden voor dat jaar voor de berekening van de heffing uitgesloten.".

Art. 28.In bijlage 5 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de vermeldingen:

51.a 51.b

Wasserijen, met uitzondering van wassalons:


a) natwasserijen

1 m® gebruikt water

0,031

0,006

0,003

0

0,040

b) chemische wasserijen en droogkuis

1 m® gebruikt water

0,08

0,001

0,009

0

0,090


worden vervangen door wat volgt:

51

Wasserijen, met uitzondering van wassalons: nat-wasserijen

1 m® gebruikt water

0,031

0,006

0,003

0

0,040


2° bij de nummering 58 wordt de omschrijving van de activiteit in de tweede kolom vervangen door wat volgt: "het grondwater onttrokken bij: 1° de in artikel 4.2.1.1.3 vermelde grondwaterwinningen en geloosd in de openbare riolering; 2° de in artikel 4.2.1.1.6 vermelde grondwaterwinningen en met een getotaliseerde maximale nominale pompcapaciteit hoger dan 10 m® per uur of bij gebrek aan pompcapaciteit met volumes hoger dan 10 m® per uur geloosd in de openbare riolering"; 3° de tweede zin onderaan de tabel wordt vervangen door wat volgt: "Voor de toepassing van de nummeringen die als grondslag "1 m® gebruikt water" vermelden wordt onder aantal m® gebruikt water verstaan de hoeveelheid gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar verbruikte water Q, zoals gedefinieerd in artikel 4.1.1.5.1, verminderd met het koelwater K, zoals gedefinieerd in artikel 4.2.2.3.1 van deze wet.". HOOFDSTUK 9. - Werk en Sociale Economie Afdeling 1. - Maatwerk bij collectieve inschakeling

Art. 29.In artikel 2 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling wordt de zinsnede "de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard" vervangen door de zinsnede "de verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard".

Art. 30.Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 0. - Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Afdeling 1. - Fonds Justitiehuizen

Art. 31.§ 1. Bij het Vlaams Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin wordt een begrotingsfonds als vermeld in artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof opgericht voor de aanwending van de betaling van initiatieven die gespecialiseerde programma's ontwikkelen of samenwerkingsverbanden voor justitiabelen uitwerken, die zulke programma's of samenwerkingsverbanden ondersteunen, of die een vernieuwend project uitwerken. § 2. Het fonds wordt gespijsd door de jaarlijkse ontvangsten uitgekeerd door de federale overheid die kaderen in de subsidiëring van organisaties, andere dan de Justitiehuizen, die opdrachten uitoefenen in het kader van de uitvoering van alternatieve straffen en maatregelen die door een gerechtelijke of federale administratieve overheid zijn opgelegd en waarvan de besteding gebeurt binnen de bevoegdheid van artikel 5, § 1, III, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Hiermee worden de federale middelen beoogd die in het voormalige veiligheidsfonds en verkeersveiligheidsfonds werden bestemd voor de uitvoering van alternatieve straffen en maatregelen opgelegd door een gerechtelijke of federale administratieve overheid. § 3. Het fonds wordt aangewend ter financiering van uitgaven voor werking, subsidies en investeringen ten bate van organisaties die opdrachten uitoefenen in het kader van de uitvoering van alternatieve straffen en maatregelen die door een gerechtelijke of administratieve overheid zijn opgelegd. Afdeling 2. - Toevoeging aan artikel 58 van het Woonzorgdecreet van 13

maart 2009

Art. 32.In het artikel 58 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gewijzigd bij het decreet van 21 juni 2013, wordt aan paragraaf 1 een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De Vlaamse Regering kan een programmatie als vermeld in het eerste lid bepalen voor de vormen van huisvesting, verzorging en dienstverlening aan gebruikers, erkend met toepassing van artikel 49.". Afdeling 3. - Werking en toelagen preventief gezondheidsbeleid:

variabel krediet - Milieugezondheidszorg

Art. 33.In artikel 2 van het decreet van 7 juli 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1998, vervangen bij het decreet van 19 december 2003 en laatst gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt tussen de zinsnede "Zorg en Gezondheid," en de woorden "wordt opgericht" de zinsnede "voor de uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen, meer bepaald voor de afhandeling van de kosten verbonden aan het goedkeuringsprotocol alternatieve beheersmaatregelen, en voor de uitvoering van het decreet betreffende het preventieve gezondheidsbeleid van 21 november 2003, meer bepaald het principe `vervuiler betaalt' als vermeld in artikel 54, § 3, van het decreet," ingevoegd;2° aan paragraaf 2 worden een paragraaf 2/7 en een paragraaf 2/8 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 2/7.Het Fonds wordt gespijsd met middelen die in uitvoering van een overeenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en derden worden betaald als dekking van de kosten die verbonden zijn aan de erkenning, realisatie en voortgangsbewaking van een proefproject met betrekking tot de goedkeuring van alternatieve beheersmaatregelen betreffende de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen. § 2/8. Het Fonds wordt, conform artikel 54, § 3, van het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid, gespijsd met een partim van bestaande milieugerelateerde heffingen of belastingen die door burgers worden betaald na het akkoord van de Vlaamse Regering of met middelen van bedrijven die medeverantwoordelijk zijn voor de aanwezigheid van fysische of chemische factoren die schadelijk zijn voor de gezondheid en dit in uitvoering van een overeenkomst die een bedrijf in kwestie daarover met de Vlaamse Gemeenschap heeft gesloten."; 3° aan paragraaf 3 worden een paragraaf 3/7 en een paragraaf 3/8 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 3/7.Ten laste van dit Fonds worden de expertisekosten die gedragen worden door het Agentschap Zorg en Gezondheid aangerekend, voor zover die verband houden met de erkenning, realisatie en voortgangsbewaking van een proefproject in het kader van alternatieve beheersmaatregelen voor legionella, in uitvoering van artikel 19 tot en met 21 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen. § 3/8. Ten laste van dit Fonds worden alle soorten uitgaven die gedaan worden door het Agentschap Zorg en Gezondheid aangerekend, voor zover die uitgaven verband houden met de oprichting van een netwerk voor de bewaking van de in de mens gemeten blootstelling of voor de bewaking van de effecten van fysische en chemische factoren op de bevolking, om maatregelen te kunnen nemen voor de bescherming van de volksgezondheid.". Afdeling 4. - Opheffing wettelijke bepaling tweede pensioenpijler

Art. 34.Artikel 55 van de programmawet van 20 juli 2006, gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 22 december 2008, 29 december 2010, 10 april 2014, 18 maart 2016 en 25 december 2017, wordt opgeheven. Afdeling 5. - Overeenkomsten tussen het Comité van de verzekering voor

Genees-kundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid

Art. 35.In artikel 2 van het decreet van 7 juli 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1998, vervangen bij het decreet van 19 december 2003 en gewijzigd bij het decreet van 8 juli 2011, 21 december 2012, 19 december 2014, 18 december 2015 en 8 juli 2016, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "en voor de uitvoering van de overeenkomst (1 juli 2017 - 31 december 2018) van 27 januari 2017 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid," vervangen door de zinsnede ", voor de uitvoering van het avenant van 1 oktober 2018 bij de overeenkomst (1 juli 2017 - 31 december 2019) van 27 januari 2017 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid en voor de uitvoering van de overeenkomst (1 januari 2018 - 31 december 2020) van 1 oktober 2018 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid;"; 2° er wordt een paragraaf 2/7 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 2/7.Het Fonds wordt gespijsd met middelen die in uitvoering van het avenant van 1 oktober 2018 bij de overeenkomst (1 juli 2017 - 31 december 2019) van 27 januari 2017 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid worden uitbetaald."; 3° er wordt een paragraaf 2/8 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 2/8.Het Fonds wordt gespijsd met middelen die in de uitvoering van de overeenkomst (1 januari 2018 - 31 december 2020) van 1 oktober 2018 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid worden uitbetaald."; 4° er wordt een paragraaf 3/7 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 3/7.Ten laste van dit Fonds worden alle soorten uitgaven die gedaan worden door het Agentschap Zorg en Gezondheid aangerekend, voor zover die uitgaven verband houden met de uitvoering van het avenant van 1 oktober 2018 bij de overeenkomst (1 juli 2017 - 31 december 2019) van 27 januari 2017 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid."; 5° er wordt een paragraaf 3/8 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 3/8.Ten laste van dit Fonds worden alle soorten uitgaven die gedaan worden door het Agentschap Zorg en Gezondheid aangerekend, voor zover die uitgaven verband houden met de uitvoering van de overeenkomst (1 januari 2018 - 31 december 2020) van 1 oktober 2018 tussen het Comité van de verzekering voor Geneeskundige Verzorging, ingesteld bij de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, en het Agentschap Zorg en Gezondheid.". HOOFDSTUK 1 1. - Landbouw en Visserij Afdeling 1. - Landbouwrampenfonds - uitsluiten teelt- en oogstschade

Art. 36.Voor de landbouwrampen erkend vanaf 1 september 2019, zijn teelten en oogsten geen vergoedbare goederen meer in het kader van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen. HOOFDSTUK 1 2. - Onderwijs en Vorming Afdeling 1. - Uitbreiding tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH) naar

kleuters vanaf 2,5 jaar

Art. 37.In artikel 34 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, worden paragraaf 1 en 2 vervangen door wat volgt: " § 1. Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om onderwijs te volgen in hun school, hebben, onder de voorwaarden door de regering bepaald, recht op tijdelijk onderwijs aan huis.

