gepubliceerd op 04 juni 1998
Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990
8 AUGUSTUS 1997. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.De Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van opbrengsten van misdrijven, opgemaakt te Straatsburg op 8 november 1990, zal volkomen uitwerking hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met `s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK
(1) Zitting 1995-1996. Senaat : Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 30 augustus 1996 : nr. 1-406/1.
Zitting 1996-1997.
Senaat : Verslag, nr. 1-406/2. - Tekst aangenomen in commissie, nr. 1-406/3.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 28 november 1996. - Stemming.Vergadering van 28 november 1996.
Kamer : Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat : nr. 801-1.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 8 januari 1997. - Stemming.Vergadering van 9 januari 1997.
Vertaling Overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven De lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die deze Overeenkomst hebben ondertekend, Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden;
Overtuigd van de noodzaak een gezamenlijk strafrechtelijk beleid te voeren dat is gericht op de bescherming van de maatschappij;
Overwegende dat de bestrijding van de zware criminaliteit, die in toenemende mate een internationaal probleem wordt het gebruik van moderne en doeltreffende methoden vergt op internationaal niveau;
In de mening dat een van die methoden behelst de daders de opbrengsten van misdrijven te ontnemen;
Overwegende dat voor de verwezenlijking van die doelstelling tevens een goed werkend systeem van internationale samenwerking zal moeten worden opgezet, Zijn het volgende overeengekomen : HOOFDSTUK I. - Gebruikte termen Artikel 1 Gebruikte termen Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder : a. « Opbrengsten » : elk economisch voordeel dat uit strafbare feiten is verkregen.Dit kunnen alle voorwerpen zijn zoals omschreven in dit artikel, letter b; b. « voorwerpen » : goederen van enigerlei aardt lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken;c. « hulpmiddelen » : alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om eén of meer strafbare feiten te begaan;d. « confiscatie » : een straf of maatregel opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, welke straf of maatregel leidt tot het blijvend ontnemen van de beschikkingsmacht over voorwerpen e.« basisdelict » : elk strafbaar feit waaruit opbrengsten zijn voortgekomen die het voorwerp kunnen worden van een delict zoals omschreven in artikel 6 van deze Overeenkomst. HOOFDSTUK II. - Op nationaal niveau te nemen maatregelen Artikel 2 Maatregelen tot confiscatie 1. Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar in staat te stellen hulpmiddelen en opbrengsten, of voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die opbrengsten, te confisqueren.2. Elke Partij kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat het eerste lid van dit artikel slechts van toepassing is op de in die verklaring genoemde strafbare feiten of categorieën strafbare feiten. Artikel 3 Maatregelen tot opsporing en voorlopige maatregelen Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar in staat te stellen om de voorwerpen die vatbaar zijn voor confiscatie overeenkomstig artikel 2, eerste lid, te identificeren en op te sporen en elke verhandeling, overdracht of vervreemding van die voorwerpen te voorkomen.
Artikel 4 Bijzondere opsporingsbevoegdheden en -technieken 1. Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar rechters of andere bevoegde autoriteiten de bevoegdheid toe te kennen te bevelen dat bankdossiers, financiële bescheiden of commerciële dossiers ter beschikking worden gesteld of in beslag worden genomen, ten einde de in de artikelen 2 en 3 bedoelde maatregelen te kunnen uitvoeren.Een Partij kan zich niet beroepen op het bankgeheim als grond om te weigeren te handelen volgens de bepalingen van dit artikel. 2. Elke Partij overweegt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om haar in staat te stellen bijzondere opsporingstechnieken te gebruiken die het identificeren en opsporen van opbrengsten en het vergaren van desbetreffend bewijsmateriaal vergemakkelijken.Onder deze technieken worden begrepen bevelen tot het controleren van bankrekeningen, observatie, het aftappen van telecommunicatiemiddelen, toegang tot computersystemen en bevelen tot het overleggen van bepaalde bescheiden.
Artikel 5 Rechtsmiddelen Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de personen Die worden getroffen door de in de artikelen 2 en 3 bedoelde maatregelen, beschikken over doeltreffende rechtsmiddelen om hun rechten te beschermen.
