gepubliceerd op 30 april 1999
Wet houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken
22 MAART 1999. - Wet houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut
Art. 2.Een artikel 11bis wordt ingevoegd ind e wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, luidend als volgt : «
Artikel 11bis.De minister tot wiens bevoegdheid Begroting behoort en de minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoren kunnen, ieder wat hem betreft, voor bepaalde aangelegenheden beslissen dat het gunstig advies van de inspecteur van financiën, van de regeringscommissaris of van de afgevaardigde van de minister van Financiën hen vrijstelt van hun voorafgaande akkoordbevinding. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor de beroepsziekten in de overheidssector
Art. 3.In artikel 1, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor de beroepsziekten in de overheidssector, vervangen bij de wet van 20 december 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen, alsook de autonome overheidsbedrijven die zijn ondergebracht in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en de openbare instellingen van sociale zekerheid die vermeld zijn in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke persioenstelsels;»; 2) het artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, luidend als volgt : « Voor de toepassing van het eerste lid, dienen onder « tijdelijk personeel » eveneens te worden verstaan de personeelsleden die onder statuut geplaatst maar die niet vastbenoemd zijn.».
Art. 4.In dezelfde wet wordt een artikel 20sexies ingevoegd, luidende : «
Artikel 20sexies.- De besturen, diensten, instellingen, inrichtingen of personen die zijn opgesomd in de artikelen 1 en 1bis en waarop deze wet toepasselijk is gemaakt, delen het Fonds voor arbeidsongevallen de elementen mede die voorkomen in de aangiften van arbeidsongevallen of ongevallen op de weg naar en van het werk, alsook die welke betrekking hebben op de regeling van deze ongevallen, voor statistische verwerking mede.
De Koning bepaalt de termijnen, de inhoud en de modaliteiten van deze mededeling. ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd
Art. 5.In artikel 5 van de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd, gewijzigd bij de wet van 22 augustus 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden gesteld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel;»; 2) 3° wordt geschrapt;3) in 5° worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden : « 5° wat betreft de personen die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang verleent tot een graad van de niveaus 1, 2+ of 2, geslaagd zijn voor het toelatingsexamen in het kader van de betrekkingen van lange duur waarin voorzien bij het statuut van het personeel van de coöperatie met de ontwikkelingslanden en overeenstemmend met het niveau van de te begeven betrekking. Van de voorwaarde geslaagd te zijn voor het toelatingsexamen in het kader der betrekkingen van lange duur worden nochtans vrijgesteld, zij die geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen dat toegang verleent tot een graad ingedeeld in hetzelfde niveau als de graad waarop zij krachtens deze wet aanspraak kunnen maken. ».
Art. 6.Artikel 6, 4°, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 augustus 1975, wordt vervangen door het volgende lid : « De benoemingen op grond van deze wet, kunnen slechts geschieden na de wedertewerkstelling of de reclassering van de vastbenoemde of stagedoende ambtenaren van de betrokken besturen of instellingen, op wie een beslissing van ambtshalve mobiliteit is toegepast. ».
Art. 7.De artikelen 7, vierde lid, en 9 van dezelfde wet worden opgeheven. HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten
Art. 8.In artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nrs 142 van 30 december 1982 en 445 van 20 augustus 1985, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van de aanvraag, geeft de directieraad of het orgaan dat er de rol van inneemt een gemotiveerd advies terzake. Na deze termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn. ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 9.Artikel 19 van de wet van 20 februari 1990 betreffende het personeel van de overheidsbesturen en van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd door de wet van 20 mei 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 19.- In afwijking van de artikelen 11, § 1 en 15, §§ 2 tot 4, worden de contractuele personeelsleden in dienst op 1 januari 1996, die werden opgenomen in de wervingsreserves van de vergelijkende examens georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat tussen de datum van inwerkingtreding van deze wet en 31 december 1991, en die op de bepalingen ervan aanspraak maken, prioritair benoemd in de openbare dienst waar zij in dienst zijn in de graad waarvoor zij voor het vergelijkend verwingsexamen zijn geslaagd, voor zover er betrekkingen vacant zijn in de personeelsformatie en de nodige personeelskredieten beschikbaar zijn.
