gepubliceerd op 25 augustus 2006
Decreet houdende verschillende maatregelen inzake leerplichtonderwijs, hoger onderwijs, cultuur en permanente opvoeding
20 JULI 2006. - Decreet houdende verschillende maatregelen inzake leerplichtonderwijs, hoger onderwijs, cultuur en permanente opvoeding (1)
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Verschillende bepalingen inzake leerplichtonderwijs HOOFDSTUK I. - Sturingscommissie
Artikel 1.In het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) Artikel 35 § 1, 2° wordt vervangen door de volgende woorden : « 2° de minimale bekwaamheden inzake wiskunde op het einde van de kwalificatieafdeling, indien het aanleren van wiskunde voorkomt in het studieprogramma;». b) Artikel 69 § 1, 6° wordt aangevuld met de volgende woorden : « en met het voorleggen, in dat verband, van voorstellen voor de aanpassing van het inrichtingsproject.» c) Artikel 72, vervangen door het decreet van 27 maart 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art.72. Op het einde van elk schooljaar, wordt een activiteitenverslag voor elke inrichting opgesteld.
In het onderwijs van de Franse Gemeenschap, wordt het jaarverslag door het inrichtingshoofd opgesteld. In het gesubsidieerd onderwijs, wordt het jaarlijks verslag door de afgevaardigde van de inrichtende macht opgesteld.
Het activiteitenverslag wordt aan het advies van de Participatieraad vóór 31 december onderworpen.
Het activiteitenverslag alsook de adviezen en voorstellen van de Participatieraad worden vóór 15 februari aan de inrichtende macht overgezonden.
Het activiteitenverslag kan door de Inspectie van de Franse Gemeenschap worden geraadpleegd. » d) Artikel 73, aangevuld met het decreet van 29 maart 2001, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2001, aangevuld met het decreet van 27 maart 2002 en gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 73.Het jaarlijks activiteitenverslag omvat de balans van de maatregelen genomen in het kader van het pedagogisch project van de inrichtende macht en van het inrichtingsproject, om de algemene doelstellingen bepaald in artikel 6 te bereiken, vragen die de Participatieraad wenst daar te kunnen vinden, alsook vermeldingen met betrekking tot : 1° het cijfer van de leerlingen die geslaagd zijn en het cijfer van de leerlingen die gezakt zijn;2° de beroepen tegen de beslissingen van de klassenraden en de resultaten van die procedure;3° het aantal geweigerde inschrijvingen en de redenen voor de weigering van de inschrijvingen;4° de voortgezette opleiding van de onderwijzers van de inrichting. Ten minste om de drie jaar, omvat het eveneens de balans van de vermeldingen met betrekking tot : 1° de in het werk gestelde pedagogische nieuwigheden;2° de stappen die ondernomen werden om de steun te organiseren van de in moeilijkheden verkerende leerlingen;3° de stappen die ondernomen werden om de oriëntatie van de leerlingen te bevorderen;4° de van kracht zijnde praktijken op het vlak van huiswerk tijdens de tweede fase van het in artikel 13 bedoelde pedagogisch continuüm;5° de initiatieven genomen in samenwerking met de partners die niet tot de inrichting behoren inzake kunst, cultuur en sport;6° de initiatieven genomen inzake mediaopvoeding, gezondheid en milieu;7° de initiatieven voor de integratie in de inrichting van de leerlingen die afkomstig zijn uit het buitengewoon onderwijs;8° de middelen die in het werk worden gesteld om het traject in drie jaar van de eerste graad van het secundair onderwijs te organiseren. ».
Art. 2.In het derde lid van artikel 20 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs, worden de woorden « jaarlijks, in haar activiteitenverslag, haar evaluatie naar de Begeleidingscommissie » vervangen door de woorden « op 31 december van elk jaar naar de sturingscommissie. ».
Art. 3.In het derde lid van artikel 14 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan, worden de woorden « jaarlijks, in haar activiteitenverslag, haar evaluatie naar de Begeleidingscommissie » vervangen door de woorden « op 31 december van elk jaar naar de sturingscommissie. ». HOOFDSTUK II. - Het gespecialiseerd onderwijs
Art. 4.Artikel 337 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs wordt vervangen door het volgende artikel : « De studenten die regelmatig ingeschreven zijn tijdens het schooljaar 2004-2005 in het gespecialiseerd onderwijs van vorm 3, ofwel in de tweede fase, ofwel in het vierde of in het vijfde jaar, kunnen toegang hebben tot een kwalificatie-examen op het einde van de tweede fase of van het vijfde jaar, uiterlijk op het einde van het schooljaar 2006-2007, en kunnen toegang hebben tot het kwalificatie-examen op het einde van de 3e fase of van het 6e jaar uiterlijk op het einde van het schooljaar 2006-2007, volgens dezelfde voorwaarden als deze die vermeld zijn voor hun intrede in de 2e fase of het 4e jaar. « De studenten die regelmatig ingeschreven zijn tijdens het schooljaar 2004-2005 in het gespecialiseerd onderwijs van vorm 3, ofwel in de derde fase, ofwel in het vierde of in het zesde jaar, kunnen toegang hebben tot een kwalificatie-examen op het einde van de derde fase of van het zesde jaar, uiterlijk op het einde van het schooljaar 2006-2007, volgens dezelfde voorwaarden als deze die vermeld zijn voor hun intrede in de 3e fase of het 6e jaar. ».
Art. 5.In de volgende artikelen van hetzelfde decreet, in de Franse versie, wordt het woord « spécial » vervangen door het woord « spécialisé » : a) artikel 6;b) artikel 13 § 3;c) artikel 179, 1° en 2°;d) artikel 180, derde lid.
Art. 6.In artikel 55, § 2, van hetzelfde decreet, worden de woorden « tijdens het schooljaar » vervangen door de woorden « tijdens het schooljaar, volgens door de Regering nader te bepalen regels. ».
Art. 7.In artikel 59 van hetzelfde decreet, worden de woorden « eindvaardigheden » vervangen door de woorden « basisvaardigheden ».
Art. 8.Artikel 101 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «
Artikel 101.De leden van het paramedisch, sociaal en psychologisch personeel worden ertoe gehouden : 1° 2 werktijden voor de klassenraad te verstrekken als zij meer dan een halve opdracht uitoefenen;2° 1 werktijd voor de klassenraad te verstrekken als zij 8 werktijden met een halve opdracht uitoefenen;3° Beneden een opdracht van 8 werktijden, worden hun verplichtingen beperkt tot de mededeling van de inlichtingen die nuttig zijn voor het goede verloop van de klassenraad.».
Art. 9.In hetzelfde decreet wordt een artikel 110bis , ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 110bis . De leden van het opvoedend hulppersoneel zijn ertoe gehouden hoogstens 2 uren klassenraad per week te presteren.
De uren voor de klassenraad tellen mee in de prestaties bepaald in artikel 110. »
Art. 10.Artikel 170, § 1, 2° van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de woorden « of zijn afgevaardigde; »
Art. 11.In artikel 210 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 2, vijfde lid, worden de woorden « § 2 » vervangen door de woorden « § 1 »;2° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Hij blijft de weddeschaal genieten die bestemd is voor het bevorderingsambt dat hij in het basisonderwijs uitoefent, vermeerderd met een toelage die het verschil uitmaakt tussen die schaal en deze die toegekend wordt aan een studieprefect of directeur van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs die, in het secundair onderwijs van de lagere graad, het wervingsambt heeft uitgeoefend waardoor hij onrechtstreeks tot het ambt van studieprefect of directeur toegang heeft kunnen hebben.». HOOFDSTUK III. - Schoolvakantie
Art. 12.In artikel 14 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, wordt het woord « jaarlijks » geschrapt.
Art. 13.In artikel 8 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs, vervangen door het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, wordt het woord « jaarlijks » geschrapt.
Art. 14.In artikel 120 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, wordt het woord « jaarlijks » geschrapt. HOOFDSTUK IV. - Meerderjarige leerlingen
Art. 15.Artikel 41 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, wordt gewijzigd als volgt : «
Artikel 41.De in artikel 40 bedoelde minderjarige leerling wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de omkadering, de subsidies of de dotaties binnen de inrichting waarin hij school loopt, onder voorbehoud dat hij ten minste drie maanden regelmatig schoolbezoek telt in een schoolinrichting op het ogenblik van de telling. ».
Art. 16.In hetzelfde decreet wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 42bis . Wanneer de minderjarige leerling bedoeld in artikel 40, die school loopt in een schoolinrichting die de bepaling bedoeld in artikel 41 geniet, meerderjarig wordt, wordt hij in aanmerking genomen voor de berekening van de omkadering, de subsidies of dotaties binnen die inrichting, of, indien hij deze verlaat, elke andere inrichting voor secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij ingeschreven is, op voorwaarde dat hij op het ogenblik van de telling voldoet aan de voorwaarden om regelmatige leerling te zijn. ».
Art. 17.Artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 25 september 1991 tot uitvoering van de artikelen 59, 60 en 61 van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs wordt aangevuld als volgt : « 12° De leerlingen van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 42bis van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie. ». HOOFDSTUK V. - Terugbetaling van de reis- en verblijfskosten
Art. 18.Artikel 21 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van de school waarin het aantal geslaagde leerlingen in het basisonderwijs hoger wordt, aangevuld met het decreet van 24 juli 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « De leden van de Algemene Raad hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten onder de voorwaarden die toepasselijk zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. ».
Art. 19.Artikel 170 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs wordt aangevuld als volgt : « § 3. De leden van de Raad hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. ». HOOFDSTUK VI. - Meesters-, vak- en dienstpersoneel
Art. 20.In artikel 51bis , eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals weer ingevoerd door het decreet van 1 juli 2005 houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen, worden de woorden « van hoofdstuk I, artikelen 7, b), c), 8 » vervangen door de woorden « « van de artikelen 7, b), c), en 8 van hoofdstuk II ».
Art. 21.Hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals weer ingevoerd door het decreet van 1 juli 2005 houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.
Art. 22.Artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 11 september 1990 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en aan de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die tijdelijk aangesteld worden in een beter bezoldigd ambt dan dat waarin zij vast benoemd zijn, zoals gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2005 houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005. HOOFDSTUK VII. - Vakantiegeld
Art. 23.Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs die een wedde of een weddesubsidie ten laste van de Franse Gemeenschap genieten.
Art. 24.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, dient te worden verstaan onder : 1° « referentiejaar », het burgerlijk jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de jaarlijkse vakantie wordt toegekend;2° « lopend jaar », het jaar waarin de jaarlijkse vakantie wordt toegekend;3° « jaarlijkse wedde », de wedde, het loon, de vergoeding of de toelage die geldt als wedde of loon, met inbegrip van de eventuele haard- of standplaatstoelage;4° « volledige maand », de maand waarin de gepresteerde diensten van de eerste dag tot de laatste dag van die maand lopen;5° « volledige prestaties », de prestaties die, door de uurrooster, een normale beroepsactiviteit volledig dekken.
Art. 25.Het vakantiegeld bestaat uit een vast deel en een variabel deel.
Voor de volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar worden verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt : 1° Voor het vast deel : het bedrag van het vast deel dat in het voorafgaande jaar werd toegekend, vermeerderd met een breuk waarvan de deler het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het voorafgaande jaar is en de teller het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het lopende jaar.Het aldus verkregen resultaat wordt vastgesteld tot en met de vierde decimaal; 2° Voor het variabel deel : het variabel deel overeenstemmend met 1,1 procent van de jaarlijkse wedde(n), gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepaalt(len) die verschuldigd is(zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.Wanneer het personeelslid voor de betrokken maand geen wedde of verminderde wedde heeft ontvangen, wordt dat percentage berekend op de wedde(n) die voor die maand verschuldigd zou(den) zijn geweest.
Art. 26.In afwijking van artikel 25, wordt het bedrag van het vakantiegeld dat wordt toegekend aan de leden van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap die vallen onder het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap en aan de gesubsidieerde leden van het administratief personeel van de onderwijsinrichtingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, vastgesteld op 70 % van één twaalfde van de jaarwedde, gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, die de wedde bepaalt voor de maand maart van het vakantiejaar.
De bij artikel 25 vastgestelde wijze van berekening van het vakantiegeld blijft van toepassing wanneer die wijze van berekening aan de personeelsleden het voordeel van een gunstiger vakantiegeld toekent.
Art. 27.Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen, de perioden gedurende welke het personeelslid, tijdens het referentiejaar : 1° de jaarwedde geheel of gedeeltelijk heeft ontvangen;2° niet in dienst kon treden of de uitoefening van zijn ambt heeft onderbroken krachtens de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten, of de op 20 februari 1980 gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, met uitsluiting in de twee gevallen van de wederoproeping bij wijze van tuchtmaatregel;3° een ouderschapsverlof heeft genoten;4° afwezig is geweest ten gevolge van een verlof of een werkonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 42 bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of van artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector. Wanneer het gaat om een personeelslid dat niet de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt op het einde van het referentiejaar, wordt de periode die loopt vanaf de eerste januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de dag waarop het personeelslid die leeftijd heeft bereikt eveneens in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld indien hij in dienst treedt uiterlijk de laatste werkdag van de periode van vier maanden volgend op de datum waarop hij studies die het recht op kinderbijslag openen heeft beëindigd of op de datum waarop de leerovereenkomst geëindigd is.
Het personeelslid levert, door alle rechtsmiddelen, getuigen inbegrepen, het bewijs dat hij de vereiste voorwaarden vervult.
Art. 28.Onverminderd artikel 27, eerste lid, punten 2° en 3°, en tweede lid, wanneer volledige prestaties niet gedurende het gehele referentiejaar niet werden verricht, wordt het vakantiegeld vastgesteld als volgt : 1° één twaalfde van het jaarbedrag voor elke periode prestaties die gedurende een volle maand lopen;2° één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet gedurende de volle maand lopen. De toekenning van een gedeeltelijke wedde met betrekking tot de uitoefening van verminderde prestaties heeft een evenredige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Art. 29.Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend in verhouding tot de prestaties die zijn verricht op grond van de uurdeler(s) die in de bezoldigingsregeling worden gebruikt. In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 27, eerste lid, punt 2°, en tweede lid.
Art. 30.§ 1. Twee of meer toelagen voor vakantiegeld, met inbegrip van deze die werden ontvangen bij toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, mogen niet worden gecumuleerd boven het bedrag dat overeenstemt met het hoogste vakantiegeld, dat wordt ontvangen wanneer het vakantiegeld van alle ambten of activiteiten worden berekend op grond van volledige prestaties.
Daartoe wordt het vakantiegeld van één of meer ambten verminderd of ingehouden met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Indien de inhoudingen of verminderingen over verschillende toelagen voor vakantiegeld moeten of kunnen worden verricht, wordt het laagste vakantiegeld eerst verminderd of afgeschaft.
Voor de toepassing van de vorige leden, dient onder vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten op de jaarlijkse vakantie van de werknemers te worden verstaan, het deel van het vakantiegeld dat niet met de bezoldiging van de vakantiedagen overeenstemt. § 2. Voor de toepassing van § 1, is het personeelslid dat verschillende toelagen voor vakantiegeld cumuleert, ertoe gehouden er het bedrag van mee te delen, alsook eventueel het bedrag dat voor volledige prestaties wordt berekend, aan elke dienst van het personeel waaronder het ressorteert.
Elke overtreding van het vorige lid kan tuchtsancties tot gevolg hebben.
Art. 31.De bedragen die het personeelslid zou hebben ontvangen bij wijze van vakantiegeld op grond van andere prestaties verricht gedurende het referentie-jaar, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat met toepassing van artikel 27, tweede lid, wordt toegekend.
Art. 32.§ 1. Het vakantiegeld wordt vanaf 1 mei en uiterlijk op 30 juni van het lopende jaar uitbetaald. § 2. In afwijking van de regel vermeld in de eerste paragraaf, wordt het vakantiegeld uitbetaald in de loop van de maand volgend op de datum van de inruststelling, het overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de betrokkene.
Voor de toepassing van het vorige lid, wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het vast bedrag, het percentage en de eventuele inhouding die op de betrokken datum geldt; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die het personeelslid op dezelfde datum ontvangt. Wanneer hij op dat ogenblik geen wedde of verminderde wedde ontvangt, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die zou(den) zijn verschuldigd.
Art. 33.Op het bruto-bedrag van het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 procent verricht. HOOFDSTUK VIII. - Inrichting van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid overeenkomstig artikel 16 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen.
Art. 34.De examens voor het uitreiken van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid hebben betrekking op : 1° de Franse of Duitse taal;2° de psychologie;3° de pedagogie;4° de methodologie en de praktijk van het onderwijs.
Art. 35.Worden toegelaten tot de examens voor het bekomen van het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid de kandidaten die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° Belg zijn of staatsburger van een lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten voldoen;5° houder zijn van een van de hierna opgenomen vereiste bekwaamheidsbewijzen : a) het diploma doctor, licentiaat, ingenieur of apotheker;b) het diploma architect;c) het diploma technische ingenieur;d) het diploma hogere technische school of cursussen van de eerste graad;e) het diploma hoger kunstonderwijs;f) het diploma hoger kunstsecundair onderwijs;g) het diploma hogere secundaire technische school of cursussen;h) het brevet hoger beroepsecundair onderwijs;i) het diploma lagere secundaire technische school of cursussen;j) het brevet lagere beroepsecundaire school of cursussen;k) het diploma industrieel ingenieur;l) een diploma hoger onderwijs van het lange type en voor sociale promotie;m) een diploma hoger onderwijs van het korte type en met volledig leerplan;n) een diploma hoger onderwijs van het korte type en voor sociale promotie;o) het getuigschrift van specifieke bekwaamheid van het hoger secundair onderwijs voor sociale promotie;p) het getuigschrift van specifieke bekwaamheid van het lager secundair onderwijs voor sociale promotie;q) het diploma van kandidaat. De hierboven vermelde diploma's staan in direct verband met het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten; 6° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm en de termijn bepaald in de oproep tot de kandidaten.
Art. 36.De kandidaten moeten, op straffe van nietigheid, hun aanvraag indienen per ter post aangetekende brief.
Art. 37.Het inschrijvingsgeld voor de examens is vastgesteld op 12,50 euro.
Art. 38.Jaarlijks is er een examenzitting.
Art. 39.De examens worden minstens vijftien dagen op voorhand aangekondigd via een bericht ingelast in het Belgisch Staatsblad en, daarenboven, via elk ander publicatiemiddel dat de Regering aangepast acht. Dat bericht vermeldt de voorwaarden die vereist worden van de kandidaten alsook de vorm en de termijn voor de kandidaatstelling.
Art. 40.De examencommissie bestaat uit een voorzitter, een ondervoorzitter, een secretaris en 24 leden.
Art. 41.De Voorzitter wordt gekozen onder de ambtenaren van minstens rang 12 binnen het Algemeen bestuur Onderwijspersoneel.
De Ondervoorzitter wordt gekozen onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de inrichtingen van de Franse Gemeenschap of onder de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen.
De secretaris wordt gekozen onder de ambtenaren van het Algemeen bestuur Onderwijspersoneel.
De leden worden gekozen onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel der inrichtingen van de Franse Gemeenschap of onder de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, in functie van hun bekwaamheid met betrekking tot de ingerichte examens.
Art. 42.De Regering wijst de Voorzitter, de Plaatsvervangend voorzitter, de Ondervoorzitter, de Plaatsvervangend Ondervoorzitter, de secretaris, de plaatsvervangend secretaris en de leden van de examencommissie aan.
Art. 43.De voorzitter van de examencommissie of de ondervoorzitter zorgt voor de regulariteit van de examens. De secretaris zorgt voor de schriftelijke activiteiten, de notulen en de aanwezigheidsregisters.
Bij verhindering, wordt hij vervangen door een lid dat door de voorzitter of de ondervoorzitter aangewezen wordt.
Art. 44.De eindbeslissing berust bij de leden van de examencommissie gedurende de voltallige beraadslaging en beslissing. De secretaris is niet stemgerechtigd.
De aanwezigheid van de meerderheid van de leden van de examencommissie wordt voor de beraadslaging en beslissing vereist.
De voorzitter zorgt ervoor dat op de beraadslaging en de beslissing minstens een lid over de bekwaamheid beschikt waarrond de examens ingericht worden".
Art. 45.Niemand mag, op straffe van nietigheid, als lid van de examencommissie, deel nemen aan het examen van een personeelslid van dezelfde inrichting, van een bloed- of aanverwante tot de vierde graad inbegrepen.
Art. 46.De examens worden gesuperviseerd en geëvalueerd door minimum drie leden van de examencommissie. Voor de proef psychologie, pedagogie en methodologie, wordt de aanwezigheid van een deskundige vereist. Voor een proef met betrekking tot de les, wordt de aanwezigheid van een specialist van de sector vereist".
Art. 47.De examens bevatten een schriftelijk en mondeling deel. de schriftelijke proef bevat : - Samenvatting, uitleg en commentaar van een tekst in verband met het onderwijzend ambt; - Duur van de schriftelijke proef : 3 uur; - Toegekende punten : 100.
De mondelinge proef bevat : a) een les gekozen door de examencommissie onder drie lessen voorgesteld door de kandidaat. Toegekende punten : 200. b) een mondelinge ondervraging over psychologie, pedagogie, methodologie en de praktijk van het onderwijs, waaronder : 1° Psychologie van het kind en van de tiener; - Algemene kenmerken van het psychisme van het kind; - Ontwikkelingsstappen van het kind; - Ontwikkeling van de tiener. 2° Pedagogie : De grote namen in de pedagogie.De moderne pedagogie. De meester. De leerling. De schoolkringen. De onderwijskringen. De betrekkingen met de buitenschoolse kringen. 3° Methodologie en praktijk van het onderwijs : de kunst van het onderwijzen en de onderwijsmethodes.Verschillende methodes.
Verband tussen de technische vakken, de beroepspraktijk en de algemene vakken en de speciale vakken. Proces van een les. Huiswerk.
Ondervragingen. Didactisch materiaal. Maatregelen inzake veiligheid en hygiëne.
Toegekende punten : 100.
Art. 48.De houders van een getuigschrift middelbare technische normale cursussen worden op eigen aanvraag vrijgesteld van : de schriftelijke proef; de mondelinge ondervraging inzake psychologie, pedagogie, methodologie en onderwijspraktijk.
Art. 49.De schriftelijke proef moet aan de mondelinge proef voorafgaan. De recipiendi die niet 50 % van de punten op de schriftelijke proef hebben bekomen, kunnen niet deelnemen aan de mondelinge proef van dezelfde zitting.
Art. 50.Wanneer de behoorlijk opgeroepen kandidaat in de onmogelijkheid verkeert zich voor te stellen op de datum bepaald door de Voorzitter van de examencommissie voor één van de ingerichte proeven, wordt hij ertoe gehouden de Voorzitter van de examencommissie ervan te verwittigen, per aangetekend schrijven, ten laatste vijf werkdagen voor de datum die bepaald werd voor de betrokken proef.
Bij gebrek daaraan, wordt de afwezige kandidaat onontvankelijk verklaard voor de volgende examenzitting. De afwezige kandidaat zal niettemin de examencommissie kunnen vragen deze beslissing tot onontvankelijkheid te herzien als zijn niet met redenen omklede afwezigheid te wijten is aan een geval van overmacht.
Wanneer de kandidaat voor de proef niet de mogelijkheid heeft zijn les te geven in de klas waarvoor die voorbereid was, kan het evaluatieteam hem voorstellen de les te geven in een klas waarin dezelfde les gegeven kan worden. De kandidaat kan dit voorstel afwijzen. Desnoods, zal hij later opgeroepen worden in functie van de beschikbaarheid van de kalender en van de schoolinrichtingen.
Art. 51.Om het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid te bekomen, moeten de kandidaten minstens 60 % hebben behalen van het totaal toegekende punten en 50 % van de punten toegekend voor ieder vak.
Art. 52.De Regering treft alle nodige maatregelen voor de organisatie van de zittingen en de werking van de examencommissies.
Art. 53.De leden van de examencommissie die zich zouden moeten verplaatsen, bekomen de reglementaire vergoeding om reis- en verblijfkosten.
Art. 54.De voorzitter, ondervoorzitter en leden van de examencommissie ontvangen een subsidie voor de verbetering van de schriftelijke proef, subsidie die bepaald is op 7 euro.
Art. 55.Dit hoofdstuk heft het ministerieel besluit van 5 december 1970 op, genomen ter uitvoering van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en normaal Rijksonderwijs, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen. HOOFDSTUK IX. - Tegemoetkoming in de meerkost gekoppeld aan de verhoging van de energetische uitgaven van de collectiviteiten
Art. 56.Voor het jaar 2006 en bij wijze van uitzondering, worden de werkingsdotaties en -subsidies van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs en van de internaten, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, vermeerderd met een forfaitair bedrag van 5,79 euro per leerling als tegemoetkoming in de meerkost voortvloeiend uit de verhoging van de energetische uitgaven.
Het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen voor iedere inrichting en ieder internaat is dat van de erkende schoolbevolking op 15 januari 2005.
De betrokken sommen worden uitgetrokken op de organisatie-afdelingen en de basisallocaties die tot de financiering van de werkingsdotaties en -subsidies van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs en van de internaten, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, dienen. HOOFDSTUK X. - Nieuwkomende leerlingen
Art. 57.Artikel 2, 1°, b), van het decreet van 14 juni 2001 betreffende de integratie van nieuwkomers in het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap is ingericht of gesubsidieerd, wordt met het volgend lid aangevuld : « Bij wijze van overgangsmaatregel, van 1 januari 2005 tot 30 juni 2008, worden de ontwikkelings- en overgangslanden bedoeld bij dit artikel de landen die opgenomen worden in de lijst van de begunstigden van de hulp opgesteld door het Comité voor ontwikkelingshulp op 1 januari 2003. ». HOOFDSTUK XI. - De raad van beroep van het net van de Franse Gemeenschap
Art. 58.Artikel 150 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt als volgt vervangen : «
Artikel 150.De verzoeker kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in werkelijke dienst zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
Bij afwezigheid van de verzoeker of van diens verdediger, beraadslaagt en beslist de raad van beroep geldig tijdens zijn tweede zitting. » . HOOFDSTUK XII. - Normen voor de creatie en de herstructurering van scholen
Art. 59.Artikel 4, 11°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 houdende rationalisatie en programmatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs, wordt als volgt aangevuld : « Behoudens afwijking toegekend door de Regering, met toepassing van artikel 16, 1°. » .
Art. 60.In artikel 4, 12° van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid van punt a) wordt als volgt aangevuld : "behoudens afwijking toegekend door de Regering, met toepassing van artikel 16, 1°.» 2° het eerste lid van punt b) wordt als volgt aangevuld : "behoudens afwijking toegekend door de Regering, met toepassing van artikel 16, 1°.» .
Art. 61.In artikel 17 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "of vestigingsplaats" ingevoegd tussen de woorden "school" en "mag".
Art. 62.In artikel 19 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "of vestigingsplaats" worden ingevoegd tussen de woorden "scholen " en de woorden "voor de vierde keer";2° de woorden "of de nieuwe vestigingsplaats" worden ingevoegd tussen de woorden "school" en de woorden "aan de programmatievoorwaarden".
Art. 63.Artikel 16, 1° van hetzelfde koninklijk besluit wordt als volgt aangevuld : « Er kan een afwijking toegestaan worden door de Regering : ofwel wanneer, ten gevolge van een verhoging van minstens 10 % van het aantal leerlingen (voor het geheel van de scholen in dezelfde gemeente, basis- en lagerniveaus door elkaar), op het ogenblik van de aanvraag tot afwijking, in vergelijking met het aantal leerlingen op 15 januari, 5 jaar daarvoor, en behouden gedurende de drie schooljaren die voorafgaan aan de indiening van de aanvraag, de bestaande scholen of vestigingsplaatsen in de onmogelijkheid verkeren meer leerlingen te verwelkomen op de bestaande site en gebouwen; ofwel wanneer, ten gevolge van een verhoging van 15 % van de bevolking op het gemeentelijk grondgebied in vergelijking met de toestand tien jaar ervoor, de bestaande scholen of vestigingsplaatsen in de onmogelijkheid verkeren meer leerlingen te verwelkomen op de bestaande site of gebouwen. » .
Art. 64.In artikel 21 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden ", binnen de grenzen van de gemeente(n) waar ze gelegen zijn," geschrapt. HOOFDSTUK XIII. - Opleidingsprofielen
Art. 65.Opgeheven worden artikel 1 en de bijlage 1 van het decreet van 25 mei 2000 tot bekrachtiging van de opleidingsprofielen van vrachtwagenbestuurder/vrachtwagenbestuurster, mannelijke of vrouwelijke electricien installateur-monteur, geschoold werkman/werkvrouw bouwkunde-ruwbouw, mannelijke of vrouwelijke operator van textielmachines, mannelijke of vrouwelijke technicus fotografie, juwelier/juwelierster, mannelijke of vrouwelijke boekhoudkundig technicus, mannelijke of vrouwelijke gezins- en sanitaire hulp, schoonheidsverzorger/schoonheidsverzorgster en van het specifiek opleidingsprofiel van mannelijke of vrouwelijke technicus grootkeukens en vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs. HOOFDSTUK XIV. - Werkingsdotaties en -subsidies
Art. 66.Artikel 62 van het programmadecreet houdende verscheidene maatregelen inzake begrotingsfondsen, inning van schuldvorderingen, de RTBF, de deskundigen en commissarissen der rekeningen van de Regering, de " Ecole d'Administration publique " (School voor Overheidsbestuur) van de Franse Gemeenschap, het ETNIC, de vervreemding van onroerende domeingoederen die tot de Franse Gemeenschap behoren, de universitaire instellingen, de statuten van het onderwijspersoneel, het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de vakantiecentra, de sport, de permanente opvoeding en de culturele infrastructuren, wordt opgeheven.
Art. 67.Artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt als volgt aangevuld : « § 5. - De berekening van de werkingsdotaties en -subsidies van scholen, zoals bepaald bij dit artikel, neemt in aanmerking 88,6 % van de leerlingen van het gewoon basisonderwijs, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die regelmatig ingeschreven zijn op 15 januari. » . HOOFDSTUK XV. - De specifieke hulp verleend aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen van het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs
Art. 68.In artikel 23, § 1 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de decreten van 14 juni 2001, 27 maart 2002, 11 juli 2002, 17 juli 2002, 3 juli 2003, 17 juli 2003, 22 oktober 2003, 3 maart 2004, 12 mei 2004 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) in het eerste lid, worden de woorden « een volledige onderwijsopdracht van 24 lestijden » vervangen door de woorden « 18 lestijden »; 2°) in het tweede lid, wordt het aantal « 18 » vervangen door het aantal « 12 »; 3°) in het derde lid, wordt het aantal « 12 » vervangen door het aantal « 6 ».
Art. 69.Artikel 30 van het bovenvermelde decreet van 13 juli 1998 wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de artikelen 26 en 27 wordt het aantal lestijden voor de schooldirecties dat van 1 september tot 31 augustus van het volgende schooljaar geldig is, op 15 januari als volgt bepaald : 1° 6 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen lager is dan 51;2° 12 lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 50 en lager dan 130;3° 18 wekelijkse lestijden voor een school waarvan het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180;4° 24 wekelijkse lestijden voor een school van 180 leerlingen en meer. In de basisscholen worden de leerlingen die op 15 januari regelmatig in het kleuteronderwijs waren ingeschreven, toegevoegd aan deze bedoeld in het eerste lid. In afwijking van wat voorafgaat, voor het schooljaar 2006-2007, worden de leerlingen die op 1 oktober 2005 regelmatig in het kleuteronderwijs ingeschreven waren, toegevoegd aan deze bedoeld in het eerste lid. § 2 van artikel 29 en § 2 van artikel 41 zijn van toepassing voor de telling van het aantal leerlingen bedoeld in de vorige leden. »
Art. 70.In artikel 45 van het bovenvermelde decreet van 13 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1°) het eerste lid wordt vervangen als volgt : « In de kleuterscholen moet de directeur van een autonome kleuterschool met ten hoogste 50 leerlingen drie vierde van een voltijds lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is van 50 en lager dan 130, moet hij de helft van een volledig lesrooster presteren. Indien het aantal leerlingen hoger is dan 129 en lager dan 180, moet hij één vierde van een volledig lesrooster presteren. »; 2°) in het tweede lid worden de woorden « drie vierde » ingevoegd tussen de woorden « halftijdse » en « voltijdse »; 3°) het derde lid wordt vervangen als volgt : « Het aantal dat op 15 januari berekend wordt, is van toepassing vanaf 1 september tot 31 augustus van het schooljaar volgend op de telling.
Nochtans, voor het schooljaar 2006-2007, is het aantal dat op 1 oktober 2005 berekend wordt, dat van toepassing is. » 4°) het vijfde lid wordt geschrapt.
Art. 71.In artikel 41 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2005, wordt § 1 vervangen als volgt : « § 1. De directeur vervult een onderwijsopdracht : van 16 lestijden, als het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen, lager is dan 20; van 10 lestijden, als het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen tussen 20 en 39 ligt; van 2 lestijden, als het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen tussen 40 en 59 ligt.
Deze lestijden behoren tot het lestijdenpakket. ».
Art. 72.In artikel 32, § 1, eerste lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de woorden « en aan de specifieke hulp verleend aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen » toegevoegd aan het einde van het voornoemde lid.
Art. 73.Onder « specifieke hulp » wordt verstaan elke vorm van ondersteuning in het kader van het beheer van een schoolinrichting, met uitzondering van de pedagogische taken.
Art. 74.In artikel 37, tweede lid, van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, worden de woorden « in artikel 32, § 1 en §§ 4 tot 6 » vervangen door de woorden « in artikel 32, § 1 en §§ 4 tot 7 ». De bedragen geïnd in het kader van de specifieke hulp aan de directies van kleuter-, basis- en lagere scholen, behorend tot de systemen van solidariteitsmechanismen tussen de verschillende onderwijsniveaus die in aanmerking komen voor de financiering van de specifieke hulp bedoeld in artikel 32, § 1, eerste lid, zijn niet in de 5 % waarvan sprake is, inbegrepen. » HOOFDSTUK XVI. - Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (GPBHO)
Art. 75.Artikel 10, eerste lid van het decreet van 17 juli 2002 wordt vervangen als volgt : « Niemand kan zich inschrijven voor de vorming van het GPBHO als hij geen houder is van een academisch bekwaamheidsbewijs dat, binnen een hogeschool, zijn aanwerving toelaat in een ambt van leermeester praktische vorming, meesterassistent of docent in een Hogeschool of professor algemene cursussen, technische cursussen of cursussen beroepspraktijk, technische cursussen of beroepspraktijk, cursussen psychologie - pedagogie - methodologie, bijzondere cursussen, filosofie in het hoger onderwijs voor sociale promotie en als hij niet een van deze ambten uitoefent ». HOOFDSTUK XVII. - Leermeesters godsdienst en leraars godsdienst
Art. 76.Artikel 119, § 2, van het decreet van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en van de leraars godsdienst, wordt aangevuld als volgt : « Vanaf 1 september 2006 blijven de personeelsleden bedoeld in het tweede lid bovendien onderworpen aan de toepassing van dit decreet voorzover ze een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen tellen die overeenkomstig artikel 18 berekend wordt. ».
TITEL II - Verlof wegens opdracht
Art. 77.Artikel 17bis van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, wordt aangevuld als volgt : « Nochtans, in afwijking van het vierde lid, als het personeelslid bedoeld in het vierde lid ten minste 60 jaar oud is, ten minste 30 jaar diensten telt die in aanmerking komen voor de opening van het recht op pensioen en erom vraagt, zijn de eerste tot de derde leden van toepassing. » TITEL III - Bepalingen inzake hoger onderwijs HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten)
Art. 78.In artikel 526 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), wordt het jaar « 2003 » vervangen door het jaar « 2008 ».
Art. 79.In artikel 527 van hetzelfde decreet, wordt het jaar « 2006 » vervangen door het jaar « 2008 ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van het decreet van 12 december 2000 tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten
Art. 80.In artikel 20 van het decreet van 12 december 2000 tot vastlegging van de initiële opleiding van onderwijzers en regenten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « meesters praktische vorming » ingevoegd tussen de woorden « gebeurt door » en de woorden « meesters-assistenten »;2° In het tweede lid, vervangen door het decreet van 20 juli 2005, worden de woorden « meesters praktische vorming » ingevoegd tussen de woorden « Vanaf het tweede jaar superviseren » en de woorden « meesters-assistenten ». HOOFDSTUK III. - Tegemoetkoming in de extra kosten gebonden aan de verhoging van de energie-uitgaven van de overheden.
Art. 81.Voor het jaar 2006 en op uitzonderlijke wijze worden de werkingsdotaties en -subsidies van de inrichtingen van het hoger onderwijs (Universiteiten, Hogescholen, Hogere Instituten voor architectuur en Hogere Kunstscholen) en de autonome internaten van de Franse Gemeenschap, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, met een vast bedrag van 3,9652 euro per student verhoogd als tegemoetkoming in de extra kosten gebonden aan de verhoging van de energie-uitgaven.
Het aantal studenten dat in aanmerking moet worden genomen voor elke inrichting en elk internaat, is het aantal studenten dat in aanmerking wordt genomen voor de financiering voor het academiejaar 2004-2005. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen
Art. 82.In artikel 29 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, gewijzigd bij het decreet van 16 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : In § 1, eerste lid, wordt het bedrag van « 103.260.136 euro » vervangen door het bedrag van « 103.120.007 euro »;
In § 2, wordt het bedrag van « 311.578.308 euro » vervangen door het bedrag van « 311.155.481 euro »;
In § 3 wordt het bedrag van « 5.100.375 euro » vervangen door het bedrag van « 5.090.641 euro ».
Art. 83.In artikel 32bis , eerste lid, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, ingevoegd bij het decreet van 31 maart 2004, wordt het bedrag van « 8.120.340 euro » vervangen door het bedrag van « 8.109.320 euro ». HOOFDSTUK V. - Wijziging van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten
Art. 84.In bijlage III van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, wordt de volgende wijziging aangebracht : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen
Art. 85.Artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, vervangen bij het decreet van 16 december 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.Het bedrag bestemd voor het door de hogescholen " S " verstrekte hoger onderwijs is gelijk aan 264.121.858 euro voor het begrotingsjaar 1997. » TITEL IV. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 17 JULI 2002 BETREFFENDE DE ERKENNING EN BETOELAGING VAN DE MUSEA EN ANDERE MUSEALE INSTELLINGEN
Art. 86.Artikel 30 van het decreet van 17 juli 2002 betreffende de erkenning en betoelaging van de musea en andere museale instellingen, wordt vervangen als volgt : «
Art. 30.Behalve wanneer zij een museum of een museale instelling worden die is ingericht door de Franse Gemeenschap of wanneer de erkenning wordt ingetrokken overeenkomstig artikel 12 van dit decreet, 1° blijven de instellingen die, op 1 januari 2003, subsidies krijgen met toepassing van het koninklijk besluit van 22 april 1958 tot reglementering van de toekenning van toelagen aan de musea welke niet van de Staat afhangen, subsidies genieten onder de voorwaarden gesteld in dit besluit tot hun erkenning krachtens dit decreet en ten laatste op 31 december 2008;2° blijven de instellingen die, op 1 januari 2003, een overeenkomst van onbepaalde duur hebben, subsidies genieten minstens gelijk aan diegene van het jaar 2002 tot hun erkenning krachtens dit decreet en ten laatste op 31 december 2008.» TITEL V. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 10 APRIL 2003 BETREFFENDE DE WERKING VAN DE ADVIESINSTANTIES DIE WERKZAAM ZIJN BINNEN DE CULTURELE SECTOR
Art. 87.In artikel 16, § 1 van het decreet van 10 april 2003 betreffende de werking van de adviesinstanties die werkzaam zijn binnen de culturele sector, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Indien de vaststelling van algemene regels betreffende de opdrachten, de samenstelling en de essentiële aspecten van de werking van een adviesinstantie de oprichting van een nieuwe adviesinstantie vereist, is de Regering gerechtigd om deze op te richten. Ze bepaalt de opdrachten, de samenstelling en de essentiële aspecten van de werking van deze nieuwe adviesinstantie. » TITEL VI. - WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 17 JULI 2003 MET BETREKKING TOT DE STEUN AAN HET VERENIGINGSLEVEN OP HET GEBIED VAN DE PERMANENTE OPVOEDING
Art. 88.Artikel 6, § 2, 2° van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, wordt vervangen als volgt : « 2° De Regering vraagt het advies van de Raad en het gemeenschappelijke advies van de diensten van de Regering voor het onderzoek van deze aanvraag. Wanneer het advies van de Raad niet binnen de door de Regering gestelde termijn wordt uitgebracht, wordt dit advies als positief beschouwd. » TITEL VII. - SLOTBEPALINGEN
Art. 89.Artikel 4 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.
Artikel 20 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2004.
Artikel 56 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Hoofdstuk VII en artikel 57 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Artikel 65 treedt in werking op 1 september 2006.
De artikelen 66 en 67 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
De artikelen 68 tot 75 treden in werking op 1 september 2006.
De artikelen 78 en 79 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002.
Artikel 80 treedt in werking op 1 september 2006.
De artikelen 81 tot 83 en 85 tot 86 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Artikel 84 treedt in werking voor het academiejaar 2006-2007.
Artikel 87 heeft uitwerking met ingang van 24 september 2005.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 20 juli 2006.
De Minister-Presidente, belast met het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente, Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M-D. SIMONET, De Vice-President, Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN, De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS, De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN, De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota (1) Zitting 2005 - 2006 Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 283-1.
Commissieamendementen, nr. 283 - 2. Verslag, nr. 283-3.
Vergaderingsamendementen, nr. 283-4.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van dinsdag 18 juli 2006