gepubliceerd op 09 januari 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel
22 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, wijzigt het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
Deze wijzigingen zijn de eerste stap in de hervormingen van het federaal openbaar ambt.
De burger vraagt een performante en kwaliteitsvolle openbare dienstverlening. Om dit te verwezenlijken dient de reglementering die het federaal openbaar ambt beheerst, aangepast te worden aan de wetenschappelijk verantwoorde moderne inzichten en technieken inzake personeelsbeheer en organisatie.
Bespreking van de artikelen Artikelen 1 tot 7 In de huidige maatschappelijke context zijn fundamentele beginselen zoals loyale, integere en zorgzame ambtsuitoefening, welwillendheid en dienstbaarheid aan de burgers, openbaarheid, klantvriendelijkheid en onpartijdigheid, essentieel voor het vertrouwen van het publiek in het federaal openbaar ambt.
Derhalve wordt een verschuiving van de artikelen, die in het statuut van de rijksambtenaren de rechten en plichten regelen, voorgesteld zodat eerst de nadruk wordt gelegd op dienstbaarheid van de federale ambtenaar ten overstaan van de gemeenschap.
Verder worden er een aantal wijzigingen aan de rechten en plichten aangebracht die passen in het veranderingsproces, namelijk van een bureaucratische naar een moderne zelflerende federale administratie.
In artikel 7 wijst de inlassing van het begrip "zorgvuldige" op het gegeven dat een federaal ambtenaar in zijn ambtsuitoefening het zorgvuldigheidsbeginsel moet eerbiedigen. De verdere uitwerking en precisering van dit grondbeginsel zal onder andere ook gebeuren in de gedragsregels inzake deontologie.
Aan de regel van de vrije meningsuiting van ambtenaren wordt één beperking toegevoegd. Aldus zal de ambtenaar geen feiten bekend maken waardoor de concurrentiepositie van het ministerie waarvan hij deel uitmaakt, in het gedrang wordt gebracht. Met het « in het gedrang brengen van de mededingingspositie van de overheidsdienst » wordt bedoeld het zich negatief uitlaten over de eigen instelling, ongeacht of de gevolgen daarvan direct financieel meetbaar zijn.
Alhoewel deze toevoeging voor de ministeries onnodig lijkt, is het zo dat via het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, deze beperking eveneens van toepassing is op de federale instellingen van openbaar nut, voor dewelke deze beperking wel noodzakelijk kan zijn. Deze toevoeging doet geen afbreuk aan de regel van het spreekrecht en moet, zoals elke uitzondering, beperkend worden geïnterpreteerd. Evenmin leidt zij ertoe dat aldus onoorbare praktijken zouden toegedekt blijven.
Zulk een veranderingsproces kan niet zonder dat het federaal openbaar ambt erkent dat, naast het recht op opleiding nuttig voor het functioneren van de federaal ambtenaar in zijn ministerie, dit ministerie eveneens de plicht heeft de nodige opleidingsinitiatieven, intensief en variabel over de breedte van het openbaar ambt, te nemen en open te stellen voor elke federale ambtenaar. Een zelflerende organisatie, het uiteindelijke doel, kan niet zonder de opleiding, op permanente wijze in te voeren in haar ontwikkelingsproces en in haar competentiemanagement. De opleiding nuttig voor zijn functioneren beperkt zich niet tot het louter vaktechnische maar wordt dynamisch en evolutief opgevat.
In de artikelen 5 tot 7 worden nog een aantal technische aanpassingen doorgevoerd.
Gezien de stagiairs, als toekomstige federale ambtenaren, best, voor zover mogelijk, aan dezelfde rechten en plichten moeten onderworpen worden, worden eveneens de artikelen 13 en 14 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 aangepast. De toevoeging van het artikel 13 in artikel 14 van hetzelfde besluit situeert zich in de verbetering van de coherentie van dit besluit. De tuchtprocedure is, overeenkomstig artikel 81bis van hetzelfde besluit, reeds van toepassing op de stagiairs. Derhalve is het logisch dat de niet-naleving van de rechten en plichten door hen, ook eventueel aanleiding kan geven tot een tuchtsanctie.
Artikelen 8 tot 14 Het federaal openbaar ambt moet, naar haar inzicht en gelet op de beschikbare middelen, het meeste geschikte systeem uitwerken om het beoogde doel, zijnde een kwalitatief hoogstaand ambtenarenkorps met het oog op een kwaliteitsvolle dienstverlening, te verwezenlijken.
De eerste stap in dit systeem is de selectie en werving van de federale ambtenaar.
Artikel 11 voorziet in dit verband twee aanpassingen aan de algemene toelaatbaarheidvereisten : 1°) De betrekkingen worden ingedeeld in niveaus op grond van het diplomaniveau (universitair onderwijs, hoger onderwijs korte type, secundair onderwijs,...). Men kan, behoudens bij schaarste op de arbeidsmarkt, slechts aangeworven worden zo men houder is van het diploma of getuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de betrekking waarvoor de werving wordt georganiseerd.
Deze uitzondering wordt voorzien opdat men bij de selectie zou kunnen inspelen op een eventuele schaarste op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld, zo men informatici zoekt en er geen beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt, heeft men aldus de mogelijkheid gegradueerde informatici aan te trekken en deze te benoemen in niveau 1. 2°) De tweede wijziging wil de overkwalificering tegengaan. Elkeen dient de kans te krijgen mee te dingen naar een overheidsbetrekking van zijn niveau. Het gaat niet op dat de kansen op slagen van bijvoorbeeld kandidaten met een diploma hoger middelbaar onderwijs beperkt worden door de deelname van universitairen aan het examen van niveau 2. Ook hier wordt weer een uitzonderingsbepaling voorzien.
Artikel 12 regelt de wijze van bekendmaking van de organisatie van de selecties. Dit werd vroeger geregeld door het artikel 22 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 dat wordt opgeheven. Gezien de keuze van de diverse publicatiemiddelen, behalve voor het Belgisch Staatsblad, wordt overgelaten aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, wordt in het statuut de minimuminhoud van het te publiceren bericht en de minimale periode van kandidaatstelling bepaald.
In het kader van de hervormingen, de verwezenlijking van een performant federaal openbaar ambt en de responsabilisering van de leidende ambtenaren, is het noodzakelijk dat deze ambtenaren autonoom hun departement of overheidsdienst kunnen leiden. In dit verband dienen de artikelen 18 en 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, die bovendien in onbruik geraakt zijn, opgeheven te worden.
Artikelen 15 tot 21 In deze artikelen worden de wijzigingen aan de selectieprocedures vermeld. Deze wijzigingen kaderen in de omvorming van het Vast Wervingssecretariaat in SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid.
De eigenlijke werving zal nu, na de vergelijkende selectie door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, door en onder de verantwoordelijkheid van de departementen gebeuren en dit in het kader van de responsabilisering van de leidende ambtenaren, die samengaat met een eigen beheer van middelen en personeel.
Artikel 17 voegt in artikel 20 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 de definitie van de notie "vergelijkende selectie" in.
In de regel zal de vergelijkende selectie van het federaal overheidspersoneel door SELOR - Selectiebureau van de Federale overheid gebeuren aan de hand van een rangschikking van de geslaagden.
In specifieke gevallen, d.w.z. zo een functie hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereist (bijvoorbeeld de selectie van een juridische IT-specialist), zal SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid de kandidaten op grond van hun verworven competentieniveau indelen in groepen A, B, C of D. Groep A bevat de kandidaten die zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, groep B de kandidaten die geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie en groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie.
In de regel, namelijk bij de vergelijkende selecties voor algemene betrekkingen, bijvoorbeeld bestuursassistenten of adjunct-adviseurs, die SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid op eigen initiatief organiseert aan de hand van de wervingsbehoeften van de departementen, beslist de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid of er een reserve van de geslaagden wordt aangelegd.
Zo echter een departement een vergelijkende selectie aanvraagt voor een specifieke functie, kan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, zo hij dit wenst, een beperkte reserve van de geslaagden aanleggen, beperkt in aantal en duur.
De hoegrootheid van deze reserve zal hij bepalen aan de hand van de in dat departement in te vullen vacante betrekkingen. Hij houdt hierbij rekening met het feit dat een aantal van de geslaagden de aangeboden betrekking eventueel niet zullen aanvaarden.
De duur wordt bepaald overeenkomstig de periode die het betrokken departement denkt nodig te hebben om die vacante betrekkingen in te vullen en dit met een maximum van twee jaar.
Wanneer de vergelijkende selectie leidt tot een indeling van kandidaten in groepen A, B, C of D, wordt geen reserve aangelegd.
De wijziging in artikel 19 kadert in de algemene tendens tot administratieve vereenvoudiging.
Artikel 22 Zoals reeds gesteld zal de eigenlijke werving, na een vergelijkende selectie door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, door de diverse departementen gebeuren.
Wanneer SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid het initiatief neemt om een vergelijkende selectie te organiseren en een wervingsreserve aanlegt, worden aan een departement dat uit de reserve wil putten, door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid bvb. de 10 best gerangschikten aangeboden. Deze 10 geslaagden voor de vergelijkende selectie worden evenwaardig bevonden om deel te nemen aan de bijkomende proef, georganiseerd door het wervende departement.
Deze bijkomende proef heeft tot doel na te gaan wie van de tien het best beantwoordt aan het vooraf opgestelde jobspecifieke competentieprofiel.
Niettegenstaande het advies van de Raad van State, waarin gesteld wordt dat de verplichting tot uitdrukkelijke motivering reeds is vereist ingevolge artikel 2 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, wordt deze vereiste hier herhaald en, zodoende beklemtoond, omdat dit selectiesysteem nieuw is in vergelijking met het voorheen in alle gevallen geldende vergelijkende wervingsexamen en de daaruit voortvloeiende klassering.
Bij de opmaak van de lijst van de 10 best gerangschikten, die wordt doorgestuurd naar het betrokken departement, dient de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid de rangschikking van de vergelijkende selectie te respecteren.
De niet-geworven geslaagde neemt, zo er een werfreserve is aangelegd, opnieuw zijn oorspronkelijke plaats in in de rangschikking van de vergelijkende selectie. Bij een nieuwe aanvraag door hetzelfde of een ander departement worden opnieuw de eerstvolgende 10 geslaagden overgemaakt en dit tot op het ogenblik dat de reserve is uitgeput of niet langer geldig is.
Indien een vergelijkende selectie gebeurt op vraag van een departement, is dit departement vertegenwoordigd in de selectiecommissie en is de betrokken minister of zijn gemachtigde derhalve gebonden door de rangschikking van de geslaagden die zijn vertegenwoordigers mede zelf hebben opgemaakt. Ook zo er een beperkte reserve wordt aangelegd, dienen de betrokken minister of zijn gemachtigde deze rangschikking te respecteren. Er worden geen bijkomende proeven meer georganiseerd.
