gepubliceerd op 23 december 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 10 november 2004 in zake de Belgische Staat tegen H. Born en in aanwezigheid van C. Dailly, waarvan de expeditie ter griffie van h « Wanneer een onroerend goed deel uitmaakt van de activa van een faillissement, schendt in dat geva(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 10 november 2004 in zake de Belgische Staat tegen H. Born en in aanwezigheid van C. Dailly, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 november 2004, heeft de Rechtbank van Koophandel te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Wanneer een onroerend goed deel uitmaakt van de activa van een faillissement, schendt in dat geval artikel 251 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, eventueel in samenhang gelezen met artikel 7, § 1, van hetzelfde Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat op onweerlegbare wijze wordt vermoed dat het genot en/of het gebruik van dat onroerend goed wordt uitgeoefend door de curatoren en/of alle schuldeisers samen, zodat een boedelschuld wordt teweeggebracht in de vorm van onroerende voorheffing voor de gehele periode die moet verlopen tussen de datum van het faillissement en die van de overdracht van de eigendom van het goed aan een derde - zelfs wanneer de curatoren zich in de juridische en feitelijke onmogelijkheid bevinden het genot van het onroerend goed uit te oefenen en/of zich werkelijk ervan te bedienen en de vruchten en inkomsten ervan te ontvangen - de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat die wettelijke bepaling de Belgische Staat, Federale Overheidsdienst Financiën, in een gunstiger situatie plaatst dan de andere schuldeisers en derhalve, zonder voldoende verantwoording, het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers schendt, zoals dat onder meer is vastgelegd in de artikelen 8 en 9 van de hypotheekwet van 16 december 1851, in de artikelen 46 en 99 van de wet van 8 augustus 1997, en het algemene beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers in geval van samenloop van schuldvorderingen, zoals voorgeschreven in de voormelde bepalingen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 3166 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.