gepubliceerd op 20 maart 1998
Wet tot wijziging van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht en van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps
10 FEBRUARI 1998. Wet tot wijziging van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht en van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht
Art. 2.Een artikel 24/12bis, luidend als volgt, wordt in Titel IV, Hoofdstuk II, Afdeling 2, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht ingevoegd : «
Art. 24/12bis.§ 1. De personeelsleden worden periodiek geëvalueerd.
De eerste evaluatie geschiedt uiterlijk drie jaar na het toetreden tot het beroepspersoneel. Het evalueren geschiedt vervolgens minstens om de vier jaar na het opstellen van de laatste evaluatie. Een personeelslid kan evenwel om de zes maanden om een nieuwe evaluatie verzoeken zo het meent niet meer te beantwoorden aan de vorige evaluatie.
De Koning bepaalt de ogenblikken waarop en de gevallen waarin een evaluatie moet worden opgesteld.
De opgestelde evaluatie vormt samen met de gegevens vervat in het persoonlijk dossier de basis voor de adviezen die in het raam van de statutaire procedures moeten worden uitgebracht over de geschiktheid, de bekwaamheid en de wijze van dienen van het betrokken personeelslid. § 2. De evaluatie bestaat uit de opstelling van evaluatieformulieren volgens diverse evaluatiecriteria die bepaald worden door de Koning en betrekking hebben op de persoonlijkheidskenmerken, professionele bekwaamheden, prestaties en het potentieel. § 3. De evaluatie geschiedt op de volgende wijze : 1° de rechtstreekse functionele meerdere van het personeelslid bespreekt zijn evaluatievoorstel met betrokkene;2° de korpscommandant, voor de officieren, of de eenheidscommandant, voor de onderofficieren, neemt vervolgens kennis van het evaluatievoorstel bedoeld in 1° en treft een beslissing.Bereikten de rechtstreekse functionele meerdere en het personeelslid geen consensus omtrent het evaluatievoorstel, dan hoort de korpscommandant of de eenheidscommandant, naar gelang van het geval, het personeelslid, dat zich kan laten bijstaan door een personeelslid, en beslist hij vervolgens in laatste aanleg; 3° leidt een wijziging door de korpscommandant of de eenheidscommandant, naar gelang van het geval, van een niet aangevochten evaluatievoorstel tot een betwisting met het personeelslid, dan beslist het volgende hogere echelon in laatste aanleg. § 4. De Koning bepaalt de nadere regels van de evaluatie en de evaluatieprocedure. De door de Koning aangewezen overheid wijst de overheden aan bedoeld in § 3, 1° en 3°. »
Art. 3.Artikel 31 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, gewijzigd bij de wet van 9 december 1994, wordt aangevuld met de volgende leden : « De beslissing waarbij het ontslag van een personeelslid wordt aangenomen, kan gepaard gaan met de verplichting voor het personeelslid dat er het voorwerp van uitmaakt, om aan de rijkswacht het geheel of een deel van de vergoeding, berekend overeenkomstig het vijfde, zesde en zevende lid, te betalen.
Die verplichting kan evenwel niet worden opgelegd aan het personeelslid dat na zijn basisopleiding een minimum aantal dienstjaren heeft gepresteerd dat overeenstemt met anderhalve maal de duur van deze basisopleiding.
De vergoeding is degressief. Zij bedraagt een breukdeel van de wedde uitbetaald gedurende de basisopleiding. De teller van dit breukdeel is het verschil tussen het minimum aantal dienstjaren, bepaald bij het vijfde lid, en het aantal reeds gepresteerde dienstjaren. De noemer van dit breukdeel is het minimum bepaald bij het vijfde lid.
Voor iedere bijkomende vorming van hoger onderwijs, wordt, per bijkomend jaar vorming genoten op kosten van de overheid, een bijkomend te presteren dienstjaar aangerekend. » .
Art. 4.Artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 december 1994, wordt aangevuld met het volgende lid : « De beslissing tot ontslag van ambtswege kan gepaard gaan met de verplichting voor het personeelslid dat er het voorwerp van uitmaakt, om aan de rijkswacht een vergoeding te betalen, berekend overeenkomstig artikel 31, vijfde, zesde en zevende lid. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps
Art. 5.Artikel 11 van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het operationeel korps, gewijzigd bij de wet van 9 december 1994, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 3. De commissie bedoeld in § 1 is ook bevoegd voor de onderzoeken met het oog op het vastleggen van het aantal afgevaardigden die bij toepassing van artikel 15 van rechtswege met permanent syndicaal verlof zijn en waarop de syndicale organisaties aanspraak kunnen maken.
De vaststelling van de commissie aan het eind van het onderzoek, geldt vanaf de dag waarop de minister het ter kennis van de betrokken syndicale organisatie brengt en voor de duur van de lopende referentieperiode bepaald in § 1, zevende lid. Wanneer een syndicale organisatie echter meent aanspraak te kunnen maken op een hoger aantal afgevaardigden kan ze om het jaar, op de voorwaarden bepaald door de Koning, een onderzoek vragen.
Paragraaf 1, derde tot zesde lid, is van toepassing op de onderzoeken bedoeld in het eerste en het tweede lid. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 februari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK
(1) Zitting 1996-1997. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 1199/1-96/97.
Zitting 1997-1998.
Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Amendementen, nr. 1199/2-96/97. - Verslag, nr. 1199/3-96/97. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 1199/4-96/97. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 1199/5-96/97.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 13 en 15 januari 1998.
Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 1-847/1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 1-847/2.