De bepalingen van artikel 18, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 17 september 1969 betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van het rijkspersoneel zijn niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde personeelsleden. ».
Art. 10.In dezelfde wet wordt een artikel 20 ingevoegd, luidend als volgt : «
Artikel 20.In afwijking van artikel 10 worden de geslaagden voor de vergelijkende examens die georganiseerd zijn met toepassing van hoofdstuk II beschouwd als regelmatig voor de genoemde vergelijkende examens ingeschreven wat de voorwaarden van hun indienstneming of hun tewerkstelling betreft. ». HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen
Art. 11.In artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) in het tweede lid worden de woorden « krachtens het voor de betrokkene geldende statuut, aanleiding geeft tot de uitbetaling van een premie, toelage of vergoeding wegens ontslag of tot een na te leven opzegginstermijn » vervangen door de woorden « krachtens het voor de betrokkene geldende statuut, aanleiding geeft tot de uitbetaling van een premie, van een toelage of van een vergoeding wegens ontslag of tot een na te leven opzeggingstermijn »;2) in het derde lid, worden de woorden « krachtens het wettelijke bijdragepercentage kan worden ingehouden op de premie, toelage of vergoeding wegens ontslag of op de bezoldiging voor de duur van de opzeggingstermijn » vervangen door de woorden « krachtens het wettelijke bijdragepercentage kan worden ingehouden op de premie, op de toelage of op de vergoeding wegens ontslag of op de bezoldiging voor de duur van de opzeggingstermijn ». HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken
Art. 12.In artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 april 1997 en bij de wet van 20 mei 1997, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1) § 1, tweede lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de volgende instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen : - het Hulp- en informatiebureau voor gezinnen van militairen; - de Regie der Gebouwen; - het Instituut voor veterinaire keuring; - de Dienst voor regeling der binnenvaart; - het Nationaal Onderzoeksinstituut voor arbeidsomstandigheden; - het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie; - het Federaal Planbureau; - de Belgische Dienst voor de buitenlandse handel; - het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau; - het Belgisch Instituut voor normalisatie; - de Centrale Dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap; - het Nationaal Geografisch Instituut; - het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oudstrijders en oorlogsslachtoffers; - de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen; - de Controledienst voor de verzekeringen; - de Bijzondere Verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders der diamantnijverheid; - de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid; - het Fonds voor arbeidsongevallen; - het Fonds voor beroepsziekten; - de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden; - de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen; - de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers; - de Pool van de zeelieden ter koopvaardij; - de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers; - de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten; - het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; - het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie; - de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; - de Rijksdienst voor pensioenen; - de Kruispuntbank van de sociale zekerheid; »; 2) in § 3, worden de woorden « bedoeld in de voormelde wet van 16 maart 1954 » vervangen door de woorden « bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut ».
Art. 13.In artikel 3, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, wordt 8° vervangen door de volgende bepaling : « 8° de federale ombudsmannen ».
Art. 14.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, bij het koninklijk besluit van 3 april 1997 en bij de wet van 20 mei 1997, worden de §§ 6, 7, 8 en 9, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 april 1997, respectievelijk de §§ 7, 8, 9 en 10.
Art. 15.Artikel 6, tweede lid, van dezelfde, wet, wordt vervangen door het volgende lid : « De nietigheid van de werving heeft nochtans geen uitwerking op de bezoldiging van de verrichte diensten, op de toepassing van de wettelijke en verordeningsbepalingen inzake pensioenen eigen aan de overheidsdiensten, op de toepassing van de wetgeving inzake sociale zekerheid en op alle andere krachtens de wetten en verordeningen toegekende sociale voordelen. De wettelijke of reglementaire opzeggingstermijnen, alsook de vergoeding bedoeld in artikel 40 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten worden berekend vanaf de kennisgeving van de vaststelling van de nietigheid. ».
Art. 16.Artikel 7, § 1, vierde lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door het volgende lid : « De in het tweede lid aangewezen instanties verlenen slechts hun visum wanneer zij vaststellen dat de voorschriften van artikel 1, de maatregelen genomen ter uitvoering van de artikelen 1 en 2 alsmede de bepalingen van de artikelen 3 tot 5, de regels van de personeelsstatuten waarnaar artikel 3 verwijst en de maatregelen genomen ter uitvoering van de artikelen 4 en 5, zijn nageleefd. ».
Art. 17.Artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 9.- § 1. Op grond van de met toepassing van artikel 8 ontvangen inlichtingen vraagt de vaste wervingssecretaris aanvullende inlichtingen aan de leidende ambtenaar van de overheidsdient waar het personeelslid tewerkgesteld is.
De leidende ambtenaar beschikt over een termijn van dertig dagen om de aanvullende inlichtingen te verschaffen. Deze termijn vangt aan op de eerste dag die volgt op de datum van het verzoek van de vaste wervingssecretaris. Wanneer deze termijn verstreken is, worden de inlichtingen die met toepassing van artikel 8 ontvangen zijn, geacht te volstaan. § 2. Op grond van de met toepassing van artikel 8 ontvangen inlichtingen en van de in § 1 bedoelde aanvullende inlichtingen, stellen de vaste wervingssecretaris, de secretaris-generaal van het ministerie van Ambtenarenzaken, de administrateur-generaal van de Dienst van Algemeen Bestuur en de inspecteur-generaal van financiën, hoofd van het korps, samen vast dat de werving van een personeelslid van rechtswege nietig is doordat ze heeft plaatsgehad met overtreding van de artikelen 1 to 5 en 16.
Ze brengen de akte van vaststelling ter kennis van het betrokken personeelslid bij een ter post aangetekende brief met opgave van de gronden der vastgestelde nietigheid. Deze kennisgeving moet gebeuren binnen een termijn van zes maanden vanaf het verstrijken van de in § 1 bedoelde termijn van dertig dagen. § 3. De Koning stelt de procedure vast tot vaststelling van de nietigheid van rechtswege ».
Art. 18.Artikel 11bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 april 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 11bis.- De in artikel 1, § 1, 2°, genoemde instellingen van openbaar nut die ingedeeld worden bij de openbare instellingen van sociale zekerheid, zijn vanaf de datum van die indeling niet meer onderworpen aan de bepalingen van artikel 1, § 1, eerste lid, §§ 2 en 3, van artikel 2, van artikel 4, § 1, 3° en §§ 2 tot 4 en van artikel 10. » Art.19. Artikel 15, § 2, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende lid : « Om overgeplaatst te worden, moet het personeelslid titularis zijn van dezelfde graad als die van de te begeven betrekking of van een graad van dezelfde rang of geslaagd zijn voor een examen voor verhoging in graad of een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau dat toegang verleent tot de graad van de te begeven betrekking. ».
Art. 20.In artikel 34, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden « naar artikel 3 » vervangen door de woorden « naar artikel 4 ». HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector
Art. 21.In artikel 3 van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « Indien er andere sustemen van vervroegde uittreding of verloven voorafgaand aan het pensioen van toepassing kunnen zijn op de personeelsleden die reeds hun aanvraag indienden tot halftijdse vervroegde uittreding of op wie de halftijdse vervroegde uittreding reeds van toepassing is, dan hebben dezen het recht naar een van die andere stelsels over te stappen »;2° § 3 wordt aangevuld door het volgende lid : « Onder voorbehoud van bijzondere toepassingsmodaliteiten zijn de uitvoeringsmaatregelen welke vervat zijn in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit, van rechtswege en zonder adviezen te moeten vragen of de door wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven voorstellen te moeten afwachten, toepasselijk op het personeel van de in artikel 2 bedoelde overheidsdiensten ».
Art. 22.Artikel 4, § 3, tweede lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 23.In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « gedurende een ononderbroken periode van minstens één jaar » vervangen door de woorden « gedurende een periode van minstens één jaar »;2° § 4 wordt aangevuld met het volgende lid : « Onder voorbehoud van bijzondere toepassingsmodaliteiten zijn de uitvoeringsmaatregelen welke vervat zijn in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit, van rechtswege en zonder adviezen te moeten vragen of de door wettelijke of reglementaire bepalingen voorgeschreven voorstellen te moeten afwachten, toepasselijk op het personeel van de in dit hoofdstuk bedoelde overheidsdiensten.».