Zo de vergelijkende selectie leidt tot een indeling in groepen A, B, C of D, moet de betrokken minister of zijn gemachtigde in eerste instantie putten uit groep A. Eens groep A is uitgeput, kan hij ook nog putten uit groep B, maar niet uit groep C of D. Ook in het ontworpen artikel 26 wordt gesteld dat de motieven, die aan de keuze ten grondslag liggen, uitdrukkelijk moeten worden vermeld. De opmerking die in dit verband werd gemaakt bij het ontworpen artikel 24 is ook hier van toepassing.
Artikelen 23 tot 32 Eens het betrokken departement zijn keuze heeft gemaakt, gaat het na, of de gekozen geslaagde of kandidaat voldoet aan de overige toelaatbaarheidsvereisten.
SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid heeft reeds vooraf, namelijk voordat zij de lijst van geslaagden of kandidaten doorstuurt aan het betrokken departement, de diploma's en getuigschriften, alsmede de bijzondere toelaatbaarheidsvereisten, zoals omschreven in artikel 17 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, gecontroleerd.
Zo er twijfel bestaat over het feit of het gedrag van de gekozen geslaagde of kandidaat overeenstemt met de beoogde functie, namelijk zo het bewijs van goed gedrag en zeden bijvoorbeeld een of andere strafrechterlijke veroordeling vermeldt, doet het betrokken departement voor nader onderzoek een beroep op SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid en dit om de eenheid van jurisprudentie op dat vlak te verzekeren.
Artikel 25 wijzigt de gevolgen van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid. De verplichting tot het sluiten van een arbeidscontract voor de drie maanden opzeggingstermijn wordt geschrapt.
Deze wijziging is noodzakelijk gezien de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening stelt dat de op dergelijke wijze afgedankte stagiair niet valt binnen het toepassingsgebied van de wet van 20 juli 1991 houdende diverse sociale bepalingen.
Artikel 7 stelt dat deze wet van toepassing is op "het overheidspersoneel - wiens arbeidsverhouding in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling een einde neemt omdat zij eenzijdig wordt verbroken door de overheid of omdat de benoemingsakte wordt vernietigd, ingetrokken, opgeheven of niet hernieuwd; - en die uit hoofde van die arbeidsverhouding niet onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die betrekking hebben op de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid en op de sector uitkeringen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit".
Dat de afgedankte stagiairs aan deze laatste voorwaarde voldoen blijkt uit artikel 9, § 1, lid 3, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Door hen een opzeggingstermijn toe te kennen, zullen de sociale bijdragen, die gestort worden a rato van de gepresteerde maanden, zeker voor ten minste drie maanden gestort worden en zullen de stagiairs minstens even goed, zo niet beter, gedekt zijn dan vroeger.
Artikel 28 bepaalt dat de geworven geslaagde van niveau 1, na controle van de overige toelaatbaarheidsvereisten, door zijn minister of diens gemachtigde wordt toegelaten. De toegelaten geslaagde wordt door de minister van Ambtenarenzaken of zijn gemachtigde tot stagiair benoemd teneinde de eenvormigheid van de inhoud van de stage te behouden.
Voor de toegelaten kandidaat, zijnde de geworvene uit groep A of B, wordt, gezien het gaat om functies die een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen, een apart stageregime voorzien.
De geworven geslaagden en kandidaten van de andere niveaus worden door de tot benoemen bevoegde overheid, na controle van de overige toelaatbaarheidsvereisten, toegelaten en benoemd tot stagiair.
Artikelen 33 tot 36 In de artikelen 33 tot 36 worden enkele tekstuele wijzigingen aangebracht teneinde de coherentie van de tekst van het koninklijk besluit te verbeteren of de nieuwe maatschappelijke context te verwerken.
Artikelen 37 tot 39 Deze artikelen schrappen de dubbele beroepsprocedure. Voortaan moeten alle beroepen tegen evaluatievermeldingen, zowel qua inhoud als qua vorm, ingeleid worden voor de bevoegde raad van beroep. De directieraad komt dus niet meer tussenbeide.
Artikel 40 De wijziging aangebracht in artikel 40 kadert in de algemene tendens van administratieve vereenvoudiging.
Artikelen 41 tot 43 De lijst van de tuchtsancties wordt uitgebreid met de lagere inschaling, die eveneens duidelijk wordt omschreven, en het ambtshalve ontslag om tuchtredenen. Op deze wijze wordt de keuzemogelijkheid uitgebreid rekening houdende met het minder ingrijpend karakter van het ambtshalve ontslag om tuchtredenen op de pensioensituatie van de betrokkene. De uitwissing van de lagere inschaling gebeurt na een termijn van drie jaar.
Verder wordt de mogelijkheid tot heropening van het tuchtdossier voorzien, zo er zich binnen de verjaringstermijn, die zes maanden bedraagt, nieuwe elementen voordoen, die mogelijks een aanpassing van de tuchtstraf met zich kunnen meebrengen.
Artikel 44 Inzake evaluatie zal, bij staking van stemmen, de voorzitter de strekking van het advies bepalen. Gezien de adviesbevoegdheid van de raden van beroep is het aangewezen, teneinde verwarring te vermijden, de term "beslissen" te vervangen.
Artikel 45 In artikel 94 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 wordt ingevoegd dat de mededeling van de beslissing van de minister aan betrokkene en de raad van beroep, zonder verwijl dient te gebeuren.
Artikel 46 In artikel 46 wordt het principe van de wedertewerkstelling bevestigd en er wordt duidelijk gesteld dat de afschaffing van de betrekking die de ambtenaar bekleedt geen aanleiding kan geven tot het verlies van hoedanigheid van ambtenaar of tot ontslag.
Artikelen 47 en 48 In deze artikelen worden tekstuele wijzigingen aangebracht om de coherentie tussen de artikelen 112 en 112bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 te herstellen.
Artikel 49 De voorgestelde toevoeging aan artikel 113 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 zorgt ervoor dat een tweede benoeming in vast dienstverband van een federaal ambtenaar in een andere overheidsdienst tot ambtsneerlegging leidt in zijn eerste functie.
Artikelen 50 tot 53 Deze artikelen beogen de interne coherentie van de tekst van koninklijk besluit van 2 oktober 1937 te verbeteren en eveneens de harmonisering ervan te verwezenlijken met het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht op het personeel van sommige overheidsdiensten.
Gezien de artikelen 18 en 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 worden opgeheven, wordt eveneens het besluit van de Regent van 3 mei 1948 vastgesteld op grond van artikel 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel opgeheven.
Artikel 54 Ingevolge het advies van de Raad van State werden eveneens een aantal overgangsbepalingen voorzien.
Zo zullen de examens die werden aangevat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit verder verlopen volgens de bepalingen die van toepassing waren vóór die datum. Hierdoor worden bijvoorbeeld problemen vermeden die zouden kunnen rijzen door het niet meer toelaten van kandidaten met een hoger diploma tijdens een lopende examenprocedure.
De reserves die werden samengesteld op basis van vroeger afgenomen examens of examens die lopende waren op het ogenblik van het inwerkingtreding van het besluit blijven geldig tot hun voorziene geldigheidsduur (vier jaar) is verstreken. Zij zullen echter niet meer kunnen worden verlengd.
Artikel 55 Deze bepaling voorziet in een overgangsmaatregel voor de aan gang zijnde procedures in het kader van de beroepen inzake evaluatie voor de directieraad.
Artikel 56 Ingevolge de opmerking van de Raad van State dat dit ontwerpbesluit niet eerder in werking mag treden dan de wijzigingen van het APKB die eruit voortvloeien, is de redactie van artikel 56 aangepast aan de redactie van de bepaling van inwerkingtreding van het ontwerpbesluit tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen. Beide besluiten zullen op dezelfde dag in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. Hetzelfde geldt voor het koninklijk besluit betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, dat U overigens ook is voorgelegd.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE
22 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 7, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 8, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 10, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, op artikel 11, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 12, §3, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, op artikel 13, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 14, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, op artikel 16, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 13 september 1972, 1 augustus 1975, 26 september 1994, 31 maart 1995 en 13 mei 1999, op artikel 17, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1981, 13 juni 1990, 25 oktober 1991, 15 maart 1993, 30 maart 1995 en 13 mei 1999, op artikel 20, vervangen door het koninklijk besluit van 17 september 1969, op artikel 21, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 december 1975, op artikel 23, eerste lid, op artikel 27, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1985, 1 augustus 1975 en 13 mei 1999, op artikel 28ter, § 4, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 15 maart 1993 en 15 september 1997, op artikel 28sexies, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 november 1991, op artikel 30, § 1, eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1989 en 22 juli 1993, op artikel 31, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1997, op artikel 33bis, § 3, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 34, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, op artikel 42, vervangen door het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, op artikel 48quinquies, § 2, derde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, gewijzigd bij koninklijk besluit van 31 maart 1995, 10 april 1995 en 15 september 1997, op artikel 49, op artikel 56, eerste lid, op artikel 60, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 70bis, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1998, op artikel 77, § 1, op artikel 77, § 5, eerste lid, vervangen door het koninklijk besluit van 14 september 1994, op artikel 80, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 81, § 4, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, op artikel 84bis, §2, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, op artikel 84bis, § 5, op artikel 94, derde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 103bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 112, 5°, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 112bis, ingevoegd bij koninklijk besluit van 13 mei 1999 en op artikel 113, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994;
Gelet op het besluit van de Regent van 3 mei 1948 vastgesteld op grond van artikel 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 18 april 1969, 17 september 1969 en 18 juni 1976;
Overwegende dat de burger een performante en kwaliteitsvolle openbare dienstverlening vraagt;
Overwegende dat om dit te verwezenlijken de reglementering die het federaal openbaar ambt beheerst, dient aangepast te worden aan de wetenschappelijk verantwoorde moderne inzichten en technieken inzake personeelsbeheer en organisatie;
Overwegende dat, in de huidige maatschappelijke context, de fundamentele beginselen zoals loyale, integere en zorgzame ambtsuitoefening, welwillendheid en dienstbaarheid aan de burgers, openbaarheid, klantvriendelijkheid en onpartijdigheid, in die volgorde, essentieel zijn voor het vertrouwen van het publiek in het federaal openbaar ambt;
Overwegende dat het federaal openbaar ambt, naar haar inzicht en gelet op de beschikbare middelen, het meeste geschikte systeem van selectie en werving moet uitwerken om het beoogde doel, zijnde een kwalitatief hoogstaand ambtenarenkorps met het oog op een kwaliteitsvolle dienstverlening, te verwezenlijken;
Overwegende dat dit objectief een omvorming van het Vast Wervingssecretariaat in SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid vereist, evenals een aantal wijzigingen aan de selectieprocedures;
Overwegende dat de eigenlijke werving nu, na een vergelijkende selectie door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, door en onder de verantwoordelijkheid van de departementen zal gebeuren, het geheel aldus kaderend binnen de responsabilisering van de leidende ambtenaren, die samengaat met een eigen beheer van middelen en personeel;
Overwegende dat de selectie van kandidaten door middel van de indeling in groepen A, B, C en D voorbehouden is voor die functies die een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen, wordt voor deze aangeworven kandidaten een aangepaste stage uitgewerkt;
Overwegende dat de lijst van de tuchtsancties wordt uitgebreid met de lagere inschaling en het ambtshalve ontslag om tuchtredenen en dit om de keuzemogelijkheid uit te breiden rekening houdende met het minder ingrijpend karakter van het ambtshalve ontslag om tuchtredenen op de pensioensituatie van de betrokkene;
Overwegende dat de coherentie van de tekst en de overeenstemming van de Nederlandse tekst en de Franse tekst van enkele bepalingen dient te worden verzekerd;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 februari 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 juli 2000;
Gelet op de protocols nr. 352 van 29 maart 2000, nr. 356 van 27 april 2000 en nr. 369 van 1 augustus 2000 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de besluiten van de Ministerraad van 3 en 31 maart 2000, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 25 mei 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel
Artikel 1.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.§ 1. De rijksambtenaren oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.