Artikel 6 Strafbaarstelling van het witwassen 1. Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk begaan, strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving : a.de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen opbrengsten zijn, met het oogmerk de illegale herkomst van de voorwerpen te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het begaan van het basisdelict is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden; b. het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen opbrengsten zijn; en, met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtsstelsel : c. de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging, dat deze voorwerpen opbrengsten zijn;d. deelneming aan, medeplichtigheid tot, samenspanning tot, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van eén of meer van de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten.2. Voor de uitvoering of toepassing van het eerste lid van dit artikel : a.doet niet terzake of het basisdelict onder de strafrechtelijke rechtsmacht van de Partij valt; b. kan worden bepaald dat de in dat lid genoemde strafbare feiten niet van toepassing zijn op de personen die het basisdelict hebben begaan;c. kan medeweten, oogmerk of opzet.vereist als bestanddeel van een in dat lid omschreven strafbaar feit, worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden. 3. Elke Partij neemt de maatregelen die zij noodzakelijk acht om alle in het eerste lid van dit artikel bedoelde feiten of enkele daarvan ook strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving in de volgende gevallen, indien de dader : a.had behoren te vermoeden dat de voorwerpen opbrengsten waren; b. heeft gehandeld uit winstbejag;c. heeft gehandeld met het oogmerk de voortzetting van criminele activiteiten te bevorderen.4. Elke Partij kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat het eerste lid van dit artikel slechts van toepassing is op in die verklaring genoemde basisdelicten of categorieën basisdelicten. HOOFDSTUK III. - Internationale samenwerking Afdeling 1. - Beginselen van internationale samenwerking
Artikel 7 Algemene beginselen en maatregelen voor internationale samenwerking 1. De Partijen werken in zo ruim mogelijke mate met elkander samen ten behoeve van onderzoeken en procedures gericht op de confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten.2. Elke Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar in staat te stellen, onder de in dit hoofdstuk vervatte voorwaarden, te voldoen aan verzoeken : a.om confiscatie van bepaalde voorwerpen die hulpmiddelen of opbrengsten zijn, alsmede om confiscatie van opbrengsten bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van de opbrengsten : b. om bijstand ten behoeve van onderzoeken en voorlopige maatregelen met het oog op één van de vormen van confiscatie genoemd onder letter a hierboven. Afdeling 2. - Rechtshulp ten behoeve van onderzoeken
Artikel 8 Verplichting tot verlenging van rechtshulp De Partijen verlenen elkander de ruimst mogelijke mate van rechtshulp bij het identificeren en opsporen van hulpmiddelen opbrengsten, en andere voorwerpen die vatbaar zijn voor confiscatie. Deze rechthulp omvat onder meer elke maatregel betreffende het verschaffen en veilig stellen van bewijs met betrekking tot het bestaan, de vindplaats of verplaatsing de aard de juridische status of de waarde van de bovengenoemde voorwerpen.
Artikel 9 Uitvoering van de rechtshulp De rechtshulp ingevolge artikel 8 wordt uitgevoerd op grond van en in overeenstemming met de nationale wetgeving van de aangezochte Partij en in overeenstemming met de in het verzoek omschreven procedures, voor zover deze niet onverenigbaar zijn met genoemde nationale wetgeving.
Artikel 10 Uit eigen beweging verstrekte informatie Zonder afbreuk te doen aan haar eigen onderzoeken of procedures kan een Partij zonder voorafgaand verzoek aan een andere Partij informatie verstrekken omtrent hulpmiddelen en opbrengsten, wanneer zij van oordeel is dat het verstrekken van die informatie de ontvangende Partij van nut kan zijn voor het instellen of afronden van onderzoeken of procedures, of zou kunnen leiden tot een verzoek van die Partij krachtens dit hoofdstuk. Afdeling 3. - Voorlopige maatregelen
Artikel 11 Verplichting voorlopige maatregelen te nemen 1. Een Partij neemt op verzoek van een andere Partij die een strafrechtelijke procedure of een procedure tot confiscatie heeft ingesteld de noodzakelijke voorlopige maatregelen.zoals bevriezing of inbeslagneming, ter voorkoming van de verhandeling, overdracht of vervreemding van voorwerpen die in een later stadium het onderwerp zouden kunnen vormen van een verzoek om confiscatie, of die van dien aard zijn, dat daarmede gevolg zou kunnen worden gegeven aan dat verzoek. 2. Een Partij die een verzoek om confiscatie heeft ontvangen overeenkomstig artikel 13, neemt, indien daarom wordt verzocht, de in het eerste lid van dit artikel genoemde maatregelen met betrekking tot voorwerpen die het onderwerp vormen van het verzoek, of die van dien aard zijn, dat daarmede gevolg zou kunnen worden gegeven aan het verzoek. Artikel 12 Uitvoering van voorlopige maatregelen 1. De in artikel 11 genoemde voorlopige maatregelen worden uitgevoerd op grond van en in overeenstemming met de nationale wetgeving van de aangezochte Partij en in overeenstemming met de in het verzoek omschreven procedures, voor zover deze niet onverenigbaar zijn met genoemde nationale wetgeving.2. Alvorens een uit hoofde van dit artikel genomen voorlopige maatregel op te heffen, stelt de aangezochte Partij, indien mogelijk, de verzoekende Partij in de gelegenheid redenen op te geven om de maatregel te handhaven. Afdeling 4. - Confiscatie
Artikel 13 Verplichting tot confiscatie 1. Een Partij die van een andere Partij een verzoek om confiscatie heeft ontvangen betreffende hulpmiddelen of opbrengsten die zich op haar grondgebied bevinden, moet : a.de door een rechter van de verzoekende Partij gegeven beslissing tot confiscatie ten uitvoer leggen met betrekking tot die hulpmiddelen of opbrengsten : of b. het verzoek voorleggen aan haar bevoegde autoriteiten, ten einde een beslissing tot confiscatie te verkrijgen, en de beslissing ten uitvoer leggen, indien zij wordt gegeven.2. Voor de toepassing van het eerste lid, letter b, van dit artikel is elke Partij, indien noodzakelijk, bevoegd een procedure tot confiscatie in te stellen krachtens haar eigen wetgeving.3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn ook van toepassing op confiscatie bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van de opbrengsten, indien zich op het grondgebied van de aangezochte Partij voorwerpen bevinden waarop de confiscatie ten uitvoer kan worden gelegd.In dat geval ziet de aangezochte Partij, wanneer zij overgaat tot de tenuitvoerlegging van de confiscatie overeenkomstig het eerste lid, erop toe dat de vordering, indien geen betaling wordt verkregen, wordt verhaald op voorwerpen die voor dat doel beschikbaar zijn. 4. Indien een verzoek om confiscatie betrekking heeft op een bepaald voorwerp, kunnen de Partijen overeenkomen dat de aangezochte Partij kan overgaan tot confiscatie in de vorm van een verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van het voorwerp. Artikel 14 Tenuitvoerlegging van de confiscatie 1. De procedures tot verkrijging en tenuitvoerlegging van de confiscatie krachtens artikel 13 worden beheerst door de wetgeving van de aangezochte Partij.2. De aangezochte Partij is gebonden aan de vaststelling van de feiten, voor zover deze zijn uiteengezet in een veroordeling of rechterlijke uitspraak van de verzoekende Partij of voor zover deze veroordeling of rechterlijke uitspraak impliciet daarop is gegrond.3. Elke Partij kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat het tweede lid van dit artikel slechts van toepassing is met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtsstelsel.4. Indien de confiscatie bestaat in de verplichting een geldbedrag te betalen, zet de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij dit bedrag om in de munteenheid van die Partij tegen de wisselkoers die geldt op het tijdstip waarop de beslissing om tot confiscatie over te gaan wordt genomen.5. In het geval bedoeld in artikel 13, eerste lid, letter a, heeft alleen de verzoekende Partij het recht uitspraak te doen over een verzoek om herziening van de beslissing tot confiscatie. Artikel 15 Geconfisqueerde voorwerpen De aangezochte Partij beschikt over de geconfisqueerde voorwerpen in overeenstemming met haar nationale wetgeving, tenzij de Partijen anderszins zijn overeengekomen.
Artikel 16 Recht op tenuitvoerlegging maximum bedrag van de confiscatie 1. Een verzoek om confiscatie uit hoofde van artikel 13 laat het recht van de verzoekende Partij om de beslissing tot confiscatie zelf ten uitvoer te leggen onverlet.2. Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat daardoor de totale waarde van de geconfisqueerde voorwerpen hoger zou zijn dan het in de beslissing tot confiscatie genoemde bedrag.Indien een Partij vaststelt dat dit zich zou kunnen voordoen, plegen de betrokken Partijen overleg ten einde bedoeld gevolg te vermijden.
Artikel 17 Lijfsdwang De aangezochte Partij mag veen lijfsdwang of enige andere vrijheid beperkende maatregel opleggen naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van artikel 13, indien de verzoekende Partij zulks in het verzoek heeft aangegeven. Afdeling 5. - Weigering en uitstel van de samenwerking
Artikel 18 Gronden voor weigering 1. Samenwerking ingevolge dit hoofdstuk kan worden geweigerd indien : a.de maatregel waarom wordt verzocht in strijd is met de grondbeginselen van het rechtsstelsel van de aangezochte Partij; of b. de uitvoering van het verzoek de soevereiniteit, veiligheid. openbare orde of andere wezenlijke belangen van de aangezochte partij zou kunnen schaden; of c. naar het oordeel van de aangezochte Partij het belang van de zaak waarop het verzoek betrekking heeft het nemen van de verlangde maatregel niet rechtvaardigt;of d. het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft een politiek of fiscaal delict is;of e. de aangezochte Partij van oordeel is dat de ten uitvoerlegging van verlangde maatregel in strijd zou komen met het beginsel « ne bis in idem »;of f. het feit waarop het verzoek betrekking heeft niet strafbaar is krachtens de wetgeving van de aangezochte Partij indien het binnen haar rechtsgebied zou zijn begaan.Deze weigeringsgrond geldt echter slechts voor samenwerking uit hoofde van afdeling 2 voor zover de verlangde rechtshulp toepassing van dwangmiddelen inhoudt. 2. Samenwerking uit hoofde van afdeling 2, voor zover de verlangde rechtshulp toepassing van dwangmiddelen inhoudt, en uit hoofde van afdeling 3 van dit hoofdstuk kan ook worden geweigerd indien de verlangde maatregelen krachtens de nationale wetgeving van de aangezochte Partij niet zouden kunnen worden genomen voor opsporings- of vervolgingsdoeleinden, indien het een soortgelijke binnenlandse zaak zou betreffen.3. Wanneer de wetgeving van de aangezochte Partij zulks vereist, kan samenwerking uit hoofde van afdeling 2, voor zover de verlangde rechtshulp toepassing van dwangmiddelen inhoudt, en uit hoofde van afdeling 3 van dit hoofdstuk ook worden geweigerd indien de verlangde maatregelen, of andere maatregelen van soortgelijke strekking, niet zijn toegestaan krachtens de wetgeving van de verzoekende Partij of, wat de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij betreft, indien voor het verzoek geen machtiging is verleend door een rechter of een andere rechterlijke autoriteit, met inbegrip van het openbaar ministerie, met dien verstande dat deze autoriteiten handelen in het kader van strafzaken.4. Samenwerking uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk kan ook worden geweigerd indien : a.de wetgeving van de aangezochte Partij niet voorziet in confiscatie ten aanzien van het soort delict waarop het verzoek betrekking heeft; of b. onverminderd de verplichting uit hoofde van artikel 13, derde lid, de samenwerking in strijd is met de beginselen van de nationale wetgeving van de aangezochte Partij betreffende de mogelijkheden van confiscatie, gelet op het verband tussen een strafbaar feit en : i.een economisch voordeel dat zou kunnen worden aangemerkt als de opbrengst daarvan; of ii. voorwerpen die zouden kunnen worden aangemerkt als de hulpmiddelen; of c. krachtens de wetgeving van de aangezochte Partij de confiscatie niet langer kan worden uitgesproken of ten uitvoer gelegd wegens verjaring;of d. het verzoek geen betrekking heeft op een eerdere veroordeling, noch op een rechterlijke uitspraak of een verklaring in een dergelijke uitspraak dat eén of meer strafbare feiten zijn begaan, waarop de beslissing tot of het verzoek om confiscatie is gebaseerd;of e. de confiscatie niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is in de verzoekende Partij, of indien daartegen nog gewone rechtsmiddelen openstaan;of f. het verzoek betrekking heeft op een beslissing tot confiscatie die is gegeven bij afwezigheid van de persoon tegen wie de beslissing is gericht en de door de verzoekende Partij ingestelde procedure die tot deze beslissing heeft geleid, naar het oordeel van de aangezochte Partij, niet in voldoende mate de erkende minimumverdedigingsrechten heeft geëerbiedigd welke aan een ieder die wordt verdacht van een strafbaar feit geacht worden toe te komen.5. Voor de toepassing van het vierde lid, letter f.van dit artikel wordt een beslissing niet geacht bij afwezigheid te zijn gegeven indien : a. zij is bevestigd of uitgesproken na verzet door de betrokkene;of b. zij is gegeven in hoger beroep, mits dit beroep is ingesteld door de betrokkene.6. Bij de beoordeling, ten behoeve van het vierde lid letter f, van dit artikel, of de minimum-verdedigingsrechten in voldoende mate zijn geëerbiedigd, houdt de aangezochte Partij rekening met het feit dat de betrokkene bewust heeft getracht zich aan zijn berechting te onttrekken, dan wel dat de betrokkene, indien hij de mogelijkheid heeft gehad een rechtsmiddel in te stellen tegen een bij afwezigheid gegeven beslissing, heeft verkozen zulks niet te doen.Hetzelfde geldt wanneer de betrokkene. nadat hij naar behoren is gedagvaard om te verschijnen, heeft verkozen niet te verschijnen of geen uitstel te vragen. 7. Een Partij kan zich niet beroepen op het bankgeheim als grond om samenwerking ingevolge dit hoofdstuk te weigeren.Wanneer haar nationale wetgeving zulks vereist, kan een Partij verlangen dat voor een verzoek om samenwerking dat opheffing van het bankgeheim inhoudt, machtiging wordt verleend door een rechter of een andere rechterlijke autoriteit, met inbegrip van het openbaar ministerie, met dien verstande dat deze autoriteiten handelen in het kader van strafzaken. 8. Zonder afbreuk te doen aan de weigeringsgrond bedoeld in het eerste lid, letter a, van dit artikel : a.kan het feit dat de persoon tegen wie een onderzoek of een door de autoriteiten van de verzoekende Partij gegeven beslissing tot confiscatie is gericht, een rechtspersoon is, niet door de aangezochte Partij worden aangevoerd als beletsel om rechtshulp te verlenen ingevolge dit hoofdstuk; b. kan het feit dat de natuurlijke persoon tegen wie een beslissing tot confiscatie van opbrengsten is gegevens later is overleden, dan wel het feit dat een rechtspersoon waartegen een beslissing tot confiscatie van opbrengsten is gegeven, later is ontbonden, niet worden aangevoerd als beletsel om rechtshulp te verlenen in overeenstemming met artikel 13, eerste lid, letter a. Artikel 19 Uitstel De aangezochte Partij mag de uitvoering van de in een verzoek genoemde maatregelen uitstellen, indien deze onderzoeken of procedures ingesteld door haar autoriteiten zouden kunnen schaden Artikel 20 Gedeeltelijke of voorwaardelijke inwilliging van een verzoek Alvorens samenwerking ingevolge dit hoofdstuk te weigeren of uit te stellen, overweegt de aangezochte Partij, indien passend, na overleg met de verzoekende Partij, of het verzoek gedeeltelijk kan worden ingewilligd. dan wel onder de voorwaarden die zij noodzakelijk acht. Afdeling 6. - Betekening en bescherming van rechten van derden
Artikel 21 Betekening van stukken 1. De Partijen kennen elkander de ruimste mate van wederzijdse rechtshulp toe bij de berekening van gerechtelijke stukken aan personen die worden getroffen door voorlopige maatregelen en confiscatie.2. Geen enkele bepaling van dit artikel staat de mogelijkheid in de weg : a.dat gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post worden toegezonden aan personen in het buitenland; b. dat deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde autoriteiten van de Partij van herkomst van gerechtelijke stukken rechtstreeks door de consulaire autoriteiten van die Partij of door de deurwaarders. ambtenaren of andere bevoegde autoriteiten van de Partij van bestemming, betekening of kennisgeving doen verrichten, tenzij de Partij van bestemming op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding een andersluidende verklaring richt aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. 3. Bij de berekening van gerechtelijke stukken in het buitenland aan personen die worden getroffen door voorlopige maatregelen of beslissingen tot confiscatie die zijn genomen in de verzendende Partij, stelt deze Partij die personen in kennis van de rechtsmiddelen die krachtens haar wetgeving openstaan. Artikel 22 Erkenning van buitenlandse beslissingen 1. Bij de behandeling van een verzoek om samenwerking uit hoofde van de afdelingen 3 en 4 erkent de aangezochte Partij alle rechterlijke beslissingen die in de verzoekende Partij zijn gegeven met betrekking tot rechten waarop derden aanspraak maken of hebben gemaakt.2. Erkenning kan worden geweigerd indien : a.derden onvoldoende gelegenheid hebben gehad hun rechten te doen gelden; b. de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die reeds in de aangezochte Partij is gegeven met betrekking tot dezelfde aangelegenheid;of c. zij onverenigbaar is met de openbare orde van de aangezochte Partij;of d. de beslissing is genomen in strijd met de bepalingen inzake de exclusieve rechtsmacht waarin de wetgeving van de aangezochte Partij voorziet. Afdeling 7. - Procedureregels en andere algemene regels
Artikel 23 Centrale autoriteit 1. De Partijen wijzen een centrale autoriteit of, indien noodzakelijk, meerdere autoriteiten aan, belast met de verzending en de beantwoording van verzoeken ingevolge dit hoofdstuk.de uitvoering daarvan. dan wel de doorzending daarvan aan de autoriteiten die bevoegd zijn deze uit te voeren 2. Elke Partij doet op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa mededeling van de namen en adressen van de autoriteiten die zijn aangewezen uit hoofde van het eerste lid van dit artikel. Artikel 24 Rechtstreeks contact 1. De centrale autoriteiten onderhouden rechtstreeks met elkaar contacten.2. In spoedgevallen kunnen verzoeken of mededelingen ingevolge dit hoofdstuk rechtstreeks worden toegezonden door de rechterlijke autoriteiten, met inbegrip van het openbaar ministerie, van de verzoekende Partij aan die autoriteiten van de aangezochte Partij.In dergelijke gevallen dient tegelijkertijd een afschrift te worden toegezonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij via de centrale autoriteit van de verzoekende Partij. 3. Een verzoek of mededeling ingevolge het eerste en het tweede lid van dit artikel kan worden gedaan door tussenkomst van de Internationale Politie Organisatie (Interpol).4. Indien een verzoek wordt gedaan ingevolge het tweede lid van dit artikel en de aangezochte autoriteit niet bevoegd is hieraan gevolg te geven, zendt zij het verzoek door naar de bevoegde autoriteit in haar land en stelt zij de verzoekende Partij hiervan rechtstreeks in kennis.5. Verzoeken of mededelingen ingevolge afdeling 2 van dit hoofdstuk die geen toepassing van dwangmiddelen inhouden, kunnen door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij rechtstreeks worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij. Artikel 25 Vorm van de verzoeken en talen 1. Alle verzoeken ingevolge dit hoofdstuk worden schriftelijk gedaan Het is toegestaan gebruik te maken van moderne telecommunicatiemiddelen, zoals telefaxapparatuur.2. Behoudens de bepalingen van het derde lid van dit artikel kan geen vertaling van de verzoeken of de tot staving dienende stukken worden verlangd.3. Op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan een Partij, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, zich het recht voorbehouden te verlangen dat verzoeken en tot staving dienende stukken vergezeld gaan van een vertaling in haar eigen taal of in één van de officiële talen van de Raad van Europa, dan wel in één van deze als door haar aangegeven.Een Partij kan bij die gelegenheid verklaren dat zij bereid is vertalingen te aanvaarden in een andere door haar aan te geven taal. De andere Partijen mogen de wederkerigheidsregel toepassen.
Artikel 26 Legalisering Bescheiden die ingevolge dit hoofdstuk worden toegezonden, zijn vrijgesteld van alle legaliseringsformaliteiten.
Artikel 27 Inhoud van een verzoek 1. In elk verzoek om samenwerking ingevolge dit hoofdstuk dient te worden vermeld : a.de autoriteit die het verzoek doet en de autoriteit die met de uitvoering van de onderzoeken of procedures is belast; b. het onderwerp en de reden van het verzoek;c. de zaak, met inbegrip van de relevante feiten (zoals datum, plaats en omstandigheden van het delict), waarop de onderzoeken of de procedures betrekking hebben, behalve in het geval van een verzoek om betekening;d. voor zover de samenwerking de toepassing van dwangmiddelen inhoudt, i.de tekst van de wettelijke bepalingen of, indien dit niet mogelijk is, de strekking van het relevante toepasselijke recht en ii. een aanduiding van de verlangde maatregelen of van andere maatregelen van soortgelijke strekking die zouden kunnen worden genomen op het grondgebied van de verzoekende Partij op grond van haar eigen wetgeving; e. indien noodzakelijk en voor zover mogelijk : i.bijzonderheden betreffende de betrokken persoon of personen, waaronder de naam, geboortedatum en -plaats, nationaliteit en verblijfplaats en, in het geval van een rechtspersoon. de zetel; en ii. de voorwerpen ten aanzien waarvan samenwerking wordt verlangd, de vindplaats, de relatie tot de betrokken persoon of personen, het verband met het strafbare feit, alsmede alle beschikbare informatie over de rechten van anderen op de voorwerpen; en f. een bepaalde procedure die de verzoekende Partij gevolgd wenst te zien.2. Wanneer een verzoek om voorlopige maatregelen uit hoofde van afdeling 3 de inbeslagneming betreft van voorwerpen die het onderwerp zouden kunnen vormen van een beslissing tot confiscatie bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen, dient in het verzoek ook het maximumbedrag te worden vermeld waarvoor op die voorwerpen verhaal wordt gezocht.3. Naast het in het eerste lid genoemde, dient een verzoek uit hoofde van afdeling 4 te omvatten : a.in geval van artikel 13, eerste lid, letter a : i. een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de beslissing tot confiscatie gegeven door een rechter van de verzoekende Partij en een uiteenzetting van de gronden waarop de beslissing is gegeven, indien deze niet in de beslissing zelf zijn aangegeven; ii. een verklaring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij dat de beslissing tot confiscatie voor ten uitvoerlegging vatbaar is en dat daartegen geen gewone rechtsmiddelen meer openstaan. iii. informatie met betrekking tot de mate waarin de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd; en iv. informatie met betrekking tot de noodzaak voorlopige maatregelen te nemen, b. in geval van artikel 13, eerste lid, letter b, een uiteenzetting van de feiten die de verzoekende Partij aanvoert, die toereikend is om de aangezochte Partij in staat te stellen een beslissing te verkrijgen krachtens haar nationale wetgeving;c. wanneer derden mogelijkheden hebben gehad aanspraak te maken op rechten, stukken waaruit blijkt dat zij deze mogelijkheid hebben gehad. Artikel 28 Onvolledige verzoeken 1. Indien een verzoek niet beantwoordt aan de bepalingen van dit hoofdstuk of indien de verstrekte informatie niet voldoende is om de aangezochte Partij in staat te stellen het verzoek in behandeling te nemen, kan die Partij de verzoekende Partij vragen het verzoek te wijzigen of dit aan te vullen met extra informatie.2. De aangezochte Partij kan een termijn vaststellen voor de ontvangst van bedoelde wijzigingen of informatie.3. In afwachting van de ontvangst van de gevraagde wijzigingen of informatie met betrekking tot een verzoek uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk kan de aangezochte Partij de in de afdeling 2 of 3 van dit hoofdstuk bedoelde maatregelen nemen. Artikel 29 Samenloop van verzoeken 1. Wanneer de aangezochte Partij meer dan éen verzoek uit hoofde van afdeling 3 of 4 van dit hoofdstuk ontvangt met betrekking tot dezelfde persoon of voorwerpen, belet de samenloop van verzoeken die Partij niet verzoeken in behandeling te nemen die het nemen van voorlopige maatregelen inhouden.2. In geval van samenloop van verzoeken uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk overweegt de aangezochte Partij de verzoekende Partijen te raadplegen. Artikel 30 Verplichte motivering De aangezochte Partij dient elke beslissing waarbij zij samenwerking ingevolge dit hoofdstuk weigert of uitstelt, dan wel daaraan voorwaarden verbindt, met redenen te omkleden.