Leerlingen die vijf jaar of ouder geworden zijn vóór 1 januari van het lopende schooljaar voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om onderwijs te volgen in hun school, hebben, onder de voorwaarden door de regering bepaald, recht op synchroon internetonderwijs.

Het recht op tijdelijk onderwijs aan huis en het recht op synchroon internetonderwijs kan gecombineerd worden. § 2. Het schoolbestuur is verplicht om de ouders van leerlingen die ervoor in aanmerking komen te informeren over het recht op, de mogelijkheden van en de modaliteiten van het tijdelijk onderwijs aan huis en van synchroon internetonderwijs.". Afdeling 2. - Eenmalig werkingsbudget voor het kleuteronderwijs

Art. 38.Aan artikel 87bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2017, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 3.Voor het begrotingsjaar 2019 wordt een extra werkingsbudget van 10.000.000 euro toegekend aan de scholen van het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, voor het schooljaar 2018-2019. Deze middelen kunnen ook aangewend worden tijdens het schooljaar 2019-2020.

Het extra werkingsbudget per school is het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal kleuters in de school op 1 februari 2018, met de G_Kl, waarbij: G_Kl = het extra werkingsbudget vermeld in het eerste lid, gedeeld door het totaal aantal kleuters in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs op 1 februari 2018.

Het extra werkingsbudget wordt aan de schoolbesturen uitbetaald uiterlijk op 31 maart 2019."; 2° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4.Voor het begrotingsjaar 2019 wordt een extra werkingsbudget van 397.607 euro toegekend aan het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, voor het schooljaar 2018-2019. Deze middelen kunnen ook aangewend worden tijdens het schooljaar 2019-2020.

Het extra werkingsbudget per school is het resultaat van de vermenigvuldiging van het aantal kleuters in de school op 1 februari 2018, met de G_Kl, waarbij: G_Kl = het extra werkingsbudget, vermeld in het eerste lid, gedeeld door het totaal aantal kleuters in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs op 1 februari 2018.

Het extra werkingsbudget wordt aan de schoolbesturen uitbetaald uiterlijk op 31 maart 2019.". Afdeling 3. - Aanpassing budget lerarenplatform basisonderwijs

Art. 39.In hoofdstuk IX, afdeling 3quater, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 153duodevicies/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 153duodevicies/1. In afwijking van artikel 153 septies decies wordt het aantal beschikbare voltijdse equivalenten dat niet werd ingevuld omdat niet alle scholen deelnemen aan het lerarenplatform, verdeeld over de deelnemende samenwerkingsplatformen.

Het volume van deze lestijden per deelnemend samenwerkingsplatform wordt berekend naar rato van het aandeel van de lestijden van het vorige schooljaar van de scholen van het betreffende samenwerkingsplatform ten opzichte van het totaal aantal lestijden van het vorige schooljaar van alle deelnemende scholen samen, waarbij onder het totale aantal lestijden wordt verstaan de som van het totale aantal: 1° lestijden volgens de schalen;2° SES-lestijden;3° additionele lestijden volgens de schalen gebaseerd op de leerling-leerkracht-ratio;4° aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid in het buitengewoon basisonderwijs; 5° aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuur-beschouwing.". Afdeling 4. - Eenmalig werkingsbudget voor werkdrukverlaging in het

basisonderwijs

Art. 40.Aan hoofdstuk XI van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel 172septies toegevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 172septies.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2019 wordt een extra werkingsbudget van 10.000.000 euro toegekend aan de scholen van het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, voor het schooljaar 2018-2019.

Deze middelen kunnen ook aangewend worden tijdens het schooljaar 2019-2020.

Dit werkingsbudget moet worden aangewend om in het basisonderwijs de leerkracht in de klas te ondersteunen. Het werkingsbudget moet aangewend worden volgens de bepalingen van artikel 154, § 2. De criteria met betrekking tot de aanwending van het werkingsbudget in de school moeten onderhandeld worden in het bevoegde lokaal comité. Als de school deel uitmaakt van een scholengemeenschap, maakt de scholengemeenschap afspraken over de aanwending van de middelen. § 2. Het extra werkingsbudget waarop de school recht heeft, is A*B, waarbij: 1° A: het werkingsbudget, vermeld in paragraaf 1, gedeeld door het totale aantal lestijden in het basisonderwijs van het vorige schooljaar van alle scholen samen, waarbij onder het totale aantal lestijden in het basisonderwijs wordt verstaan de som van het totale aantal: a) lestijden volgens de schalen;b) SES-lestijden;c) additionele lestijden volgens de schalen die gebaseerd zijn op de leerling-leerkrachtratio;d) aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuur-beschouwing;e) aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid in het buitengewoon basisonderwijs;2° B: het totale aantal lestijden van de school van het vorige schooljaar, waarbij onder het totale aantal lestijden van de school wordt verstaan de som van de: a) lestijden volgens de schalen;b) SES-lestijden;c) additionele lestijden volgens de schalen die gebaseerd zijn op de leerling-leerkrachtratio;d) aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuur-beschouwing;e) aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijkekansenbeleid in het buitengewoon basisonderwijs. § 3. Het extra werkingsbudget wordt aan de schoolbesturen uitbetaald uiterlijk op 31 maart 2019.". Afdeling 5. - Schrappen voorwaarde dat een school voor buitengewoon

secundair onderwijs opleidingsvorm 4 type 5 enkel bij een universitair ziekenhuis kan worden opgericht

Art. 41.In artikel 3, punt 47° /1, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, ingevoegd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt het woord "universitair" opgeheven.

Art. 42.In artikel 253 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt het woord "universitair" opgeheven.

Art. 43.In artikel 259, § 1, 5° , van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt het woord "universitair" opgeheven.

Art. 44.In artikel 295, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt het woord "universitair" opgeheven.

Art. 45.In artikel 350/1, § 1, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 21 maart 2014, wordt het woord "universitair" opgeheven. Afdeling 6. - Aanpassing budget lerarenplatform secundair onderwijs

Art. 46.In artikel 22/6 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het getal "148.422" wordt vervangen door het getal "156.917"; 2° het getal "350" wordt vervangen door het getal "369,87". Afdeling 7. - Cao V Hoger Onderwijs

Art. 47.Aan artikel III.24 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2014, 23 december 2016 en 15 juni 2018, wordt een paragraaf 8, 9 en 10 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 8. Vanaf het begrotingsjaar 2019 worden de totale werkingsmiddelen van de universiteiten met 2.508.061 euro vermeerderd. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke universiteit in de totale werkingsmiddelen.

Vanaf het begrotingsjaar 2019 worden de totale werkingsmiddelen van de hogescholen (inclusief de Hogere Zeevaartschool) met 1.747.939 euro vermeerderd. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke hogeschool in de totale werkingsmiddelen.

De bedragen, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden vanaf het begrotingsjaar 2020 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9. § 9. Vanaf het begrotingsjaar 2020 worden de totale werkingsmiddelen van de hoge-scholen (inclusief de Hogere Zeevaartschool) met 4.390.165 euro vermeerderd. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke hogeschool in de totale werkingsmiddelen.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt vanaf het begrotingsjaar 2021 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9. § 10. Vanaf het begrotingsjaar 2021 worden de totale werkingsmiddelen van de hogescholen (inclusief de Hogere Zeevaartschool) met 5.092.455 euro vermeerderd. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke hogeschool in de totale werkingsmiddelen.

Vanaf het begrotingsjaar 2021 worden de totale werkingsmiddelen van de universiteiten met 7.119.565 euro vermeerderd. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke universiteit in de totale werkingsmiddelen.

De bedragen, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden vanaf het begrotingsjaar 2022 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9.". Afdeling 8. - Inkanteling hbo5/SLO-opleidingen volwassenenonderwijs

Art. 48.Aan artikel III.33/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare budgetten de middelen bestemd voor de specifieke lerarenopleiding die vanaf het schooljaar 2019-2020 niet meer aangewend dienen te worden binnen het volwassenenonderwijs, overdragen van de loonkredieten volwassenenonderwijs naar de werkingstoelagen van de hogescholen of universiteiten die lerarenopleidingen aanbieden. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor het toewijzingsmechanisme.". Afdeling 9. - Bijkomende financiering voor de uitbreiding van de

studieomvang van de bacheloropleiding Verpleegkunde

Art. 49.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel III.40/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.40/1. § 1. De hogescholen die de professioneel gerichte bacheloropleiding `bachelor in de Verpleegkunde' aanbieden, ontvangen in het begrotingsjaar 2019 een bedrag van 2,850 miljoen euro voor de uitbreiding van de studieomvang van deze opleiding van 180 naar 240 studiepunten. Vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt dit bedrag verhoogd tot 11,420 miljoen euro.

Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2021 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9. § 2. Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld over de hogescholen die de professioneel gerichte bacheloropleiding `bachelor in de Verpleegkunde' aanbieden op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding berekend op basis van de volgende academiejaren: 1° voor het begrotingsjaar 2019: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015, 2015-2016 en 2016-2017;2° voor het begrotingsjaar 2020: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2013-2014, 2014-2015, 2015-2016, 2016-2017 en 2017-2018;3° voor het begrotingsjaar 2021: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2013-2014, 2014-2015, 2015-2016, 2016-2017 en 2017-2018;4° voor het begrotingsjaar 2022: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018 en 2019-2020;5° voor het begrotingsjaar 2023: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2016-2017, 2017-2018, 2019-2020 en 2020-2021;6° voor het begrotingsjaar 2024: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2017-2018, 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022;7° voor het begrotingsjaar 2025: op basis van het aantal financieringspunten diploma's in deze opleiding in de academiejaren 2019-2020, 2020-2021, 2021-2022 en 2022-2023. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2022 worden de middelen, berekend overeenkomstig paragraaf 1, jaarlijks met 1/5 afgebouwd. De vrijgekomen middelen worden toegevoegd aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte bachelor-opleidingen VOWprof2014, vermeld in artikel III.5.". Afdeling 10. - Subsidie KU Leuven voor de optie `Islamitische

theologie en godsdienstwetenschappen'

Art. 50.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt een artikel III.40/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. III.40/2. Vanaf het begrotingsjaar 2019 ontvangt de Katholieke Universiteit Leuven jaarlijks een bedrag van 158.000 euro als financiering van de optie `Islamitische theologie en godsdienstwetenschappen' binnen de Master of Arts in de wereldreligies.

De subsidie, vermeld in het eerste lid, geldt als bijdrage in de personeels- en werkingskosten die worden gemaakt in het kader van de uitbouw van de optie `Islamitische theologie en godsdienstwetenschappen' binnen de Master of Arts in de wereldreligies.

De Katholieke Universiteit Leuven bezorgt jaarlijks tegen 15 januari aan de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid een activiteitenverslag van de periode waarop de subsidie betrekking heeft en een gedetailleerde verantwoording van de kosten.". Afdeling 11. - Inkanteling HBO5/SLO-opleidingen beroepsonderwijs

Art. 51.Aan artikel III.42/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare budgetten de middelen bestemd voor het hoger beroepsonderwijs die vanaf het schooljaar 2019-2020 niet meer aangewend dienen te worden binnen het volwassenenonderwijs, overdragen van de loonkredieten volwassenenonderwijs naar de werkingstoelagen van de hogescholen die graduaatsopleidingen aanbieden. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor het toewijzingsmechanisme.". Afdeling 12. - Bijkomende investeringsmiddelen hogescholen

Art. 52.Aan artikel III.46 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, vervangen bij het decreet van 16 juni 2017, worden een paragraaf 7, een paragraaf 8 en een paragraaf 9 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 7. Vanaf het begrotingsjaar 2019 wordt een investeringstoelage van 9.000.000 euro toegekend aan de hogescholen.

De verdeling per hogeschool gebeurt op basis van het aantal unieke studenten die op 31 oktober van het academiejaar t-1/t in de desbetreffende hogeschool in een graduaatsopleiding zijn ingeschreven.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, op prijsniveau 2019, wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig paragraaf 5 van dit artikel. § 8. In afwijking van paragraaf 7 gebeurt de verdeling van het bedrag in paragraaf 7, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2019 op basis van het bedrag dat elke hogeschool ontvangt volgens de bepalingen in paragraaf 1 van artikel III.42/1 van dit decreet. § 9. Vanaf het begrotingsjaar 2019 wordt een bedrag van 1.000.000 euro voor 60 % toegevoegd aan de enveloppe voor de gesubsidieerde vrije hogescholen en voor 40 % aan de enveloppe van de publiekrechtelijke hogescholen, vermeld in paragraaf 2, 2° , van dit artikel.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, op prijsniveau 2019, wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig paragraaf 5 van dit artikel.". Afdeling 13. - Bijkomende middelen wettelijke werkgeversbijdrage

Art. 53.Aan artikel III.58 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 17 juni 2016, 23 december 2016 en 22 december 2017, wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 7. Naast de bedragen, vermeld in paragraaf 1, 2, 5 en 6, ontvangen vanaf het begrotingsjaar 2019 de volgende universiteiten de hierna vermelde bijkomende uitkering, uitgedrukt in euro, als bijdrage in het dekken van de kosten, vermeld in paragraaf 1 en 2: a) Katholieke Universiteit Leuven 714.551,84 b) Vrije Universiteit Brussel 236.277,78 c) Universiteit Antwerpen 40.159,42 d) Universiteit Hasselt 9.010,96.

Vanaf het begrotingsjaar 2020 volgen deze bedragen de evolutie van de gezondheidsindex.". Afdeling 14. - Toelage hogere instituten en andere instellingen voor

Schone Kunsten

Art. 54.In artikel III.119 van dezelfde codex, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2013, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014, 19 december 2014 en 6 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 1 wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Vanaf het begrotingsjaar 2019 wordt een bedrag van 400.000 euro toegevoegd aan de toelage vermeld in deze paragraaf."; 2° in paragraaf 6 wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: "Voor de berekening van de 2 % worden de bijkomende toelagen van 250.000 euro in 2015 en 2016, de bijkomende toelage van 400.000 euro vanaf 2018 en de bijkomende toelage van 400.000 euro vanaf 2019 niet in rekening gebracht.". Afdeling 15. - Technische aanpassing regeling tot toekenning van een

aanvullend pensioenbedrag aan de personeelsleden van de centra voor basiseducatie

Art. 55.In artikel 88, § 3, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, toegevoegd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt de zinsnede "de protocollen van akkoord nr. 78 en nr. 78BIS" vervangen door de zinsnede "het protocol van akkoord nr. 86". Afdeling 16. - Aanpassing berekening werkingstoelagen CBE en CVO

Art. 56.Artikel 89 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 16 maart 2018, wordt vervangen door wat volgt: "De centra voor basiseducatie ontvangen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het schooljaar n-1/n een werkingstoelage per lesuurcursist, berekend op basis van het gemiddelde aantal gerealiseerde lesurencursist van de referteperiodes van 1 januari n-4 tot en met 31 december n-2. De Vlaamse Regering bepaalt de werkingstoelage per lesuurcursist.

De werkingstoelage wordt betaald in twee schijven vanaf het begrotingsjaar 2020. De eerste schijf wordt betaald gedurende het eerste trimester van het begrotingsjaar. De eerste schijf bedraagt 50 percent van het totale bedrag waarop het centrum voor het schooljaar n-1/n recht heeft. Het resterende saldo wordt uitbetaald tijdens het tweede semester van het begrotingsjaar.

Het totale volume aan werkingsmiddelen wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.".

Art. 57.In artikel 108 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 16 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden "het schooljaar n/n+1" vervangen door de woorden "het schooljaar n-1/n";2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De werkingstoelage wordt betaald in twee schijven vanaf het begrotingsjaar 2020.De eerste schijf wordt betaald gedurende het eerste trimester van het begrotingsjaar. De eerste schijf bedraagt 50 percent van het totale bedrag waarop het centrum voor het schooljaar n-1/n recht heeft. Het resterende saldo wordt uitbetaald tijdens het tweede semester van het begrotingsjaar."; 3° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4.Het totale volume aan werkingsmiddelen volgt de evolutie van de gewogen financieringspunten voor het bijkomend bedrag dat berekend wordt op basis van de formule, vermeld in paragraaf 3.

Het totale volume aan werkingsmiddelen wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.". Afdeling 17. - Oprichting begrotingsfonds "Fonds Volwassenenonderwijs"

Art. 58.Artikel 113decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 2018, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 113decies.§ 1. Er wordt per 1 september 2019 een begrotingsfonds "Fonds Volwassenenonderwijs" opgericht, hierna genoemd `het fonds'. § 2. Het fonds is een begrotingsfonds zoals vermeld in artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. § 3. Het fonds wordt gespijsd door: 1° alle ontvangsten die voortvloeien uit de inschrijvingsgelden van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 113novies.Elk centrumbestuur betaalt daartoe in het jaar n aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen voor elk van zijn gesubsidieerde of gefinancierde centra in twee schijven een bedrag dat berekend wordt tegen 100 % van de inschrijvingsgelden van de cursisten die ingeschreven waren in het schooljaar n-2/n-1. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het centrumbestuur de inschrijvingsgelden overmaakt aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen; 2° andere ontvangsten ten behoeve van het volwassenenonderwijs. § 4. Het fonds wordt aangewend ter financiering van: 1° de werkingstoelagen en de werkingsmiddelen in het volwassenenonderwijs;2° de premie aan cursisten die een diploma van het secundair onderwijs behaald hebben als vermeld in artikel 41, § 4, 2° en 2° bis.De Vlaamse Regering bepaalt de opleidingen, bekrachtigd met een diploma van het secundair onderwijs, die in aanmerking komen voor het verkrijgen van een premie, het bedrag dat wordt toegekend en de procedure voor de toekenning van de premie; 3° de betaling van andere uitgaven ten voordele van het volwassenenonderwijs. § 5. Het saldo en de vastgestelde rechten vastgesteld op 31 december 2019 op het Fonds Inschrijvingsgelden Centra voor Volwassenenonderwijs zoals bepaald in artikel 110 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, wordt overgedragen naar het fonds, zoals bepaald in het vorige artikel.". Afdeling 18. - Toekenning jaarlijkse aanvullende

