Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 juli 2004
gepubliceerd op 15 juli 2004

Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2004002078
pub.
15/07/2004
prom.
08/07/2004
ELI
eli/besluit/2004/07/08/2004002078/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JULI 2004. - Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd beoogt de hervorming van de loopbaan van het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat en bevat voorts bepalingen die een aanpassing beogen van de bestaande reglementering met betrekking tot dit personeel in het licht van de hervorming van de loopbaan van het administratief en technisch personeel bij het federaal openbaar ambt welke werd doorgevoerd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de rijksbesturen.

Er werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State behalve op enkele punten.

Zo vraagt de Raad van State het artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, aan te passen in het licht van het voorliggende besluit. Mijn inziens is er daar geen aanpassing te doen daar het conform de regelgeving is en daar het specifiek de regeling betreft omtrent de aanduiding en uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen en dat dus niet het voorwerp is van het voorliggende besluit.

De opmerking om de niet op te heffen bepalingen van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, aan te passen in het licht van de bij het voorliggende besluit aan te brengen wijzigingen houdt evenmin steek daar het enkel de bepalingen betreft welke betrekking hebben op de graden van het niveau 1. Het besluit heeft betrekking op de graden van het niveau B, C en D. Op de suggestie om van de gelegenheid gebruik te maken om de terminologie waarmee de betrokken instellingen worden aangeduid doorheen de regelgeving te uniformiseren kan niet ingegaan worden op dit moment daar de tijd dringt om uitwerking te kunnen geven aan de bepalingen van dit besluit.

De opmerking dat de verwijzing naar het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, dient geschrapt te worden omdat het geen rechtsgrond biedt aan het voorliggende besluit en dat het niet gewijzigd wordt is pertinent onjuist. Het betreffende besluit bepaalt namelijk de verschillende categoriëen van personeel welke iedere federale wetenschappelijke instelling omvat, en dus ook het personeel dat met dit besluit beoogt wordt te integreren in het administratief en technisch personeel van het federaal openbaar ambt. Daarenboven wordt het artikel 5 van hetzelfde besluit gewijzigd in die zin.

Wat betreft de opmerking betreffende de vervanging van het artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, kan ik mij evenmin akkoord verklaren met de zienswijze van de Raad van State. Het artikel beoogt immers iets anders dan het artikel 3, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2002 houdende oprichting van de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid. Deze bepaling beschikt dat de modaliteiten inzake de aanduiding en de uitoefening van de managementsfunctie, met onder meer deze van de directeur van de ondersteunende dienst, worden vastgesteld door Uwe Majesteit.

Het artikel 23, dat reeds bestond, bepaalt dat de graad van directeur van de ondersteunende dienst van een wetenschappelijke instelling van de Staat wordt toegekend, ingedeeld en bezoldigd volgens de door U vastgestelde bepalingen. Volgens mij zijn dit toch twee verschillende bepalingen die wel conform elkaar zijn en die zelfs los van elkaar staan.

Wat betreft de opmerking van de Raad van State dat zij niet zien waar het begrip « college van de algemeen directeurs van de instellingen » in de regelgeving voorkomt kan ik het volgende zeggen. In het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, wordt dit nochtans duidelijk bepaald in artikel 9 : « Er mag een college worden ingesteld van de hoofden van de wetenschappelijke inrichtingen die onder het gezag staan van eenzelfde Minister. » Het is duidelijk dat het hier hetzelfde college is dat bedoeld wordt daar het een bepaling betreft met betrekking tot mutatie, d.w.z. de mogelijkheid die een personeelslid heeft om naar een andere wetenschappelijke instelling over te stappen die onder de bevoegdheid valt van dezelfde Minister.

Het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, wordt van toepassing gemaakt op het administratief en technisch personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat. De nadere regelen tot lezing van dit besluit zullen U in een later besluit aangeboden worden ter ondertekening.

Wat betreft de opmerking om het opschrift van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, zodanig aan te passen dat het duidelijk is dat het enkel nog van toepassing is op het personeel van niveau 1 ben ik de mening toegedaan dat dit enkel verwarring zou opleveren.

Daarenboven dient het koninklijk besluit in zijn geheel opgeheven te worden van zodra de loopbaanhervorming voor niveau 1 in werking treedt. Daarenboven dient er nog enige tijd rekening gehouden te worden met bepaalde overgangsmaatregelen die in het voornoemde besluit zijn opgenomen (bepaalde procedures zijn immers reeds lopende en volgen dus nog steeds deze reglementering).

De indeling in paragrafen is in artikel 37 (huidig artikel 40) behouden voor de gelijkvormigheid met vorige artikels.

De opmerking van de Raad van State om in de huidige artikels 40, 41 en 43 expliciet de datum van inwerkingtreding te vermelden volgen we niet daar het voor de betrokken ambtenaren duidelijker is te verwijzen naar de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit in kwestie, wat ook de reglementaire basis is.

De opmerking van de Raad van State met betrekking tot de artikelen 51, 52 en 55, de huidige artikelen 54, 55 en 58, werd niet gevolgd om volgende redenen.

De artikelen 54 en 55 zorgen er voor dat de bevorderingen die tot op dit moment uitgevoerd werden op basis van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, hun rechtsgeldigheid behouden. Als dit niet gebeurt dan worden de personeelsleden die in dit geval zijn gestraft.

Ik vestig er eveneens de aandacht op dat door het feit dat de personeelsformaties van enkele wetenschappelijke instellingen pas in werking zijn getreden na de data die gewoonlijk genomen worden voor de oprichting en transitie naar de niveaus B, C en D, daadwerkelijk voor die betrokken instellingen eerst de koninklijke besluiten van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, en van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, dienen uitgevoerd te worden. Met de artikelen 54 en 55 gebeurt dit mijn inziens.

Er dient ook rekening gehouden te worden met het feit dat er duidelijk in de artikelen 25, 30, 32 en 35 van het voorliggende besluit vermeld wordt dat het de graad is die men heeft of krijgt bij de inwerkingtreding van de personeelsformaties van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die de basis is om iemand ambtshalve te benoemen tot de nieuwe graad.

Het is ook zo dat artikel 58 duidelijk stelt dat het besluit in werking treedt op de dag van publicatie met uitzondering van de bepalingen van de oprichting en de transitie, « onverminderd andersluidende bepalingen ».

Tot slot wens ik op te merken dat het niet zo is dat de artikelen 24 tot 28 en 35 tot 51 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, retroactief worden in werking gesteld. Zij zijn immers reeds in werking gesteld op de dag van inwerkingtreding van de personeelsformatie van elke betrokken wetenschappelijke instelling van de Staat. De personeelsdiensten van elk van de betrokken instellingen hebben onderzocht of aan deze bepalingen reeds voldaan was of dat zij reeds in gang gezet waren. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de huidige bepalingen geen nadelige gevolgen hebben voor de betrokken ambtenaren.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. M. ARENA

ADVIES 37.218/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 14 mei 2004 door de Minister van Ambtenarenzaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat », heeft op 3 juni 2004 het volgende advies gegeven : Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de te vervullen vormvereisten.

Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt tot hervorming van de loopbaan van het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat (1) en bevat voorts bepalingen die een aanpassing beogen van de bestaande reglementering met betrekking tot dit personeel in het licht van de zogenaamde Copernicushervorming. Het ontwerp bevat gelijkaardige bepalingen als deze betreffende het administratief en technisch personeel van de federale overheidsdiensten, die zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen, waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, op 6 juni 2002 het advies 33.398/1 heeft uitgebracht. 2. Het ontworpen besluit vindt rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.Uit die bepalingen put de Koning de bevoegdheid om het statuut van het rijkspersoneel te regelen.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1. De stellers van het ontwerp dienen een nieuw onderzoek te wijden aan de volledigheid en de correctheid van, enerzijds, de aan te brengen wijzigingen aan de bestaande regelgeving en, anderzijds, de ontworpen autonome bepalingen. Zo bij voorbeeld : -dient doorheen het ontwerp de term « directeur-generaal » te worden vervangen door de term « algemeen directeur » (2); - moeten onder meer de artikelen 5, § 2, 9, § 2, en 13, § 2, van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat worden aangepast in het licht van het voorliggende ontwerp; - dienen een aantal bepalingen uit het ontwerp te worden afgestemd op de bepalingen van het ontwerp van koninklijk besluit houdende wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen betreffende de niveaus B, C en D, dat eveneens om advies aan de Raad van State, afdeling wetgeving, is voorgelegd (ontwerp 37.283/1) (3); - dient aan het ontwerp, vóór het huidige artikel 19, een artikel te worden toegevoegd (4) waarbij artikel 33bis van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat wordt gewijzigd. De aan te brengen wijzigingen dienen er onder meer toe te strekken de verwijzing naar artikel 29 van dat besluit te schrappen (5), en om de verwijzingen naar het begrip « inrichtingshoofden » aan te passen; - dienen ook de niet op te heffen bepalingen van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat te worden aangepast in het licht van de bij het besluit dat in ontwerpvorm voorligt aan te brengen wijzigingen. 2. In de inleidende zinnen dienen alle nog geldende wijzigende of vervangende besluiten te worden weergegeven.Het ontwerp verdient op dit vlak een grondig bijkomend onderzoek. 3. Van de gelegenheid zou gebruik kunnen worden gemaakt om de terminologie waarmee de betrokken instellingen worden aangeduid, doorheen de regelgeving te uniformiseren.In het ontwerp wordt meestal nog de term « wetenschappelijke instelling van de Staat » gebruikt (7), terwijl in artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en in het opschrift en in de inleidende zin van artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 (8) de term « federale wetenschappelijke en culturele instellingen » wordt gebruikt.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 1. Het eerste lid van de aanhef dient te worden aangevuld met een verwijzing naar artikel 37 van de Grondwet.2. Het tweede lid van de aanhef kan worden geschrapt nu het erin vermelde koninklijk besluit van 20 april 1965 uiteraard geen rechtsgrond biedt aan het besluit dat in ontwerpvorm voorligt, erdoor niet wordt gewijzigd en de vermelding ervan evenmin noodzakelijk is voor een goed begrip van dat laatste besluit.3. Het is slechts wanneer er een zeer groot aantal nog geldende wijzigende besluiten zijn, dat kan worden gebillijkt dat in de aanhefbepalingen waarin de te wijzigen besluiten worden vermeld, enkel het laatste wijzigende besluit wordt aangehaald.Aangezien zulks niet het geval is met betrekking tot de in het derde en het vierde lid van de aanhef vermelde koninklijke besluiten van 30 april 1999, dient in die leden de volledige wetshistoriek van die besluiten te worden vermeld. 4. Aan de aanhef dient een lid te worden toegevoegd (dat het vierde lid wordt) waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot vaststelling van de modaliteiten van overdracht van de statutaire ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur naar de wetenschappelijke instelling van de Staat « Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid », inzonderheid naar artikel 10, § 1, van dat besluit, dat bij artikel 39 van het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, wordt gewijzigd.5. De Nederlandse tekst van het huidige zevende lid van de aanhef redigere men als volgt : « Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 1 april 2004;».

De Franse tekst van dat lid moet worden aangevuld met de datum van dat akkoord.

Artikel 6 De tweede volzin van het ontworpen artikel 4 dient te vervallen. Niet alleen hoort die zin niet thuis in een reglementaire tekst, maar ook blijkt uit het laten voortbestaan van artikel 7, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat (zie artikel 8 van het ontwerp) dat het niet zo is dat het geheel van de bepalingen inzake werving van het rijkspersoneel van toepassing zijn op het bij dat besluit bedoelde personeel.

Artikel 11 Artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 dient te worden opgeheven, en niet te worden vervangen, nu het weinig zin heeft dat de Koning zichzelf zonder meer een opdracht verleent en die bevoegdheidstoekenning bovendien niet conform artikel 3, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2002 houdende oprichting van de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid is, dat het vaststellen door de Koning van de nadere regels met betrekking tot de aanwijzing tot en de uitoefening van de erin bedoelde managementfuncties, waaronder die van directeur van de ondersteunende dienst, verbindt aan een voordracht van de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en aan een overleg in de Ministerraad.

Artikel 15 1. Met de in artikel 15, 5°, vervatte wijziging wordt volgens de gemachtigde ambtenaar beoogd de regeling inzake de uitoefening van hogere functies voor het personeel van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen te doen aansluiten bij de regeling die van toepassing is op het rijkspersoneel. Gelet op dit voornemen kan artikel 30, § 3, van het koninklijk besluit van 30 april 1999 beter in zijn geheel worden opgeheven, nu krachtens artikel 29 van dat besluit, onverminderd de (afwijkende) bepalingen van het eigen statuut, de « voorschriften » die gelden voor het rijkspersoneel, van toepassing zijn op het personeel van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen. 2. De gemachtigde ambtenaar bevestigt dat er, ten gevolge van de bij artikel 19 in te voegen bepaling, nog andere wijzigingen aan artikel 30 - en ook aan artikel 33 - van het koninklijk besluit van 30 april 1999 zullen moeten worden aangebracht.Zo kunnen onder meer de artikelen 30, § 4, en 33, § 2, van dat besluit grotendeels worden opgeheven.

Het verdient aanbeveling om het ontwerp in die zin aan te passen. 3. In de Nederlandse tekst van artikel 15, 8°, van het ontwerp dient de vermelding « § 4 » te worden vervangen door de vermelding « § 5 ».4. De Raad van State, afdeling wetgeving, ziet niet waar het in artikel 30, § 5, vierde lid, in te schrijven begrip « college van de directeurs-generaal van de instellingen » in de regelgeving voorkomt. De vraag rijst dan ook of artikel 15, 8°, van het ontwerpbesluit doorgang kan vinden.

Artikel 18 In de inleidende zin van artikel 18, 3°, schrijve men in de Nederlandse tekst « in § 2, eerste lid, 2°, » in plaats van « in § 2, 2°, ».

Artikel 21 Gelet op artikel 53 van het ontworpen besluit, waarbij het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat grotendeels wordt opgeheven, waardoor dat laatste besluit enkel nog van toepassing zal zijn op het personeel van niveau 1, verdient het aanbeveling om dit laatste tot uiting te brengen in het opschrift ervan.

Artikel 26 Een indeling in paragrafen is niet raadzaam wanneer elke paragraaf slechts uit één lid bestaat en die indeling niet kan bijdragen tot een meer duidelijke voorstelling van het ingedeelde artikel.

De indeling van artikel 26 in twee paragrafen die elk slechts uit één lid bestaan, dient derhalve te vervallen.

Eenzelfde of een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 28, 34, 37, 38 en 48.

Artikel 30 In artikel 30, § 1, schrijve men « De in artikel 29 bedoelde ambtenaren » en « Les agents visés à l'article 29 » in plaats van « De in artikel 29, §§ 1 en 2, bedoelde ambtenaren » (Nederlandse tekst) en « Les agents visés à l'article 29, §§ 1er et 3 inclus » (Franse tekst).

Artikel 36 In de inleidende zin van artikel 36 dient de vermelding « § 1 » te worden geschrapt Voorts worden de verdere opsommingen die onder 1°, 2°, 3° en 4° van dat artikel voorkomen, best aangegeven door de aanduidingen « a) », « b) », « c) », en « d) ».

Artikel 37 Volgens de gemachtigde ambtenaar wordt met de in artikel 37, § 1 (lees : eerste lid), bedoelde datum van inwerkingtreding van het erin vermelde koninklijk besluit van 10 april 1995 beoogd te verwijzen naar de datum van 1 januari 1994. Omwille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om in die bepaling uitdrukkelijk gewag te maken van die datum.

Artikel 38 Nu uit de door de gemachtigde ambtenaar verleende toelichting blijkt dat met de in artikel 38, § 2 (lees : tweede lid), bedoelde datum wordt beoogd te verwijzen naar de datum van 1 januari 2001, verdient het aanbeveling die datum uitdrukkelijk te vermelden.

Overigens worden bepalingen betreffende de inwerkingtreding best geïntegreerd in het huidige artikel 55 van het ontwerp.

Een gelijkaardige opmerking kan worden gemaakt ten aanzien van artikel 40 van het ontwerp, waar wordt beoogd te verwijzen naar de datum van 30 april 1999.

Artikel 39 In artikel 39 schrijve men « wordt aangevuld als volgt : « ... » in plaats van « wordt vervolledigd met de woorden ».

Artikelen 51, 52 en 55 1. Volgens de gemachtigde ambtenaar wordt met de artikelen 51 en 52 beoogd dat eerst de hervormingen zouden kunnen worden doorgevoerd die vervat zijn in het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, en pas daarna de zogenaamde Copernicushervormingen. Die intentie kan evenwel niet worden gerealiseerd, gelet op het gegeven dat die laatste hervormingen krachtens artikel 55 van het besluit dat in ontwerpvorm voorligt, met ingang van verschillende data in het jaar 2002 (1 januari, 1 juni en 1 oktober 2002) worden geconcretiseerd, terwijl uit de door de gemachtigde ambtenaar aan de auditeur-verslaggever bezorgde informatie blijkt dat een deel van de eerstgenoemde hervormingen voor sommige wetenschappelijke instellingen pas op 1 december van dat jaar of in het jaar 2003 zijn of zullen zijn gerealiseerd.

Zo men werkelijk de ene hervorming door de andere beoogt te laten voorafgaan, dienen de artikelen 51, 52 en 55 van het ontwerp te worden herwerkt.

Bovendien dienen de stellers van het ontwerp na te gaan of de retroactieve inwerkingstelling van de artikelen 24 tot 28 en 35 tot 51 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 geen nadelige gevolgen heeft voor bepaalde categorieën van ambtenaren, in welk geval ze ontoelaatbaar is. 2. Onverminderd opmerking 1, kunnen de artikelen 51 en 52 van het ontwerp worden versmolten tot één enkel artikel nu ze beide de inwerkingstelling betreffen van artikelen uit het koninklijk besluit van 30 april 1999. In artikel 55, 2° en 3°, schrijve men bovendien telkens « die uitwerking hebben met ingang van » in plaats van « die in werking treden op ».

Artikel 53 Aangezien de artikelen 1 en 27 tot 30 van het in artikel 53 vermelde koninklijk besluit van 30 april 1999 blijven voortbestaan, mag de uitvoeringsbepaling van dat besluit niet worden opgeheven.

Men schrijve derhalve : « De artikelen 2 tot 26 en 31 tot 50... worden opgeheven ».

Taalkundige opmerking Op een aantal plaatsen van het ontwerp dient in de Nederlandse tekst te worden geschreven « een weddenschaal genieten » in plaats van « van een weddenschaal genieten » (zie met name de artikelen 20 - ontworpen artikel 34, § 1, eerste lid - 30, § 4, eerste lid, 41 en 47, § 3, derde lid).

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. BAERT, J. SMETS, staatsraden;

Mevr. G. VERBERCKMOES, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. B. WEEKERS, auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder het toezicht van de H. J. SMETS. _______ Nota's (1) Zie met betrekking tot die terminologie, opmerking 3 van het onderdeel « algemene opmerkingen » van dit advies.(2) Zie het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat.(3) Zie bij voorbeeld de artikelen 25, tweede lid, en 35 van het ontwerp.(4) De huidige artikelen 19 en volgende van het ontwerp zullen dan dienen te worden vernummerd.(5) Dat artikel wordt immers bij artikel 14 van het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, opgeheven.(6) Zie evenwel het ontworpen artikel 5, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut van de wetenschappelijke instellingen van de Staat (artikel 1, 1°, van het ontwerp), waar de term « federale wetenschappelijke instelling » wordt gebruikt.(7) Koninklijk besluit tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen.(8) Zie artikel 58 van het genoemde koninklijk besluit van 30 april 1999 en de artikelen 51 en 52 van het ontworpen besluit. 8 JULI 2004. - Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995, 26 mei 1999 en 5 juni 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999, 26 mei 2002, 22 januari 2003, 22 januari 2003 en 7 september 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999, 11 december 2001, 28 februari 2002, 26 mei 2002, 22 januari 2003 en 11 juli 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 februari 2003 en 5 juni 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot vaststelling van de modaliteiten van overdracht van de statutaire ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur naar de wetenschappelijke instelling van de Staat « Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid », inzonderheid op artikel 10, § 1;

Gelet op het advies van de Federale interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid, gegeven op 13 februari 2004;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 maart 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, van 1 april 2004;

Gelet op het protocol n° 124/1 van 20 april 2004 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;

Gelet op advies nr. 37.218/1 van de Raad van State, gegeven op 3 juni 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de loopbaanhervorming van de gemene graden in de niveaus D, C en B voor het personeel van de federale besturen beëindigd is;

Overwegende dat, als logisch gevolg daarvan, een gelijkaardige hervorming voor het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat dient te worden doorgevoerd;

Overwegende dat de hervorming van de loopbanen van het federaal administratief openbaar ambt van de niveaus 4 tot 2+ één van de aspecten van het intersectoraal akkoord 2001-2002 insluit;

Overwegende dat de diensten die de wedden moeten uitbetalen dan ook in staat moeten gesteld worden zo snel mogelijk te beschikken over de nieuwe aangepaste weddenschalen;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat

Artikel 1.In artikel 5, van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995, 26 mei 1999 en 5 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « Iedere federale wetenschappelijke instelling omvat : 1°) personeel belast met een managementfunctie; 2°) wetenschappelijk personeel, met inbegrip van het wetenschappelijk personeel belast met een leidinggevende functie; 3°) administratief en technisch personeel. » 2° In § 3, worden de woorden « § 1, punt 3 en 4 » vervangen door de woorden « § 1, 3° ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat

Art. 2.Het opschrift van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het administratief en technisch personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat ».

Art. 3.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, worden de woorden « toegevoegd vorsingspersoneel en op het beheerspersoneel « vervangen door de woorden « administratief en technisch personeel ».

Art. 4.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « De betrekkingen van het personeel dat aan dit statuut is onderworpen, zijn in het personeelsplan van iedere wetenschappelijke instelling van de Staat opgenomen onder onderstaande rubriek : Administratief en technisch personeel. »

Art. 5.§ 1. Het opschrift van Hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Algemene bepalingen ». § 2. De opdeling in afdelingen binnen Hoofdstuk II wordt opgeheven.

Art. 6.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de bepalingen van dit statuut, zijn de ambtenaren waarop het van toepassing is, onderworpen aan de regels welke opgelegd zijn aan de Rijksambtenaren. »

Art. 7.Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003, wordt vervangen als volgt : « § 1. De in artikel 1 bedoelde ambtenaren kunnen titularis zijn van de volgende graden onderverdeeld volgens niveau : Niveau 1 : - in rang 10 : industrieel ingenieur, adjunct-adviseur en informaticus - in rang 13 : industrieel ingenieur - directeur.

Niveau B : administratief deskundige, financieel deskundige, technisch deskundige en ICT-deskundige.

Niveau C : administratief assistent en technisch assistent.

Niveau D : administratief medewerker en technisch medewerker. § 2. In de niveaus B, C en D kunnen andere graden door Ons worden opgericht dan deze opgericht bij § 1. »

Art. 8.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° artikel 6, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 22 januari 2003;2° artikel 7, eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;3° artikel 8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003.

Art. 9.In artikel 11, § 2, van hetzelfde besluit, worden de woorden « directeur-generaal van de opleiding » vervangen door de woorden « houder van de managementfunctie N-1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid ».

Art. 10.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° artikel 12, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;2° artikel 13;3° artikel 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;4° artikel 15, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 22 januari 2003;5° artikels 16 en 17, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;6° artikel 18, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;7° artikel 19;8° artikel 20, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;9° artikel 21, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 22 januari 2003;10° artikel 22, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003.

Art. 11.Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003, wordt vervangen als volgt: « De graad van directeur van de ondersteunende dienst van een wetenschappelijke instelling van de Staat, wordt toegekend, ingedeeld en bezoldigd volgens de door Ons vastgestelde bepalingen. ».

Art. 12.In hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° artikels 24 en 25, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003;2° artikel 26, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 2002.

Art. 13.In artikel 27, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 januari 2003, worden de woorden « de ambtenaren van niveau 2+ deelnemen die titularis zijn van de graad van programmeur of programmeringsanalist » vervangen door de woorden « de ambtenaren van niveau B deelnemen die titularis zijn van de graad van ICT-deskundige ».

Art. 14.Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 15.In artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 22 januari 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, worden de woorden « secretaris-generaal » vervangen door de woorden « voorzitter van het directiecomité en voor het Ministerie van Landsverdediging, de secretaris-generaal » en de woorden « het hoofd van de wetenschappelijke instelling » door de woorden « de algemeen directeur van de instelling »;2° § 1, 3°, wordt vervangen door volgende bepaling : « 3° onder ambtenaar, het lid van het administratief of technisch personeel;»; 3° in § 1, 6°, worden de woorden « menselijk potentieel » vervangen door het woord « personeelsbeleid » in de Nederlandse tekst;4° in § 1, 7°, worden de woorden « menselijk potentieel » vervangen door het woord « personeelsbeleid » in de Nederlandse tekst;5° § 3 wordt opgeheven;6° § 4 wordt opgeheven;7° in § 5, tweede lid, worden de woorden « het toegevoegd vorsingspersoneel of het lid van het beheerspersoneel, naargelang van het geval, « vervangen door de woorden « het administratief of technisch personeel »;8° in § 5, vierde lid worden de woorden « college van instellingshoofden » vervangen door de woorden « college van de algemeen directeurs van de instellingen »;9° in § 5, vijfde lid, worden de woorden « van het toegevoegd vorsingspersoneel of het lid van het beheerspersoneel, naargelang van het geval, » geschrapt en de woorden « het hoofd van de twee wetenschappelijke instellingen » door de woorden « de algemeen directeurs van de twee instellingen ».

Art. 16.In artikel 31 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 22 januari 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « door de in artikel 29 bedoelde bepalingen » geschrapt;2° § 1, vierde lid, 3°, wordt vervangen als volgt : « 3° de verantwoordelijke van de dienst die belast is met het personeelsbeleid of de opleidingsdirecteur of de verantwoordelijke voor de opleiding van de stagiairs, aangeduid door de Directieraad.»; 3° in §§ 1 en 4, worden de woorden « het hoofd van de instelling » vervangen door de woorden « de algemeen directeur van de instelling », het woord « instellingshoofden » door de woorden « algemeen directeurs van de instelling », het woord « het instellingshoofd » door de woorden « de algemeen directeur van de instelling » en de woorden « hoofd van de instelling » door de woorden « algemeen directeur van de instelling ».

Art. 17.In artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 22 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste en tweede lid, worden vervangen als volgt : « § 1.De algemeen directeur van de instelling vertrouwt de verantwoordelijkheid van de opleiding en van de stages toe, per taalrol, aan een personeelslid gekozen uit de leden van het wetenschappelijk personeel van de genoemde instelling of uit de personeelsleden bedoeld in dit besluit en benoemd in een graad die wordt beschouwd als ingedeeld in het niveau 1 van de indeling der graden waarvan de Rijksambtenaren titularis kunnen zijn. De enen en de anderen moeten een graadanciënniteit van ten minste vijf jaar rechtvaardigen. Het gekozen personeelslid draagt de titel van verantwoordelijke van de dienst die belast is met het personeelsbeleid, of de opleidingsdirecteur of de verantwoordelijke voor de opleiding van de stagiairs, aangeduid door de Directieraad.

De verantwoordelijke van de dienst die belast is met het personeelsbeleid, of de opleidingsdirecteur of de verantwoordelijke voor de opleiding van de stagiairs, aangeduid door de Directieraad wordt aangewezen voor een periode van vijf jaar die hernieuwbaar is. »; 2° in § 1, derde lid, worden de woorden « toegevoegd vorsingspersoneel en beheerspersoneel » vervangen door de woorden « administratief en technisch personeel »;3° in §§ 2, 4, 5 en 8, worden de woorden « directeur-generaal van de opleiding » vervangen door de woorden « houder van de managementfunctie N-1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid »;4° in §§ 3 en 5, worden de woorden « hoofden van de wetenschappelijke instelling » vervangen door de woorden « algemeen directeurs van de instellingen », de woorden « het hoofd van de instelling » door de woorden « de algemeen directeur van de instelling » en de woorden « de hoofden van de instelling » door de woorden « de algemeen directeurs van de instellingen »;5° in § 6, wordt het woord « opleidingsdirecteur » vervangen door de woorden « verantwoordelijke van de dienst die belast is met het personeelsbeleid of de opleidingsdirecteur of de verantwoordelijke voor de opleiding van de stagiairs, aangeduid door de Directieraad ».

Art. 18.In hetzelfde besluit wordt een artikel 32bis ingevoegd, luidende : «

Art. 32bis.Het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten is van toepassing op het personeel opgenomen in artikel 1 van dit besluit volgens de door Ons bepaalde nadere regelen. ».

Art. 19.In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « door de in artikel 29 bedoelde bepalingen » geschrapt;2° § 2 wordt opgeheven.

Art. 20.In artikel 33bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 september 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « door de bepalingen vermeld in artikel 29 » geschrapt en wordt in de Nederlandse tekst, het woord « inrichtingen » vervangen door het woord « instellingen »;2° in §§ 3 en 4, wordt het woord « inrichtingshoofden » vervangen door de woorden « algemeen directeurs van de instellingen ».

Art. 21.In artikel 34, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, worden de woorden « In afwijking van de administratieve standen waarvan sprake in artikel 29, kunnen de leden van het toegevoegd vorsingspersoneel van ten minste rang 22 » vervangen door de woorden « In afwijking van de administratieve standen, kunnen de personeelsleden van het administratief of technisch personeel, titularis van een graad van niveau 1, B of C die ten minste de weddenschaal CA3 geniet ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat

Art. 22.Het opschrift van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt als volgt vervangen: « Koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het administratief en technisch personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat

Art. 23.In artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden de woorden « toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel « vervangen door de woorden « administratief en technisch personeel ».

Art. 24.In artikel 13, § 2,eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden de woorden « toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel « vervangen door de woorden « administratief en technisch personeel ». HOOFDSTUK V. - Integratie van de gemene en de bijzondere graden van het toegevoegd vorsings- en beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen in de gemene graden van het federaal openbaar ambt Afdeling 1. - Integratie van de ambtenaren van niveau 4 in niveau D.

Art. 25.§ 1. De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van de personeelsformaties van de betrokken wetenschappelijke instellingen bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat, titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna opgenomen zijn in de linkerkolom, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In afwijking van bovenstaande tabel worden de personeelsleden die aangeworven zijn bij arbeidsovereenkomst voor keuken en schoonmaak geïntegreerd in de graad van medewerker keuken/schoonmaak. § 2. De berekening van hun graad- en niveauanciënniteit gebeurt ten vroegste vanaf 1 januari 2002. § 3. In afwijking van § 1 wordt de administratief medewerker die op de datum van bekendmaking van dit besluit een technische functie uitoefent, ambtshalve benoemd tot technisch medewerker.

Een technische functie is een functie waarvan het hoofddoel de kennis en de competenties van een technisch domein zijn. De technische functies worden vastgesteld door de Directieraad en medegedeeld aan de betrokken personeelsleden binnen de drie maanden na bekendmaking van dit besluit.

Art. 26.§ 1. De ambtenaren benoemd in de graad van administratief medewerker worden ingeschaald in de weddenschaal DA1 op voorwaarde dat ze een door het Opleidinginstituut van de Federale Overheid georganiseerde opleiding gevolgd hebben die gericht is op de essentiële competenties vereist voor de functie.

De ambtenaren benoemd in de graad van technisch medewerker worden ingeschaald in de weddenschaal DT2 op voorwaarde dat ze een door het Opleidinginstituut van de Federale Overheid georganiseerde opleiding gevolgd hebben die gericht is op de competenties vereist voor de functie.

Aan de personeelsleden die geïntegreerd zijn in de graad van medewerker keuken/schoonmaak wordt de weddenschaal DT1 toegekend. § 2. De in § 1 bedoelde opleidingen worden tot 31 december 2004 ingericht. § 3. De ambtenaren die de opleiding niet gevolgd hebben behouden de weddenschaal die ze genoten in hun oude graad.

Art. 27.De ambtenaren bekomen in de weddenschaal DA1 of DT2 de wedde gelijk aan of onmiddellijk hoger dan de wedde die ze genoten in hun oude graad.

De nuttige anciënniteit van deze ambtenaren wordt vastgesteld op basis van het resultaat van hun inschaling.

In afwijking van de artikelen 14, 15, 17 en 18 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, wordt deze nuttige anciënniteit de fictieve geldelijke anciënniteit bepaald in het enig niveau D. Wanneer in hun weddenschaal van het niveau 4, de rijksambtenaren aan de maximumwedde van deze schaal worden bezoldigd, worden zij in de weddenschaal DA1 of DT2 geïntegreerd op de eerste trap van de intermediaire loonopslag die uit de integratie voortvloeit.

Het verschil tussen de geldelijke anciënniteit en de nuttige anciënniteit verworven in de oude weddenschaal wordt meegenomen in de nieuwe weddenschaal en is beperkt tot elf maanden.

Art. 28.Onverminderd de voorgeschreven reglementaire voorwaarden, kunnen de ambtenaren slechts de weddenschaal DA2 of DT3 bekomen mits ze slagen voor een door SELOR. - Selectiebureau van de federale overheid georganiseerde competentietest die gelijkwaardig is aan de vergelijkende selectie voor werving in die graad.

In afwijking van het eerste lid, kunnen de ambtenaren van niveau 4, die in niveau D ambtshalve benoemd zijn, naar de anciënniteit verworven in hun oude graad van niveau 4 verwijzen om aan de in het eerste lid bedoelde competentietest deel te nemen.

Art. 29.De geldelijke weerslag van de bepalingen van deze afdeling heeft uitwerking vanaf 1 december 2002.

Tussen 1 januari 2002 en 30 november 2002 genieten de ambtenaren de weddenschaal overeenkomstig de loopbaan waarvan ze titularis waren. Afdeling 2. - Integratie van de ambtenaren van niveau 3 in niveau D.

Art. 30.§ 1. De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van de personeelsformaties van de betrokken wetenschappelijke instellingen bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat, titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna opgenomen zijn in de linkerkolom, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. In afwijking van § 1 wordt de administratief medewerker die op de datum van bekendmaking van dit besluit een technische functie uitoefent, ambtshalve benoemd tot technisch medewerker.

Een technische functie is een functie waarvan het hoofddoel de kennis en de competenties van een technisch domein zijn. Deze worden vastgesteld door de Directieraad en medegedeeld aan de betrokken personeelsleden binnen de drie maanden na bekendmaking van dit besluit. § 3. Voor de berekening van hun graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens §§ 1 en 2, worden de diensten gepresteerd in de geschrapte graad waarvan zij titularis zijn geweest, in aanmerking genomen.

De anciënniteit verkregen in niveau 3 wordt geacht verkregen te zijn in niveau D.

Art. 31.De in artikel 30, §§ 1 en 2, bedoelde ambtenaren worden ingeschaald in de weddenschalen verbonden aan hun nieuwe graad overeenkomstig de bijlage 1 bij dit besluit.

De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. Afdeling 3. - Integratie van de ambtenaren van niveau 2 in niveau C

Art. 32.§ 1. De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van de personeelsformaties van de betrokken wetenschappelijke instellingen bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat, titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna opgenomen zijn in de linkerkolom, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen: Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. In afwijking van § 1 wordt de administratief assistent die op de datum van bekendmaking van dit besluit een technische functie uitoefent, ambtshalve benoemd tot technisch assistent.

Een technische functie is een functie waarvan het hoofddoel de kennis en de competenties van een technisch domein zijn. Deze worden vastgesteld door de Directieraad en medegedeeld aan de betrokken personeelsleden binnen de drie maanden na bekendmaking van dit besluit. § 3. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens §§ 1 tot en met 2, worden de diensten gepresteerd in de geschrapte graad waarvan zij titularis waren in aanmerking genomen.

De anciënniteit verkregen in niveau 2 wordt geacht verkregen te zijn in niveau C.

Art. 33.§ 1. De in artikel 32 bedoelde ambtenaren worden ingeschaald in de weddenschalen verbonden aan hun nieuwe graad overeenkomstig de bijlage 1 van dit besluit. § 2. De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. § 3. De ambtenaren, voorheen titularis van de weddenschaal 20E, die overeenkomstig de bijlage 1 bij dit besluit, ingeschaald zijn in de weddenschaal CA2 of CT2 kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 4.

De geslaagden die een anciënniteit van 4 jaar tellen in de weddenschaal CA2 of CT2 bekomen de weddenschaal CA3 of CT3 en dit ten vroegste op 1 september 2003. De anciënniteit verworven in de oude weddenschaal 20 E telt mee voor de berekening van deze 4 jaar.

De niet geslaagden die een anciënniteit van 6 jaar tellen in de weddenschaal CA2 of CT2 bekomen de weddenschaal 20I of 20H, al naargelang het geval. De anciënniteit verworven in de oude weddenschaal 20E telt mee voor de berekening van deze 6 jaar.

De ambtenaren die gedurende 6 jaar de weddenschaal CA3 of CT3 genoten hebben, bekomen de weddenschaal 22B opgenomen in de bijlage 2 bij dit besluit voor zover er betrekkingen in deze schaal vacant zijn. § 4. In afwijking van § 1, behouden de ambtenaren benoemd in de graad administratief of technisch assistent, die momenteel de weddenschalen 20I of 20H genieten, het voordeel van deze weddenschalen.

Zij kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 4. De geslaagden bekomen de weddenschaal CA3 of CT3 en dit ten vroegste op 1 september 2003.

De ambtenaren die gedurende 6 jaar de weddenschaal CA3 of CT3 genoten hebben, bekomen bij voorrang de weddenschaal 22B opgenomen in de bijlage 2 bij dit besluit binnen de grenzen van de vacante betrekkingen van deze schaal en in de volgende orde van voorkeur : 1° de ambtenaar waarvan de datum van het proces-verbaal van het examen voor verhoging in weddenschaal tot de weddenschaal 20E, de oudste is;2° bij gelijke datum van het proces-verbaal, de ambtenaar die het oudst in graad is;3° bij gelijkheid van graadanciënniteit, de ambtenaar waarvan de dienstanciënniteit de grootste is;4° bij gelijkheid van dienstanciënniteit, de ambtenaar die het oudst is. Hun graadanciënniteit wordt in aanmerking genomen voor de berekening van deze periode van 6 jaar. § 5. In afwijking van § 1, behouden de ambtenaren benoemd in de graad technisch assistent, voorheen titularis van de geschrapte graad van werkmeester en die de weddenschaal 22C genieten, het voordeel van deze weddenschaal.

Zij kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 4. De geslaagden bekomen onmiddellijk de weddenschaal CT3 en dit ten vroegste op 1 september 2003.

Deze ambtenaren die gedurende 6 jaar de weddenschaal CA3 of CT3 genoten hebben, bekomen bij voorrang op de ambtenaren bedoeld in § 4 de weddenschaal 22B opgenomen in de bijlage 2 bij dit besluit binnen de grenzen van de vacante betrekkingen van deze schaal en in de volgende orde van voorkeur : 1° de ambtenaar waarvan de datum van het proces-verbaal van het examen voor verhoging in weddenschaal tot de weddenschaal 20E, de oudste is;2° bij gelijke datum van het proces-verbaal, de ambtenaar die het oudst in graad is;3° bij gelijkheid van graadanciënniteit, de ambtenaar waarvan de dienstanciënniteit de grootste is;4° bij gelijkheid van dienstanciënniteit, de ambtenaar die het oudst is. Hun graadanciënniteit wordt in aanmerking genomen voor de berekening van deze periode van 6 jaar. § 6. In afwijking van § 1, behouden de ambtenaren benoemd in de graad van hoofdtechnicus der vorsing (afgeschafte graad) en die de weddenschaal 22B genieten, het voordeel van deze weddenschaal.

Zij kunnen niet deelnemen aan de competentiemetingen. § 7. In afwijking van § 1, behouden de ambtenaren benoemd in de graad technisch deskundige (niveau B), het voordeel van weddenschaal 23A, voor zover ze gunstiger is. § 8. De ambtenaren benoemd in de graad van administratief assistent of technisch assistent, voorheen titularis van de geschrapte graad van hoofdtechnicus der vorsing die, overeenkomstig de bijlage 1 van dit besluit, ingeschaald zijn in de weddenschaal CA3 of CT3 bekomen na 6 jaar de weddenschaal 22B opgenomen in de bijlage 2 bij dit besluit voorzover er betrekkingen in deze schaal vacant zijn. Hun graadanciënniteit telt mee voor de berekening van deze periode van 6 jaar.

Zij kunnen niet deelnemen aan de competentiemetingen. § 9. De ambtenaren die, overeenkomstig de bijlage 1 van dit besluit, ingeschaald zijn in de weddenschaal CA1 of CT1 kunnen deelnemen aan de competentiemeting 1.

Art. 34.De ambtenaren benoemd in de graad van technisch deskundige worden ingeschaald in weddenschaal BT2.

Voor de berekening van hun graadanciënniteit, worden de diensten gepresteerd in de geschrapte graad waarvan zij titularis zijn geweest, in aanmerking genomen.

De geldelijke anciënniteit verkregen in niveau 2 door deze ambtenaren wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. Afdeling 4. - Integratie van de ambtenaren van niveau 2+ in niveau B

Art. 35.§ 1. De ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van de personeelsformaties van de betrokken wetenschappelijke instellingen bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat, titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna opgenomen zijn in de linkerkolom, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens § 1, worden desgevallend de diensten gepresteerd in de twee geschrapte graden van de loopbaan waarvan zij titularis geweest zijn in aanmerking genomen.

De anciënniteit verkregen in niveau 2+ wordt geacht verkregen te zijn in niveau B.

Art. 36.§ 1. De in artikel 35, § 1, bedoelde ambtenaren worden ingeschaald in de weddenschalen verbonden aan hun nieuwe graad overeenkomstig de bijlage 1 van dit besluit. § 2. De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. § 3. In afwijking van § 1 kunnen de ambtenaren benoemd in een graad opgenomen in kolom 1 van de hierna vermelde tabel en voorheen bekleed met de geschrapte graad opgenomen in kolom 2, het voordeel van de weddenschaal vermeld in kolom 3 behouden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. De ambtenaren voorheen titularis van een weddenschaal opgenomen in kolom 1 van onderstaande tabel, bekomen automatisch, wanneer zij 9 jaar graadanciënniteit tellen, de weddenschaal hiertegenover vermeld in kolom 2 van dezelfde tabel, opgenomen in de bijlage 2 van dit besluit.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De ambtenaren bedoeld in het vorige lid, die geslaagd zijn voor een competentiemeting, bekomen de competentietoelage onder dezelfde voorwaarden als de rijksambtenaren. § 5. De ambtenaren voorheen begunstigden van de weddenschalen 26A, 26G of 26M kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 1. § 6. De ambtenaren begunstigden van de weddenschaal 26E kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 1. § 7. De ambtenaren begunstigden van de weddenschalen 26J, 26H of 26N, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 2. § 8. De ambtenaren voorheen begunstigden van de weddenschalen 26J, 26H of 26N, naargelang het geval, en die minstens 12 jaar graadanciënniteit tellen op 1 oktober 2002 bekomen, wanneer ze geslaagd zijn voor de competentiemeting 2, de weddenschalen BA2, BT2 of BF2, naargelang het geval, zodra ze 18 jaar graadanciënniteit tellen.

De niet geslaagden bekomen, indien ze 18 jaar graadanciënniteit tellen en naargelang het geval, de weddenschalen 26O, 28M of 28G, opgenomen in de bijlage 2 bij dit besluit. Deze ambtenaren kunnen deelnemen aan de competentiemeting 2.

De administratief deskundige die bezoldigd is in de weddenschaal 28 G, en die laureaat is van de competentiemeting 3, behoudt het voordeel van deze weddenschaal.

Indien zou blijken dat de algemene bepalingen inzake integratie gunstiger zijn dan deze van deze paragraaf, dan worden de voordeligste bepalingen toegepast. § 9. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschalen 28C, 28M, 28N, 28O, en 26 O kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 3. § 10. De ambtenaren titularis van de weddenschalen 28D, 28G, 28I en 28P kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 3. § 11. De ambtenaren titularis van de weddenschaal 26L kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 4. § 12. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschalen 28L en 28K kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 5.

Art. 37.De technisch deskundigen, die belast zijn met programmeren, kunnen deelnemen aan een selectietest voor verandering van graad naar ICT-deskundige.

De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. Afdeling 5. - Algemene bepalingen

Art. 38.Voor de ambtenaren die, wanneer ze de voorwaarden vervulden om deel te nemen aan een competentiemeting op datum van 31 augustus 2003, in deze meting geslaagd zijn ten laatste op 31 augustus 2004, wordt de vereiste termijn voor het bekomen van de eerstvolgende bevordering door verhoging in weddenschaal verminderd met een jaar. In dit geval, wordt de geldigheidsduur van de competentiemeting in gelijke mate verminderd en is de competentietoelage verbonden aan de competentiemeting niet meer verschuldigd.

Art. 39.De volgende graden worden geschrapt : a) in niveau 4 laboratoriumbeambte werkman b) in niveau 3 adjunct-technicus der vorsing geschoold werkman c) in niveau 2 technicus der vorsing hoofdtechnicus der vorsing eerste hoofdtechnicus der vorsing eerste geschoold werkman werkmeester d) in niveau 2+ gespecialiseerd technicus der vorsing gespecialiseerd hoofdtechnicus der vorsing onderhoudstechnicus onderhoudshoofdtechnicus landbouwboekhouder landbouwhoofdboekhouder controleur van de landbouwboekhouding constructeur van wetenschappelijke instrumenten eerste constructeur van wetenschappelijke instrumenten cartograaf eerste cartograaf calculator eerste calculator weervoorspeller eerste weervoorspeller bibliothecaris eerstaanwezend bibliothecaris vertaler eerstaanwezend vertaler programmeur programmeringsanalist HOOFDSTUK VI.- Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 40.§ 1. De ambtenaren van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, die op datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 april 1999 houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat, titularis zijn van de graad van eerste technicus der vorsing (rang 22) of van eerste correspondent der vorsing (rang 22), en houder zijn van één van de diploma's of titels opgenomen in de bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, rubriek niveau B worden ambtshalve op 1 januari 1994 benoemd tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing (rang 26). § 2. De ambtenaren die ambtshalve in niveau 2+ benoemd zijn behouden in dat niveau de anciënniteit verkregen in niveau 2. § 3. De geldelijke anciënniteit die de overeenkomstig § 1 benoemde ambtenaren hebben verworven wordt geacht verworven te zijn in de nieuwe weddenschaal.

Art. 41.De ambtenaren van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis, die overeenkomstig artikel 40 ambtshalve benoemd zijn tot de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing (rang 26) kunnen binnen de perken van de vacante betrekkingen, bevorderd worden tot de graad van gespecialiseerd hoofdtechnicus der vorsing (rang 28), van zodra ze ten minste negen jaar anciënniteit hebben in de graad van gespecialiseerd technicus der vorsing.

Deze bepaling treedt in werking op de dag van de inwerkingtreding van de personeelsformatie van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat.

Art. 42.Artikel 10, § 1, van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot vaststelling van de modaliteiten van overdracht van de statutaire ambtenaren van het voormalig Instituut Pasteur naar de wetenschappelijke instelling van de Staat « Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid », wordt aangevuld als volgt: « verbonden aan de graad waarvan de betrokken ambtenaren titularis zijn op 30 april 1999. ».

Art. 43.Artikel 42 heeft uitwerking vanaf de datum van inwerkingtreding van het hierboven vermelde koninklijk besluit van 11 juli 2003.

Art. 44.De ambtenaren van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid die op datum van 30 april 1999 titularis waren van een betrekking op het organiek kader van het voormalige Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie, genieten de weddenschaal van de graad die voor hen werd gecreëerd bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.

Art. 45.De geslaagden van de ingerichte of lopende vergelijkende selecties voor een der bij dit besluit geschrapte graden worden geacht geslaagden te zijn van een vergelijkende selectie voor de graad die overeenstemt met de geschrapte graad.

Art. 46.De ambtenaren die houder zijn van het brevet bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn in het gedeelte over de algemene vorming van niveau 1 en die nadien aan een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau B deelnemen worden, op hun verzoek, vrijgesteld van deze proef.

Art. 47.De kandidaat die geslaagd is voor het algemeen gedeelte van een vergelijkende selectie in een graad van niveau 2+ behoudt het voordeel van dit slagen indien hij nadien aan een of meerdere voor een graad van niveau B georganiseerde vergelijkende selecties deelneemt.

Art. 48.De kandidaat die geslaagd is in het algemeen gedeelte van een vergelijkende selectie in een graad van niveau 2 behoudt het voordeel van dit slagen indien hij nadien aan een of meerdere voor een graad van niveau C georganiseerde vergelijkende selecties deelneemt.

Art. 49.De ambtenaren die, op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, een deel van de brevetten bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel behaald hebben, kunnen, tot 31 december 2005, de ontbrekende brevetten behalen.

Art. 50.§ 1. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkende examen of selectie voor overgang naar niveau 1, behouden het voordeel van hun slagen niettegenstaande hun inschaling, naar gelang het geval, in de niveaus C of B. § 2. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkend examen of selectie voor overgang naar niveau 2+, ingericht of lopend op de datum van bekendmaking van dit besluit worden vrijgesteld van de algemene proef van een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau B. § 3. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkend examen of selectie voor overgang naar niveau 2, ingericht of lopend op de datum van bekendmaking van dit besluit, worden vrijgesteld van de algemene proef van een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau C. De ambtenaren die geslaagd zijn in een selectie voor baremieke verhoging in de weddenschaal 20E die lopend is op de datum van bekendmaking van dit besluit bekomen, naar gelang het geval, de weddenschaal CA2 of CT2 vanaf de eerste dag van de maand die de datum van het proces-verbaal van de selectie volgt.

De in het tweede lid bedoelde ambtenaren genieten de bepalingen van artikel 33, § 3. § 4. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkend examen of selectie voor overgang naar niveau 3, ingericht of lopend op de datum van bekendmaking van dit besluit, worden vrijgesteld van de vereiste competentietest voor het bekomen van de weddenschaal DA2 of DT3.

Art. 51.De procedures inzake vergelijkende selectie en oppensioenstelling, die lopend zijn op datum van bekendmaking van dit besluit worden verder gezet op grond van de bepalingen van dit besluit.

De benoemingen die uit andere procedures van vergelijkende selectie voortvloeien dan deze bedoeld in § 1 hebben plaats in de bestaande graad op datum van bekendmaking van dit besluit. Indien de graad een door dit besluit geschrapte graad is, worden de ambtenaren nadien ambtshalve in de overeenstemmende graad benoemd.

Art. 52.§ 1. De procedures inzake bevordering en verandering van graad die lopend zijn op datum van bekendmaking van dit besluit worden verder geregeld door de bepalingen zoals die van kracht waren op deze datum.

De benoemingen die het resultaat zijn van de in het eerste lid bedoelde procedures gebeuren in de graad die bestaat op datum van bekendmaking van dit besluit. Indien de graad een door dit besluit geschrapte graad betreft worden de ambtenaren vervolgens ambtshalve in de overeenstemmende graad benoemd. § 2. De aanwijzing in een hoger ambt kan slechts behouden worden na de datum van bekendmaking van dit besluit in de mate dat de voorlopige graad behoort tot een hoger niveau dan dat van de werkelijke graad die uit de inschaling van de betrokken ambtenaar voortvloeit of bezoldigd is in een hogere weddenschaal.

Art. 53.Zolang er geen algemeen directeur van de instelling aangewezen is voor een wetenschappelijke instelling, draagt de verantwoordelijke van deze de titel van hoofd van de wetenschappelijke instelling en oefent de prerogatieven van de algemeen directeur van de instelling uit.

Art. 54.De artikelen 24 tot en met 28 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, zijn geldig voor de periode tussen de inwerkingtreding van de personeelsformaties van de betrokken wetenschappelijke instellingen bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat en de bekendmaking van dit besluit.

Art. 55.De bepalingen van artikelen 35 tot en met 51 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, zijn van toepassing op de wetenschappelijke instellingen vanaf de datum van inwerkingtreding van de personeelsformaties van de betrokken wetenschappelijke instellingen bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de staat tot en met de bekendmaking van dit besluit.

Art. 56.De artikelen 2 tot en met 26 en 31 tot en met 49 evenals de bijlagen van het koninklijk besluit van 30 april 1999 houdende bezoldigingsregeling van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden opgeheven.

Art. 57.Bijlagen I en II bij het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, worden opgeheven.

Art. 58.Onverminderd andersluidende bepalingen, treedt dit besluit in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : 1° de bepalingen die de oprichting van niveau D en de transitie verzekeren van de niveaus 4 en 3 naar niveau D, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002;2° de bepalingen die de oprichting van niveau C en de transitie verzekeren van niveau 2 naar niveau C, die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2002;3° de bepalingen die de oprichting van niveau B en de transitie verzekeren van de niveaus 2 en 2+ naar niveau B, die uitwerking hebben met ingang van 1 oktober 2002.

Art. 59.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 juli 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. M. ARENA

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 8 juli 2004 houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 8 juli 2004 houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. M. ARENA

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 8 juli 2004 houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 8 juli 2004 houdende diverse wijzigingen aan de regelgeving betreffende het toegevoegd vorsingspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. M. ARENA

^