gepubliceerd op 29 september 2003
Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten van overdracht van de statutaire ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur naar de wetenschappelijke instelling van de Staat "Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid"
11 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten van overdracht van de statutaire ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur naar de wetenschappelijke instelling van de Staat "Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid"
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2595/2000 van 27 november 2000;
Gelet op de Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2596/2000 van 27 november 2000;
Gelet op de wet van 22 maart 1999 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1975, 12 augustus 1981, 10 mei 1995 en 26 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 maart 1968 houdende oprichting van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin als wetenschappelijke instelling van de Staat, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 april 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 april 1999, 30 april 1999, 11 december 2001 en 26 mei 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 2002 en 22 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 december 2001, 28 februari 2002, 26 mei 2002 en 22 januari 2003;
Gelet op de beslissing van de Provincieraad nr. 128 van 27 maart 1975 houdende vaststelling van de algemene voorwaarden tot toekenning van een diplomatietoelage aan het provinciaal niet-onderwijzend personeel, gewijzigd bij de beslissingen van 1 september 1977, 16 juli 1981 en 7 januari 1988;
Gelet op de beslissing van de Provincieraad nr. 177 van 18 juni 1976 houdende toekenning aan het provinciaal niet-onderwijzend personeel van een toelage voor de kennis en toepassing van de twee landstalen;
Gelet op de beslissing van de Provincieraad nr. 112 van 25 april 1980 houdende de bezoldigingsregeling en tot vaststelling van de weddenschalen toepasselijk vanaf 1 juli 1978 op het administratief, technisch, wetenschappelijk, onderzoeks-, verzorgings- en bijstandspersoneel, alsmede op het meester-, vak- en dienstpersoneel van de instellingen en diensten van de Provincie Brabant, gewijzigd bij de beslissingen van 11 juni 1991 en 27 april 1993;
Overwegende dat de ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur die overgedragen worden naar de wetenschappelijke instelling van de Staat "Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid" titularis zijn van graden eigen aan de voormalige Provincie Brabant;
Overwegende dat die graden niet bestaan bij de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat het dus noodzakelijk is om deze graden te converteren naar bestaande graden bij de voornoemde instellingen;
Overwegende dat maatregelen dienen te worden genomen voor de ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur teneinde de aldaar verkregen anciënniteiten en andere geldelijke voordelen te waarborgen;
Overwegende dat dezelfde overgangsmaatregelen dienen te worden toegepast als deze opgenomen in de hierboven vermelde koninklijke besluiten van 16 juni 1970 en 30 april 1999;
Gelet op het advies van SELOR, gegeven op 9 april 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 december 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 22 mei 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 12 april 2002;
Gelet op het protocol nr. 410 van 4 maart 2002 van het Comité van de federale, gemeenschaps- en gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol van 15 oktober 2002 over de onderhandelingen binnen het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 31 januari 2003, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies nr. 34.882/3 van de Raad van State, gegeven op 3 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de administratieve toestand
Artikel 1.§ 1. De statutaire ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur die overgedragen werden naar het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, en wier naam en graad worden vermeld respectievelijk in de kolommen 1 en 2 van de tabel in bijlage 1, worden, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, ambtshalve overgedragen naar het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. § 2. De in § 1 bedoelde ambtenaren worden ambtshalve benoemd in een graad van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel of het toegevoegd vorsingspersoneel of het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat en bezoldigd in de weddenschaal respectievelijk vermeld in de kolommen 3 en 4 van dezelfde tabel in bijlage 1.
Deze ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de anciënniteit die ze verkregen hebben in hun graad bij het voormalig Instituut Pasteur.
Zij behouden eveneens de niveauanciënniteit die ze verkregen hebben bij het voormalig Instituut Pasteur.
De ambtenaren die benoemd zijn tot een graad ingedeeld in niveau 2+, behouden in dat niveau de anciënniteit die zij verkregen hebben in niveau 2 bij het voormalig Instituut Pasteur.
Art. 2.§ 1. In afwijking van artikel 1, § 2, eerste lid, behouden de ambtenaren, titularis van de graad van bibliothecaris bij het voormalig Instituut Pasteur, deze graad in uitdoving.
Zij behouden in deze graad de niveau- en graadanciënniteit die zij hebben verkregen bij het voormalig Instituut Pasteur. § 2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de personeelsformatie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid die de loopbanen integreert welke met de niveaus 1 en 2+ zijn verbonden die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden de in § 1 bedoelde ambtenaren ambtshalve benoemd tot de graad van adjunct-adviseur.