leraarsuren/punten/werkingsmiddelen ten behoeve van de asielproblematiek

Art. 59.Aan artikel 196sexies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2015, en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2016, 30 juni 2017, 22 december 2017 en 6 juli 2018, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Ten laste van het begrotingsjaar 2019 worden 32.955,75 aanvullende leraarsuren, 481,99 aanvullende punten en een bedrag van 643.454,45 euro aan werkingsmiddelen aan de centra voor volwassenenonderwijs en 132,96 aanvullende vte, 2192,09 aanvullende punten en een bedrag van 1.731.545,55 euro aan werkingsmiddelen aan de centra voor basiseducatie toegekend.". Afdeling 19. - Machtiging aan AGION voor verbintenissen voor

huursubsidies

Art. 60.In artikel 20 van het decreet van 30 juni 2017 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2017, gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2018, wordt de zinsnede "10.200.000 euro" vervangen door de zinsnede "15.200.000 euro". Afdeling 20. - Aanpassing maximumpercentage vaste benoeming in de

sector basiseducatie

Art. 61.In artikel 39, § 3, 1° en 2° , van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie in de basiseducatie wordt de zinsnede "90 %" telkens vervangen door de zinsnede "77 %". Afdeling 21. - Aanpassing aanwending recuperatiefonds Studietoelagen

Art. 62.In artikel 21 van het decreet van 23 december 2005 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006, gewijzigd bij de decreten van 30 juni 2006, 22 december 2006 en 21 december 2007, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt: " § 4. Het fonds wordt aangewend voor de betaling van school- en studietoelagen aan leerlingen en studenten overeenkomstig het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap.

Het fonds wordt eveneens aangewend voor de kosten die voortvloeien uit gedwongen invordering van terugvorderingen ter uitvoering van artikel 62 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap.". Afdeling 22. - Cao V Hogere Zeevaartschool

Art. 63.Aan artikel 2 van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2015, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 5. Het bedrag van de werkingsuitkering, berekend overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, wordt verhoogd overeenkomstig het procentueel aandeel van de Hogere Zeevaartschool conform de bepalingen in artikel III.24 van de Codex Hoger Onderwijs.". Afdeling 23. Aanpassing regeling diensten met onderwijsbehoeften

Art. 64.In artikel IV.4, 1° , van de codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wordt het woord "vijftien" vervangen door het woord "negen".

Art. 65.In artikel IV.6, § 1, van dezelfde codificatie, worden de tweede en de derde zin vervangen door wat volgt: "Vanaf 2019 bedraagt de subsidie-enveloppe minimaal 1.469.000 euro.

Dit bedrag wordt geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex.". Afdeling 24. Verschuiving teldag omkaderingsberekening voor domeinen

in oprichting voor de inwerkingtreding van het decreet Deeltijds Kunstonderwijs

Art. 66.In artikel 69 van het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt: " § 4. In afwijking van paragraaf 1 en 2 is de teldag voor de berekening van de lestijden voor de structuuronderdelen van academies in oprichting en van domeinen waarvan de oprichting gestart is vóór 31 augustus 2018 1 oktober van het lopende schooljaar.

In het geval van de oprichting van een academie geldt die teldag voor de hele academie vanaf het schooljaar van oprichting tot en met de elf daaropvolgende schooljaren.

In het geval van de oprichting van een domein waarvan de oprichting gestart is vóór 31 augustus 2018 geldt die teldag enkel voor het domein in kwestie tot en met het schooljaar waarin alle leerjaren van de verschillende graden van het domein zijn uitgebouwd conform artikel 157.".

Art. 67.In artikel 71 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 2 en paragraaf 3 punt 3° telkens vervangen door wat volgt: "3° in afwijking van artikel 69 is de teldag voor de berekening van de solidariteitsfactor voor academies in oprichting conform artikel 114 en voor domeinen waarvan de oprichting gestart is vóór 31 augustus 2018 conform artikel 157 1 februari van het voorgaande schooljaar.".

Art. 68.In artikel 153 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het eerste en tweede lid is de teldag voor domeinen in oprichting, waarvan de programmatie vóór 31 augustus 2018 van start is gegaan, 1 oktober 2018, als die teldag een hogere omkadering oplevert dan de teldag 1 februari 2018."; 2° in het derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "volgens het eerste en tweede lid" vervangen door de woorden "volgens het eerste, tweede en derde lid". Afdeling 25. - Extra werkingsmiddelen voor technische uitrusting in

het secundair onderwijs

Art. 69.Ten laste van de begroting 2019 ontvangen de scholen van het voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, die gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap, een forfaitair bedrag per regelmatige leerling die op 1 februari 2018 is ingeschreven in een van de structuuronderdelen die hierna worden vermeld. Dat bedrag per leerling wordt vastgesteld door het beschikbaar krediet van 5 miljoen euro te delen door het totaal aantal regelmatige leerlingen op 1 februari 2018 van de in aanmerking genomen structuuronderdelen.

Structuuronderdelen: 1° alle structuuronderdelen van de volgende studiegebieden van het voltijds gewoon secundair onderwijs en van opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs: a) Auto;b) Bouw;c) Chemie;d) Grafische communicatie en media;e) Hout;f) Koeling en warmte;g) Land- en tuinbouw;h) Mechanica-elektriciteit;i) Textiel;j) Voeding;2° structuuronderdelen van opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs: a) Aluminium- en kunststofschrijnwerker;b) Auto-hulpmechanicien;c) Bakkersgast;d) Betonstaalvlechter;e) Groen- en tuinbeheer duaal;f) Grootkeukenhulp;g) Grootkeukenmedewerker;h) Hoeklasser;i) Hulpkelner;j) Hulpwever;k) Interieurbouwer;l) Keukenhulp;m) Keukenmedewerker;n) Lasser monteerder;o) Lasser monteerder BMBE;p) Lasser monteerder MIG/MAG;q) Lasser monteerder TIG;r) Loodgieter;s) Machinaal houtbewerker;t) Metselaar;u) Meubelstoffeerder;v) Onderhoudsassistent;w) Plaatbewerker;x) Plaatslager;y) Puntlasser;z) Schilder-decorateur; aa) Slagersgast; ab) Stratenmaker; ac) Tuinbouwarbeider; ad) Vloerder-tegelzetter; ae) Werfbediener ruwbouw; af) Werkplaatsschrijnwerker; ag) Zeefdrukker.

De school gebruikt de middelen, vermeld in het eerste lid, alleen voor de aankoop van didactische uitrusting of de beveiliging van al aanwezige didactische uitrusting voor de structuuronderdelen die die middelen hebben gegenereerd. Die uitrustingsgoederen zijn noodzakelijk, duurzaam en direct gerelateerd aan het leerplan of het opleidingsprofiel in kwestie.

De schriftelijke bewijsstukken van de aanwending liggen in de school ter con-trole voor de verificatie en inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. De middelen, vermeld in het eerste lid, die niet zijn aangewend conform dit artikel, worden teruggevorderd.

Het extra werkingsbudget wordt aan de schoolbesturen uitbetaald uiterlijk op 31 maart 2019. HOOFDSTUK 1 3. - Inwerkingtreding

Art. 70.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2019, met uitzondering van: 1° artikelen 7, 55 en 68, die uitwerking hebben vanaf 1 september 2018;2° artikelen 11 en 12, die in werking treden vanaf 1 september 2019, met dien verstande dat de schade aan teelten en oogsten die het rechtstreekse gevolg is van een algemene ramp die als dusdanig voor 1 september 2019 erkend is door de Vlaamse Regering en die vergoed kan worden krachtens het decreet van 3 juni 2016 betreffende de tegemoetkoming voor schade, aangericht door algemene rampen in het Vlaamse Gewest, nog wel vergoed kan worden;3° artikelen 56, 57 en 58, die in werking treden vanaf 1 september 2019;4° artikel 35, 3° en 5° , die uitwerking hebben vanaf 1 januari 2018;5° artikelen 39 en 46, die uitwerking hebben vanaf 1 oktober 2018. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 21 december 2018 De minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaamse minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, B. TOMMELEIN De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding L. HOMANS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, B. WEYTS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, P. MUYTERS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel, S. GATZ _______ Nota (1) Zitting 2018-2019 Documenten: Ontwerp van decreet: 1746 - Nr.1 - Amendementen: 1746 - Nrs. 2 en 3 - Verslagen: 1746 - Nrs. 4 t/m 14 - Tekst aangenomen door de commissie: 1746 - Nr. 15 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1746 - Nr. 16 Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergaderingen van 19 en 20 december 2018.

^