gepubliceerd op 24 februari 2006
Uittreksel uit arrest nr. 13/2006 van 25 januari 2006 Rolnummer 3365 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1675/12, § 1, 4°, en 1675/13, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Berg Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 13/2006 van 25 januari 2006 Rolnummer 3365 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1675/12, § 1, 4°, en 1675/13, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 24 januari 2005 in zake C. Dieu tegen de n.v. CBC Banque, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 januari 2005, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 1675/12, § 1, 4°, en 1675/13, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 6, 10, 11 en 24 van de Grondwet of brengen zij een discriminatie teweeg doordat, in het kader van een gerechtelijke collectieve schuldenregeling, de inachtneming van de regeling de schuldenaar bevrijdt maar niet zijn persoonlijke zekerheden, met name de zogenoemde borg uit ' vrijgevigheid ', terwijl in het kader van het faillissement de verschoonbaarheid de schulden van de gefailleerde tenietdoet maar bovendien de natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor de verbintenissen van de gefailleerde, ontslaat van hun verplichtingen (artikel 82 van de faillissementswet, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002) ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de grondwettigheid van de artikelen 1675/12, § 1, 4°, en 1675/13, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre zij niet voorzien in de bevrijding van de borgen van de schuldenaars, niet-handelaars, met overmatige schuldenlast die een kwijtschelding van schulden hebben genoten, terwijl artikel 82, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de bevrijding toestaat van de natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor de verplichtingen van een gefailleerde schuldenaar die verschoonbaar is verklaard.
B.2. Artikel 19 van de wet van 13 december 2005 « houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldenregeling » stelt de rechter in staat de natuurlijke personen die kosteloos een persoonlijke zekerheid hebben gesteld ten behoeve van een persoon die het voordeel van een collectieve schuldenregeling vraagt, volledig of gedeeltelijk van hun verbintenis te bevrijden. Die wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 december 2005 en voorziet niet in een bijzondere bepaling tot regeling van de inwerkingtreding van artikel 19 ervan.
Het staat niet aan het Hof maar aan de verwijzende rechter te onderzoeken of de nieuwe wet al dan niet een weerslag kan hebben op het hem voorgelegde geschil en of in het licht daarvan de door hem gestelde vraag nog pertinent is.
B.3. De zaak dient derhalve naar de verwijzende rechter te worden verwezen.
Om die redenen, het Hof verwijst de zaak naar de verwijzende rechter.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 25 januari 2006.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.