Artikel 31 Inlichtingen 1. De aangezochte Partij licht de verzoekende Partij onverwijld in over : a.de maatregelen die zij heeft genomen naar aanleiding van een verzoek ingevolge dit hoofdstuk; b. het eindresultaat van de naar aanleiding van het verzoek genomen maatregelen;c. een beslissing waarbij zij samenwerking ingevolge dit hoofdstuk, geheel of ten dele, weigert of uitstelt, dan wel daaraan voorwaarden verbindt;d. omstandigheden die de uitvoering van de verlangde maatregelen onmogelijk maken of deze aanzienlijk dreigen te vertragen;en e. in geval van voorlopige maatregelen naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van afdeling 2 of 3 van dit hoofdstuk, de bepalingen in haar nationale wetgeving die automatisch leiden tot opheffing van de voorlopige maatregel.2. De verzoekende Partij licht de aangezochte Partij onverwijld in over : a.elke herziening of beslissing of enig ander feit op grond waarvan de beslissing tot confiscatie, geheel of ten dele, haar uitvoerbaarheid verliest : en b. elke ontwikkeling, ten aanzien van de feiten of ten aanzien van het recht, op grond waarvan de maatregelen ingevolge dit hoofdstuk niet langer gerechtvaardigd zijn.3. Wanneer een Partij op grond van dezelfde beslissing tot confiscatie verzoekt om confiscatie in meer dan één Partij, stelt zij alle betrokken Partijen hiervan in kennis. Artikel 32 Beperkingen 1. De aangezochte Partij kan de uitvoering van het verzoek afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verkregen informatie of het verkregen bewijs niet zonder haar voorafgaande toestemming zal worden gebruikt of doorgezonden door de autoriteiten van de verzoekende Partij ten behoeve van andere onderzoeken of procedures dan de in het verzoek genoemde.2. Elke Partij kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, verklaren dat informatie of bewijs, door haar verstrekt ingevolge dit hoofdstuk, niet zonder haar voorafgaande toestemming mag worden gebruikt of doorgezonden door de autoriteiten van de verzoekende Partij ten behoeve van andere onderzoeken of procedures dan de in het verzoek genoemde. Artikel 33 Vertrouwelijkheid 1. De verzoekende Partij kan verlangen dat de aangezochte Partij het feit dat het verzoek is gedaan en de strekking van het verzoek vertrouwelijk behandelt, behalve voor zover daarvan moet worden afgeweken ten einde het verzoek uit te voeren Indien de aangezochte Partij niet kan voldoen aan het vereiste van vertrouwelijkheid, stelt zij de verzoekende Partij hiervan onmiddellijk in kennis.2. Indien daarom wordt verzocht en indien zulks niet in strijd is met de grondbeginselen van haar nationale wetgeving, behandelt de verzoekende Partij het bewijs en de informatie, verstrekt door de aangezochte Partij, vertrouwelijk, behalve voor zover het tegendeel noodzakelijk is ten behoeve van de in het verzoek omschreven onderzoeken of procedures.3. Behoudens de bepalingen van haar nationale wetgeving, voldoet een Partij die op grond van artikel 10 uit eigen beweging verstrekte informatie heeft ontvangen, aan elk vereiste van vertrouwelijkheid waarom wordt verzocht door de Partij die de informatie verstrekt. Indien de andere Partij niet aan dit vereiste kan voldoen, stelt zij de Partij die de informatie heeft toegezonden, hiervan onmiddellijk in kennis.
Artikel 34 Kosten De gewone kosten gemaakt ter uitvoering van een verzoek worden gedragen door de aangezochte Partij. Wanneer aanzienlijke of buitengewone kosten moeten worden gemaakt om aan het verzoek te voldoen, plegen de Partijen overleg om de voorwaarden te bepalen waarop het verzoek wordt uitgevoerd alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.
Artikel 35 Schadevergoeding 1. Wanneer door een persoon een rechtsvordering is ingesteld betreffende de aansprakelijkheid voor schade voortvloeiende uit enig handelen of nalaten in verband met de samenwerking ingevolge dit hoofdstuk overwegen de betrokken Partijen in daartoe in aanmerking komende gevallen, met elkaar overleg te plegen om te bepalen hoe zij enig eventueel verschuldigd bedrag aan schadevergoeding onderling zullen toedelen.2. Een Partij tegen wie een actie tot schadevergoeding is ingesteld tracht de andere Partij daarvan onmiddellijk in kennis te stellen indien die Partij belang bij die zaak zou kunnen hebben. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Artikel 36 Ondertekening en inwerkingtreding 1. Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa en niet-lidstaten die aan de opstelling ervan hebben deelgenomen.Deze Staten kunnen hun instemming om te worden gebonden tot uitdrukking brengen door : a. ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.3. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop drie Staten, waaronder ten minste twee lidstaten van de Raad van Europa, hun instemming door deze Overeenkomst te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid.4. Ten aanzien van een ondertekenende Staat die later zijn instemming door deze Overeenkomst te worden gebonden tot uitdrukking heeft gebracht, treedt deze Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop hij zijn instemming door deze Overeenkomst te worden gebonden tot uitdrukking heeft gebracht overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid. Artikel 37 Toetreding tot de Overeenkomst 1. Na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa.na raadpleging van de Partijen bij de Overeenkomst, iedere Staat die geen lid is van de Raad van Europa en die niet aan de opstelling van deze Overeenkomst heeft deelgenomen, uitnodigen hiertoe toe te treden, zulks bij een besluit genomen met de meerderheid voorzien in artikel 20, letter d, van het Statuut van de Raad van Europa en met algemene stemmen van de vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Staten die het recht hebben in het Comité van Ministers zitting te hebben. 2. Ten aanzien van een toetredende Staat treedt deze Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Artikel 38 Territoriale toepasselijkheid 1. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het gebied of de gebieden aangeven waarop deze Overeenkomst van toepassing zal zijn.2. Iedere Staat kan te allen tijde daarna, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de toepasselijkheid van deze Overeenkomst uitbreiden tot een ander in die verklaring genoemd gebied.Ten aanzien van dat gebied treedt de Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de Secretaris-Generaal. 3. Een krachtens de twee voorgaande leden afgelegde verklaring kan, ten aanzien van een in die verklaring genoemd gebied, worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal.De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een tijdvak van drie rnaanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de SecretarisGeneraal.
Artikel 39 Verhouding tot andere verdragen en overeenkomsten 1. Deze Overeenkomst laat de rechten en verplichtingen uit hoofde van internationale multilaterale verdragen inzake bijzondere aangelegenheden onverlet.2. De Partijen bij de Overeenkomst mogen onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten over aangelegenheden die bij deze Overeenkomst worden geregeld, ten einde de bepalingen hiervan aan te vullen of aan te scherpen of de toepassing van de hierin vervatte beginselen te vergemakkelijken.3. Indien twee of meer Partijen reeds een overeenkomst of verdrag hebben gesloten met betrekking tot een aangelegenheid die bij deze Overeenkomst wordt geregeld, of indien zij hun betrekkingen ten aanzien van een aangelegenheid anderszins hebben vastgelegd, zijn zij gerechtigd die overeenkomst of dat verdrag toe te passen of hun betrekkingen aldus te regelen, in plaats van deze Overeenkomst, indien daarmede de internationale samenwerking wordt vergemakkelijkt. Artikel 40 Voorbehouden 1. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat hij een voorbehoud maakt als bedoeld in artikel 2, tweede lid artikel 6, vierde lid, artikel 14, derde lid, artikel 21, tweede lid, artikel 25, derde lid, en artikel 32, tweede lid.Enig ander voorbehoud kan niet worden gemaakt. 2. Iedere Staat die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het voorgaande lid kan dit geheel of ten dele intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal. 3. Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een bepaling van deze Overeenkomst kan geen aanspraak maken op toepassing van die bepaling door een andere Partij : indien het voorbehoud echter een gedeelte betreft of onder voorwaarden is gemaakt, kan zij aanspraak maken op toepassing van die bepaling voor zoverre zij deze zelf heeft aanvaard. Artikel 41 Wijzigingen 1. Wijzigingen op deze Overeenkomst kunnen door iedere Partij worden voorgesteld;deze worden door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa medegedeeld aan de lidstaten van de Raad van Europa en aan alle niet-lidstaten die tot deze Overeenkomst zijn toegetreden of zijn uitgenodigd hiertoe toe te treden overeenkomstig de bepalingen van artikel 37. 2. Een wijziging die door een Partij is voorgesteld, wordt medegedeeld aan de Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken, die haar mening over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van Ministers.3. Het Comité van Ministers bestudeert de voorgestelde wijziging en de mening van de Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken en kan de wijziging aannemen.4. De tekst van een door het Comité van Ministers in overeenstemming met het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging wordt aan de Partijen toegezonden ter aanvaarding.5. Een in overeenstemming met het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging wordt van kracht op de dertigste dag nadat alle Partijen de Secretaris-Generaal van hun aanvaarding in kennis hebben gesteld. Artikel 42 Beslechting van geschillen 1. De Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken van de Raad van Europa wordt op de hoogte gehouden van de uitlegging en toepassing van deze Overeenkomst.2. In geval van een geschil tussen Partijen over de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst, streven de Partijen naar beslechting van het geschil door middel van onderhandelingen of op enige andere door hen te kiezen vreedzame wijze, waaronder de voorlegging van het geschil aan de Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken, aan een scheidsgerecht waarvan de uitspraken bindend zijn voor de Partijen of aan het Internationale Gerechtshof, naar gelang de betrokken Partijen onderling overeenkomen. Artikel 43 Opzegging 1. Een Partij kan deze Overeenkomst te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.3. Deze Overeenkomst blijk evenwel van toepassing op de tenuitvoerlegging, overeenkomstig artikel 14, van een confiscatie waarom in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst is verzocht vóór de datum waarop de opzegging van kracht wordt. Artikel 44 Kennisgevingen De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad en iedere Staat die tot deze Overeenkomst is toegetreden in kennis van : a. iedere ondertekening;b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c. iedere datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst overeenkomstig de artikelen 36 en 37;d. ieder krachtens artikel 40, eerste lid, gemaakt voorbehoud;e. iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling die betrekking heeft op deze Overeenkomst. Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Straatsburg op 8 november 1990 in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften toekomen aan alle lidstaten van de Raad van Europa, aan de niet-lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van deze Overeenkomst en aan iedere Staat die is uitgenodigd hiertoe toe te treden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld