gepubliceerd op 17 maart 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende het nationaal akkoord voor de jaren 1999-2000
30 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende het nationaal akkoord voor de jaren 1999-2000 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende het nationaal akkoord voor de jaren 1999-2000.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 30 december 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de cementfabrieken Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1999 Nationaal akkoord voor de jaren 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 22 juni 1999 onder het nummer 51032/CO/106.01) HOOFDSTUK I. - Inleiding
Artikel 1.Toepassingsgebied De huidige collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen die afhangen van het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken.
Met "arbeiders" worden zowel arbeidsters als arbeiders geviseerd.
Art. 2.Betreft De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten in toepassing van hoofdstukken III en IV van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Ze kadert in het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en de uitvoeringsbesluiten voor de jaren 1999 en 2000.
Art. 3.Looptijd De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten voor een duur van twee jaar, van 1 januari 1999 tot 31 december 2000.
Art. 4.Alle ondertekenende partijen vragen dat onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst bindend verklaart wordt via een koninklijk besluit. HOOFDSTUK II. - Verlening van de vorige afspraken
Artikel 1.Te recupereren meeruren 1. Het continu productieproces en de conjuncturele schommelingen die voor de cementsector kenmerkend zijn, noodzaken het behoud van uurroosters die te recupereren uren opwekken.2. De hierdoor betrokken fabrieken verbinden zich ertoe de doelstelling van een saldo van te recupereren uren van ongeveer vijftig uur per arbeider te bereiken, globaal te evalueren over de hele duur van de overeenkomst.3. Het programmeren van het recupereren van deze meeruren zal rekening moeten houden met de productievereisten.
Art. 2.Werk aan derden Alle partijen verbinden zich tot het naleven in de geest en de letter van artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst 1997-1998 : « De sociale gesprekspartners willen de tewerkstelling van de cementarbeiders verder vooropstellen. Permanente cementbanen worden niet uitbesteed (hoofdstuk I afdeling 2 van het protocol industriële relaties).
De fabrieksdirecties, verantwoordelijk voor het beheer en de noodzaak van beroep op onderaanneming, erkennen het recht op informatie van het personeel en zijn vertegenwoordigers.
Ze verbinden zich tot het verbeteren, elkeen in eigen fabriek, van de dialoog met de personeelsafgevaardigden, en in de eerste plaats met respectievelijk de vakbondsafvaardiging en/of de ondernemingsraad. De lokale besturen verbinden zich tot de voorafgaandelijke informatie omtrent alle belangrijke of grote werkzaamheden die vooraf bekend en gepland zijn.
De bijzondere modaliteiten en inhoud van deze informatie dienen per fabriek nader bepaald te worden, conform het bestaand gebruik.
De beperkte commissie bekijkt twee keer per jaar de stand van zaken. »
Art. 3.Brugpensioen De bestaande overeenkomsten inzake brugpensioen worden verlengd van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, conform de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en de koninklijke uitvoeringsbesluiten. 6.1. Voltijds brugpensioen 3.1.1. Toegangsvoorwaarden a) voor de arbeiders die 58 jaar of meer zijn die ten laatste op 31 december 2000 de leeftijd van 58 jaar of meer bereikt hebben en voldoen aan de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;b) voor de arbeiders die 55 jaar zijn en kunnen bewijzen 38 jaar in loondienst gewerkt te hebben, in toepassing van afdeling 2, artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 7 december 1992, recht op werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, herbevestigd en gewijzigd door het koninklijk besluit van 27 juni 1997, dat deze leeftijdsgrens toelaat, krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst die ten laatste op 31 mei 1986 ter Griffie van de Dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen neergelegd werd en die van kracht was op 1 september 1986 en daarna zonder onderbreking nog tot 31 december 1998;c) voor de arbeiders die 56 jaar of ouder zijn, in ploegen werken en die op het einde van hun arbeidsovereenkomst 20 jaar werk in een ploegenstelsel kunnen aantonen, met nachtwerk, zoals voorzien in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 46 van 10 mei 1990, en ook 33 beroepsjaren in loondienst kunnen bewijzen. 3.1.2. Financiële bedingingen Gedurende de door de huidige overeenkomst gedekte duur, krijgen de arbeiders die hierna vermelde patronale vergoeding : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De jaarlijkse herziening, zoals bepaald in de bundel van de collectieve N.P.C.C. overeenkomsten blijft behouden, met toepassing op ieder jaarbegin. 3.1.3. Bijzondere voorwaarden Bijzondere toestanden met betrekking tot de herstructurering vereisen dat rekening gehouden wordt met afzonderlijke situatie van elke cementgroep. * De N.V. Ciments d'Obourg en de N.V. Ciments de Haccourt voeren een brugpensioen in conform de herstructureringsovereenkomst van 20 januari 1999. * De N.V. Cimenteries CBR Cementbedrijven vervangen de bruggepensioneerden in 1999-2000 door arbeiders uitsluitend met een contract van bepaalde duur dat geenszins in een contract van onbepaalde duur omzetbaar is. 3.2. Halftijds brugpensioen Het halftijds brugpensioen is in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken van toepassing conform de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 1994 en wordt verlengd voor de duur van huidige overeenkomst, in toepassing van de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en van de uitvoeringsbesluiten. 3.2.1. Toegangsvoorwaarden De toegangsleeftijd voor het halftijds brugpensioen wordt bepaald door de wet van 26 juli 1996 (artikel 26) het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en de uitvoeringsbesluiten : 55 jaar en 25 werkjaren in loondienst. 3.2.2. Financiële bedingingen - De bijkomende vergoeding ten laste van de werkgever wordt berekend volgens de bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomst nr 55 van 13 juli 1993 en van de collectieve arbeidsovereenkomst "Ondernemingsplan" van 15 juni 1994. - De verloningsstructuur en de vertrekmodaliteiten worden conform de collectieve arbeidsovereenkomst "Ondernemingsplan" van 15 juni 1994 bepaald. 3.2.3. Vervangingsmodaliteiten De vervanging van de bruggepensioneerde arbeiders gebeurt conform de wettelijke bepalingen terzake. De overstap van een arbeider naar het halftijds brugpensioen dient uiteraard rekening te houden met de organisatievereisten en met de halftijdse vervangingsmogelijkheden.
Art. 4.Risicogroepen Alle partijen aan huidige overeenkomst zijn het eens de acties die in de sub-sector voorzien zijn verder te zetten, conform de bestaande akkoorden, met aanwending van 0,10 pct. van de loonmassa zoals aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000. HOOFDSTUK III. - Beroepsopleiding Art. 3.1. Interprofessioneel akkoord In het raam van de verbintenissen van het interprofessioneel akkoord inzake beroepsopleiding, verbinden de ondernemingen van de sub-sector zich tot het leveren van inspanningen ten gunste van de opleiding ter hoogte van 1,4 pct. van de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven brutolonen voor de periode 1999-2000.
Informatie en gedachtewisseling omtrent de opleidingsprogramma's en hun naleving gebeurt in de schoot van de ondernemingsraad.
De reeds bestaande initiatieven voor beroepsopleiding voor arbeiders binnen de ondernemingen worden meegeteld voor het berekenen van voormeld percentage. 3.2. Vakbondsopleiding De financiering van de vakbondsopleiding wordt verhoogd van 0,07 pct. naar 0,10 pct. van de loonmassa. HOOFDSTUK IV. - Arbeidsvoorwaarden
Artikel 1.Beroepsclassificatie De partijen zijn het eens de regels te behouden, zoals voorzien in de bundel met de N.P.C.C. collectieve arbeidsovereenkomsten.
Gedurende de looptijd van huidige overeenkomst kunnen eventuele nieuwe functies met behoud van de bestaande classificatie ingevoegd worden.
De beperkte commissie krijgt jaarlijks verslag hieromtrent.
Art. 2.Functiewijzigingen ingevolge een herstructurering De partijen zijn het eens om de anciënniteitsvoorwaarde zoals voorzien in de bundel met de Nationaal Paritair Comité voor de cementfabrieken collectieve arbeidsovereenkomsten (p. 2/2/3) te verminderen van 20 naar 5 jaar voor de toepassing van onderstaande tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. 3 Carensdag De carensdag, die voor ziekteverlof van minder dan 14 dagen van toepassing was, wordt onvoorwaardelijk afgeschaft. HOOFDSTUK V. - Koopkracht 5.1. Loon Op 1 januari 1999 wordt het bruto basisloon met 12 BEF verhoogd. 5.2. Ploegenpremies De ploegenpremies worden berekend als percentage van een referentieloon.
Het referentieloon wordt als volgt gewijzigd : Rekenkundig gemiddelde van de basisuurlonen van de categoriëen 4 tot 7 en B tot G. 5.3. Eindejaarspremies De eindejaarspremie wordt verhoogd met 1 000 BEF en als volgt berekend : (gemiddeld basisuurloon x 1,10 x 157,50 uur) + 3 500 BEF. HOOFDSTUK VI. - Vakbondspremie De vakbondspremie stijgt van 3 500 BEF naar 4 200 BEF vanaf het jaar 199 9. HOOFDSTUK VII. - Verplaatsingsonkosten 7.1. Verplaatsingsonkosten De vergoeding voor verplaatsingsonkosten tussen de woonplaats en het werk wordt opgetrokken van 35 BEF naar 40 BEF per begonnen werkdag. 7.2. Vergoeding voor verplaatsingen met de fiets De arbeiders die tussen hun huis en het werk met de fiets pendelen, of van huis naar een station (bus, tram, trein) kunnen volgens de bepalingen van de wet van 8 augustus 1997 een beroep doen op een fiscale vrijstelling van de kilometervergoeding voor maximaal 6 BEF/km, evenwel beperkt tot het totaal van de wettelijke en conventionele tussenkomst.
Iedere geïnteresseerde moet aantonen hoe hij/zij de voorwaarden vervult om van het fiscaal voordeel te kunnen genieten (verklaring op de eer).
De werkgever kan op ieder ogenblik de inhoud van deze verklaring controleren.
Deze kilometervergoeding is gedekt door de bestaande wettelijke en conventionele bepalingen inzake verplaatsingskosten. HOOFDSTUK VIII. - Sociale vrede Zoals gebruikelijk in de sector, garandeert de huidige overeenkomst de sociale vrede gedurende zijn looptijd.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 december 200 5.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, P. VANVELTHOVEN