gepubliceerd op 29 maart 2002
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Oudenaarde
22 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Oudenaarde
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 81, gewijzigd bij de wetten van 30 juni 1971, 26 juli 1990 en 7 mei 1999, op de artikelen 82, 83 en 86, op artikel 86bis, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 28 maart 2000, op artikel 87, gewijzigd bij de wet van 15 juni 1970, op artikel 88, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, op artikel 89, vervangen bij de wet van 17 juli 1997, op artikel 90, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, en op de artikelen 93, 95, 96 en 334, op artikel 335, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1985 en op de artikelen 336, 337, 338 en 339;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Oudenaarde;
Gelet op de adviezen van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Gent, van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Gent, van de procureur-generaal te Gent, van de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Oudenaarde, van de arbeidsauditeur te Oudenaarde, van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank te Oudenaarde en van de stafhouder van de Orde van advocaten te Oudenaarde;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. De arbeidsrechtbank te Oudenaarde heeft haar zetel en houdt haar zittingen te Oudenaarde. § 2. De arbeidsrechtbank te Oudenaarde bestaat uit zes kamers.
Art. 2.§ 1. De eerste kamer neemt kennis van de geschillen bedoeld in artikel 578, 1°, 2°, 3°, 7°, 9° (geschillen bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord) en 9°, van het Gerechtelijk Wetboek (verbod tot het stellen van een maximum leefdtijdgrens, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling I, van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling), in de artikelen 580, 15° en 582, 5°, van hetzelfde Wetboek wat de bedienden betreft, in artikel 580, 1°, 4°, 13°, 14°, 16° en 17°, van hetzelfde Wetboek en in artikel 583, van hetzelfde Wetboek, met uitzondering van de toepassing van de administratieve sancties op de zelfstandigen. § 2. De tweede kamer neemt kennis van de geschillen bedoeld in artikel 578, 1°, 2°, 3°, 7°, 9° (geschillen bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord) en 9°, van het Gerechtelijk Wetboek (verbod tot het stellen van een maximum leefdtijdgrens, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling I, van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling), in de artikelen 580, 15° en 582, 5°, van hetzelfde Wetboek wat de arbeiders betreft en in de artikelen 578, 4°, 5°, 6°, 8° en 10°, 579, 582, 3°, 4° en 6°, van hetzelfde Wetboek. § 3. De derde kamer neemt kennis van de geschillen bedoeld in artikel 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 11°, 12° en 18°, van het Gerechtelijk Wetboek. § 4. De vierde kamer neemt kennis van de geschillen bedoeld in artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek en van de toepassing op de zelfstandigen van de administratieve sancties zoals bepaald in 583 van hetzelfde Wetboek. § 5. De vijfde kamer neemt kennis van de geschillen bedoeld in artikel 582, 1° en 2°, van het Gerechtelijk Wetboek. § 6. De zesde kamer neemt kennis van de geschillen bedoeld in artikel 52, § 3, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. § 7. Elke kamer neemt daarenboven kennis van de zaken die tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten behoren en die hierboven niet zijn vermeld, overeenkomstig de verdeling door de voorzitter van de rechtbank.
Art. 3.De kamers houden zitting op de volgende dagen en uren : - de eerste kamer, op de eerste dinsdag en donderdag en de derde maandag van de maand, telkens om 14 uur 30; - de tweede kamer, op de tweede dinsdag en donderdag en de vierde maandag van de maand, telkens om 14 uur 30; - de derde kamer, op de derde dinsdag en donderdag en de eerste, derde en vierde maandag van de maand, telkens om 14 uur 30; - de vierde kamer, op de vierde donderdag en tweede maandag van de maand, telkens om 14 uur 30; - de vijfde kamer, op de vierde dinsdag en tweede maandag van de maand, telkens om 14 uur 30; - de zesde kamer, op de derde donderdag van de maand om 14 uur.
Art. 4.§ 1. De zittingen in kort geding en die waarop de procedureregelen inzake kort geding van toepassing zijn, worden gehouden op donderdag om 10 uur. § 2. Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting op de vierde donderdag van de maand om 14 uur.
Art. 5.Indien de behoeften van de dienst het vergen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de arbeidsauditeur en van de hoofdgriffier van de rechtbank te hebben ingewonnen, beslissen dat één of meer kamers bijkomende zittingen houden, op de dagen en uren die hij vaststelt.
Art. 6.§ 1. De inleidingen geschieden volgens de bevoegdheden bepaald in artikel 2, voor de eerste, tweede, derde, vierde en zesde kamer, op de terechtzittingen van donderdag en voor de vijfde kamer op de terechtzitting van de vierde dinsdag van de maand. § 2. De zaken bedoeld in artikel 2, § 7, worden ingeleid voor de eerste kamer op de inleidingzitting zoals deze voor die kamer is vastgesteld.
Art. 7.Wanneer de behoeften van de dienst het vergen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de arbeidsauditeur en van de hoofdgriffier van de rechtbank te hebben ingewonnen, het aantal kamers en de bevoegdheden ervan tijdelijk wijzigen.
Art. 8.De voorzitter van de rechtbank bepaalt, na het advies van de arbeidsauditeur te hebben ingewonnen, de dagen en de uren van de vakantiezittingen en wijst de magistraten aan die er zitting nemen.
De voorzitter van de rechtbank kan ten allen tijd die lijst wijzigen met het oog op de behoeften van de dienst.
Art. 9.De beschikkingen die de voorzitter van de rechtbank neemt op grond van de artikelen 89 en 90 van het Gerechtelijk Wetboek of op grond van dit besluit, worden ter griffie van de rechtbank aangeplakt.
Deze beschikkingen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de eerste voorzitter van het arbeidshof en van de arbeidsauditeur.
Art. 10.Het koninklijk besluit van 20 augustus 1985 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Oudenaarde, wordt opgeheven.
Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.
Art. 12.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 februari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN