gepubliceerd op 20 april 2018
Decreet tot wijziging van de rechtspositie van het personeel van de centra voor volwassenenonderwijs en tot wijziging van het financieringsluik van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
16 MAART 2018. - Decreet tot wijziging van de rechtspositie van het personeel van de centra voor volwassenenonderwijs en tot wijziging van het financieringsluik van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet tot wijziging van de rechtspositie van het personeel van de centra voor volwassenenonderwijs en tot wijziging van het financieringsluik van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK 2 Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991
Art. 2.In hoofdstuk III van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt een afdeling VIIquater ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling VIIquater. Centra voor volwassenenonderwijs".
Art. 3.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt in afdeling VIIquater, ingevoegd bij artikel 2, een artikel 40duodecies ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 40duodecies.Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan het centrum voor volwassenenonderwijs waar zijn betrekking reglementair wordt opgericht, kan een personeelslid van het bestuurs- en onderwijzend personeel - met uitzondering van de directeur - en van het ondersteunend personeel ingezet worden in het centrum en in alle vestigingsplaatsen van dit centrum.
Bij de toepassing van het eerste lid moeten alleszins de volgende principes worden gehanteerd : 1° de inzetbaarheid van een personeelslid wordt steeds bepaald vanuit de standplaats van het personeelslid;2° de standplaats van een personeelslid wordt bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de directeur.De standplaats kan enkel worden gewijzigd na een nieuw overleg; 3° de afstand over de openbare weg tussen de standplaats van het personeelslid en de vestigingsplaats waar het personeelslid bij een wijziging van zijn opdracht wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen.Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden of als het personeelslid al een opdracht uitoefent in de vestigingsplaats waar de wijziging plaatsvindt.
De bepalingen over de inzetbaarheid en de standplaats, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 18 en 31, opgenomen in het geschrift waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in hoofdstuk VIIIbis van dit decreet.".
Art. 4.In artikel 73ter/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de zinsnede "of in de stuurgroep vermeld in artikel 2, 42°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs" opgeheven. HOOFDSTUK 3 Wijzigingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991
Art. 5.Aan titel II, hoofdstuk III, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt een afdeling 8 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 8. Centra voor volwassenenonderwijs".
Art. 6.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt in afdeling 8, ingevoegd bij artikel 5, een artikel 36novies/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 36novies/2. Met behoud van de toepassing van de principes dat een personeelslid wordt aangesteld of geaffecteerd aan het centrum voor volwassenenonderwijs waar zijn betrekking reglementair wordt opgericht, kan een personeelslid van het bestuurs- en onderwijzend personeel - met uitzondering van de directeur - en van het ondersteunend personeel ingezet worden in het centrum en in alle vestigingsplaatsen van dit centrum.
Bij de toepassing van het eerste lid moeten alleszins de volgende principes worden gehanteerd : 1° de inzetbaarheid van een personeelslid wordt steeds bepaald vanuit de standplaats van het personeelslid;2° de standplaats van een personeelslid wordt bepaald in onderling overleg tussen het personeelslid en de inrichtende macht.De standplaats kan enkel worden gewijzigd na een nieuw overleg; 3° de afstand over de openbare weg tussen de standplaats van het personeelslid en de vestigingsplaats waar het personeelslid bij een wijziging van zijn opdracht wordt ingezet, mag nooit meer dan 25 km bedragen.Dit geldt niet als het personeelslid instemt om over een grotere afstand ingezet te worden of als het personeelslid al een opdracht uitoefent in de vestigingsplaats waar de wijziging plaatsvindt.
De bepalingen over de inzetbaarheid en de standplaats, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden, met behoud van de toepassing van artikel 20 en 45, opgenomen in de overeenkomst of het besluit waarin de aanstelling wordt vastgesteld, alsook in de functiebeschrijving, vermeld in titel II, hoofdstuk Vbis, van dit decreet.".
Art. 7.In artikel 47ter/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de zinsnede "of in de stuurgroep vermeld in artikel 2, 42°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs" opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
Art. 8.In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt 18° wordt vervangen door wat volgt : "18° inburgeraar : een natuurlijk persoon als vermeld in artikel 2, eerste lid, 7°, van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;"; 2° er wordt een punt 14° ter ingevoegd, dat luidt als volgt : "14° ter financieringspunten : de punten om de financierbare of subsidieerbare vte of leraarsuren, punten en werkingsmiddelen van de centra te bepalen, ongewogen berekend tegen 80 % op basis van het aantal lesurencursist per ingeschreven module en tegen 20 % op basis van het aantal lesurencursist per geslaagde module en vervolgens gewogen met de puntengewichten en de kwalificatiebonus;"; 3° er wordt een punt 47° bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "47° bis werkzoekende : de werkzoekende waarvan de opleiding kadert in een door de VDAB vastgesteld traject naar werk;".
Art. 9.In artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : "In afwijking van de artikelen 31, 32 en 35 en overeenkomstig artikel 46/1 van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, berust de uitsluitende bevoegdheid voor de organisatie en coördinatie van de intake, testing en doorverwijzing van cursisten die niet beschikken over een studiebewijs Nederlands tweede taal bij de volgende instanties : 1° het Agentschap Integratie en Inburgering, vermeld in artikel 17, § 2, 7°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;2° het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap Integratie en Inburgering Antwerpen vzw;3° het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap Integratie en Inburgering Gent vzw; 4° het Huis van het Nederlands Brussel vzw."; 2° in het tweede lid worden de woorden "de Huizen van het Nederlands" vervangen door de woorden "de instanties vermeld in het eerste lid".
Art. 10.In artikel 37, vierde lid, van hetzelfde decreet wordt het punt 1° vervangen door wat volgt : "1° vermeld in artikel 26, § 1, van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, die een inburgeringscontract hebben ondertekend, vermeld in artikel 2, eerste lid, 10°, van hetzelfde decreet;".
Art. 11.In artikel 82, eerste lid, 2°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 19 december 2014, wordt de zinsnede "referteperiode van 1 april n-1 tot 31 maart n" vervangen door de zinsnede "referteperiode van 1 januari n-1 tot en met 31 december n-1".
Art. 12.Artikel 83 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 83.Als een centrum voor basiseducatie in de referteperiode van 1 januari n-2 tot en met 31 december n-1 niet langer voldoet aan een van de voorwaarden, vermeld in artikel 82, wordt de subsidiëring van het centrum afgebouwd tot nul vanaf het jaar n.
Elk centrum dat de rationalisatienorm gedurende twee opeenvolgende referteperiodes niet bereikt heeft, moet op 1 september van het daaropvolgende schooljaar : 1° hetzij fusioneren met een ander centrum;2° hetzij overgaan tot geleidelijke afbouw waarbij de cursisten, ingeschreven in het centrum voor basiseducatie op het moment dat beslist wordt tot afbouw, de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek moeten kunnen beëindigen.Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een module. De afbouw tot nul moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren.".
Art. 13.In artikel 84, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 19 december 2014, wordt de zinsnede "referteperiode van 1 april n-1 tot 31 maart n" vervangen door de zinsnede "referteperiode van 1 januari n-1 tot en met 31 december n-1".
Art. 14.In artikel 85 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009, 1 juli 2011, 19 juli 2013 en 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Elk centrum voor basiseducatie heeft recht op vte voor het aanwerven van personeelsleden in het ambt van leraar.
Voor de berekening van het aantal vte waarop een centrum voor basiseducatie vanaf 1 september 2020 jaarlijks recht heeft, wordt het totale beschikbare volume aan vte voor de basiseducatie uitgedrukt in financieringspunten. Het totale aantal financieringspunten is de som van het aantal gewogen financieringspunten van alle centra voor basiseducatie. Elk centrum heeft op 1 september n recht op hetzelfde aandeel aan vte als het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum gemiddeld in de referteperiode 1 januari n-3 tot en met 31 december n-1 volgens de berekeningsformules, vermeld in paragraaf 2, heeft bereikt.
De som van het aantal vte wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.
Indien het derde cijfer na de komma 5 of meer is, wordt er afgerond naar het hogere honderdste. Indien het derde cijfer na de komma lager is dan 5, wordt er afgerond naar het lagere honderdste."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Het totale aantal financieringspunten voor de vte per centrum is de som van het aantal gewogen financieringspunten waarbij 90 % gewogen wordt op centrumkenmerken en opleidingskenmerken en 10 % op cursistenkenmerken en vermeerderd met de kwalificatiebonus voor de opleidingen van de leergebieden alfabetisering Nederlands tweede taal en Nederlands tweede taal.
Voor de 90 %-weging op centrumkenmerken en opleidingskenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (kg) * (bd) * (pi), waarbij : 1° FP = het ongewogen financieringspunt;2° kg = de coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte;3° bd = de coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats vastgesteld op 31 december n-1;4° pi = de coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting. De coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte is : 1° 1 voor het leergebied talen;2° 1,2 voor de leergebieden informatie- en communicatietechnologie en Nederlands tweede taal;3° 1,5 voor de leergebieden maatschappijoriëntatie en alfabetisering tweede taal;4° 2 voor de leergebieden Nederlands en wiskunde. De coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats is : 1° 1 voor lesplaatsen van een vestigingsplaats met meer dan 300 inwoners per km² en voor lesplaatsen in een penitentiaire inrichting;2° 1,10 voor lesplaatsen die buiten een penitentiaire inrichting gelegen zijn in een vestigingsplaats met 300 of minder inwoners per km². De coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting is 1,40.
Voor de 10 %-weging op cursistenkenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (dip) * (as), waarbij : 1° FP = ongewogen financieringspunt;2° dip = de coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs;3° as = de coëfficiënt voor het arbeidsstatuut van de cursist. De coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs is 2,50.
De coëfficiënt voor cursisten met het arbeidsstatuut werkzoekende is 1,50.
De kwalificatiebonus wordt berekend door het aantal lestijden van de opleiding zoals vermeld in artikel 24, § 1, 1°, te vermenigvuldigen met 0,20 per uitgereikt certificaat."; 3° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art. 15.In artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 1 juli 2011, 19 juni 2015, 16 juni 2017 en 7 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Naast de vte, vermeld in artikel 85, heeft elk centrum voor basiseducatie recht op een puntenenveloppe voor het aanwerven van personeelsleden in de ambten voor de ondersteuning van zijn werking.
Voor de berekening van de puntenenveloppe waarop een centrum voor basiseducatie vanaf 1 september 2020 jaarlijks recht heeft, wordt het totale beschikbare volume aan punten voor de basiseducatie uitgedrukt in financieringspunten. Het totale aantal financieringspunten is de som van het aantal gewogen financieringspunten van alle centra voor basiseducatie. Elk centrum heeft op 1 september n recht op hetzelfde aandeel aan punten als het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum gemiddeld in de referteperiode 1 januari n-3 tot en met 31 december n-1 volgens de berekeningsformules, vermeld in paragraaf 2bis, heeft bereikt."; 2° er wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : " § 2bis.Het totale aantal financieringspunten voor de punten per centrum is de som van het aantal gewogen financieringspunten, waarbij 90 % gewogen wordt op centrumkenmerken en opleidingskenmerken en 10 % op cursistenkenmerken en vermeerderd met de kwalificatiebonus voor de opleidingen van de leergebieden alfabetisering Nederlands tweede taal en Nederlands tweede taal.
Voor de 90 %-weging op centrumkenmerken en opleidingskenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (kg) * (bd) * (pi), waarbij : 1° FP = het ongewogen financieringspunt;2° kg = de coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte;3° bd = de coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats vastgesteld op 31 december n-1;4° pi = de coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting. De coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte is : 1° 1 voor het leergebied talen;2° 1,2 voor de leergebieden informatie- en communicatietechnologie en Nederlands tweede taal;3° 1,5 voor de leergebieden maatschappijoriëntatie en alfabetisering tweede taal;4° 2 voor de leergebieden Nederlands en wiskunde. De coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats is : 1° 1 voor lesplaatsen van een vestigingsplaats met meer dan 300 inwoners per km² en voor lesplaatsen in een penitentiaire inrichting;2° 1,10 voor lesplaatsen die buiten een penitentiaire inrichting gelegen zijn in een vestigingsplaats met 300 of minder inwoners per km². De coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting is 1,40.
Voor de 10 %-weging op cursistenkenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (dip) * (as), waarbij : 1° dip = de coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs;2° as = de coëfficiënt voor het arbeidsstatuut van de cursist. De coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs is 2,50.
De coëfficiënt voor cursisten met het arbeidsstatuut werkzoekende is 1,50.
De kwalificatiebonus wordt berekend door het aantal lestijden van de opleiding zoals vermeld in artikel 24, § 1, 1°, te vermenigvuldigen met 0,20 per uitgereikt certificaat.".
Art. 16.In artikel 89, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de zinsnede "referteperiode van 1 april n-1 tot 31 maart n" vervangen door de zinsnede "referteperiodes van 1 januari n-4 tot en met 31 december n-2".
Art. 17.Artikel 90 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 90.Het totale volume te verdelen vte en punten voor alle leergebieden volgt de evolutie van het totale aantal gewogen financieringspunten met het reële groeipercentage ten opzichte van de vorige referteperiode.
De Vlaamse Regering kan omwille van de beschikbare middelen in een bepaald begrotingsjaar per leergebied een ander groeipercentage dan vermeld in het eerste lid vastleggen.".
Art. 18.In artikel 93, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, en in paragraaf 2 wordt het woord "lesurencursist" telkens vervangen door het woord "financieringspunten";2° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 2° opgeheven;3° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;4° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 19.Artikel 96 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt opgeheven.
Art. 20.In artikel 97 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juli 2013 en gewijzigd bij de decreten van 19 december 2014 en 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 en 5 wordt de zinsnede "referteperiode van 1 april n-1 tot en met 31 maart n" telkens vervangen door de zinsnede "referteperiode van 1 januari n-1 tot en met 31 december n-1";2° in paragraaf 6, eerste lid, wordt de zinsnede "referteperiodes van 1 april n-2 tot en met 31 maart n" vervangen door de zinsnede "referteperiodes van 1 januari n-2 tot en met 31 december n-1".
Art. 21.In artikel 98 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Elk centrum voor volwassenenonderwijs heeft recht op leraarsuren voor de oprichting van betrekkingen in het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs.
Voor de berekening van het aantal leraarsuren waarop een centrum vanaf 1 september 2020 recht heeft, wordt het totale beschikbare volume aan leraarsuren voor het volwassenenonderwijs uitgedrukt in financieringspunten. Het totale aantal financieringspunten is de som van het aantal gewogen financieringspunten van alle centra voor volwassenenonderwijs. Elk centrum heeft op 1 september n recht op hetzelfde aandeel aan leraarsuren als het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum gemiddeld in de referteperiode 1 januari n-3 tot en met 31 december n-1 volgens de berekeningsformules, vermeld in paragraaf 2, heeft bereikt."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Het totale aantal financieringspunten voor de leraarsuren per centrum is de som van het aantal gewogen financieringspunten, waarbij 90 % gewogen wordt op centrumkenmerken en opleidingskenmerken en 10 % op cursistenkenmerken en vermeerderd met de kwalificatiebonus.
Voor de 90 %-weging op centrumkenmerken en opleidingskenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (kg) * (bd) * (mb) * (skk) * (lpg) * (cg) * (pi), waarbij : 1° FP = het ongewogen financieringspunt;2° kg = de coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte;3° bd = de coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats vastgesteld op 31 december n-1;4° mb = de coëfficiënt voor het maatschappelijk belang van het studiegebied;5° skk = de coëfficiënt voor de studiegebieden met een structureel knelpuntkarakter;6° lpg = de coëfficiënt voor het aantal gemeenten of deelgemeenten waar het centrum minstens 1 lesplaats heeft met ingericht aanbod in de referteperiode 1 januari n-1 tot en met 31 december n-1;7° cg = de coëfficiënt voor de centrumgrootte of de grootte van het samenwerkingsverband van een of meer centra;8° pi = de coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting. De coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte is : 1° 1,000 voor de studiegebieden Europese hoofdtalen richtgraad 1 en 2, Europese neventalen richtgraad 1 en 2, Hebreeuws, Oosterse talen, Scandinavische talen en Slavische talen;2° 1,071 voor de studiegebieden administratie, bedrijfsbeheer, logistiek en verkoop, huishoudelijk koken, huishoudelijke decoratie- en naaitechnieken en huishoudhulp;3° 1,154 voor de studiegebieden land- en tuinbouw, lichaamsverzorging en Europese talen richtgraad 3 en 4;4° 1,250 voor de studiegebieden algemene personenzorg, bibliotheek-, archief- en documentatiekunde, Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2, Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4 en specifieke personenzorg;5° 1,364 voor de studiegebieden ambachtelijke accessoires, assistentie vrije zorgberoepen, informatie- en communicatietechnologie en toerisme;6° 1,500 voor de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren en de studiegebieden aanvullende algemene vorming, algemene vorming, afwerking bouw, bakkerij, chemie, drankenkennis, fotografie, grafische communicatie en media, horeca, printmedia, slagerij en ruwbouw;7° 1,667 voor de studiegebieden ambachtelijk erfgoed, maritieme diensten, meubelmakerij, mode : maatwerk, mode : realisaties en schrijnwerkerij;8° 1,875 voor de opleiding Ervaringsdeskundige in de Armoede en de Sociale Uitsluiting en voor het studiegebied auto;9° 2,143 voor de opleidingen Vlaamse Gebarentaal 1 en Vlaamse Gebarentaal 2 en voor de studiegebieden koeling en warmte, ICT-technieken, lassen, mechanica-elektriciteit en textiel;10° 3,750 voor het studiegebied groot transport. De coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats is : 1° 1 voor lesplaatsen van een vestigingsplaats met meer dan 300 inwoners per km² en voor lesplaatsen in een penitentiaire inrichting;2° 1,10 voor lesplaatsen die buiten een penitentiaire inrichting gelegen zijn in een vestigingsplaats met 300 of minder inwoners per km². De coëfficiënt voor het maatschappelijk belang van de opleidingen is 1,30 voor de studiegebieden aanvullende algemene vorming, algemene vorming, Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 en Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4.
De coëfficiënt voor de studiegebieden met een structureel knelpuntkarakter is 1,05 voor de studiegebieden algemene personenzorg, schrijnwerkerij, groot transport, mechanica-elektriciteit en koeling en warmte. De Vlaamse Regering kan die studiegebieden aanpassen en ook op lokaal niveau vastleggen.
De coëfficiënten voor het aantal deelgemeenten van gemeenten die op 1 januari 2016 meer dan 100.000 inwoners telden of het aantal gemeenten waar het centrum lesplaatsen heeft, zijn : 1° 1,000 voor één gemeente of deelgemeente;2° 1,004 voor twee gemeenten of deelgemeenten;3° 1,009 voor drie gemeenten of deelgemeenten;4° 1,013 voor vier gemeenten of deelgemeenten;5° 1,017 voor vijf gemeenten of deelgemeenten;6° 1,021 voor zes gemeenten of deelgemeenten;7° 1,026 voor zeven gemeenten of deelgemeenten;8° 1,030 voor acht gemeenten of deelgemeenten;9° 1,034 voor negen gemeenten of deelgemeenten;10° 1,039 voor tien gemeenten of deelgemeenten;11° 1,043 voor elf gemeenten of deelgemeenten;12° 1,047 voor twaalf gemeenten of deelgemeenten;13° 1,051 voor dertien gemeenten of deelgemeenten;14° 1,056 voor veertien gemeenten of deelgemeenten;15° 1,060 voor vijftien en meer gemeenten of deelgemeenten. De Vlaamse Regering kan voor de toepassing van bovenstaande coëfficiënten een minimum aantal lesurencursist per gemeente of deelgemeente bepalen.
De coëfficiënten voor de centrumgrootte of de grootte van het samenwerkingsverband van een of meer centra zijn : 1° 1,000 voor een centrum of een samenwerkingsverband van minder dan 850.000 lesurencursist; 2° 1,100 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 850.000 en 950.000 lesurencursist; 3° 1,110 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 950.001 en 1.050.000 lesurencursist; 4° 1,120 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.050.001 en 1.150.000 lesurencursist; 5° 1,130 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.150.001 en 1.250.000 lesurencursist; 6° 1,140 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.250.001 en 1.350.000 lesurencursist; 7° 1,150 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.350.001 en 1.450.000 lesurencursist; 8° 1,160 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.450.001 en 1.550.000 lesurencursist; 9° 1,170 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.550.001 en 1.650.000 lesurencursist; 10° 1,180 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.650.001 en 1.750.000 lesurencursist; 11° 1,190 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.750.001 en 1.850.000 lesurencursist; 12° 1,200 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.850.001 en 1.950.000 lesurencursist; 13° 1,210 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.950.001 en 2.050.000 lesurencursist; 14° 1,200 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.050.001 en 2.150.000 lesurencursist; 15° 1,191 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.150.001 en 2.250.000 lesurencursist; 16° 1,183 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.250.001 en 2.350.000 lesurencursist; 17° 1,175 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.350.001 en 2.450.000 lesurencursist; 18° 1,168 voor een centrum of een samenwerkingsverband van minstens 2.450.001 lesurencursist.
Het samenwerkingsverband, vermeld in het achtste lid, van twee of meer centra voor volwassenenonderwijs : 1° maakt afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod binnen het samenwerkingsverband, eventueel gespreid over de verschillende centra die het samenwerkingsverband vormen;2° maakt afspraken over een objectieve informatieverstrekking, doorverwijzing en begeleiding van cursisten;3° maakt afspraken over het personeelsbeleid, meer bepaald over de criteria voor het aanwerven, functioneren en evalueren van personeelsleden. De coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting is 1,40.
Voor de 10 %-weging op cursistenkenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (dip) * (as), waarbij : 1° FP = het ongewogen financieringspunt;2° dip = de coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs;3° as = de coëfficiënt voor het arbeidsstatuut van de cursist. De coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs is 2,50.
De coëfficiënt voor cursisten met het arbeidsstatuut werkzoekende is 1,50.
De kwalificatiebonus wordt berekend door het aantal lestijden van de opleiding zoals vermeld in artikel 24, § 1, 1°, te vermenigvuldigen met 0,20 per uitgereikt certificaat of diploma."; 3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "en § 2" opgeheven;4° paragraaf 5 wordt opgeheven.
Art. 22.In artikel 99 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2 wordt het woord "lesurencursist" telkens vervangen door het woord "financieringspunten";2° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 3° opgeheven;3° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;4° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 23.In artikel 100, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "leraarsuren berekend op basis van de samengevoegde lesurencursist" vervangen door de woorden "financieringspunten berekend op basis van de samengevoegde financieringspunten";2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : " § 4.Aan de puntenenveloppe waarop het centrum volgens artikel 105, § 3, recht heeft, wordt voor de toepassing van paragraaf 3 per voltijdse betrekking van directeur 130 punten toegevoegd. Deze toevoeging is persoonsgebonden en neemt een einde vanaf het ogenblik dat het betrokken personeelslid het ambt van adjunct-directeur niet meer uitoefent. Als er een einde komt aan de aanstelling van de vastbenoemde directeur in het ambt van adjunct-directeur worden de 130 punten toegevoegd aan het totale beschikbare volume aan punten voor het volwassenenonderwijs vermeld in artikel 105, § 3.".
Art. 24.In artikel 102, § 2, derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de woorden "de ambten van leraar secundair volwassenenonderwijs of van lector" vervangen door de woorden "het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs".
Art. 25.In artikel 103, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 juli 2011 en 19 juni 2015, wordt tussen de woorden "toegekende leraarsuren." en de woorden "Die overdracht" de zin "Die 2 percent kan worden overschreden, mits hierover een akkoord wordt bereikt in het lokale comité." ingevoegd.
Art. 26.In artikel 104, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011 en 19 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Een centrumbestuur kan" worden vervangen door de woorden "Na onderhandelingen in het lokale comité kan een centrumbestuur"; 2° aan het punt 2° wordt de volgende zin toegevoegd : "Die 2 percent kan worden overschreden, mits hierover een akkoord wordt bereikt in het lokale comité.".
Art. 27.In artikel 105 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : " § 3.Elk centrum voor volwassenenonderwijs heeft recht op een puntenenveloppe voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel. Voor de berekening van de puntenenveloppe waarop een centrum voor volwassenenonderwijs vanaf 1 september 2020 jaarlijks recht heeft, wordt het totale beschikbare volume aan punten voor het volwassenenonderwijs uitgedrukt in financieringspunten. Het totale aantal financieringspunten is de som van het aantal gewogen financieringspunten van alle centra voor volwassenenonderwijs. Elk centrum heeft op 1 september n recht op hetzelfde aandeel aan punten als het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum gemiddeld in de referteperiode 1 januari n-3 tot en met 31 december n-1 volgens de berekeningsformules, vermeld in paragraaf 3bis, heeft bereikt."; 3° er wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, die luidt als volgt : " § 3bis.Het totale aantal financieringspunten voor de punten per centrum is de som van het aantal gewogen financieringspunten, waarbij 90 % gewogen wordt op centrumkenmerken en opleidingskenmerken en 10 % op cursistenkenmerken en vermeerderd met de kwalificatiebonus.
Voor de 90 %-weging op centrumkenmerken en opleidingskenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (kg) * (bd) * (mb) * (skk) * (lpg) * (cg) * (pi), waarbij : 1° FP = het ongewogen financieringspunt;2° kg = de coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte;3° bd = de coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats vastgesteld op 31 december n-1;4° mb = de coëfficiënt voor het maatschappelijk belang van het studiegebied;5° skk = de coëfficiënt voor de studiegebieden met een structureel knelpuntkarakter;6° lpg = de coëfficiënt voor het aantal gemeenten of deelgemeenten waar het centrum minstens 1 lesplaats heeft met ingericht aanbod in de referteperiode 1 januari n-1 tot en met 31 december n-1;7° cg = de coëfficiënt voor de centrumgrootte of de grootte van het samenwerkingsverband van een of meer centra;8° pi = de coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting. De coëfficiënt voor de gemiddelde klasgrootte is : 1° 1,000 voor de studiegebieden Europese hoofdtalen richtgraad 1 en 2, Europese neventalen richtgraad 1 en 2, Hebreeuws, Oosterse talen, Scandinavische talen en Slavische talen;2° 1,071 voor de studiegebieden administratie, bedrijfsbeheer, logistiek en verkoop, huishoudelijk koken, huishoudelijke decoratie- en naaitechnieken en huishoudhulp;3° 1,154 voor de studiegebieden land- en tuinbouw, lichaamsverzorging en Europese talen richtgraad 3 en 4;4° 1,250 voor de studiegebieden algemene personenzorg, bibliotheek-, archief- en documentatiekunde, Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2, Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4 en specifieke personenzorg;5° 1,364 voor de studiegebieden ambachtelijke accessoires, assistentie vrije zorgberoepen, informatie- en communicatietechnologie en toerisme;6° 1,500 voor de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren en de studiegebieden aanvullende algemene vorming, algemene vorming, afwerking bouw, bakkerij, chemie, drankenkennis, fotografie, grafische communicatie en media, horeca, printmedia, slagerij en ruwbouw;7° 1,667 voor de studiegebieden ambachtelijk erfgoed, maritieme diensten, meubelmakerij, mode : maatwerk, mode : realisaties en schrijnwerkerij;8° 1,875 voor de opleiding Ervaringsdeskundige in de Armoede en de Sociale Uitsluiting en voor het studiegebied auto;9° 2,143 voor de opleidingen Vlaamse Gebarentaal 1 en Vlaamse Gebarentaal 2 en voor de studiegebieden koeling en warmte, ICT-technieken, lassen, mechanica-elektriciteit en textiel;10° 3,750 voor het studiegebied groot transport. De coëfficiënt voor de bevolkingsdichtheid per vestigingsplaats is : 1° 1 voor lesplaatsen van een vestigingsplaats met meer dan 300 inwoners per km² en voor lesplaatsen in een penitentiaire inrichting;2° 1,10 voor lesplaatsen die buiten een penitentiaire inrichting gelegen zijn in een vestigingsplaats met 300 of minder inwoners per km². De coëfficiënt voor het maatschappelijk belang van de opleidingen is 1,30 voor de studiegebieden aanvullende algemene vorming, algemene vorming, Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 en Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4.
De coëfficiënt voor de studiegebieden met een structureel knelpuntkarakter is 1,05 voor de studiegebieden algemene personenzorg, schrijnwerkerij, groot transport, mechanica-elektriciteit en koeling en warmte. De Vlaamse Regering kan die studiegebieden aanpassen en ook op lokaal niveau vastleggen.
De coëfficiënten voor het aantal deelgemeenten van gemeenten die op 1 januari 2016 meer dan 100.000 inwoners telden of het aantal gemeenten waar het centrum lesplaatsen heeft, zijn : 1° 1,000 voor één gemeente of deelgemeente;2° 1,004 voor twee gemeenten of deelgemeenten;3° 1,009 voor drie gemeenten of deelgemeenten;4° 1,013 voor vier gemeenten of deelgemeenten;5° 1,017 voor vijf gemeenten of deelgemeenten;6° 1,021 voor zes gemeenten of deelgemeenten;7° 1,026 voor zeven gemeenten of deelgemeenten;8° 1,030 voor acht gemeenten of deelgemeenten;9° 1,034 voor negen gemeenten of deelgemeenten;10° 1,039 voor tien gemeenten of deelgemeenten;11° 1,043 voor elf gemeenten of deelgemeenten;12° 1,047 voor twaalf gemeenten of deelgemeenten;13° 1,051 voor dertien gemeenten of deelgemeenten;14° 1,056 voor veertien gemeenten of deelgemeenten;15° 1,060 voor vijftien en meer gemeenten of deelgemeenten. De Vlaamse Regering kan voor de toepassing van bovenstaande coëfficiënten een minimum aantal lesurencursist per gemeente of deelgemeente bepalen.
De coëfficiënten voor de centrumgrootte of de grootte van het samenwerkingsverband van een of meer centra zijn : 1° 1,000 voor een centrum of een samenwerkingsverband van minder dan 850.000 lesurencursist; 2° 1,100 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 850.000 en 950.000 lesurencursist; 3° 1,110 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 950.001 en 1.050.000 lesurencursist; 4° 1,120 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.050.001 en 1.150.000 lesurencursist; 5° 1,130 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.150.001 en 1.250.000 lesurencursist; 6° 1,140 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.250.001 en 1.350.000 lesurencursist; 7° 1,150 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.350.001 en 1.450.000 lesurencursist; 8° 1,160 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.450.001 en 1.550.000 lesurencursist; 9° 1,170 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.550.001 en 1.650.000 lesurencursist; 10° 1,180 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.650.000 en 1.750.000 lesurencursist; 11° 1,190 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.750.001 en 1.850.000 lesurencursist; 12° 1,200 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.850.001 en 1.950.000 lesurencursist; 13° 1,210 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 1.950.001 en 2.050.000 lesurencursist; 14° 1,200 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.050.001 en 2.150.000 lesurencursist; 15° 1,191 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.150.001 en 2.250.000 lesurencursist; 16° 1,183 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.250.001 en 2.350.000 lesurencursist; 17° 1,175 voor een centrum of een samenwerkingsverband tussen 2.350.001 en 2.450.000 lesurencursist; 18° 1,168 voor een centrum of een samenwerkingsverband van minstens 2.450.001 lesurencursist.
Het samenwerkingsverband, vermeld in het achtste lid, van twee of meer centra voor volwassenenonderwijs : 1° maakt afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod binnen het samenwerkingsverband, eventueel gespreid over de verschillende centra die het samenwerkingsverband vormen;2° maakt afspraken over een objectieve informatieverstrekking, doorverwijzing en begeleiding van cursisten;3° maakt afspraken over het personeelsbeleid, meer bepaald over de criteria voor het aanwerven, functioneren en evalueren van personeelsleden. De coëfficiënt voor het aanbod in een penitentiaire inrichting is 1,40.
Voor de 10 %-weging op cursistenkenmerken wordt het aantal financieringspunten berekend volgens de formule : FP * (dip) * (as), waarbij : 1° FP = ongewogen financieringspunt;2° dip = de coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs;3° as = de coëfficiënt voor het arbeidsstatuut van de cursist. De coëfficiënt voor cursisten zonder diploma secundair onderwijs is 2,50.
De coëfficiënt voor cursisten met het arbeidsstatuut werkzoekende is 1,50.
De kwalificatiebonus wordt berekend door het aantal lestijden van de opleiding zoals vermeld in artikel 24, § 1, 1°, te vermenigvuldigen met 0,20 per uitgereikt certificaat of diploma.
De Vlaamse Regering bepaalt het aandeel van de puntenenveloppe dat moet worden aangewend voor ambten van het ondersteunend personeel.".
Art. 28.Artikel 107 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 8 mei 2009, 12 juli 2013, 19 december 2014 en 30 juni 2017, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 107.§ 1. Het totale volume te verdelen leraarsuren en punten voor alle studiegebieden, met uitzondering van de studiegebieden Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 en Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4, volgt de evolutie van het totale aantal lesurencursist als volgt : 1° als het aantal gewogen financieringspunten voor het schooljaar n/n+1 afneemt of toeneemt met minder dan 1 % ten opzichte van het referentiepunt, vermeld in het tweede lid, neemt het totale volume te verdelen leraarsuren en punten voor het schooljaar n/n+1 toe of af met het reële groeipercentage;2° als het aantal gewogen financieringspunten voor het schooljaar n/n+1 toeneemt met ten minste 1 % ten opzichte van het referentiepunt, vermeld in het tweede lid, neemt het totale volume te verdelen leraarsuren en punten voor het schooljaar n/n+1 toe met 1 %. Het eerste referentiepunt is gelijk aan het aantal gewogen financieringspunten in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Bij elke daling of stijging van het aantal gewogen financieringspunten wordt er een nieuw referentiepunt vastgelegd dat gelijk is aan het vorige referentiepunt plus of min het reële groeipercentage of het begrensde groeipercentage van 1 %.
De Vlaamse Regering kan omwille van de beschikbare middelen in een bepaald begrotingsjaar een ander groeipercentage dan vermeld in het eerste en tweede lid vastleggen. § 2. Het totale volume te verdelen leraarsuren en punten voor de studiegebieden Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 en Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4 volgt de evolutie van het totale aantal gewogen financieringspunten met het reële groeipercentage ten opzichte van de vorige referteperiode. § 3. Als er definitief leraarsuren of punten van een centrum overgedragen worden aan een instelling van het secundair onderwijs, hoger onderwijs of deeltijds kunstonderwijs, worden die leraarsuren of punten niet meer in rekening gebracht voor het bepalen van het percentage, vermeld in paragraaf 1 en 2.
Als er definitief leraarsuren of punten aan een centrum overgedragen worden door overdrachten vanuit andere onderwijsniveaus of andere beleidsdomeinen, worden die leraarsuren of punten niet mee in rekening gebracht voor het bepalen van het percentage, vermeld in paragraaf 1 en 2. § 4. De Vlaamse Regering evalueert de berekening van de financieringspunten zoals vermeld in paragraaf 1 en 2 met het oog op een mogelijke bijsturing ervan vanaf het schooljaar 2023-2024.".
Art. 29.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 107bis tot en met 107quater, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016 en 16 juni 2017;2° artikel 107quinquies, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011.
Art. 30.Artikel 108 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 108.§ 1. Elk centrum voor volwassenenonderwijs ontvangt ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het schooljaar n/n+1 een werkingstoelage per financieringspunt. § 2. Voor de berekening van de werkingstoelage waarop een centrum voor volwassenenonderwijs vanaf 1 september 2020 jaarlijks recht heeft, wordt het totale beschikbare volume aan werkingsmiddelen voor het volwassenenonderwijs uitgedrukt in financieringspunten. Het totale aantal financieringspunten is de som van het aantal gewogen financieringspunten van alle centra voor volwassenenonderwijs. Elk centrum heeft op 1 september n recht op de som van een vast bedrag per ongewogen financieringspunt en hetzelfde aandeel aan werkingsmiddelen als het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum gemiddeld in de referteperiode 1 januari n-4 tot en met 31 december n-2 volgens de berekeningsformules, vermeld in paragraaf 3, heeft bereikt. De Vlaamse Regering bepaalt het vaste bedrag van de werkingstoelage binnen de volgende grenzen : 1° het bedrag per ongewogen financieringspunt mag niet minder bedragen dan 0,40 euro;2° het bedrag per ongewogen financieringspunt mag niet meer bedragen dan 0,68 euro. De werkingstoelage wordt betaald in twee schijven vanaf het begrotingsjaar 2020. De eerste schijf is een voorschot en wordt betaald gedurende het eerste trimester van het begrotingsjaar. Het voorschot bedraagt 50 % van het totale bedrag waarop het centrum het voorgaande begrotingsjaar recht had. Het resterende saldo wordt uitbetaald tijdens het tweede semester van het begrotingsjaar. § 3. Het totale aantal financieringspunten voor de werking per centrum wordt berekend volgens de formule : FP * (ds) * (lpg), waarbij : 1° FP = ongewogen financieringspunt;2° ds = de coëfficiënt voor infrastructureel dure studiegebieden;3° lpg = de coëfficiënt voor het aantal gemeenten of deelgemeenten waar het centrum minstens 1 lesplaats heeft met ingericht aanbod in de referteperiode 1 januari n-1 tot en met 31 december n-1. De coëfficiënt voor de infrastructureel dure studiegebieden afwerking bouw, ambachtelijk erfgoed, auto, bakkerij, chemie, groot transport, horeca, huishoudelijk koken, koeling en warmte, land- en tuinbouw, lassen, lichaamsverzorging, maritieme diensten, mechanica-elektriciteit, meubelmakerij, ruwbouw, schrijnwerkerij, slagerij en textiel is 1,38.
De coëfficiënten voor het aantal deelgemeenten van gemeenten die op 1 januari 2016 meer dan 100.000 inwoners telden of het aantal gemeenten waar het centrum lesplaatsen heeft, zijn : 1° 1,000 voor één gemeente of deelgemeente;2° 1,004 voor twee gemeenten of deelgemeenten;3° 1,009 voor drie gemeenten of deelgemeenten;4° 1,013 voor vier gemeenten of deelgemeenten;5° 1,017 voor vijf gemeenten of deelgemeenten;6° 1,021 voor zes gemeenten of deelgemeenten;7° 1,026 voor zeven gemeenten of deelgemeenten;8° 1,030 voor acht gemeenten of deelgemeenten;9° 1,034 voor negen gemeenten of deelgemeenten;10° 1,039 voor tien gemeenten of deelgemeenten;11° 1,043 voor elf gemeenten of deelgemeenten;12° 1,047 voor twaalf gemeenten of deelgemeenten;13° 1,051 voor dertien gemeenten of deelgemeenten;14° 1,056 voor veertien gemeenten of deelgemeenten;15° 1,060 voor vijftien en meer gemeenten of deelgemeenten. De Vlaamse Regering kan voor de toepassing van bovenstaande coëfficiënten een minimum aantal lesurencursist per gemeente of deelgemeente bepalen.".
Art. 31.Artikel 109 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.
Art. 32.Artikel 110 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016, wordt opgeheven.
Art. 33.Artikel 113 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt opgeheven.
Art. 34.In titel V van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt het opschrift van hoofdstuk IIbis vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk IIbis. Specifieke maatregelen voor de opleidingen Nederlands tweede taal".
Art. 35.Artikel 113bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 113bis.§ 1. Bij de aanwending van het toegekende aantal vte, volume leraarsuren, punten, en werkingstoelagen houdt het centrum voor de volgende soorten opleiding rekening met het plan voor een behoeftedekkend aanbod Nederlands als tweede taal in het volgend schooljaar, goedgekeurd op het regionaal overleg, vermeld in artikel 46/3, 4°, van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid : 1° de opleidingen van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal en leergebied Nederlands tweede taal;2° de opleidingen van de studiegebieden Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 en Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4. § 2. Als de onderwijsinspectie in een centrum een kennelijk onverantwoord gebruik van de vrije aanwending vaststelt ten nadele van een van de volgende soorten opleidingen, formuleert ze een omstandig en gemotiveerd advies voor de Vlaamse Regering : 1° de opleidingen van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal of het leergebied Nederlands tweede taal;2° de opleidingen van de studiegebieden Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 of Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4. De Vlaamse Regering kan op basis van het voormelde advies ten aanzien van het betrokken centrum een norm bepalen. Boven die norm kunnen de vte of de leraarsuren die aan het centrum worden toegekend, gegenereerd door de opleidingen, vermeld in het eerste lid, niet worden aangewend voor andere opleidingen. De Vlaamse Regering kan beslissen om de subsidiëring of financiering van de vte of de leraarsuren boven die norm voor het komende schooljaar in mindering te brengen op het totale aantal financieringspunten, vermeld in artikel 85, § 1, tweede lid, en in artikel 98, § 1, tweede lid. De in mindering gebrachte middelen kunnen toegekend worden aan de instanties, vermeld in artikel 36, om in overeenstemming met het regionaal behoefteplan vermeld in het eerste lid een aanbod te organiseren. De Vlaamse Regering bepaalt de elementen van toetsing voor het advies en de criteria om de subsidie of financiering van een centrum te verminderen en de voorwaarden voor de toekenning van deze in mindering gebrachte middelen aan een andere instelling. § 3. De Vlaamse Regering kan de onderwijsinspectie verzoeken om, op vraag van de instanties zoals vermeld in artikel 36, een onderzoek in te richten, en legt de nadere modaliteiten hiervoor vast.".
Art. 36.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 113ter, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016;2° artikel 113quater en 113quinquies, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011 en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2011 en 23 december 2016;3° artikel 113septies, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, vervangen bij het decreet van 23 december 2011 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016.
Art. 37.In titel V van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt een hoofdstuk IIter ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk IIter. Inschrijvingsgelden centra voor basiseducatie en centra voor volwassenenonderwijs".
Art. 38.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, wordt in hoofdstuk IIter, ingevoegd bij artikel 37, een artikel 113novies ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 113novies.§ 1. Het inschrijvingsgeld dat de cursist verschuldigd is, wordt berekend door het aantal lestijden van een module te vermenigvuldigen met 1,50 euro. Het inschrijvingsgeld voor het gecombineerd onderwijs wordt berekend, alsof het volledig in contactonderwijs is verstrekt.
Indien de in artikel 24, § 2, bedoelde afwijking voor bijzondere doelgroepen het minimale aantal lestijden van een opleiding overschrijdt, dan wordt het inschrijvingsgeld berekend op basis van het aantal lestijden bedoeld in hetzelfde artikel 24, § 1, 3°. § 2. Als de cursist zich binnen een periode van zes schooljaren drie keer voor dezelfde module heeft ingeschreven, wordt het verschuldigde inschrijvingsgeld bij een volgende inschrijving in dezelfde module berekend door het aantal lestijden van die module te vermenigvuldigen met 3 euro. Indien de cursist een volledige vrijstelling van inschrijvingsgeld geniet zoals bepaald in paragraaf 4, dan wordt het aantal lestijden vermenigvuldigd met 1,5 euro.
In afwijking van het eerste lid geldt de vermenigvuldiging met 3 of 1,5 euro niet voor een inschrijving in een open module die voldoet aan de bepalingen van artikel 25bis. § 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt het inschrijvingsgeld begrensd op 300 euro per opleiding per semester. Een semester is een periode van 1 september tot en met 31 december of een periode van 1 januari tot en met 31 augustus. Het inschrijvingsgeld, vermeld in paragraaf 2, wordt niet meegerekend in de begrenzing van het inschrijvingsgeld. § 4. In afwijking van paragraaf 1 geldt er een volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld voor cursisten die : 1° geen houder zijn van een diploma van het secundair onderwijs en ingeschreven zijn voor geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren, een opleiding in de leergebieden van de basiseducatie of een opleiding in de studiegebieden aanvullende algemene vorming of algemene vorming;2° ingeschreven zijn voor de opleiding ervaringsdeskundige in de armoede en sociale uitsluiting;3° op het moment van hun inschrijving materiële hulp genieten zoals bedoeld in de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen;4° op het moment van hun inschrijving een inkomen verwerven via maatschappelijke dienstverlening of een leefloon of die ten laste zijn van de voormelde categorieën;5° op het moment van inschrijving gedetineerd zijn zoals is bepaald in artikel 2, 16° bis; 6° inburgeraar zijn en een inburgeringscontract hebben ondertekend als vermeld in artikel 2, eerste lid, 10°, van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, of een attest van inburgering hebben behaald als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het voormelde decreet, voor de opleidingen Nederlands tweede taal alfa mondeling richtgraad 1, Nederlands tweede taal alfa mondeling richtgraad 1 - schriftelijk richtgraad 1.1, Latijns schrift - Basiseducatie van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal en de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 Nederlands tweede taal richtgraad 1, Nederlands tweede taal richtgraad 2 en Latijns schrift in het studiegebied Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2; 7° op het moment van hun inschrijving nog niet voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht;8° werkzoekend zijn, zoals bepaald in artikel 2, 47° bis;9° niet-werkende, verplicht ingeschreven werkzoekenden zijn die op het moment van hun inschrijving nog geen recht op een inschakelingsuitkering hebben verworven;10° ingeschreven zijn voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 64bis. § 5. In afwijking van paragraaf 1 geldt er een verminderd inschrijvingsgeld van 0,60 euro voor cursisten die ingeschreven zijn voor een opleiding in de studiegebieden Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 en Nederlands tweede taal richtgraad 3 en 4. § 6. In afwijking van paragraaf 1 geldt er een verminderd inschrijvingsgeld van 0,30 euro voor cursisten die op het moment van hun inschrijving : 1° een inkomen verwerven via een inschakelingsuitkering of een werkloosheidsuitkering voor andere opleidingen dan deze bedoeld in paragraaf 3, 1°, 6° en 7°, of ten laste zijn van voormelde categorieën;2° in het bezit zijn van een van de volgende attesten of die ten laste zijn van een persoon die in het bezit is van een van de volgende attesten : a) een attest, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 percent blijkt;b) een attest waaruit het recht blijkt op een integratietegemoetkoming aan gehandicapten;c) een attest waaruit de inschrijving bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap blijkt;d) een attest, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit een vermindering blijkt van het verdienvermogen tot een derde of minder van wat een gezonde persoon door het uitoefenen van een beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen;e) een attest, uitgereikt door de bevoegde overheid, waaruit een vermindering blijkt van de zelfredzaamheid van ten minste zeven punten. § 7. Centra die de studiegebieden aanvullende algemene vorming en algemene vorming organiseren en evaluaties afnemen van personen die geen lessen gevolgd hebben in het centrum voor volwassenenonderwijs in kwestie, vragen hiervoor een tegemoetkoming aan de cursist van 15 euro per evaluatieperiode. § 8. Het centrum voor volwassenenonderwijs dat een examencommissie organiseert, vraagt hiervoor een tegemoetkoming van 15 euro per persoon en per evaluatieperiode.".
Art. 39.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, wordt in hetzelfde hoofdstuk IIter een artikel 113decies ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 113decies.§ 1. Elk centrumbestuur betaalt in het jaar n aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen voor elk van zijn gesubsidieerde of gefinancierde centra in twee schijven een bedrag dat berekend wordt tegen 100 % van de inschrijvingsgelden van de cursisten die ingeschreven waren in het schooljaar n-1/n. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het schoolbestuur de inschrijvingsgelden overmaakt aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen. § 2. De inschrijvingsgelden van het volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 113novies, worden volledig toegewezen aan een fonds, namelijk het fonds "Inschrijvingsgelden Volwassenenonderwijs", hierna het Fonds te noemen.
In het eerste lid wordt verstaan onder fonds : een begrotingsfonds als vermeld in artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof.
De middelen van het Fonds worden aangewend voor uitgaven voor de betaling van de werkingstoelagen en de werkingsmiddelen in het volwassenenonderwijs en de premie aan cursisten. § 3. Cursisten die een diploma van het secundair onderwijs behaald hebben als vermeld in artikel 41, § 4, 2° en 2° bis, ontvangen een premie. De Vlaamse Regering bepaalt de opleidingen, bekrachtigd met een diploma van het secundair onderwijs, die in aanmerking komen voor het verkrijgen van een premie, het bedrag dat wordt toegekend en de procedure voor de toekenning van de premie.".
Art. 40.In artikel 130ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012, wordt de zinsnede "van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB," vervangen door de zinsnede "van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB of van andere middelen,".
Art. 41.Aan artikel 196quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 8 juli 2016, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 5. Bij de toevoeging van de middelen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, aan de reguliere financierings- en subsidiëringsmiddelen voor het volwassenenonderwijs wordt de verdeling tussen de centra vanaf het daaropvolgende schooljaar berekend op basis van de financierbare of subsidieerbare cursisten die tijdens de voorafgaande referteperiode geregistreerd werden in de opleidingen die met de middelen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, georganiseerd werden.
De groei voor alle centra voor basiseducatie, vermeld in artikel 90, wordt berekend op basis van de som van de reguliere middelen voor de vte en punten van de basiseducatie en de middelen voor de aanvullende vte en aanvullende punten van de centra voor basiseducatie, vermeld in paragraaf 1, tweede lid.
De groei voor de opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 107, wordt berekend op basis van de som van de reguliere middelen voor leraarsuren en punten van het secundair volwassenenonderwijs en de middelen voor de aanvullende leraarsuren en aanvullende punten van de centra voor volwassenenonderwijs, vermeld in paragraaf 1, tweede lid.".
Art. 42.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, wordt een artikel 196septies ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 196septies.§ 1. Onverminderd artikel 90 wordt voor de schooljaren 2019-2020 tot en met 2022-2023 het aantal door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde vte waarop een centrum voor basiseducatie recht heeft, berekend volgens de volgende formules : 1° schooljaar 2019-2020 : (vte schooljaar 2018-2019 berekend op basis van de lesurencursist van de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019);2° schooljaar 2020-2021 : (vte berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 85, § 2, heeft bereikt);3° schooljaar 2021-2022 : (vte berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 85, § 2, heeft bereikt);4° schooljaar 2022-2023 : (vte berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 85, § 2, heeft bereikt). Onverminderd artikel 107 wordt voor de schooljaren 2019-2020 tot en met 2022-2023 het aantal door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde leraarsuren waarop een centrum voor volwassenenonderwijs recht heeft, berekend volgens de volgende formules : 1° schooljaar 2019-2020 : (leraarsuren schooljaar 2018-2019 berekend op basis van de lesurencursist van de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019);2° schooljaar 2020-2021 : (leraarsuren, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 98, § 2, heeft bereikt);3° schooljaar 2021-2022 : (leraarsuren, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 98, § 2, heeft bereikt);4° schooljaar 2022-2023 : (leraarsuren, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 98, § 2, heeft bereikt). § 2. Onverminderd artikel 90 wordt voor de schooljaren 2019-2020 tot en met 2022-2023 het aantal door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde punten waarop een centrum voor basiseducatie recht heeft, berekend volgens de volgende formule : 1° schooljaar 2019-2020 : (punten schooljaar 2018-2019 berekend op basis van de lesurencursist van de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019);2° schooljaar 2020-2021 : (punten, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 87, § 2bis, heeft bereikt);3° schooljaar 2021-2022 : (punten, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 87, § 2bis, heeft bereikt);4° schooljaar 2022-2023 : (punten, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 87, § 2bis, heeft bereikt). Onverminderd artikel 107 wordt voor de schooljaren 2019-2020 tot en met 2022-2023 het aantal door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde punten waarop een centrum voor volwassenenonderwijs recht heeft, berekend volgens de volgende formules : 1° schooljaar 2019-2020 : (punten schooljaar 2018-2019 berekend op basis van de lesurencursist van de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019);2° schooljaar 2020-2021 : (punten, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 105, § 3bis, heeft bereikt);3° schooljaar 2021-2022 : (punten, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 105, § 3bis, heeft bereikt);4° schooljaar 2022-2023 : (punten, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 105, § 3bis, heeft bereikt). § 3. Voor de schooljaren 2019-2020 tot en met 2023-2024 wordt de werkingstoelage waarop een centrum voor basiseducatie recht heeft, als volgt berekend : 1° schooljaar 2019-2020 : werkingstoelage schooljaar 2018-2019 berekend op basis van de lesurencursist van de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019;2° schooljaar 2020-2021 : werkingstoelage, berekend op basis van de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;3° schooljaar 2021-2022 : werkingstoelage, berekend op basis van de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020;4° schooljaar 2022-2023 : werkingstoelage, berekend op basis van de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021;5° schooljaar 2023-2024 : werkingstoelage, berekend op basis van de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021. Voor de schooljaren 2019-2020 tot en met 2023-2024 wordt de werkingstoelage waarop een centrum voor volwassenenonderwijs recht heeft, berekend volgens de volgende formules : 1° schooljaar 2019-2020 : (werkingstoelage schooljaar 2018-2019 berekend op basis van de lesurencursist van de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019);2° schooljaar 2020-2021 : (werkingstoelage, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 108, § 3, heeft bereikt);3° schooljaar 2021-2022 : (werkingstoelage, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 108, § 3, heeft bereikt);4° schooljaar 2022-2023 : (werkingstoelage, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 108, § 3, heeft bereikt);5° schooljaar 2023-2024 : (werkingstoelage, berekend volgens het aandeel aan gewogen financieringspunten dat het centrum in de referteperiode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 volgens de berekeningsformules, vermeld in artikel 108, § 3, heeft bereikt). § 4. Het aantal door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde vte en punten en de werkingstoelage waarop een centrum voor basiseducatie recht heeft voor de schooljaren 2020-2021 tot en met 2022-2023 kan in toepassing van paragraaf 1 tot en met paragraaf 3 niet minder bedragen dan 100 % van het aantal gesubsidieerde vte en punten en de werkingstoelage voor het schooljaar 2018-2019. Indien deze vte, punten en werkingstoelagen in toepassing van paragraaf 1 tot en met paragraaf 3 minder bedragen dan 100 % van het aantal gesubsidieerde vte en punten en de werkingstoelage voor het schooljaar 2018-2019, worden voor elk centrum deze verliezen gecompenseerd a rato van : 1° 100 % voor het schooljaar 2020-2021;2° 66 % voor het schooljaar 2021-2022;3° 33 % voor het schooljaar 2022-2023. Het aantal door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde leraarsuren en punten en de werkingstoelage waarop een centrum voor volwassenenonderwijs recht heeft voor de schooljaren 2020-2021 tot en met 2022-2023 kan in toepassing van paragraaf 1 tot en met paragraaf 3 niet minder bedragen dan 100 % van het aantal gesubsidieerde leraarsuren en punten en de werkingstoelage voor het schooljaar 2018-2019. Indien deze vte, punten en werkingstoelagen in toepassing van paragraaf 1 tot en met paragraaf 3 minder bedragen dan 100 % van het aantal gesubsidieerde vte en punten en de werkingstoelage voor het schooljaar 2018-2019, worden voor elk centrum deze verliezen gecompenseerd a rato van : 1° 100 % voor het schooljaar 2020-2021;2° 66 % voor het schooljaar 2021-2022; 3° 33 % voor het schooljaar 2022-2023.".
Art. 43.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, wordt een artikel 196octies ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 196octies.In afwijking van artikel 83 en artikel 97, § 6, wordt voor het schooljaar 2020-2021 in de referteperiode 1 april 2018 tot en met 31 december 2019 vastgesteld of een centrum voldoet aan de rationalisatienorm.".
Art. 44.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017, wordt een artikel 196novies ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 196novies.§ 1. Voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 augustus 2019 worden 3826 aanvullende punten en een bedrag van 1.621.466,46 euro aan werkingsmiddelen aan de centra voor basiseducatie toegekend. § 2. Deze middelen worden als volgt verdeeld over de centra voor basiseducatie :
Centra voor basiseducatie
%
CBE Antwerpen
21,80 %
CBE Kempen
4,48 %
CBE Open School
7,58 %
CBE Open School (Leuven-Hageland)
7,50 %
CBE Halle-Vilvoorde
8,13 %
CBE Brussel
6,60 %
CBE Limburg Midden-Noord
9,34 %
CBE Limburg-Zuid
3,94 %
CBE Leerpunt Waas & Dender
4,92 %
CBE Zuid-Oost-Vlaanderen
4,70 %
CBE Gent-Meetjesland-Leieland
9,43 %
CBE Midden en Zuid-West-Vlaanderen
4,52 %
CBE Brugge-Oostende-Westhoek
7,06 %
TOTAAL
100,00 %
De beschikbare werkingsmiddelen en vte moeten aangewend worden voor de financiering van het Netwerk Basiseducatie, extra investeringen in didactisch materiaal, infrastructuur, logistiek en het vormings-, trainings- en opleidingsbeleid in de centra en extra tewerkstelling.
De Vlaamse Regering kan hiervoor nadere modaliteiten bepalen. § 3. De betrekking die met de aanvullende punten, vermeld in paragraaf 1, wordt ingericht, kan niet worden vacant verklaard en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen in deze betrekking.". HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtredingsbepaling
Art. 45.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2019, met uitzondering van artikel 41, dat in werking treedt op 1 september 2018, en artikel 44, dat in werking treedt op 1 januari 2018.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 16 maart 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS _______ Nota (1) Zitting 2017-2018 Stukken : - Ontwerp van decreet : 1444 - Nr.1 Verslag : 1444 - Nr. 2 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1444 - Nr. 3 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergadering van 7 maart 2018.