Art. 24.Artikel 11, § 3, van dezelfde wet wordt opgeheven. HOOFDSTUK X. - Verscheidene bepalingen
Art. 25.§ 1. Onder de door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit vastgelegde toepassingsvoorwaarden zijn de hieronder opgenoemde overheidsdiensten verplicht gehandicapten aan te werven die, naar gelang van het geval, erkend zijn door de daartoe bevoegde overheid. § 2. Dit artikel is van toepassing op de volgende overheidsdiensten : 1° de federale ministeries en de andere diensten van de federale ministeries;2° het personeel verbonden aan de griffies en de parketten;3° de federale instellingen van openbaar nut van de categorieën A, B en D van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;4° de openbare instellingen van sociale zekerheid;5° de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;6° de Controledienst voor de verzekeringen;7° het secretariaat van de Nationale Arbeidsraad;8° het secretariaat van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven;9° het secretariaat van de Hoge Raad voor de middenstand.
Art. 26.De artikelen 20, 2°, en 21, § 1, eerste lid, 2° en § 3, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 april 1997, worden voor de federale overheid opgeheven.
Art. 27.De wervingen die in de federale overheidsdiensten die opgesomd worden in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken verricht zijn ten gevolge van een vergelijkend wervingsexamen dat door het Vast Wervingssecretariaat georganiseerd is tussen 30 december 1995 en 31 mei 1997 voor de graad van bestuurssecretaris (rang 10), moeten worden beschouwd als zijnde georganiseerd voor de graad van adjunct-adviseur (rang 10) in de betrokken overheidsdienst.
Art. 28.De statutaire ambtenaren van het Instituut Pasteur van de vroegere provincie Brabant, die overgedragen zijn aan het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, worden ambtshalve overgedragen aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid « Louis Pasteur ».
Ze worden benoemd in de graden van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel of van die van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wettenschappelijke inrichtingen van de Staat, volgens de omzettingsvoorwaarden die door de Koning worden vastgelegd.
Ze behouden voor hen persoonlijk de tweetaligheidspremie.
Art. 29.§ 1. De koninklijke besluiten van 10 april 1995 en 8 augustus 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 1991 betreffende het bij arbeidsovereenkomst in dienst houden van sommige personeelsleden van de overheidsbesturen en instellingen van openbaar nut worden bekrachtigd op hun datum van uitwerking. § 2. Artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit van 5 november 1991 wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « 13° de personeelsleden die, op datum van 1 maart 1993, in dienst waren bij het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers om onvolledige prestaties te verrichten; 14° de leden van het contractueel personeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die zowel bij het hoofdbestuur als bij de permanente vertegenwoordigingen zijn in dienst genomen krachtens de rubriek 13° van het koninklijk besluit van 1 februari 1993 tot bepaling van de bijkomende of specifieke opdrachten in de besturen en andere diensten van de ministeries en in sommige instellingen van openbaar nut.». § 3. De Koning kan dit besluit verder wijzigen. Hij kan daartoe alle nodige maatregelen treffen, met inbegrip van de opheffing, de vervanging of de wijziging van de bestaande wettelijke en verordenings-bepalingen.
Art. 30.De indienstneming van contractueel personeel op het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals vermeld in artikel 29, § 2, wordt geldig verklaard op de datum waarop zij ingaat.
Art. 31.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot wijziging van de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector in toepassing van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 3.- Artikelen 1 en 2 zijn niet toepasselijk op de arbeidsongevallen, op de ongevallen op de weg naar en van het werk en op de beroepsziekten indien de datum van de consolidering of de datum waarop de tijdelijke ongeschiktheid van blijvende aard wordt, vóór 1 september 1997 valt. ».
Art. 32.§ 1. De conventie, afgesloten op 28 januari 1998 tussen de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en de minister van Ambtenarenzaken, betreffende het afleveren van treinkaarten verminderd met de werkgeversbijdrage aan de personeelsleden van de onderscheiden federale ministeriële departementen en diensten alsook van de federale openbare instellingen, zal volledig uitwerking hebben. § 2. Deze conventie en alle hierbij aansluitende akten zijn van toepassing op : 1° de federale ministeries en de andere diensten van de federale ministeries;2° de volgende openbare instellingen die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen : - het Hulp- en informatiebureau voor gezinnen van militairen; - de Regie der Gebouwen; - het Instituut voor veterinaire keuring; - het Nationale Onderzoeksinstituut voor arbeidsomstandigheden; - het Federaal Planbureau; - de Belgische Dienst voor de buitenlandse handel; - het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau; - het Belgisch Instituut voor normalisatie; - de Centrale Dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap; - het Nationaal Geografisch Instituut; - het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oudstrijders en oorlogsslachtoffers; - het Nationaal Orkest van België; - de Koninklijke Muntschouwburg; - het Paleis voor Schone Kunsten; - de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen; - de Controledienst voor de verzekeringen; - het Federaal Agentschap voor nucleaire controle; - de Bijzondere Verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders der diamantnijverheid; - de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid; - het Fonds voor arbeidsongevallen; - het Fonds voor beroepsziekten; - de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden; - de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen; - de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers; - de Pool van de zeelieden ter koopvaardij; - de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers; - de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten; - het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; - het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie; - de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; - de Rijksdienst voor pensioenen; - de Kruispuntbank van de sociale zekerheid; 3° - het secretariaat van de Nationale Arbeidsraad; - het secretariaat van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven; - het secretariaat van de Hoge Raad voor de middenstand; 4° - het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; - de Federale Voorlichtingsdienst; 5° - de openbare instellingen van sociale zekerheid;6° - de rijkswacht, met inbegrip van de militairen die overgeplaatst zouden worden;7° - de Krijgsmacht;8° - de Rechterlijke Orde;9° - de Gerechtelijke Politie;10° - de Raad van State. § 3. Het ministerie van Verkeer en Infrastructuur, met inbegrip van alle openbare instellingen en diensten die eronder ressorteren, valt niet onder de toepassing van dit artikel.
Art. 33.Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden die op 1 juli 1998 in dienst zijn met toepassing van artikel 4, § 1, 1° van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, evenals op de leden van het contractuele personeel, leden welke op diezelfde datum in dienst genomen zijn in de gesloten centra van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
De personeelsleden bedoeld in het eerste lid die geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen voor een graad van hetzelfde niveau als de betrekking die ze bekleden, of die dit zullen zijn binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet worden na deze termijn in dienst gehouden tot op het ogenblik waarop zij op grond van hun rangschikking in de wervingsreserve als statutaire ambtenaren kunnen aangeworven worden.
Het in dienst houden gebeurt met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proefclausule.
Art. 34.De wet van 10 juli 1972 houdende machtiging tot het nemen van tijdelijke maatregelen ten gunste van sommige ambtenaren van openbare diensten wordt opgeheven.
Art. 35.In artikel 4 van de wet van 8 augustus 1981 tot oprichting van het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oudstrijders en oorlogsslachtoffers en van de Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, zoals gewijzigd door de wet van 18 mei 1998, wordt het nummer « 7.7. » vervangen door het nummer « 7bis » en het nummer « 7.8. » wordt vervangen door het nummer « 7bis.1. ».
Art. 36.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van : 1° het artikel 3, 1° dat uitwerking heeft op 1 augustus 1992 wat de door de Koning aangewezen autonome overheidsbedrijven betreft;2° het artikel 9, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1996;3° het artikel 10, dat uitwerking heeft op 23 maart 1990;4° het artikel 14, dat uitwerking heeft met ingang van 20 mei 1997;5° de artikelen 25 en 26, die in werking treden op de door de Koning vastgestelde datum;6° het artikel 27, dat uitwerking heeft met ingang van 30 december 1995;7° het artikel 31, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1997;8° het artikel 32, dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1998;9° het artikel 33, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1998. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 maart 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Zie : Gedr.St. van de Kamer van volksvertegenwoordigers : - 2003 - 98/99 : - Nr. 1 : Wetsontwerp. - Nr. 2 : Amendementen. - Nr.3 : Verslag. - Nr. 4 : Tekst aangenomen door de commissie. - Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Handelingen van de Kamer : 10 en 11 maart 1999.
Gedr. St. van de Senaat : 1-1312 - 1998/1999 : - Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.