De graadanciënniteit die zij hebben verworven, wordt geacht verworven te zijn in de graad van adjunct-adviseur.
Art. 3.§ 1. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerste laboratoriumtechnoloog (rang 23) bij het voormalig Instituut Pasteur die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing (rang 26), wordt de anciënniteit verworven in de graden van eerste laboratoriumtechnoloog en laboratoriumtechnoloog geacht verworven te zijn in de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing. § 2. In afwijking van artikel 1, § 2, 2 de en 4 de lid, behouden de ambtenaren titularis van de graad van technicus (rang 20) bij het voormalig Instituut Pasteur en houder van één van de diploma's of titels opgenomen onder rubriek niveau 2+ in bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing, in niveau 2+, noch de graadanciënniteit, noch de anciënniteit in niveau 2 die zij verkregen hebben bij het voormalig Instituut Pasteur.
Voor de berekening van de anciënniteit in de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing, wordt de anciënniteit in aanmerking genomen dewelke vanaf de datum van inwerkingtreding van de personeelsformatie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid die de loopbanen integreert welke met de niveaus 1 en 2+ zijn verbonden die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, wordt bekomen. § 3. De ambtenaren die overeenkomstig dit besluit ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing (rang 26), worden beschouwd als zijnde geslaagd voor het examen voor verhoging in weddenschaal, in voorkomend geval, bedoeld in artikel 13, § 6, van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat of bedoeld in artikel 17, § 2, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat. § 4. In afwijking van de bepalingen vervat in bijlage II van het voornoemd koninklijk besluit van 16 juni 1970, kunnen de ambtenaren die overeenkomstig dit besluit ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing (rang 26), bevorderd worden tot de graad van gespecialiseerd hoofdtechnicus der vorsing (rang 28), binnen de perken van de vacante betrekkingen, voorzover zij ten minste negen jaar anciënniteit hebben in de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing. § 5. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de personeelsformatie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid die de loopbanen integreert welke met de niveaus 1 en 2+ zijn verbonden die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, en in afwijking van artikel 25, § 1, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, kunnen de ambtenaren die overeenkomstig dit besluit ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing (rang 26), binnen de perken van de vacante betrekkingen, bevorderd worden tot de graad van gespecialiseerd hoofdtechnicus der vorsing (rang 28), van zodra ze ten minste negen jaar anciënniteit hebben in de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing.
Art. 4.§ l. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerste technicus bij het voormalig Instituut Pasteur die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van eerste technicus en technicus geacht verworven te zijn in de graad van technicus der vorsing. § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerstaanwezend secretaris-rekenplichtige bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van eerstaanwezend secretaris-rekenplichtige en secretaris-rekenplichtige geacht verworven te zijn in de graad van technicus der vorsing. § 3. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van onderbureauchef bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van onderbureauchef, opsteller en rekenplichtige voor het materiaal geacht verworven te zijn in de graad van technicus der vorsing. § 4. De ambtenaren die overeenkomstig dit besluit ambtshalve benoemd zijn tot de graad van technicus der vorsing (rang 20) en bezoldigd zijn in de weddenschaal 20I of 20E, worden beschouwd als zijnde geslaagd voor het examen voor verhoging in weddenschaal, in voorkomend geval, bedoeld in artikel 13, § 5, van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat of bedoeld in artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Voor de berekening van de anciënniteit in de graad van technicus der vorsing bezoldigd in de weddenschaal 20I, in voorkomend geval, bepaald in artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, of in artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende de bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, wordt een graadanciënniteit van drie jaar in aanmerking genomen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Voor de berekening van de anciënniteit in de graad van technicus der vorsing bezoldigd in de weddenschaal 20E, in voorkomend geval, bepaald in artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, of in artikel 5, § 3, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende de bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, wordt een graadanciënniteit in aanmerking genomen dewelke vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt bekomen.
Art. 5.§ 1. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van hoofdamanuensis bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van adjunct-technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van hoofdamanuensis, eerste eerstaanwezend amanuensis, eerstaanwezend amanuensis en amanuensis, geacht verworven te zijn in de graad van adjunct-technicus der vorsing. 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerste eerstaanwezend amanuensis bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van adjunct-technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van eerste eerstaanwezend amanuensis, eerstaanwezend amanuensis en amanuensis geacht verworven te zijn in de graad van adjunct-technicus der vorsing. § 3. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerstaanwezend amanuensis bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van adjunct-technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van eerstaanwezend amanuensis en amanuensis geacht verworven te zijn in de graad van adjunct-technicus der vorsing. § 4. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerstaanwezend dierenverzorger bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van adjunct-technicus der vorsing, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van eerstaanwezend dierenverzorger en dierenverzorger geacht verworven te zijn in de graad van adjunct-technicus der vorsing.
Art. 6.Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van eerstaanwezend telefoniste bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van laboratoriumbediende, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van eerstaanwezend telefoniste en telefoniste geacht verworven te zijn in de graad van laboratoriumbediende.
Art. 7.§ 1. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van hoofdmeesterknecht bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van eerste geschoold werkman, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van hoofdmeesterknecht en keurarbeider geacht verworven te zijn in de graad van eerste geschoold werkman. § 2. De ambtenaren die overeenkomstig dit besluit ambtshalve benoemd zijn tot de graad van eerste geschoold werkman (rang 20) en bezoldigd zijn in de weddenschaal 20E, worden beschouwd als zijnde geslaagd voor het examen voor verhoging in weddenschaal, in voorkomend geval, bedoeld in artikel 13, § 5, van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat of bedoeld in artikel 17, § 1, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Voor de berekening van de graadanciënniteit, in voorkomend geval, bepaald in artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, of in artikel 12, § 3, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende de bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, wordt de anciënniteit in aanmerking genomen dewelke vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt bekomen.
Art. 8.Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren titularis van de graad van werkman bij het voormalig Instituut Pasteur, die ambtshalve benoemd zijn tot de graad van werkman, wordt de anciënniteit bekomen in de graden van werkman en adjunct-vakman geacht verworven te zijn in de graad van werkman. HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de geldelijke toestand
Art. 9.De weddenschalen verbonden aan de oude graden van de ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur worden vastgesteld op de data vermeld in de in bijlage 2 bij dit besluit gevoegde tabel.
Art. 10.§ 1. De geldelijke anciënniteit verkregen door de in artikel 1, § 1, bedoelde ambtenaren, wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. § 2. In afwijking van § 1 en onder voorbehoud van de toepassing van § 3, bekomen de in artikel 1, § 1, bedoelde ambtenaren, op de datum van de bekendmaking van dit besluit, in hun nieuwe graad, een wedde gelijk aan of onmiddellijk hoger dan de wedde dewelke ze genoten in hun oude graad bij het voormalig Instituut Pasteur.
De nuttige en geldelijke anciënniteit van deze ambtenaren wordt vastgesteld op basis van het resultaat van de inschaling in hun nieuwe weddenschaal.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het verschil tussen de bij het voormalig Instituut Pasteur verkregen geldelijke en nuttige anciënniteit meegenomen in de nieuwe weddenschaal.
Het derde lid is niet van toepassing op de ambtenaren die de maximale nuttige anciënniteit hebben in hun weddenschaal bij het voormalig Instituut Pasteur. § 3. De ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur bekomen, op de datum van de bekendmaking van dit besluit, in hun nieuwe graad geen lagere wedde dan die welke zij in hun vroegere graad genoten. Wanneer de in hun nieuwe graad bepaalde wedde lager is dan die welke zij in hun oude graad genoten, dan behouden zij hun oude weddenschaal. § 4. De in artikel 1, § 1, bedoelde ambtenaren behouden ten persoonlijke titel de tweetaligheidspremie, de diplomatoelage en de toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk, die zij genoten bij het voormalig Instituut Pasteur.
Deze toelagen mogen niet gecumuleerd worden met andere gelijkaardige toelagen die aan de federale personeelsleden worden of zullen worden toegekend.
Art. 11.De bepalingen van dit besluit mogen geen afbreuk doen aan de rechten op een pensioen van de ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur.
Art. 12.§ 1. De weddenschaal 10C wordt verbonden aan de in artikel 2, § 1, bedoelde graad. § 2. De in artikel 2, § 2, bedoelde ambtenaren behouden de weddenschaal 10C.
Art. 13.In afwijking van artikel 7 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, komen de diensten bepaald in artikel 14 van voornoemd besluit, voor de ambtenaren in dienst op 30 april 1999 en voor alle voor deze datum gepresteerde diensten in aanmerking vanaf de leeftijd van 20 jaar voor de ambtenaren die gerechtigd waren op een weddenschaal behorend tot het "niveau 2" en tot de "klasse 20 jaar" en die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gerechtigd zijn op een weddenschaal behorende tot niveau 2+. HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 30 april 1999.
Art. 15.Onze Minister van Volksgezondheid wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid, J. TAVERNIER
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 11 juli 2003 tot vaststelling van de modaliteiten van overdracht van de ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur naar de wetenschappelijke instelling van de Staat « Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ».
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid, J. TAVERNIER