gepubliceerd op 31 december 2013
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014
20 DECEMBER 2013. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014 HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK 2. - Fiscaliteit Afdeling 1. - Registratierechten - Commandverklaring
Art. 2.In artikel 159, 1°, van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, vervangen bij de wet van 23 december 1958 en gewijzigd bij de wet van 5 juli 1963, de wet van 10 oktober 1967 en het decreet van 23 november 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zinsnede "b) dat de aanwijzing bij authentieke akte geschied is;" wordt vervangen door de zinsnede "b) dat de aanwijzing bij authentieke akte geschied is uiterlijk op de vijfde werkdag na de dag van de toewijzing of van het contract."; 2° de zinsnede "c) dat zij bij exploot van gerechtsdeurwaarder aan de ontvanger der registratie betekend wordt of dat de akte ter formaliteit aangeboden wordt uiterlijk op de vijfde werkdag na de dag van de toewijzing of van het contract." wordt opgeheven. Afdeling 2. - Onroerende voorheffing - Verlaagd tarief
Art. 3.In artikel 2.1.4.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 wordt de tweede paragraaf vervangen door wat volgt : " § 2. In afwijking van paragraaf 1 bedraagt het tarief 1,6 % voor : 1° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn of aan door haar opgerichte verenigingen waarvan slechts één of meer Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn deel uitmaken;2° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan gemeenten;3° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of aan de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in artikel 40 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;4° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan het Vlaams Woningfonds;5° de eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en toebehoren aan een erkend sociaal verhuurkantoor;6° de eigendommen die door een erkend sociaal verhuurkantoor worden gehuurd met toepassing van en in overeenstemming met de voorwaarden, vermeld in artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren;7° de eigendommen die toebehoren aan rechtspersonen, erkend overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en die gebruikt worden voor wooninfrastructuur voor personen met een handicap, vermeld in artikel 2, 2°, van hetzelfde decreet, die een duidelijk vastgestelde behoefte aan zorg en ondersteuning hebben.De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de behoefte aan zorg en ondersteuning wordt vastgesteld.
Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, is ook van toepassing op gelijkaardige onroerende goederen van gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, 6°, wordt toegekend vanaf het aanslagjaar waarin uiterlijk op 31 maart aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld wordt dat de eigendom op 1 januari van het aanslagjaar gehuurd wordt door een erkend sociaal verhuurkantoor. De toekenning geldt tot het einde van de huurovereenkomst. Elke vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst moet uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de beëindiging aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld worden.
Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste lid, 7°, wordt toegekend vanaf het aanslagjaar waarin uiterlijk op 31 maart aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld wordt dat een rechtspersoon erkend is overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. De toekenning geldt tot het einde van de erkenning.
Elke beëindiging van een erkenning moet uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de beëindiging aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie gemeld worden.".
Art. 4.Artikel 3.1.0.0.6 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 3.1.0.0.6. De provincies en de gemeenten die met toepassing van artikel 2.1.4.0.2 opcentiemen op de onroerende voorheffing heffen, en die met toepassing van artikel 2.1.4.0.1, § 2, eerste lid, 5°, 6° en 7°, artikel 2.1.5.0.1, § 2, en artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 4°, die opbrengsten derven, worden daarvoor volledig vergoed door het Vlaamse Gewest.". HOOFDSTUK 3. - Subsidies inzake sport Afdeling 1. - Subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties,
de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding
Art. 5.Aan artikel 42 van het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : "5° sportverenigingen ondersteunen met als doel een duurzame kwaliteitsverbetering en professionalisering te realiseren op het vlak van administratieve, bestuurlijke en logistieke clubwerking.".
Art. 6.In artikel 43 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt tussen de woorden "Een erkende koepelorganisatie heeft" en de woorden "recht op" de woorden "voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 42, 1° tot 4°, " ingevoegd;2° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt : " § 6.De werkingssubsidie voor de opdrachten, vermeld in artikel 42, 1° tot 4°, bedraagt één derde van de personeelssubsidie, vermeld in paragraaf 2.Zij moet worden aangewend voor het uitvoeren van de in artikel 42, 1° tot 4°, vermelde opdrachten."; 3° er wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 7.Een erkende koepelorganisatie heeft voor de uitvoering van de opdracht vermeld in artikel 42, 5°, recht op een subsidie van 500.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het cijfer van de gezondheidsindex.
De subsidie moet worden aangewend voor subsidiëring van een kern van personeelsleden, een jaarlijkse basistoelage voor de werking en een subsidiëring op grond van werkelijk gepresteerde activiteiten. Maximum 70% van deze subsidie kan worden aangewend voor loonkosten van het personeel dat instaat voor de uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 42, 5°. Deze opdracht wordt geconcretiseerd in een beheersovereenkomst met de erkende koepelorganisatie, vermeld in het eerste lid.".
Art. 7.In artikel 44 van hetzelfde decreet wordt het derde lid vervangen door wat volgt : "Elk voorschot bedraagt : 1° 22,5 percent van de subsidies, vermeld in artikel 43, § 2 tot § 6, die toegekend werden voor het voorlaatste werkjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar; 2° 22,5 percent van de subsidie, vermeld in artikel 43, § 7, met betrekking tot het lopende begrotingsjaar.". Afdeling 2. - Stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid
Art. 8.In artikel 23 van het decreet van 6 juli 2012 houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het getal "150.000" wordt vervangen door het getal "200.000"; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De subsidie moet worden aangewend voor subsidiëring van een kern van personeelsleden, een jaarlijkse basistoelage voor de werking en een subsidiëring op grond van werkelijk gepresteerde activiteiten.". HOOFDSTUK 4. - Cultuur Afdeling 1. - Overgangsbepalingen betreffende het Lokaal Cultuurbeleid
voor intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid
Art. 9.In titel 6 van het decreet van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid wordt een artikel 62/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 62/1.De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid die in werkjaar 2013 op basis van de artikelen 21 en 38 van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid werden gesubsidieerd, behouden hun subsidie waarop ze in het werkjaar 2013 recht hadden. De subsidie wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 51 van het decreet van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid.
De subsidie wordt toegekend op voorwaarde dat de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid voldoen aan de bepalingen van artikel 7, 1°, 3° en 4°, en/of aan de bepalingen van artikel 9, 1° tot en met 6°.
De Vlaamse Regering bepaalt de manier waarop de subsidie zal worden uitbetaald.
De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid moeten jaarlijks vóór 31 juli volgende documenten ter beschikking stellen van de administratie, bevoegd voor Cultuur : 1° een begroting van het lopende werkjaar;2° een goedgekeurde financiële afrekening van het voorbije werkjaar;3° een voortgangsrapport waarin wordt beschreven hoe er in het voorbije werkjaar invulling werd gegeven en in het lopende werkjaar invulling zal worden gegeven aan de Vlaamse beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 5, 1° en/of 2° ;4° alle statistische gegevens die de administratie noodzakelijk acht, op de wijze die de administratie bepaalt. Als uit de ingediende documenten blijkt dat de subsidie niet werd aangewend voor het doel waarvoor ze werd verleend, en meer bepaald dat de Vlaamse beleidsprioriteiten onvoldoende werden nagestreefd, keert de Vlaamse Regering verdere toegezegde subsidies in eerste instantie niet uit en in tweede instantie vordert ze reeds toegekende subsidies terug.". Afdeling 2. - Ter beschikking stellen van infrastructuur
Art. 10.Aan artikel 21, § 1, van het decreet van 5 juli 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013 wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : "7° Beheerscommissie Kunstkampus vzw. ". Afdeling 3. - Interne Staatshervorming met betrekking tot het
beleidsveld circus
Art. 11.In het decreet van 21 november 2008 betreffende de ondersteuning van de circuskunsten in Vlaanderen wordt een artikel 25/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 25/1.De subsidie-enveloppe van een op basis van dit decreet meerjarig gesubsidieerde organisatie, die door de provincie in 2011 structureel werd gesubsidieerd, wordt in 2014 verhoogd met 80 procent van de geïndexeerde provinciale subsidie.". HOOFDSTUK 5. - Welzijn Afdeling 1. - Infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden
Art. 12.Aan artikel 7bis, § 1, van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006 en gewijzigd bij het decreet van 12 februari 2010, worden een vierde en een vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "Bij het verlenen van een investeringswaarborg, vermeld in het derde lid, mogen alternatieve leningen maximaal 50% uitmaken van het door het Fonds gewaarborgde bedrag per project.
In het vierde lid wordt verstaan onder : 1° alternatieve lening : aan de voorziening toegekende niet-achtergestelde kredietopening en daaruitvolgende opnames of lening, al dan niet gestructureerd middels een of meerdere tranches met een of meerdere schuldeisers, die hetzij (i) is vervat in verhandelbare effecten, hetzij (ii) op het einde van de contractuele looptijd van de lening of op het einde van de duur van de haar betreffende investeringswaarborg een hoog percentage van openstaand kapitaal heeft op de lening of op een of meer van haar betreffende tranches die worden gedekt door de investeringswaarborg, hetzij (iii) een combinatie uitmaakt van (i) en (ii).Voor de berekening van dit percentage aan openstaand kapitaal worden de tranches uitgesloten die uitdrukkelijk uitgesloten zijn van het voordeel van de waarborg en contractueel achtergesteld zijn aan de gewaarborgde delen of tranches; 2° lening : de niet-achtergestelde leningen of andere niet-achtergestelde financieringsinstrumenten waarop de investeringswaarborg voor een project betrekking heeft.".
Art. 13.In artikel 8 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 2 juni 2006, opnieuw opgenomen bij het decreet van 12 februari 2010 en gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, inleidende zin, wordt het woord "prefinancieren" vervangen door het woord "financieren";2° in het eerste lid, punt 4°, wordt het woord "prefinanciering" vervangen door het woord "financiering".
Art. 14.In artikel 12, § 1, derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 maart 1999 en 12 februari 2010, wordt de zin "De aanvrager moet minstens over een genotsrecht beschikken op het project waarvoor de aanvraag voor een investeringssubsidie wordt gedaan, voor een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die, voor onroerende goederen, in elk geval minstens twintig jaar bedraagt." vervangen door de zinnen "De aanvrager moet minstens over een genotsrecht beschikken op het project waarvoor de aanvraag voor een investeringssubsidie wordt gedaan, voor een periode die voor onroerende goederen in elk geval minstens vijfentwintig jaar bedraagt en voor roerende goederen in elk geval minstens vijf jaar bedraagt. De Vlaamse Regering kan een langere periode bepalen.". Afdeling 2. - Verlenging looptijd experiment knelpuntdossiers VAPH en
FJW
Art. 15.In artikel 37, derde lid, van het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 2011, worden de woorden "vijf jaar" vervangen door de woorden "vijf jaar en twee maanden". Afdeling 3. - Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
Art. 16.Aan artikel 7 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap worden een tweede lid en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "Het agentschap kan vennootschappen met sociaal oogmerk en verenigingen zonder winstoogmerk erkennen die uitsluitend wooninfrastructuur aan personen met een handicap, die een duidelijk vast te stellen behoefte aan zorg en ondersteuning hebben, ter beschikking stellen.
De wooninfrastructuur staat in het kadaster geregistreerd als woning en wordt ter beschikking gesteld met een schriftelijke overeenkomst.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, concretiseren, bepaalt de wijze waarop de behoefte aan zorg en ondersteuning wordt vastgesteld en kan tevens regels vaststellen voor de toewijzing van de huurwoningen.". HOOFDSTUK 6. - Milieuheffingen Afdeling 1. - Wijziging heffing op de winning van grondwater
Art. 17.In artikel 28quater van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996, vervangen bij het decreet van 24 december 2004 en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2005, 22 december 2006, 21 november 2008, 9 juli 2010 en 23 december 2011, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. Het bedrag van de heffing, vermeld in artikel 28ter, wordt vastgesteld als volgt : H = Z * Q, waarbij 1° voor de exploitatie van grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening: Z = 7,5 eurocent per m3 * index; Q = het volume grondwater (in m3) dat in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd gewonnen en dat tot drinkbaar water voor de openbare drinkwatervoorziening verwerkt kan worden, ongeacht de wijze van winning of het gebruik. De hoeveelheid die voorafgaand aan de winning via kunstmatige infiltratie aan het grondwaterreservoir werd toegevoegd kan in mindering worden gebracht van de gewonnen hoeveelheid, op voorwaarde dat voor die activiteit de nodige vergunningen en toestemmingen zijn verleend en op voorwaarde dat het infiltratiewater minstens voldoet aan de milieukwaliteitsnormen voor grondwater; 2° voor de exploitatie van grondwaterwinningen niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening : a) indien de exploitatie voor het geheel van de grondwaterwinningeenheid aangelegd in een freatische watervoerende laag aanleiding geeft tot een gewonnen hoeveelheid grondwater in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar van 500 tot en met 30.000 m3: Z = 6 eurocent per m3 * index;
Q = sigma (Qgwp - 0.5 * Qb) grondwaterputten Met : Qgwp = gemeten gewonnen volume grondwater per grondwaterput (in m3);
Qb = gemeten gewonnen volume grondwater per grondwaterput (in m3) bestemd voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit, waarbij Qb niet groter kan zijn dan Qgwp;
Indien Qgwp of Qb niet gemeten is, wordt Qb gelijkgesteld aan nul. Dit geldt ook indien er vaststellingen werden gedaan met betrekking tot niet correct meten of registreren van Qgwp of Qb; b) indien de exploitatie voor het geheel van de grondwaterwinningeenheid aanleiding geeft tot een gewonnen hoeveelheid grondwater in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar van meer dan 30.000 m3 of tot een gewonnen volume grondwater in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar uit een afgesloten watervoerende laag: Z = een lineaire tarieffunctie (in eurocent per m3) die voor het geheel van de grondwaterwinningeenheid van toepassing is en als volgt bepaald wordt : (6,2 + 0.75 * sigma (Qgwp - 0.5 * Qb) / 100.000) * index grondwaterputten Met: Qgwp = gemeten gewonnen volume grondwater per grondwaterput (in m3);
Qb = gemeten gewonnen volume grondwater per grondwaterput (in m3) onttrokken uit een freatische watervoerende laag bestemd voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit, waarbij Qb niet groter kan zijn dan Qgwp;
Indien Qgwp of Qb niet gemeten is, wordt Qb gelijkgesteld aan nul. Dit geldt ook indien er vaststellingen werden gedaan met betrekking tot niet correct meten of registreren van Qgwp of Qb;
Q = sigma(lambda * Qgwp - lambda * 0,5 * Qb ) grondwaterputten Met : lambda = een grondwaterputspecifieke multiplicator zijnde het product van twee termen: laagfactor en gebiedsfactor. Daarbij nemen de laagfactor en gebiedsfactor de waarde aan die is aangegeven in de bijlage gevoegd bij dit decreet;
Qgwp = gemeten gewonnen volume grondwater per grondwaterput (in m3);
Qb = gemeten gewonnen volume grondwater per grondwaterput (in m3) onttrokken uit een freatische watervoerende laag bestemd voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit, waarbij Qb niet groter kan zijn dan Qgwp;
Indien Qgwp of Qb niet gemeten is, wordt Qb gelijkgesteld aan nul. Dit geldt ook indien er vaststellingen werden gedaan met betrekking tot niet correct meten of registreren van Qgwp of Qb.
De index is de verhouding van twee indexcijfers van de consumptieprijzen met in de teller het indexcijfer van de maand november van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar en in de noemer het indexcijfer van de maand november 2001, basis 1988, met name 134,75.
De indexering dient ieder jaar automatisch, dus zonder voorafgaande verwittiging, te geschieden op 1 januari van elk jaar.
Het aangepast bedrag wordt afgerond op de hogere eurocent.". Afdeling 2. - Wijzigingen Materialendecreet
Art. 18.In artikel 46 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2, tweede lid, punt 1°, wordt vervangen door wat volgt : "1° a) K = 0 met ingang van het heffingsjaar 2007 tot en met het heffingsjaar 2013 voor recyclageresidu's van lompenafval; b) K = 0,2 met ingang van het heffingsjaar 2014 voor recyclageresidu's van bedrijven die selectief ingezameld gebruikt textiel (kledij, huishoudlinnen en schoenen) sorteren of voorbehandelen voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten;"; 2° paragraaf 2, voorlaatste lid, punt 2°, wordt vervangen door wat volgt : "2° a) 20 gewichtsprocent voor lompenafval tot en met het heffingsjaar 2013; b) 8 gewichtsprocent voor selectief ingezameld gebruikt textiel (kledij, huishoudlinnen en schoenen) vanaf het heffingsjaar 2014;"; 3° in paragraaf 3, punt 4°, worden de woorden "recyclageresidu's van lompenafval" vervangen door "recyclageresidu's van selectief ingezameld gebruikt textiel, zoals kledij, huishoudlinnen en schoenen,". HOOFDSTUK 7. - Fonds Wapenhandelgerelateerde Boeten
Art. 19.§ 1. Er wordt een Fonds Wapenhandelgerelateerde Boeten opgericht, hierna genoemd `het fonds'. § 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. § 3. Het fonds wordt gespijsd door de invordering van de administratieve boeten bepaald in artikel 48 van het Wapenhandeldecreet van 15 juni 2012. § 4. Het fonds wordt aangewend voor het toezicht op de naleving van het Wapenhandeldecreet, de uitvoering en de handhaving ervan, en voor initiatieven om de compliance van de Vlaamse defensie-industrie, wapenhandelaars en wapenbezitters te bevorderen, zoals informatiesessies en documentatiemateriaal. § 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds. HOOFDSTUK 8. - Fonds voor de Waarborgregeling van de NV Waarborgbeheer
Art. 20.§ 1. Er wordt bij het Agentschap Ondernemen een Fonds voor de Waarborgregeling van de NV Waarborgbeheer opgericht, hierna genoemd `het fonds'. § 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. § 3. Het fonds wordt gespijsd door enerzijds de ontvangen premies voor de verstrekte waarborgen en anderzijds de financiële recuperaties ingevolge de uitwinning van gestelde zekerheden bij de verleende waarborgen. § 4. Het fonds wordt aangewend voor de verliesfinanciering ingevolge de verleende waarborgen door de NV Waarborgbeheer. § 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds. HOOFDSTUK 9. - Fonds Bestuursrechtscolleges
Art. 21.§ 1. Er wordt een begrotingsfonds Fonds Bestuursrechtscolleges opgericht, hierna genoemd `het fonds'. § 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. § 3. Het fonds wordt gespijsd door de ontvangsten die gerealiseerd worden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, het Milieuhandhavingscollege en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
Deze ontvangsten vloeien voort uit : 1° het rolrecht;2° het getuigengeld;3° de kosten en erelonen van het onderzoek van de deskundigen;4° de vergoeding voor de afgifte of zending van een afschrift of uittreksel door de griffier;5° de geldboetes voor een ongegrond bezwaar ingediend met het oogmerk om te schaden;6° de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep;7° de overige gedingkosten. § 4. Het fonds wordt aangewend ter financiering van diverse werkingskosten van de Dienst van de Bestuursrechtscolleges. § 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds. HOOFDSTUK 1 0. - Machtiging verkoop aan de NMBS
Art. 22.In afwijking van de bepalingen van de domaniale wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen, het laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006 en van overeenkomstige toepassing verklaard op de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bij artikel 22 van het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, is de Vlaamse Regering ertoe gemachtigd het perceel gelegen te Oostende, 2de afdeling, sectie D, nummer 72/A/3 met een oppervlakte volgens meting van 20 are 7 centiare en het perceel gelegen te Oostende, 2de afdeling, sectie D, zonder nummer met een oppervlakte volgens meting van 46 are 34 centiare te verkopen aan de NMBS. HOOFDSTUK 1 1. - Energie
Art. 23.Het opschrift van hoofdstuk IV van titel VIII van het Energiedecreet van 8 mei 2009 wordt vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk IV. Steunprogramma's voor niet-commerciële instellingen, publiekrechtelijke rechtspersonen en voor de netbeheerders en de beheerders van het transmissienet en het vervoersnet".
Art. 24.In artikel 8.4.1 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "niet-commerciële instellingen en publiekrechtelijke rechtspersonen" worden vervangen door de woorden "niet-commerciële instellingen, publiekrechtelijke rechtspersonen, de netbeheerders en de beheerders van het transmissienet en het vervoersnet"; 2° een punt 9° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : "9° kosten die verbonden zijn aan openbaredienstverplichtingen die door of krachtens dit decreet worden opgelegd.". HOOFDSTUK 1 2. - Subsidiëring lokale kinderarmoedebestrijding
Art. 25.Aan artikel 2 van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, gewijzigd bij het decreet van 18 juli 2008, wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : "11° lokale besturen : de gemeenten en Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn uit het Nederlandse taalgebied en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, tenzij anders bepaald.".
Art. 26.Aan hoofdstuk IV van hetzelfde decreet wordt een afdeling 5 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 5. - Subsidiëring lokale kinderarmoedebestrijding
Art. 18/1.De Vlaamse Regering verleent binnen de perken van de begrotingskredieten jaarlijks subsidies aan lokale besturen voor de bestrijding van kinderarmoede.
Deze subsidies worden toegekend aan lokale besturen voor de implementatie van acties gericht op de integrale aanpak van armoede bij kinderen en hun gezin, vertrekkende vanuit de lokale sociale situatie en in samenwerking met alle relevante lokale actoren, met in het bijzonder de actoren die door dit decreet erkend en ondersteund worden. Deze subsidies zullen aangewend worden voor bijkomende modulaire acties, specifiek gericht op de strijd tegen kinderarmoede en in afstemming met het Vlaamse beleid, toe te voegen aan de reguliere werkingen in sectoren zoals onder meer op het vlak van onderwijs, kinderopvang, preventieve gezinsondersteuning, algemeen welzijnswerk, vrijetijdsbesteding, gezondheidszorg en, met uitzondering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, huisvesting en werk.
De bepalingen van het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd, zijn van toepassing voor de subsidiëring van lokale besturen, met uitzondering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, voor lokale kinderarmoedebestrijding.
Om voor deze subsidies in aanmerking te komen, moeten lokale besturen, met uitzondering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, een kinderarmoedebestrijdingsbeleid voeren dat is opgenomen in de strategische meerjarenplanning van de lokale besturen zoals vermeld in titel 2, hoofdstuk 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn.
De strategische meerjarenplanning bevat : 1° een beschrijving van de gewenste effecten en indicatoren van het kinderarmoedebestrijdingsbeleid;2° de actieplannen die het lokaal bestuur in samenwerking met lokale actoren opzet om vorm te geven aan het kinderarmoedebestrijdingsbeleid;3° de manier waarop het lokaal bestuur met lokale actoren de samenwerking en het overleg faciliteert. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling en toekenning van de subsidies. Voor de beleidsperiode 2014-2019 kan de Vlaamse Regering hierbij afwijken van het derde, vierde en vijfde lid.". HOOFDSTUK 1 3. - Luchthavenontwikkelingsmaatschappijen - Luchthavenexploitatiemaatschappijen
Art. 27.Artikel 95 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt opgeheven.
Art. 28.In deel II, hoofdstuk II, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het beheer en de uitbating van de regionale luchthavens Oostende-Brugge, Kortrijk-Wevelgem en Antwerpen wordt afdeling VI vervangen door wat volgt : "Afdeling VI. Inbreng van luchthaveninfrastructuur door het Vlaamse Gewest in de LOM Oostende-Brugge
Art. 31.§ 1. Onverminderd het recht van het Vlaamse Gewest om bepaalde onderdelen van de luchthaveninfrastructuur, met uitzondering van basisinfrastructuur, rechtstreeks over te dragen aan de LEM Oostende-Brugge, zal de Vlaamse Regering na de oprichting van de LOM Oostende-Brugge in deze vennootschap de luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen die vereist zijn voor de verwezenlijking van haar doel en de uitvoering van haar taken als vermeld in dit decreet, inbrengen. § 2. Met het oog op de verrichte inbreng, vermeld in paragraaf 1, wordt de secretaris-generaal gemachtigd en de opdracht gegeven om een inventaris en een beschrijvend verslag op te stellen van de in paragraaf 1 vermelde luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen die door het Vlaamse Gewest moeten worden ingebracht in de LOM Oostende-Brugge. De secretaris-generaal kan die bevoegdheid delegeren aan een door hem aangewezen gemachtigde.
Met betrekking tot de in de inventaris en het beschrijvend verslag, bedoeld in het eerste lid, vermelde luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, stelt een erkend bedrijfsrevisor, natuurlijk persoon of rechtspersoon, ingeschreven in het openbaar register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren overeenkomstig artikel 602 van het Wetboek van Vennootschappen, een verslag op dat betrekking heeft op de beschrijving van elke inbreng in natura en de toegepaste methoden van waardering.
De inventaris en het beschrijvend verslag, vermeld in het eerste lid, en het verslag van de bedrijfsrevisor, vermeld in het tweede lid, worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Op voorwaarde dat de Vlaamse Regering haar goedkeuring kan hechten aan de inventaris, het beschrijvend verslag en het verslag van de bedrijfsrevisor, stelt de Vlaamse Regering bij besluit de luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, die door het Vlaamse Gewest moeten worden ingebracht in de LOM Oostende-Brugge, vast. § 3. De luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van de basisinfrastructuur, en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, vermeld in het in paragraaf 2, derde lid, vermelde besluit van de Vlaamse Regering, zullen bij besluit van de Vlaamse Regering en op een door de Vlaamse Regering te bepalen tijdstip worden ingebracht in de LOM Oostende-Brugge.
De inbreng, vermeld in paragraaf 1, heeft van rechtswege tot gevolg dat het geheel van de luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, omschreven in het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in paragraaf 2, wordt overgedragen aan de LOM Oostende-Brugge. Die overdracht is aan derden tegenstelbaar vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in eerste lid vermelde besluit van de Vlaamse Regering waarbij beslist wordt tot de inbreng van de luchthaveninfrastructuur.
Een kopie van de inventaris, het beschrijvend verslag en het verslag van de bedrijfsrevisor, vermeld in paragraaf 2, zal worden neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig artikel 75 van het Wetboek van Vennootschappen, en die neerlegging zal worden bekendgemaakt samen met de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Vlaamse Regering waarbij beslist wordt tot de inbreng van de luchthaveninfrastructuur overeenkomstig het eerste lid. § 4. Het Vlaamse Gewest zal in het kader van de inbreng in natura in aandelen worden vergoed.
De secretaris-generaal wordt gemachtigd en de opdracht gegeven om een voorstel uit te werken waarin het aantal aandelen dat het Vlaamse Gewest voor deze inbreng ontvangt, wordt verantwoord.
Samen met de in paragraaf 2 vermelde inventaris, het beschrijvend verslag en het verslag van de bedrijfsrevisor opgesteld overeenkomstig artikel 602 van het Wetboek van Vennootschappen zal dit voorstel, met het oog op de goedkeuring ervan, aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd.
Het voorstel moet door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd vooraleer wordt overgegaan tot de inbrengverrichting.".
Art. 29.In deel III/1, hoofdstuk II, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het beheer en de uitbating van de regionale luchthavens Oostende-Brugge, Kortrijk-Wevelgem en Antwerpen wordt afdeling VI vervangen door wat volgt : "Afdeling VI. - Inbreng van luchthaveninfrastructuur door het Vlaamse Gewest in de LOM Antwerpen
Art. 66/29.§ 1. Onverminderd het recht van het Vlaamse Gewest om bepaalde onderdelen van de luchthaveninfrastructuur, met uitzondering van basisinfrastructuur, rechtstreeks over te dragen aan de LEM Oostende-Brugge, zal de Vlaamse Regering na de oprichting van de LOM Antwerpen in deze vennootschap de luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen die vereist zijn voor de verwezenlijking van haar doel en de uitvoering van haar taken, vermeld in dit decreet, inbrengen. § 2. Met het oog op de verrichte inbreng, vermeld in paragraaf 1, wordt de secretaris-generaal gemachtigd en de opdracht gegeven om een inventaris en een beschrijvend verslag op te stellen van de in paragraaf 1 vermelde luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen die door het Vlaamse Gewest moeten worden ingebracht in de LOM Antwerpen. De secretaris-generaal kan die bevoegdheid delegeren aan een door hem aangewezen gemachtigde.
Met betrekking tot de in de inventaris en het beschrijvend verslag, bedoeld in het eerste lid, vermelde luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, stelt een erkend bedrijfsrevisor, natuurlijk persoon of rechtspersoon, ingeschreven in het openbaar register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, overeenkomstig artikel 602 van het Wetboek van Vennootschappen, een verslag op dat betrekking heeft op de beschrijving van elke inbreng in natura en de toegepaste methoden van waardering.
De inventaris en het beschrijvend verslag, vermeld in het eerste lid, en het verslag van de bedrijfsrevisor, vermeld in het tweede lid, worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Op voorwaarde dat de Vlaamse Regering haar goedkeuring kan hechten aan de inventaris, het beschrijvend verslag en het verslag van de bedrijfsrevisor, stelt de Vlaamse Regering bij besluit de luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen die door het Vlaamse Gewest moeten worden ingebracht in de LOM Antwerpen, vast. § 3. De luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van de basisinfrastructuur, en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, vermeld in het in paragraaf 2, derde lid, vermelde besluit van de Vlaamse Regering zullen bij besluit van de Vlaamse Regering en op een door de Vlaamse Regering te bepalen tijdstip worden ingebracht in de LOM Antwerpen.
De inbreng, vermeld in paragraaf 1, heeft van rechtswege tot gevolg dat het geheel van de luchthaveninfrastructuur en de daaraan verbonden goederen, rechten en verplichtingen, omschreven in het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in paragraaf 2, wordt overgedragen aan de LOM Antwerpen. Die overdracht is aan derden tegenstelbaar vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in eerste lid vermelde besluit van de Vlaamse Regering waarbij beslist wordt tot de inbreng van de luchthaveninfrastructuur.
Een kopie van de inventaris, het beschrijvend verslag en het verslag van de bedrijfsrevisor, vermeld in paragraaf 2, zal worden neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig artikel 75 van het Wetboek van Vennootschappen en die neerlegging zal worden bekendgemaakt samen met de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Vlaamse Regering waarbij beslist wordt tot de inbreng van de luchthaveninfrastructuur overeenkomstig het eerste lid. § 4. Het Vlaamse Gewest zal in het kader van de inbreng in natura in aandelen worden vergoed.
De secretaris-generaal wordt gemachtigd en de opdracht gegeven om een voorstel uit te werken waarin het aantal aandelen dat het Vlaamse Gewest voor deze inbreng ontvangt, wordt verantwoord.
Samen met de in paragraaf 2 vermelde inventaris, het beschrijvend verslag en het verslag van de bedrijfsrevisor opgesteld overeenkomstig artikel 602 van het Wetboek van Vennootschappen zal dit voorstel, met het oog op de goedkeuring ervan, aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd.
Het voorstel moet door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd vooraleer wordt overgegaan tot de inbrengverrichting.". HOOFDSTUK 1 4. - Planlastendecreet
Art. 30.In het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd wordt een artikel 12/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 12/1.In afwijking van artikel 9, laatste zin, worden voor de volgende subsidies aan lokale besturen, toegekend voor de uitvoering van de vermelde Vlaamse beleidsprioriteiten, de modaliteiten van toekenning, met inbegrip van de eventuele betaling ervan onder de vorm van voorschotten, geregeld in de uitvoeringsbepalingen van de betreffende decreten of in de regerings- of ministeriële besluiten tot toekenning van de subsidies zelf binnen de perken van de jaarlijks goedgekeurde vereffeningskredieten : 1° de subsidies toegekend krachtens artikel 6, 8, 10 en 49 van het decreet van 6 juli 2012 betreffende het Lokaal Cultuurbeleid;2° de werkingssubsidies toegekend krachtens artikel 150 en 154 van het decreet van 6 juli 2012 houdende het Vlaams cultureel-erfgoedbeleid;3° de subsidies toegekend krachtens artikel 4, § 1, van het decreet van 6 juli 2012 houdende de ondersteuning en stimulering van het lokaal jeugdbeleid en de bepaling van het provinciaal jeugdbeleid;4° de subsidies toegekend krachtens artikel 18 van het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau;5° de integratiesubsidies toegekend krachtens artikel 29 van het decreet van 28 april 1998 betreffende het Vlaamse integratiebeleid;6° de subsidies toegekend krachtens artikel 15, § 1, van het decreet van 17 februari 2012 betreffende de ondersteuning van het ondernemerschap op het vlak van de sociale economie en de stimulering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen; 7° de subsidies toegekend krachtens artikel 16/1 van het decreet van 22 juni 2007 inzake ontwikkelingssamenwerking en artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2012 tot uitvoering van het kaderdecreet van 22 juni 2007 inzake ontwikkelingssamenwerking.". HOOFDSTUK 1 5. - Onroerend Erfgoed Afdeling 1. - Interne Staatshervorming
met betrekking tot het beleidsveld Onroerend Erfgoed - afschaffing koppelsubsidies
Art. 31.In artikel 11, § 8, van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, vervangen bij het decreet van 18 december 1992 en gewijzigd bij het decreet van 27 maart 2009, worden de woorden ", de betrokken provincie" opgeheven.
Art. 32.In artikel 33, § 5, van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt het woord "Provincie" vervangen door de woorden "Regionaal openbaar bestuur";2° in punt 2° wordt het getal "60" vervangen door het getal "80";3° in punt 2° wordt de zinsnede "Provincie : 20%" opgeheven;4° in punt 3° wordt het getal "60" vervangen door het getal "80";5° in punt 3° wordt de zinsnede "Provincie : 20%" opgeheven. Afdeling 2. - Interne Staatshervorming met betrekking
tot het beleidsveld Onroerend Erfgoed - overname van rechten en verplichtingen
Art. 33.§ 1. Met ingang van 1 januari 2014 neemt het Vlaamse Gewest van de betrokken provincies de rechten en verplichtingen over met betrekking tot : 1° het op 1 januari 2014 nog niet uitbetaalde deel van de, krachtens hoofdstuk II, afdeling VI/1, artikel 14/8, hoofdstuk III en IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten, door de provincies verplicht toegekende provinciale bijdrage in de restauratiepremies ter financiering van restauratiewerkzaamheden;2° het op 1 januari 2014 nog niet uitbetaalde deel van de, krachtens artikel 33, § 5, van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologische patrimonium en krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1995 tot vaststelling van een premie voor werken aan beschermde archeologische goederen, door de provincies verplicht toegekende provinciale bijdrage in de premies voor werken aan beschermde archeologische goederen. § 2. Met ingang van 1 januari 2014 nemen de betrokken provincies van het Vlaamse Gewest de rechten en verplichtingen over met betrekking tot : 1° het op 1 januari 2014 nog niet vereffende deel van de, krachtens artikel 14 van het decreet van 21 december 2012 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2013 door het Vlaamse Gewest bij ministeriële besluiten van 1 maart 2013 en 22 juli 2013 voor het begrotingsjaar 2013 toegekende subsidies aan de vereniging zonder winstoogmerk (vzw) Monumentenwacht Vlaanderen met het oog op de financiële ondersteuning van de provinciale verenigingen Monumentenwacht Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen, die er de lokale afdelingen van vormen.Het Vlaamse Gewest blijft instaan voor de verdere vereffening van het deel van deze voor het begrotingsjaar 2013 toegekende subsidies dat dient voor de financiële ondersteuning van de eigen werking van de koepelorganisatie vzw Monumentenwacht Vlaanderen zoals bepaald in de resultaatsverbintenis 2013 van 5 december 2012; 2° het op 1 januari 2014 nog niet vereffende deel van de, krachtens hoofdstuk 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 januari 2011 tot vaststelling van de algemene regels voor de erkenning en de subsidiëring van de landschapswerking van regionale landschappen, door het Vlaamse Gewest aan de Regionale Landschappen toegekende subsidies voor hun landschapswerking in 2013. De provincies nemen de rechten en verplichtingen over met betrekking tot de subsidies die voor het begrotingsjaar 2013 toegekend werden aan de provinciale verenigingen Monumentenwacht Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen en aan de Regionale Landschappen, vermeld in het eerste lid, waarvan het werkingsgebied zich bevindt op het grondgebied van de betrokken provincies. § 3. De begunstigde van de premies, vermeld in paragraaf 1, of van de subsidies, vermeld in paragraaf 2, blijft verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen en de voorwaarden die opgelegd werden voor het bekomen van deze premies en subsidies. § 4. De overname van de rechten en verplichtingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, door het Vlaamse Gewest of de betrokken provincie overeenkomstig onderhavig artikel is tegenstelbaar aan de begunstigden en derden door de bekendmaking van dit artikel in het Belgisch Staatsblad, zonder dat enige bijkomende vorm van publiciteit, betekening of goedkeuring vereist is. HOOFDSTUK 1 6. - Vlaams Provinciefonds
Art. 34.In artikel 3, § 2/2, van het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds worden tussen de woorden "voor het begrotingsjaar 2013" en de woorden "niet aangepast" de woorden "en het begrotingsjaar 2014" ingevoegd.
Art. 35.Aan artikel 3 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 2/4 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 2/4. In afwijking van paragrafen 1, 2, 2/1, 2/2 en 2/3, bedraagt de dotatie voor het begrotingsjaar 2014 37.241.000 euro.".
Art. 36.In hetzelfde decreet wordt een artikel 6/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 6/1.In afwijking van artikel 4, 5 en 6 bedragen de aandelen van de provincies in de dotatie voor het begrotingsjaar 2014 : 1° 9.830.906 euro voor de provincie Antwerpen; 2° 7.577.771 euro voor de provincie Vlaams-Brabant; 3° 5.802.782 euro voor de provincie West-Vlaanderen; 4° 7.598.613 euro voor de provincie Oost-Vlaanderen; 5° 6.430.302 euro voor de provincie Limburg.
Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden de in het eerste lid, voor elke provincie vastgestelde bedragen jaarlijks aangepast met het in artikel 3, § 2, bedoelde evolutiepercentage.".
Art. 37.Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 38.Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 9.Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden de aandelen van de provincies, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 6/1, voor het volledige bedrag aan de provincies betaald op het einde van de eerste maand van het eerste kwartaal.".
Art. 39.Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 40.In artikel 14, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "samen met het eerste kwartaalvoorschot van het volgende jaar" vervangen door de woorden "samen met het aandeel voor 2015". HOOFDSTUK 1 7. - Onderwijs Afdeling 1. - Fonds Dienstverlening Onderwijscommunicatie
Art. 41.§ 1. Er wordt een begrotingsfonds Dienstverlening Onderwijscommunicatie opgericht, hierna genoemd `het fonds'. § 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 12 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof. § 3. Het fonds wordt gespijsd door alle ontvangsten die voortvloeien uit : 1° de publiciteit in, de abonnementen op en andere ontvangsten met betrekking tot het tijdschrift Klasse;2° communicatie-initiatieven;3° projectsubsidies verkregen door Europese of internationale (co-)financiering van projecten. § 4. Het fonds wordt aangewend ter financiering van : 1° de specifieke werkingskosten in verband met Onderwijscommunicatie, Klasse, Klascement en met inbegrip van projecten met Europese of internationale (co-)financiering;2° alle personeels- en werkingskosten die voortvloeien uit projecten met internationale en Europese (co-)financiering te financieren. § 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds.
Art. 42.Het saldo en de vastgestelde rechten vastgesteld op 31 december 2013 op het fonds voor Klasse, vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995, wordt overgedragen naar het fonds Dienstverlening Onderwijscommunicatie, vermeld in het artikel 41 van dit decreet.
Art. 43.Artikel 47 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995 wordt opgeheven. Afdeling 2. - Indexering studiecentra Open Hoger Onderwijs
Art. 44.Aan artikel 42bis van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt het bedrag van 632.000 euro, vermeld in paragraaf 2, geïndexeerd volgens de bepalingen, vermeld in artikel 9, § 5.". Afdeling 3. - Verlenging investeringen universiteiten
Art. 45.In artikel 140, § 1, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de woorden "voor de jaren 2002, 2003, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013" vervangen door de woorden "voor de jaren 2002, 2003, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014". Afdeling 4. - Herschikking budgetten specifieke lerarenopleiding
hogescholen
Art. 46.In artikel 179, 12°, derde lid, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt het bedrag "1.521.008" vervangen door het bedrag "1.362.083,04". Afdeling 5. - Herschikking budgetten specifieke lerarenopleiding
universiteiten
Art. 47.In artikel 130quater, § 1, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt het bedrag "4.335.507" vervangen door het bedrag "4.494.431,96". Afdeling 6. - Verdeling investeringsmiddelen hoger onderwijs
en afschaffing College van algemeen directeurs van de hogescholen Onderafdeling 1. - Universiteiten
Art. 48.In het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt een artikel 140/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 140/1.§ 1. Ten gevolge van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten worden vanaf het begrotingsjaar 2015 volgende investeringsmachtigingen toegekend aan de universiteiten :
Begrotingsjaar
Investeringsmachtiging in euro (prijsniveau 2013)
2015
593.667
2016
1.187.334
2017
1.781.001
2018
2.374.668
2019
2.968.335
2020
3.562.002
2021
4.155.669
2022
4.749.337
2023
5.343.004
2024
5.936.671
§ 2. De verdeling en de toewijzing per universiteit van de investeringsmachtigingen, vermeld in paragraaf 1, gebeurt op basis van het aantal gewogen opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een initiële academisch gerichte bacheloropleiding, een initiële masteropleiding, een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd zijn in de universiteiten.
Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten voor het begrotingsjaar worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.
De opgenomen studiepunten worden per studiegebied of cluster van studiegebieden gewogen overeenkomstig de gewichten opgenomen in de volgende tabel :
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
1
Gezondheidszorg
1
Bewegings- en revalidatiewetenschappen
1
Industriële wetenschappen en technologie
2,5
Nautische wetenschappen
2,5
Architectuur
2,5
Architectuur - Industriële wetenschappen en technologie
2,5
Biotechniek
2,5
Audiovisuele en beeldende kunst
2,5
Muziek en podiumkunsten
2,5
Toegepaste taalkunde
2,5
Productontwikkeling
2,5
Het aantal gewogen opgenomen studiepunten per universiteit is gelijk aan de som van de producten van het aantal opgenomen studiepunten in ieder studiegebied of cluster van studiegebieden enerzijds en het overeenkomstige bepaalde puntengewicht. § 3. De basisbedragen (prijsniveau 2013), vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel 196, § 5, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.".
Onderafdeling 2. - Hogescholen
Art. 49.In het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt artikel 196 vervangen door wat volgt : "
Art. 196.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 24.736.000 euro, te verdelen als volgt : 1° voor de publiekrechtelijke hogescholen : 10.401.000 euro; 2° voor de vrije gesubsidieerde hogescholen : 14.335.000 euro.
De verdeling per hogeschool wordt vastgelegd als volgt :
Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013) Vrije gesubsidieerde hogescholen
Arteveldehogeschool
1.445.098
LUCA School of Arts
1.240.061
Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen
1.555.028
Katholieke Hogeschool Vives Noord
597.332
Thomas More Kempen
1.342.257
Katholieke Hogeschool Leuven
953.896
Katholieke Hogeschool Limburg
1.091.071
Thomas More Mechelen
1.094.382
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
1.622.827
Katholieke Hogeschool Vives Zuid
1.267.790
Thomas More Antwerpen
627.831
GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven
529.851
HUB-EHSAL
967.376
Totaal
14.335.000
Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013) Publiekrechtelijke hogescholen
Erasmushogeschool Brussel
1.115.855
Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
2.708.251
Hogeschool Gent
3.863.621
Hogeschool West-Vlaanderen
1.201.431
Hogeschool PXL
1.511.842
XIOS Hogeschool Limburg
646.645
Totaal
10.401.000
§ 2. In het kader van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten wordt het bedrag van 24.736.000 euro aan investeringsmachtigingen voor het begrotingsjaar 2014 in het begrotingsjaar 2024 verminderd tot 18.799.329 euro.
Deze vermindering met 5.963.671 euro wordt gelijkmatig gespreid over de periode 2015-2024 (jaarlijkse vermindering met telkens 10%) en wordt als volgt vastgelegd :
Begrotingsjaar
Vrije gesubsidieerde hogescholen
Publiekrechtelijke hogescholen
Totaal
2015
14.031.271
10.111.062
24.142.333
2016
13.727.542
9.821.124
23.548.666
2017
13.423.813
9.531.185
22.954.998
2018
13.120.085
9.241.247
22.361.332
2019
12.816.356
8.951.309
21.767.665
2020
12.512.627
8.661.371
21.173.998
2021
12.208.898
8.371.433
20.580.331
2022
11.905.169
8.081.494
19.986.663
2023
11.601.440
7.791.556
19.392.996
2024
11.297.711
7.501.618
18.799.329
§ 3. De investeringsmachtigingen, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden onder de hogescholen als volgt verdeeld : 1° de investeringsmachtigingen van 2014 per hogeschool, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden in de periode 2015-2024 per hogeschool gelijkmatig verminderd met 10 % per jaar; 2° tegelijk wordt in combinatie met deze afbouw van de investeringsmachtigingen 2014 (situatie as is) een nieuw systeem van verdeling van investeringsmachtigingen in de hogescholen ingevoerd dat gelijkmatig aangroeit met 10 % per jaar tot een totaal van 18.799.329 euro in het begrotingsjaar 2024 (prijsniveau 2013) :
Begrotingsjaar
%
Vrije gesubsidieerde hogescholen
Publiekrechtelijke hogescholen
Totaal
2015
10 %
1.403.127
1.011.106
2.414.233
2016
20 %
2.745.508
1.964.225
4.709.733
2017
30 %
4.027.144
2.859.356
6.886.500
2018
40 %
5.248.034
3.696.499
8.944.533
2019
50 %
6.408.178
4.475.655
10.883.832
2020
60 %
7.507.576
5.196.823
12.704.399
2021
70 %
8.546.229
5.860.003
14.406.231
2022
80 %
9.524.135
6.456.196
15.989.331
2023
90 %
10.441.296
7.012.401
17.453.697
2024
100 %
11.297.711
7.501.618
18.799.329
De verdeling van deze middelen per hogeschool wordt vastgelegd in artikel 196/1. § 4. Vanaf het begrotingsjaar 2025 bedraagt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 18.799.329 euro, te verdelen als volgt : 1° voor de publiekrechtelijke hogescholen : 7.501.618 euro; 2° voor de vrij gesubsidieerde hogescholen : 11.297.711 euro.
Deze basisbedragen (prijsniveau 2013) worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. § 5. De basisbedragen (prijsniveau 2013), zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4, worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies. § 6. Bij eventuele fusies van hogescholen worden de bedragen aan investeringsmachtigingen zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4 van de fuserende hogescholen samengevoegd en toegekend aan de nieuwe fusiehogeschool.".
Art. 50.In hetzelfde decreet wordt een artikel 196/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 196/1.De verdeling en de toewijzing per hogeschool van de investeringsmachtigingen, vermeld in artikel 196, § 3 en § 4, gebeurt binnen de respectievelijke enveloppes van de vrije gesubsidieerde hogescholen en de publiekrechtelijke hogescholen op basis van volgende criteria : 1° voor alle professionele bacheloropleidingen (exclusief het hoger kunstonderwijs) : het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding of een bachelor-na-bacheloropleiding;2° voor het hoger kunstonderwijs : het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een academisch gerichte bacheloropleiding, een initiële masteropleiding, een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding. Deze opgenomen studiepunten worden per studiegebied of cluster van studiegebieden gewogen met de overeenkomstige puntengewichten :
Handelswetenschappen en bedrijfskunde
1
Sociaal-agogisch werk
1
Gezondheidszorg
1
Gezondheidszorg - Onderwijs
1
Gezondheidszorg - Onderwijs - Sociaal-agogisch werk
1
Onderwijs
1
Industriële wetenschappen en technologie
2,5
Nautische wetenschappen
2,5
Architectuur
2,5
Architectuur - Industriële wetenschappen en technologie
2,5
Biotechniek
2,5
Audiovisuele en beeldende kunst
2,5
Muziek en podiumkunsten
2,5
Toegepaste taalkunde
2,5
Productontwikkeling
2,5
Het aantal gewogen opgenomen studiepunten per hogeschool is gelijk aan de som van de producten van het aantal opgenomen studiepunten in ieder studiegebied of cluster van studiegebieden enerzijds en het overeenkomstige bepaalde puntengewicht.
Voor de vaststelling van het gewogen aantal opgenomen studiepunten voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.".
Onderafdeling 3. - Afschaffing College van algemeen directeurs van de hogescholen binnen EVA AGIOn
Art. 51.Hoofdstuk VIII van het decreet van 7 mei 2004 tot omvorming van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid "Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs" naar een publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap "Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs", wordt opgeheven. Afdeling 7. - Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten
Art. 52.In artikel 43 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "die voldoen aan de minimale instellingsnorm voor de onderwijssokkel, vermeld in artikel 12" geschrapt;2° er wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd die luidt als volgt : " § 1/1.In het kader van het Aanmoedigingsfonds worden de studenten uit de ondervertegenwoordigde groepen geclusterd in drie clusters : 1° cluster 1 : studenten uit ondervertegenwoordigde socio-culturele en socio-economische groepen, afgekort als `cluster SCSE'. Deze cluster omvat drie categorieën : a) categorie A : studenten waarvan de thuistaal niet-Nederlands is en waarvan het opleidingsniveau moeder ten hoogste secundair onderwijs is;b) categorie B : studenten waarvan de moeder geen diploma heeft of waarvan het opleidingsniveau van de moeder lager onderwijs of lager secundair onderwijs is;c) categorie C : studenten die een studietoelage in het hoger onderwijs genieten;2° cluster 2 : studenten met een functiebeperking, afgekort `cluster FB'. Deze cluster omvat de studenten waarvan een of meerdere lichaamsfuncties opgesomd in de International Classification of Functioning, Disability and Health zoals vastgelegd door de Algemene Vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie, tijdelijk of langdurig uitgevallen zijn; 3° cluster 3 : tweede kansstudenten, afgekort `cluster TK'. Deze cluster omvat de studenten die ouder zijn dan 26 jaar, nog geen diploma hebben van bachelor of master, die genieten van het statuut van werkstudent of die als zij-instromer kunnen beschouwd worden.
In afwachting dat de wijze wordt bepaald waarop de studenten die vallen onder één van de categorieën van de International Classification of Functioning, in de databank hoger onderwijs van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming worden geregistreerd, omvat cluster 2 de studenten die geregistreerd zijn bij het Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).
Uiterlijk tegen 31 december 2015 preciseert de Vlaamse Regering de kenmerken waaraan de studenten die vallen onder cluster 2 en 3 moeten beantwoorden en bepaalt de Vlaamse Regering de wijze waarop de studenten die vallen onder de categorieën vermeld in cluster 2 en 3 in de databank van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming worden geregistreerd.".
Art. 53.In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 1 en 2 worden vervangen door wat volgt : " § 1.In 2014 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, onder de universiteiten en hogescholen verdeeld op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2014. § 2. In 2015 wordt de helft van de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2015. De andere helft van die middelen wordt verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de opgenomen studiepunten door de studenten in een van de vier volgende categorieën met de daarbij horende weging : 1° categorie A van cluster SCSE : 30 %;2° categorie B van cluster SCSE : 30 %;3° categorie C van cluster SCSE : 20 %;4° studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAHP) : 20 %. § 3. Vanaf 2016 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de opgenomen studiepunten door de studenten in een van de vier volgende categorieën met de daarbij horende weging : 1° categorie A van cluster SCSE : 30 %;2° categorie B van cluster SCSE : 30 %;3° categorie C van cluster SCSE : 20 %;4° studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAHP) : 20 %. § 4. Voor de toepassing van paragrafen 2 en 3 gaat het voor de categorieën A, B en C van de cluster SCSE enkel om de studiepunten opgenomen door generatiestudenten. § 5. Voor de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten door (generatie)studenten in de verschillende categorieën van ondervertegenwoordigde groepen gelden de data van het academiejaar 2011-2012 als referentiedata. Vanaf dat academiejaar wordt van jaar tot jaar een vijfjaarlijks gemiddelde opgebouwd : 1° in 2015 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013;2° in 2016 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;3° in 2017 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013, 2013-2014 en 2014-2015;4° in 2018 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016;5° vanaf 2019 : het vijfjaarlijks gemiddelde. § 6. Het bedrag dat een instelling ontvangt, mag niet minder bedragen dan de basisaanmoedigingstoelage van 150.000 euro. Dit minimum wordt herleid tot de helft voor die instellingen die de instellingsnorm vastgelegd in artikel 12, § 1, niet halen. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt dit bedrag geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5. In functie van de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten kan de Vlaamse Regering dit bedrag aanpassen. Indien na toepassing van de bepalingen in de vorige paragrafen een instelling een lager bedrag dan het gegarandeerde minimum bedrag zou ontvangen, dan wordt aan die instelling het gegarandeerde minimum toegekend. Na voorafname van die gegarandeerde minimumbedragen van de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, worden de resterende middelen onder de andere instellingen verdeeld overeenkomstig de bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 5. § 7. De Vlaamse Regering voegt aan de in de paragrafen 2 en 3 vermelde categorieën de categorieën van studenten uit de clusters 2 en 3, vermeld in artikel 43, § 1/1, toe voor de verdeling van de middelen van het Aanmoedigingsfonds zodra de studenten in die categorieën in de databank van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming geregistreerd worden. Daarbij neemt de Vlaamse Regering de volgende voorschriften in acht : - het aandeel van een cluster mag niet hoger zijn dan 50% en mag niet lager zijn dan 20%; - het aandeel van een categorie van een cluster in de globale verdeelsleutel mag niet hoger zijn dan 30% en mag niet lager zijn dan 10%.
Naarmate het beleidsdomein Onderwijs en Vorming over voldoende gegevens beschikt van alle studenten, kan de Vlaamse Regering bepalen dat de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten van alle studenten in de verdeling meegenomen worden.
De Vlaamse Regering zal uiterlijk op 31 december 2015 de verdeelsleutel en de nieuwe percentages voor de verdeling van de middelen van het Aanmoedingsfonds, vermeld in artikel 44, paragraaf 2 en 3, bepalen. § 8. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen gaat het om de (generatie)studenten onder diplomacontract die ingeschreven zijn voor een initiële bachelor- of masteropleiding met uitzondering van de studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap waar het gaat om alle studenten onder diplomacontract."; 2° paragraaf 3 wordt vernummerd tot paragraaf 9.
Art. 54.Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 45.§ 1. De Vlaamse Regering legt ten laatste tegen het einde van het academiejaar 2013-2014 Vlaanderen-brede doelstellingen vast met betrekking tot : 1° de instroom van studenten uit de drie clusters, vermeld in artikel 43, § 1/1;2° het studierendement van de studenten uit de drie clusters, vermeld in artikel 43, § 1/1.Deze indicator wordt geoperationaliseerd aan de hand van de verhouding van het aantal verworven studiepunten ten opzichte van het aantal opgenomen studiepunten waarbij rekening moet worden gehouden met de startcompetenties van de betrokken studenten; 3° de drop-out : deze indicator wordt geoperationaliseerd aan de hand van het aantal studenten dat het hoger onderwijs na drie jaar verlaat zonder diploma. § 2. De Vlaamse Regering sluit met elke universiteit en hogeschool een beheersovereenkomst met een door de Vlaamse Regering te bepalen duur. § 3. In die beheersovereenkomst worden ten minste de volgende zaken afgesproken : 1° de doelstellingen die de instelling wil realiseren en de onderliggende visie met betrekking tot diversiteit;2° de prestaties die de instelling zal leveren om die doelstellingen te realiseren;3° de concrete resultaten en effecten, zowel kwantitatieve als kwalitatieve, die de instelling nastreeft;4° een tijdspad waarop de belangrijkste mijlpalen zijn aangegeven;5° de evaluatiecriteria waarmee de mate van succes kan gemeten worden of beoordeeld worden;6° de ingezette middelen;7° de wijze waarop de belanghebbenden structureel worden betrokken;8° de wijze van verantwoording. § 4. De beheersovereenkomsten, vermeld in paragraaf 1, worden aangevuld met een addendum waarin de te realiseren doelstellingen nader worden geconcretiseerd in het kader van de Vlaanderen-brede doelstellingen. De beheersovereenkomsten kunnen ook met een addendum worden aangevuld nadat de Vlaamse Regering de clusters, vermeld in artikel 43, § 1/1, nader heeft geoperationaliseerd.". Afdeling 8. - Gewicht van de nautische wetenschappen
Art. 55.In artikel 23 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 13 juli 2012, wordt aan paragraaf 1 een punt 6° toegevoegd dat luidt als volgt : "6° Vanaf begrotingsjaar 2014 bedraagt het puntengewicht voor de doctoraten in het studiegebied Nautische wetenschappen 3.". Afdeling 9. - Tijdsvenster Mobiliteit
Art. 56.In artikel 29, § 2, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2012, worden in punt 4° tussen de woorden "zelfstandig academisch personeel" en "van" de woorden "over de jaren t-6 tot en met t-2" ingevoegd. Afdeling 10. - Vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische
Begeleidingsdiensten
Art. 57.In deel II, titel III, hoofdstuk IV, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2009, 1 juli 2011, 1 juni 2012, 21 december 2012 en 5 juli 2013, worden de opschriften "Afdeling I. Organisatie" en "Afdeling II. Langdurige projectsubsidies" opgeheven.
Art. 58.In artikel 25 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : "2° de vzw realiseert een aantal projecten die netoverschrijdend uitgevoerd worden.De projecten kaderen binnen de volgende vier speerpunten : a) zorgbreed en kansrijk onderwijs;b) versterken van digitaal leren;c) optimaliseren van levenslang en levensbreed leren; d) versterken van de taalvaardigheid en van het talenbeleid Nederlands en moderne vreemde talen."; 2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt : "3° de vzw sluit driejaarlijks een subsidieovereenkomst af met de Vlaamse Regering waarin de te behalen resultaten door de gesubsidieerde projecten tot de realisatie van de strategische en operationele doelstellingen per speerpunt zoals vermeld in het punt 2° worden bepaald.In afwijking hiervan zal de eerste subsidieovereenkomst lopen van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015;"; 3° in punt 4° worden de woorden "Daartoe bezorgt de vzw aan die diensten jaarlijks en per project een financieel en inhoudelijk verslag." geschrapt.
Art. 59.In artikel 26 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Binnen de beschikbare begrotingskredieten ontvangt de vzw jaarlijks subsidies voor de projecten, vermeld in artikel 25, 2°.
Het krediet wordt alleen ter beschikking gesteld als : - jaarlijks een actieplan wordt opgesteld, waarin per speerpunt de verdeling van de subsidie-enveloppe over de verschillende projecten en de planning van de projecten verduidelijkt wordt; - jaarlijks een activiteitenverslag, opgedeeld per speerpunt, en een financieel rapport worden opgesteld.
De toekenning van het krediet wordt afhankelijk gesteld van de goedkeuring van die documenten door de minister bevoegd voor Onderwijs.
Maximaal 10% van de toegekende subsidies kan worden gebruikt voor centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten."; 2° in punt 3° van paragraaf 2 worden de woorden "artikel 25, 4° " vervangen door de woorden "paragraaf 1";3° in paragraaf 3 worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2013" vervangen door de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2014" en worden de woorden "voor het begrotingsjaar 2012, vermeld in paragraaf 1," opgeheven;4° in paragraaf 4 wordt het getal "25" vervangen door het getal "10".
Art. 60.Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 8. - Slotbepalingen
Art. 61.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van : - artikel 3, dat in werking treedt met ingang van aanslagjaar 2014; - artikel 21, dat in werking treedt bij de inwerkingtreding van het decreet betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.
Brussel, 20 december 2013.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, I. LIETEN De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, H. CREVITS Voor de Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijdiging, I. LIETEN De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Ph. MUYTERS _______ Nota Zitting 2013-2014 Stukken- Ontwerp van decreet : 2247 - Nr. 1 - Advies van de Raad van State : 2247 - Nr. 2 - Amendementen : 2247 - Nr. 3 t.e.m. 6 - Verslagen : 2247 - Nr. 7 t.e.m. 16 - Tekst aangenomen door de commissies : 2247 - Nr. 17 - Amendementen : 2247 - Nr. 18 t.e.m. 20 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2247 - Nr. 21 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 17 en 18 december 2013.