Daartoe dienen zij : 1° de van kracht zijnde wetten en reglementen alsmede de richtlijnen, waaronder de nadere gedragsregels inzake deontologie van de overheid waartoe zij behoren, na te leven;2° nauwgezet en correct hun adviezen te formuleren en hun verslagen op te stellen;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren. § 2. De rijksambtenaren hebben het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door hun hiërarchische meerderen en hun collega's als door hun ondergeschikten. Ze dienen elk verbaal of niet-verbaal gedrag te vermijden dat deze waardigheid in het gedrang zou kunnen brengen. »
Art. 2.Artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.§ 1. De rijksambtenaren behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie. § 2. Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de rijksambtenaren elke handelswijze die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.
Zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, mogen de rijksambtenaren rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. »
Art. 3.Artikel 10 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.De rijksambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt.
Het is hun enkel verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van de overheidsdienst waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.
De bepalingen van voorgaande leden gelden eveneens voor de rijksambtenaren die hun ambt hebben neergelegd. »
Art. 4.Artikel 11 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 11.§ 1. De rijksambtenaren hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor hun taakvervulling. Elke hiërarchische meerdere verzekert de informatiedoorstroming naar zijn ondergeschikten toe. § 2. De rijksambtenaren houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.
De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in zijn ministerie. Elke minister of zijn gemachtigde voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding, onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid, gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten, worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. »
Art. 5.In de Nederlandse tekst van artikel 12, § 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de woorden "die het oudst in graad is" vervangen door de woorden "met de grootste graadanciënniteit".
Art. 6.In artikel 13 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, worden de woorden "de artikelen 7, 10 en 11" vervangen door de woorden "de artikelen 7, 8, 10 en 11".
Art. 7.Artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 14.De bepalingen van de artikelen 7, 8, 9, 10, 11 en 13 zijn toepasselijk op de stagiairs. »
Art. 8.Het opschrift van Deel III van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Deel III. Selectie, werving en stage ».
Art. 9.Het opschrift van Deel III, Titel I, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Titel I. Selectie en werving ».
Art. 10.In artikel 15 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, worden de woorden "Behoudens toepassing van artikel 18 of van artikel 19, kan niemand" vervangen door de woorden "Niemand kan".
Art. 11.In artikel 16 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) het eerste lid, 6° wordt vervangen als volgt : « 6° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel. Hiervan kan, voorafgaand aan de vergelijkende selectie, door de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken, na advies van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt; »; 2°) het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau, kunnen zich niet inschrijven voor een vergelijkende selectie voor een lager niveau. De afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid kan, op gemotiveerde aanvraag van de betrokken minister of zijn gemachtigde, van deze regel afwijken.
De voorwaarde dat men geen houder mag zijn van een hoger diploma of getuigschrift geldt niet voor diploma's of getuigschriften die verworven werden na de kandidaatstelling voor de vergelijkende selectie. »
Art. 12.Artikel 16bis van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 16bis.De afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid maakt de organisatie van de vergelijkende selecties bekend ten minste door een bericht in het Belgisch Staatsblad.
Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.
De kandidaten beschikken over ten minste veertien kalenderdagen om zich kandidaat te stellen. »
Art. 13.In artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "werving" wordt vervangen door het woord "selectie";2° punt D van § 1 wordt vervangen als volgt : « D.Wanneer de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren, kan hij tot een bepaalde vergelijkende selectie de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift. In dat geval worden tot die selectie ook toegelaten zij die voldaan hebben aan het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen.
Evenwel kunnen diegenen die, met toepassing van het eerste lid aan de vergelijkende selectie deelnamen en slaagden, zich voor hun benoeming eerst op hun rangschikking beroepen vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd. »
Art. 14.Artikel 18, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, en artikel 19 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 15.Het opschrift van Deel III, Titel I, Hoofdstuk II, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. Vergelijkende selecties ».
Art. 16.In Deel III, Titel I, Hoofdstuk II, van hetzelfde besluit wordt het opschrift van Afdeling I geschrapt.
Art. 17.In artikel 20 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 17 september 1969, wordt vóór het eerste lid het volgend lid toegevoegd : « Een vergelijkende selectie is de selectie die, op initiatief van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid of op aanvraag van de minister of zijn gemachtigde, hetzij leidt tot een rangschikking van de geslaagden, hetzij tot een indeling van de kandidaten in groepen A, B, C of D naargelang het verworven competentieniveau. Deze laatste selectiemethode wordt gehanteerd voor functies die een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen. Groep A bevat de kandidaten die zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, groep B de kandidaten die geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie en groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie. »
Art. 18.Artikel 20bis van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 20bis.§ 1. Voor de vergelijkende selecties die leiden tot een rangschikking van de geslaagden, georganiseerd op initiatief van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, beslist hij vooraf of er een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. § 2. Zo de betrokken minister of zijn gemachtigde een vergelijkende selectie die leidt tot een rangschikking van de geslaagden aanvraagt, kan door de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, na overleg met het betrokken departement, een reserve van de geslaagden worden aangelegd.
Op basis van het aantal verwachte vacante betrekkingen in het betrokken departement bepaalt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid vooraf het aantal geslaagden dat in deze reserve wordt opgenomen.
Hij bepaalt ook de geldigheidsduur van deze reserve aan de hand van de termijn waarbinnen het betrokken departement de invulling van de vacante betrekkingen voorziet, met een maximum van twee jaar. »
Art. 19.Artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1975, wordt vervangen als volgt : «
Art. 21.De afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid organiseert de vergelijkende selecties.
Hij kan onder zijn toezicht de organisatie van die vergelijkende selecties echter geheel of gedeeltelijk opdragen aan de secretaris-generaal, aan het hoofd van bestuur waaronder de dienst waarvoor de selectie plaats moet hebben ressorteert, of aan het hoofd van bestuur onder wiens rechtstreeks gezag de betrokken dienst is geplaatst.
Het orgaan aan wie de organisatie van die vergelijkende selecties is opgedragen, brengt zijn minister hiervan op de hoogte. »
Art. 20.Artikel 22 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1981, wordt opgeheven.
Art. 21.Artikel 23, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Na het afsluiten van het proces-verbaal van de vergelijkende selectie ontvangt iedere deelnemer bericht van zijn uitslag. »
Art. 22.De Afdelingen II en III van Deel III, Titel I, Hoofdstuk II, omvattende de artikelen 24 en 25, worden vervangen door een Hoofdstuk IIbis, luidende : « Hoofdstuk IIbis. Werving.
Art. 24.De betrokken minister of zijn gemachtigde beslist over de werving.
Hiertoe kiest hij, uit de door de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid aangeboden geslaagden, na een bijkomende proef onder het toezicht van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, de geslaagde die naar zijn oordeel het meest geschikt is voor de uit te oefenen functie.
Hij motiveert zijn beslissing.
Bij het aanbieden van de geslaagden volgt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid de rangschikking van de vergelijkende selectie.
De niet-aangeworven geslaagde blijft opgenomen in de reserve in zijn oorspronkelijke rangschikking.
Art. 25.Indien de vergelijkende selectie wordt georganiseerd op vraag van de betrokken minister of zijn gemachtigde, overeenkomstig een door hem opgesteld competentieprofiel, en bijgevolg leidt tot een rangschikking van de geslaagden, is het betrokken departement vertegenwoordigd in de selectiecommissie.
In dit geval is de betrokken minister of zijn gemachtigde bij de werving gebonden door de rangschikking, die voortvloeit uit die vergelijkende selectie.
Art. 26.Zo de vergelijkende selectie leidt tot een indeling van de kandidaten in groepen A, B, C of D, is de betrokken minister of zijn gemachtigde ertoe gehouden te werven uit de groep A en bij uitputting ervan, uit groep B. Hij motiveert zijn beslissing. »
Art. 23.In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1. De afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid maakt overeenkomstig de door Ons vastgestelde bepalingen de lijst op van de geslaagden of van de kandidaten, ingedeeld in de groepen A, B, C en D, van de vergelijkende selectie. »; 2°) de eerste zin van § 2, vervangen door het koninklijk besluit van 13 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « In de gevallen waarin een onderzoek naar de medische geschiktheid is voorgeschreven, kan de aangeworven geslaagde of de aangeworven kandidaat, ingedeeld in groep A of B, slechts tot benoeming worden toegelaten wanneer hij zich voor het onderzoek heeft aangemeld : dat onderzoek heeft als voorwerp te bepalen of de betrokkene geschikt is om het ambt waarvoor hij is geselecteerd uit te oefenen. »; 3°) § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3. De afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid controleert de algemene toelaatbaarheidsvereiste, voorzien in artikel 16, 6° en de bijzondere toelaatbaarheidsvereisten van de geslaagden en de kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B, voorzien in artikel 17.
De aangeworven geslaagden en de aangeworven kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B, worden, in niveau 1, door de betrokken minister of zijn gemachtigde, en in de andere niveaus, door de tot benoemen bevoegde overheid, toelaatbaar verklaard zo zij aan de overige toelaatbaarheidsvereisten voldoen.
Zo er een reserve van de geslaagden is aangelegd, verwittigt de betrokken minister of zijn gemachtigde de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid van zijn beslissing.
Voor de geslaagden van niveau 1 alsook voor de kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B, verwittigt hij eveneens de directeur-generaal van de opleiding van zijn beslissing.
Wanneer, overeenkomstig artikel 16, 2°, een nader onderzoek geboden is om uit te maken of een aangeworven geslaagde of een aangeworven kandidaat, ingedeeld in de groep A of B, een gedrag heeft dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking, wordt het dossier voor beslissing aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid overgemaakt. Zolang het onderzoek duurt, wordt de geslaagde of de kandidaat voorlopig geweerd; hij wordt op de hoogte gebracht van deze procedure. »
Art. 24.In artikel 28ter, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 15 september 1997, worden tussen de woorden "niveau 1" en de woorden "of de" de woorden "of de betrokken secretaris-generaal, voor de stagiairs van niveau 1 bedoeld in artikel 33ter" ingevoegd.
Art. 25.Artikel 28sexies, § 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 november 1991, worden vervangen als volgt : « § 1. De stagiair kan afgedankt worden wegens beroepsongeschiktheid mits een opzeggingstermijn van drie maanden. »
Art. 26.Het opschrift van Afdeling II van Deel III, Titel I, Hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Afdeling II. Stage van de geslaagden voor en van de kandidaten van niveau 1 en hun aanstelling tot Rijksambtenaar. »
Art. 27.In Deel III, Titel I, Hoofdstuk III, Aldeling II van hetzelfde besluit wordt een Onderafdeling I ingevoegd met volgend opschrift : « Onderafdeling I. Stage van de geslaagden voor niveau 1 en hun aanstelling tot Rijksambtenaar"
Art. 28.Artikel 30, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juli 1993, wordt vervangen als volgt : « De geslaagden van niveau 1 die worden toegelaten door de betrokken minister of zijn gemachtigde, worden door de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken of zijn gemachtigde, tot stagiair benoemd. Zij worden in die hoedanigheid in dienst geroepen met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk de eerste dag van de derde maand volgend op die van de toelaatbaarheidverklaring. »
Art. 29.In artikel 31, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1997 wordt het woord "gegadigden" vervangen door het woord "geslaagden".
Art. 30.In Deel III, Titel I, Hoofdstuk III, Aldeling II van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling II ingevoegd, luidende : « Onderafdeling II. Stage van de kandidaten van niveau 1 en hun aanstelling tot Rijksambtenaar.
Art. 33ter.§ 1. De aangeworven kandidaten van niveau 1, ingedeeld in de groepen A en B, worden door de betrokken minister of zijn gemachtigde toegelaten en tot stagiair benoemd. Zij worden in die hoedanigheid in dienst geroepen en aangewezen voor een vacante vaste betrekking met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk de eerste dag van de derde maand volgend op die van de toelaatbaarheidverklaring.
Wanneer de stagiair een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.
Het bepaalde in het eerste lid doet geen afbreuk aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die, in vredestijd, militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden. § 2. De stagiair ressorteert onder de betrokken minister of zijn gemachtigde. De inhoud van zijn stage wordt bepaald door de betrokken minister in overleg met de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken of zijn gemachtigde. Artikel 28quater is niet van toepassing. § 3. De stage duurt één jaar. Zij kan ten hoogste met één derde van haar duur worden verlengd in het bij artikel 33quater bepaalde geval.
Art. 33quater.In afwijking van artikel 28quinquies, eerste lid, maakt de secretaris-generaal van het ministerie waaronder de stagiair ressorteert, in overleg met zijn onmiddellijk hiërarchische meerdere, de driemaandelijkse stageverslagen en het eindverslag op.
Zo deze verslagen ongunstig zijn voor de stagiair, deelt hij die eveneens mee aan de interdepartementale stagecommissie. Deze wint de nodige informatie in en hoort de stagiair, die zich kan laten bijstaan. Zij beslist of de stage mag voortgezet worden of moet worden verlengd. In voorkomend geval legt zij aan de minister waaronder de stagiair ressorteert een met redenen omkleed afdankings- of benoemingsvoorstel voor.
Art. 33quinquies.In afwijking van artikel 28sexies, § 3, wordt de afdanking van de stagiair uitgesproken door de minister waaronder hij ressorteert.
De stagiair die door de betrokken secretaris-generaal of de interdepartementale stagecommissie geschikt wordt bevonden, wordt door Ons benoemd op voorstel van de minister waaronder hij ressorteert.
De paragrafen 2 en 3 van artikel 33 en artikel 33bis zijn van toepassing, met dien verstande dat in de interdepartementale stagecommissie de betrokken opleidingsdirecteur vervangen wordt door de secretaris-generaal waaronder de stagiair ressorteert. »
Art. 31.In Deel III, Titel I, Hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt in het opschrift van Afdeling III het woord "gegadigden voor" vervangen door de woorden "geslaagden voor en de kandidaten van".
Art. 32.In artikel 34, § 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1°) het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De tot benoemen bevoegde overheid laat de geslaagden en de kandidaten van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 toe en benoemt ze tot stagiair. Zij worden in die hoedanigheid in dienst geroepen en aangewezen voor een vacante vaste betrekking met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk de eerste dag van de derde maand volgend op die van de toelaatbaarheidverklaring. »; 2°) in het tweede lid worden de woorden "een geslaagde" vervangen door de woorden "een geslaagde of een kandidaat".
Art. 33.In artikel 42 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1°) het woord « werving » wordt vervangen door het woord « selectie »; 2°) § 2, eerste zin wordt vervangen als volgt : « Hij is belast met het voorzitterschap van de selectiecommissie voor elke selectie die hij organiseert. ».
Art. 34.In artikel 48quinquies, § 2, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1997, worden de woorden « het eerste lid » vervangen door de woorden « het tweede lid ».
Art. 35.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « hetzij door zijn echtgenoot » en de woorden « hetzij door een tussenpersoon » de woorden « of de persoon met wie de ambtenaar samenleeft » ingevoegd.
Art. 36.In de Nederlandse tekst van artikel 56, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "die in werkelijke dienst is » vervangen door de woorden « die effectief in dienst is ».
Art. 37.Artikel 59 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt opgeheven.
Art. 38.In artikel 60, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin van § 1 worden de volgende woorden « wegens het feit dat hij niet de eindvermelding « goed » heeft verkregen » geschrapt;2° in § 1 worden de tweede en de derde zin geschrapt;3° het tweede lid van § 2 wordt geschrapt.
Art. 39.Artikel 61 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt opgeheven.
Art. 40.Artikel 70bis, tweede lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1998, wordt vervangen als volgt : « Hij kan onder zijn toezicht de organisatie van die selecties echter geheel of gedeeltelijk opdragen aan de secretaris-generaal, aan het hoofd van bestuur waaronder de dienst waar de bevordering plaats moet hebben, ressorteert of aan het hoofd van bestuur onder wiens rechtstreeks gezag de betrokken dienst is geplaatst.
Het orgaan aan wie de organisatie van die selecties is opgedragen, brengt zijn minister hiervan op de hoogte. »
Art. 41.In artikel 77 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° terechtwijzing;2° blaam;3° inhouding van wedde;4° verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° tuchtschorsing;6° lagere inschaling;7° terugzetting in graad;8° ontslag van ambtswege;9° afzetting.»; 2°) een § 4bis wordt ingevoegd, luidende : « § 4bis Lagere inschaling wordt, naargelang het geval, opgelegd door toekenning : 1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal.»; 3°) § 5, eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 september 1994, wordt vervangen als volgt : « Terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld. »
Art. 42.In artikel 80 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1) in het eerste lid van § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt tussen de woorden « afzetting » en « wordt » de woorden « en het ontslag van ambtswege » ingevoegd;2) § 2, laatste streepje, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt vervangen als volgt : « - drie jaar voor lagere inschaling en terugzetting in graad.»
Art. 43.Artikel 81, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « § 4. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en zich voordoen binnen de verjaringstermijn vermeld in § 5, kan niemand het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds op tuchtrechtelijk vlak bestrafte feiten. »
Art. 44.In artikel 84bis van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) in de Nederlandse tekst van § 2, vierde en cijfde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden de woorden "het Nederlands en het Frans" vervangen door de woorden "het Nederlands of het Frans". 2°) § 5 wordt vervangen als volgt. « § 5. De voorzitter is niet stemgerechtigd, behalve bij staking van stemmen; in dat geval bepaalt hij de strekking van het advies. »
Art. 45.Artikel 94, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt vervangen als volgt : « De minister beslist binnen de vijftien dagen, te rekenen vanaf de betekening van het advies van de raad van beroep; de minister of zijn gemachtigde deelt zijn beslissing zonder verwijl mede aan de ambtenaar en aan de raad van beroep. »
Art. 46.Artikel 103bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 103bis.De afschaffing van de betrekking die de rijksambtenaar bekleedt, kan geen aanleiding geven tot het verlies van de hoedanigheid van rijksambtenaar of tot ontslag.
Deze rijksambtenaar wordt herplaatst en bevindt zich in de administratieve stand dienstactiviteit. »
Art. 47.Artikel 112, 5° van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : « 5° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ontslagen van ambtswege of afgezet. »
Art. 48.Artikel 112bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 13 mei 1999, wordt aangevuld als volgt : « 5° als hij om tuchtredenen wordt ontslagen van ambtswege of afgezet. »
Art. 49.In artikel 113 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt een 3° ingevoegd, luidende : « 3° een tweede benoeming in vast dienstverband in een andere overheidsdienst, eens die benoeming niet meer vatbaar is voor vernietiging door de Raad van State. » HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 50.§ 1. In hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de woorden "het vergelijkend wervingsexamen" en "het vergelijkend examen" vervangen door de woorden "de vergelijkende selectie" en de woorden "het examen" door de woorden "de selectie".
In Hoofdstuk II, § 2 van de Bijlage 1 bij hetzelfde besluit worden de woorden "vergelijkend wervingsexamen" vervangen door de woorden "vergelijkende selectie". § 2. In hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de woorden "Vaste Wervingssecretaris", "vaste secretaris", "Adjunct-Vaste Wervingssecretaris", "adjunct-secretaris" en "Vast Wervingssecretariaat" respectievelijk vervangen door "afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid", "afgevaardigd bestuurder", "adjunct-afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid", "adjunct-afgevaardigd bestuurder" en "SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid".
Art. 51.In de Nederlandse tekst van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, wordt het woord "dienstchef" vervangen door het woord "diensthoofd".
Art. 52.In hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de woorden "onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid", "lichamelijke geschiktheid" en "lichamelijke ongeschiktheid" respectievelijk vervangen door de woorden "onderzoek naar de medische geschiktheid", "medische geschiktheid" en "medische ongeschiktheid".
Art. 53.Het besluit van de Regent van 3 mei 1948 vastgesteld op grond van artikel 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 18 april 1969, 17 september 1969 en 18 juni 1976, wordt opgeheven. HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 54.De examens en de vergelijkende examens die op de datum waarop dit besluit in werking treedt, zijn aangevat, verlopen verder volgens de bepalingen die vóór die datum van toepassing waren.
De reserves die werden samengesteld op basis van vergelijkende examens die afgesloten werden vóór of lopende waren op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven geldig tot hun voorziene looptijd is verstreken. Zij kunnen niet meer worden verlengd.
Art. 55.De beroepen inzake evaluatie die aangevat zijn op de datum waarop dit besluit in werking treedt, verlopen verder volgens de bepalingen die vóór die datum van toepassing waren.
Art. 56.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 57.Onze Ministers en Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 december 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE