gepubliceerd op 02 september 2005
Decreet houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen
1 JULI 2005. - Decreet houdende diverse maatregelen betreffende het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, het hoger onderwijs, de gezondheidspromotie op school, de coördinatie van de opvang van kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, de hulpverlening aan de jeugd, de permanente opvoeding en de begrotingsfondsen
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Diverse bepalingen inzake het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie HOOFDSTUK I. - De geldelijke anciënniteit
Artikel 1.In artikel 16, § 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, laatst gewijzigd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden « en van de personeelsleden in het kader van de hulp bij tewerkstelling (APE) » vervangen door de woorden «, van de personeelsleden in het kader van de hulp bij tewerkstelling (APE) en van de personeelsleden in het kader van een eerste werkervaringsovereenkomst (ROSETTA). ». HOOFDSTUK II. - De kinderverzorgsters
Art. 2.In artikel 15 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen wordt punt 1 « kinderverzorgster « vervangen als volgt : « 1. kinderverzorgster : a) het brevet van kinderverzorgster uitgereikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 en getekend door de Minister van Volksgezondheid;b) het kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorgster uitgereikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 februari 1987 houdende bijzondere regeling betreffende de studies van kinderverzorging;c) het kwalificatiegetuigschrift van « kinderverzorger/kinderverzorgster » uitgereikt overeenkomstig het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 6 september 2001 houdende bijzondere regeling voor de gegroepeerde basisopties « kinderverzorging » en « aspirant(e) nursing » van de derde kwalificatiegraad van het secundair onderwijs alsook voor het 7e jaar secundair beroepsonderwijs dat leidt tot het behalen van een kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorger/kinderverzorgster. HOOFDSTUK III. - Het gespecialiseerd onderwijs
Art. 3.Aan artikel 62, § 2 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het derde lid worden de woorden « 36 » vervangen door de woorden « 36, § 3 »;2° Tussen het derde en het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « De Programmacommissie bedoeld in artikel 36, § 3bis omvat : 1° acht leden aangesteld door de Regering op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs;2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de Regering op voorstel van de Inspecteur-coördinator;3° één afgevaardigde van het Algemeen Bestuur, aangesteld door de Regering op voorstel van de Administrateur-generaal die de Commissie voorzit.».
Art. 4.Artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 juni 2004 betreffende de inrichting en de werking van de Commissie voor de programma's van het gespecialiseerd secundair onderwijs wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - De vereiste bekwaamheidsbewijzen
Art. 5.In artikel 1 van het ministerieel besluit van 30 april 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen gespecificeerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken, van leraar technische vakken en van leraar beroepspraktijk in de lagere secundaire technische scholen en in de lagere secundaire beroepsscholen, waarvan de Franse taal de onderwijstaal is, zoals vervangen bij het decreet van 19 november 2003, wordt de rubriek « 5°) aardrijkskunde (aardrijkskunde, economische aardrijkskunde) aangevuld als volgt : « - voorlopig voor de leraren die op 31 december 2003 de specialiteit « wetenschappen-aardrijkskunde » uitoefenen, het diploma geaggregeerde van het lager secundair onderwijs (biologie, scheikunde, fysica). » ».
Art. 6.In artikel 1 van het ministerieel besluit van 30 april 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen gespecificeerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken en leraar technische vakken en beroepspraktijk in de middelbare scholen, in de lagere graad van de koninklijke lycea en athenea, in de afdelingen voor lager secundair technisch onderwijs en in de afdelingen voor lager secundair vakonderwijs verbonden aan de inrichtingen voor middelbaar onderwijs, waar het Frans de onderwijstaal is, zoals vervangen bij het decreet van 19 november 2003, wordt de rubriek « 5°) aardrijkskunde (aardrijkskunde, economische aardrijkskunde) aangevuld als volgt : « - voorlopig voor de leraren die op 31 december 2003 de specialiteit « wetenschappen-aardrijkskunde » uitoefenen, het diploma geaggregeerde van het lager secundair onderwijs (biologie, scheikunde, fysica). ». HOOFDSTUK V. - Het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel
Art. 7.Hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van de meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs, opgeheven bij het decreet van 24 juni 1996 wordt hersteld door de volgende bepalingen : « Hoofdstuk VII. - Verlof om voorlopig een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs, ander dan het universitair onderwijs.
Artikel 23.Een verlof kan worden toegekend door de Regering aan de personeelsleden bedoeld in artikel 1 om voorlopig een ambt uit te oefenen in het onderwijs, ander dan het universitair onderwijs : 1° een bevorderingsambt, wanneer het personeelslid vastbenoemd wordt in een wervingsambt dat toegang verleent tot dit bevorderingsambt;2° een ambt dat toegang verleent tot een weddenschaal die gelijk is aan of hoger is dan deze die ze genieten;3° een ambt dat toegang verleent tot een weddenschaal die lager is dan deze die ze genieten. Het verlof bedoeld in het eerste lid, 1° en 2° van deze paragraaf wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode dienstactiviteit.
Het verlof bedoeld in het eerste lid, 2° en 3° van deze paragraaf kan worden toegestaan voor alle prestaties die het personeelslid in vaste dienst uitoefent of voor een gedeelte van deze.
De bepalingen van dit artikel zullen, in voorkomend geval, aanleiding geven tot de toepassing van artikel 35 van het programmadecreet van 25 juli 1996 houdende verschillende maatregelen inzake begrotingsfondsen, schoolgebouwen, onderwijs en audiovisuele sector.
Art. 8.In artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 11 september 1990 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en aan de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die tijdelijk aangesteld worden in een beter bezoldigd ambt dan dat waarin zij vast benoemd zijn, zoals gewijzigd bij het decreet van 31 januari 2002, worden de woorden « het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap » ingevoegd tussen de woorden « van het administratief personeel, » en de woorden « alsook het lid van het technisch personeel ».
Art. 9.Artikel 43, § 2, van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van de meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs, zoals ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2003, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het vorige lid wordt het tijdelijk personeelslid niet bezoldigd. ».
Art. 10.In het eerste lid van artikel 51bis van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd bij het decreet van 12 mei 2004, worden de woorden « artikel 3; » geschrapt.
Art. 11.In artikel 142 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, worden de Franse woorden « en non-activité » vervangen door de Franse woorden « en disponibilité ».
Art. 12.Aan punt 2 van artikel 181 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° littera c) wordt aangevuld als volgt : « in overeenstemming met het ambt »;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt : « De Regering beslist of de beroepspraktijk bedoeld in c) in overeenstemming is met het ambt van geschoold onderhoudswerkman.».
Art. 13.In artikel 290 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, worden de Franse woorden « en non-activité » vervangen door de Franse woorden « en disponibilité ». HOOFDSTUK VI. - Verlof
Art. 14.Aan artikel 39 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van de meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « zeventien » vervangen door de woorden « negentien ».2° In het tweede lid worden de woorden « gedurende de zes of acht weken » vervangen door de woorden « gedurende de vijf of zeven weken ».3° In het derde lid worden de woorden « zeventien » vervangen door de woorden « negentien ».4° Het derde lid wordt aangevuld als volgt : « Ingeval het pasgeboren kind, na de eerste zeven dagen na zijn geboorte, in het ziekenhuis moet blijven, kan de bezoldiging hoogstens vierentwintig aanvullende weken dekken.» 5° Het vijfde lid wordt aangevuld als volgt : « behalve voor de tijdelijke personeelsleden.» 6° Artikel 39 wordt aangevuld met het volgende lid : « Het derde lid van dit artikel is niet van toepassing op het tijdelijk vrouwelijk personeelslid.».
Art. 15.In artikel 51 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomenter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het derde lid worden de woorden « gedurende de zes of acht weken » vervangen door de woorden « gedurende de vijf of zeven weken ».2° In het vierde lid worden de woorden « zeventien » vervangen door de woorden « negentien ».3° Het vierde lid wordt aangevuld als volgt : « Ingeval het pasgeboren kind, na de eerste zeven dagen na zijn geboorte, in het ziekenhuis moet blijven, kan de bezoldiging hoogstens vierentwintig aanvullende weken dekken.».
Art. 16.In artikel 48 van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « zeventien » vervangen door de woorden « negentien ».2° In het tweede lid worden de woorden « gedurende de zes of acht weken » vervangen door de woorden « gedurende de vijf of zeven weken ».3° In het derde lid worden de woorden « zeventien » vervangen door de woorden « negentien ».4° Het derde lid wordt aangevuld als volgt : « Ingeval het pasgeboren kind, na de eerste zeven dagen na zijn geboorte, in het ziekenhuis moet blijven, kan de bezoldiging hoogstens vierentwintig aanvullende weken dekken.» 5° Er wordt een zevende lid toegevoegd, luidend als volgt : « Het derde lid van dit artikel is niet van toepassing op een tijdelijk vrouwelijk personeelslid.».
Art. 17.In artikel 5 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, worden de woorden « Tot zeven weken » vervangen door de woorden « Tot zes weken of, in geval van meerlingengeboorte, tot acht weken ».
Art. 18.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 7.Het vastbenoemd of tijdelijk personeelslid bekomt ten hoogste een verlof van vier werkdagen voor het schenken van beenmerg.
Dit verlof begint te lopen de dag waarop het beenmerg in de verzorgingsinstelling wordt afgenomen. Het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ».
Art. 19.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van de meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs wordt hersteld door de volgende bepaling : «
Artikel 5.Het personeelslid bekomt ten hoogste een verlof van vier werkdagen voor het schenken van beenmerg. Dit verlof begint te lopen de dag waarop het beenmerg in de verzorgingsinstelling wordt afgenomen. Het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ».
Art. 20.Artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten, wordt hersteld door de volgende bepaling : «
Artikel 6.Het personeelslid bekomt ten hoogste een verlof van vier werkdagen voor het schenken van beenmerg. Dit verlof begint te lopen de dag waarop het beenmerg in de verzorgingsinstelling wordt afgenomen. Het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ». HOOFDSTUK VII. - De raad van beroep
Art. 21.Aan artikel 81, § 1 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals vervangen bij het decreet van 19 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid, wordt 2° vervangen als volgt : « 2° uit één voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters aangesteld door de Regering uit de in dienst zijnde of gepensioneerde magistraten of uit de ambtenaren-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijspersoneel;»; 2° de vierde en zesde leden worden vervangen als volgt : « Wanneer een advies moet worden uitgebracht omtrent het voorlopig verslag bedoeld in artikel 42, § 1, 12°, wordt het voorzitterschap waargenomen door een ambtenaar-generaal. Indien de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter bedoeld in het eerste lid, 2° een ambtenaar-generaal is, wordt de vergoeding bedoeld in artikel 9 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 8 maart 1993 betreffende de raden van beroep in het vrij confessioneel onderwijs of in artikel 9 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 8 maart 1993 betreffende de raden van beroep in het niet-confessioneel vrij onderwijs, niet verschuldigd. ». HOOFDSTUK VIII. - De sociale promotie
Art. 22.Aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 48, § 2, eerste lid, worden de woorden « behalve in het onderwijs voor sociale promotie, in de loop van de eerste veertien dagen van de maand maart.» vervangen door de woorden « , en in het onderwijs voor sociale promotie in de loop van de maand februari. » 2° In artikel 48, § 3, eerste lid, worden de woorden « in de loop van de maand januari.» vervangen door de woorden « in de loop van de maand januari, en in het onderwijs voor sociale promotie in de loop van de maand februari. » 3° In artikel 80, § 2, eerste lid, worden de woorden « behalve in het onderwijs voor sociale promotie, in de loop van de eerste veertien dagen van de maand maart.» vervangen door de woorden « , en in het onderwijs voor sociale promotie in de loop van de maand februari. » 4° In artikel 80, § 3, eerste lid, worden de woorden « in de loop van de maand januari.» vervangen door de woorden « in de loop van de maand januari, en in het onderwijs voor sociale promotie in de loop van de maand februari. » 5° In artikel 94, § 2, eerste lid, worden de woorden « of, wat betreft het onderwijs voor sociale promotie, in de loop van de eerste veertien dagen van de maand maart.» vervangen door de woorden « en in het onderwijs voor sociale promotie in de loop van de maand februari. ».
Art. 23.Er wordt een artikel 137ter ingevoegd in het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, luidend als volgt : «
Artikel 137ter.§ 1. De leden van het onderwijzend personeel van het onderwijs voor sociale promotie die benoemd of in vaste dienst zijn of erkend worden, daar waar de erkenning bestaat, in een ambt waarvoor het geheel of een gedeelte van de lestijden herplaatst worden in een ander ambt bij wijziging van het onderwijsniveau en/of van het type lessen naar aanleiding van de toepassing van de artikelen 136 en 137 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, behouden, te rekenen vanaf de betrokken herplaatsing, een benoeming of een aanwerving in vaste dienst voor de uitoefening van dit ander ambt. § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1 genieten de weddenschaal verbonden aan de titel waarvan ze houder zijn voor het ambt waarin de betrokken lessen geplaatst werden.
Nochtans, ingeval de weddenschaal die toegekend wordt vóór de herplaatsing bedoeld in artikel 1 gunstiger voor hen is, blijven de betrokken personeelsleden deze weddenschaal genieten. ».
Art. 24.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1995 houdende bepalingen voor de leerkrachten in het onderwijs voor sociale promotie, die titularis zijn van vakken waarvan de indeling gewijzigd wordt ingevolge artikel 137 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Omzetting van richtlijn
Art. 25.Er wordt een artikel 2bis ingevoegd in het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, luidend als volgt : «
Artikel 2bis.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° lidstaat : een lidstaat van de Europese Unie, Ijsland, Liechtenstein, Norwegen of Zwitserland 2° gereglementeerde opleiding : elke opleiding die rechtstreeks gericht is op de uitoefening van een bepaald ambt, of dat bestaat in een cyclus van postsecundaire studies met een duur van ten minste drie jaar, of met een gelijkwaardige duur met deeltijdse prestaties, gevolgd in een universiteit of in een inrichting voor hoger onderwijs of in een andere inrichting van hetzelfde opleidingsniveau, en, eventueel, in een beroepsopleiding, een beroepsstage of een beroepspraktijk vereist boven de cyclus van postsecundaire studies ».
Art. 26.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 3.De vereiste diploma's, getuigschriften en brevetten moeten uitgereikt worden hetzij door een Belgische universiteit of door een door de wet daarmee gelijkgestelde inrichting of door een door de Staat georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinrichting, hetzij door een door de Regering opgerichte examencommissie.
Voor de bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door het onderwijs met beperkt leerplan moet de onderwijscyclus ten minste 900 lestijden hebben omvat voor de technische en beroepsleergangen en ten minste 450 lestijden voor de normaalleergangen.
Als vereiste diploma's, getuigschriften en brevetten worden eveneens beschouwd, deze die bepaald zijn door een andere lidstaat voor de toegang tot het overeenstemmende ambt of voor de uitoefening van dit ambt op zijn grondgebied en die behaald werden in een lidstaat.
In afwijking van het derde lid wordt gelijkgesteld met het bezitten van een bekwaamheidsbewijs voor de toegang tot een ambt, het feit dat het overeenstemmende ambt gedurende ten minste twee jaar tijdens de tien vorige jaren voltijds werd uitgeoefend in een andere lidstaat die de toegang tot dat ambt niet regelt, voor zover de kandidaat houder is van een of meer bekwaamheidsbewijzen inzake opleiding die aan de in artikel 4bis bedoelde voorwaarden voldoet.
Bovendien kunnen deze twee jaren beroepservaring niet vereist worden wanneer de opleidingstitel(s) behaald door de kandidaat en bedoeld in artikel 4bis, een gereglementeerde opleiding bekrachtigt(en).
Worden gelijkgesteld met de hierboven vermelde diploma's, getuigschriften en brevetten van een technische school of leergang, de diploma's uitgereikt door de technische en beroepsscholen of -leergangen die ermee gelijkgesteld zijn zoals hierna bepaald : 1° met de hogere technische scholen van de 3de graad : de scholen gerangschikt A5;2° met de hogere technische scholen van de 2de graad : de scholen voor technische ingenieurs gerangschikt A1, de scholen van architecten gerangschikt A7/A1;3° met de hogere technische scholen van de 1ste graad : de scholen gerangschikt A1, A6/A1, A7/A1, A8/A1, C1/A1;4° met de hogere secundaire technische scholen : de scholen gerangschikt A2, A2A, A6/A2, A6/C1 - 2de cyclus, A7/A2, A8/A2, C1 - 2de cyclus, C1A, C5/C1 - 2de cyclus C1/A6/A2, A7/C1 - 2de cyclus, A2/C1 (scholen voor verpleegaspiranten);5° met de lagere secundaire technische scholen : de scholen gerangschikt A3, A3A, A6/A3, A6/C1 - 1ste cyclus, A7/A3, C1 - 1ste cyclus, C2/C2Aa, C5/C1 - 1ste cyclus, C1/A6/A3, A7/C1 - 1ste cyclus;6° met de aanvullende secundaire beroepsscholen : de scholen gerangschikt C1D (voortgezette opleiding) C1/A2 (scholen van verpleegassistenten);7° met de hogere secundaire beroepsscholen : de 2de cyclus van de scholen gerangschikt A4, C3 en C5, de beroepsscholen gerangschikt A2 evenals de scholen gerangschikt C2 (scholen voor kinderverzorgsters);8° met de lagere secundaire beroepsscholen : de 1ste cyclus van de scholen gerangschikt A4, C3, C5 et A7/C3;9° met de middelbare technische normaalscholen : de scholen gerangschikt A1D, A6/A1D, A7/A1D, A7/C1D, C1D, C5/C1D en C1An;10° met de lagere technische normaalscholen : de scholen gerangschikt A2An;11° met de hogere technische leergangen van de 1ste graad : de scholen gerangschikt B1 en B3/B1, die bij de toelating van de leerlingen, een getuigschrift van volledig hoger secundair onderwijs eisen of die het voorwerp geweest zijn van een ministeriële dienstbrief waarbij ze opnieuw gerangschikt werden op het niveau van de hogere technische leergangen van de eerste graad. Met de houder van een getuigschrift van het hoger niveau van de eerste graad worden eveneens gelijkgesteld : de houder van een getuigschrift B1 en van een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs; de houder van een getuigschrift B1 en van een getuigschrift B2 12° met de hogere secundaire technische leergangen : de scholen gerangschikt B1 en B3/B1 die niet aan de onder 11° hierboven gestelde voorwaarde voldoen en de scholen gerangschikt B2 en B3/B2 die bij de toelating van de leerlingen een getuigschrift van volledig lager secundair onderwijs eisen of die het voorwerp geweest zijn van een ministeriële dienstbrief waarbij ze opnieuw gerangschikt worden op het niveau van de hogere secundaire technische leergangen. Met de houder van een getuigschrift van het hoger secundair niveau wordt eveneens gelijkgesteld de houder van een getuigschrift B2 en van een getuigschrift van het lager secundair niveau; 13° met de lagere secundaire technische leergangen : de scholen gerangschikt B2 en B3/B2 die niet aan de onder 12° hierboven gestelde voorwaarde voldoen, evenals de scholen gerangschikt B3/B5;14° met de hogere secundaire beroepsleergangen : de scholen gerangschikt B4/B1 en B6/B1 en gerangschikt B4/B2 die bij de toelating een titel van volledige lagere secundaire studies eisen;15° met de lagere secundaire beroepsleergangen : de scholen gerangschikt B6/B2, B5, B6/B4, B6/B5, C4, B4/C4, C6 et C2Ab, evenals gerangschikt B4/B2, die niet aan de onder 14° hierboven gestelde voorwaarde voldoen;16° met de middelbare technische normaalleergangen : de leergangen met beperkt leerplan gerangschikt D, die vooraleer het eindbekwaamheidsgetuigschrift uit te reiken, het bezit eisen van een titel van volledige studies van het hoger secundair niveau van het technisch onderwijs ten minste;17° met de lagere technische normaalleergangen : de leergangen met beperkt leerplan gerangschikt D die niet aan de onder 16° hierboven gestelde voorwaarde voldoen.».
Art. 27.Artikel 4bis van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 4bis.Voor de toepassing van artikel 3, vierde lid, is het bedoelde bekwaamheidsbewijs of zijn de bedoelde bekwaamheidsbewijzen inzake opleiding dat (deze) : - welk (die) werd(en) uitgereikt door een bevoegde overheid in een lidstaat, aangewezen overeenkomstig de wets-, verordenings- of administratieve bepalingen van die Staat; - waaruit blijkt dat de houder ervan met vrucht een cyclus van postsecundaire studies met een duur van ten minste drie jaar heeft gevolgd, of met een gelijkwaardige duur met deeltijdse prestaties, in een universiteit of een inrichting voor hoger onderwijs of in een andere inrichting van hetzelfde vormingsniveau van een lidstaat, en, in voorkomend geval, dat hij met vrucht de vereiste beroepsopleiding heeft genoten naast de cyclus van postsecundaire studies, en - welk (die) hem heeft (hebben) voorbereid tot de uitoefening van dat ambt. ».
Art. 28.Artikel 4ter van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 4ter.Onverminderd de bepalingen van artikel 4bis, is de houder van een (of meer) bij artikel 3, leden 3 en 4 bedoeld(e) definitief(ve) bekwaamheidsbewijs(zen), ertoe verplicht, ofwel te bewijzen dat hij over een beroepservaring beschikt, indien de duur van de vorming die hij genoot minstens één jaar korter is dan deze die door de Franse Gemeenschap vereist is, ofwel een aanpassingsstage te volgen, ofwel een bekwaamheidsexamen af te leggen.
Indien de houder moet bewijzen dat hij een beroepservaring heeft : 1° mag de vereiste duur ervan niet tweemaal langer zijn dan de ontbrekende opleidingsperiode, als de ontbrekende periode betrekking heeft op de cyclus van de postsecundaire studies en/of op een beroepsstage die werd gevolgd onder leiding van een stagemeester of die door een examen werd bekrachtigd;2° mag de vereiste duur ervan niet langer zijn dan de ontbrekende opleidingsperiode, wanneer deze betrekking heeft op een beroepspraktijk die onder de begeleiding van een geschoolde vakman werd verricht;3° mag de vereiste duur ervan geenszins langer dan vier jaar zijn;4° wordt, voor de vereiste duur ervan, de beroepservaring bedoeld in artikel 3, lid 4, altijd meegerekend. Indien de houder niet kan bewijzen dat hij voornoemde vereiste beroepservaring heeft opgedaan, moet hij, naar keuze, ofwel een aanpassingsstage van maximaal drie jaar volgen, ofwel een bekwaamheidsexamen afleggen, in de hierna vermelde gevallen : 1° wanneer de opleiding die hij volgens artikel 3, derde en vierde leden heeft genoten, betrekking heeft op vakken die in hoofdzaak verschillend zijn van deze die opgenomen zijn in het diploma dat door de Franse Gemeenschap vereist is;2° wanneer het door de Franse Gemeenschap geregelde ambt, in het geval bepaald in artikel 3, lid 3, een of meer beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het ambt dat wordt geregeld door de oorspronkelijke lidstaat of de lidstaat van herkomst van de aanvrager en dat gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die door de Franse Gemeenschap vereist is en die betrekking heeft op vakken die in hoofdzaak verschillend zijn van deze die opgenomen zijn in het diploma waarvan de aanvrager het bewijs kan leveren;3° wanneer het door de Franse Gemeenschap geregelde ambt, in het geval bedoeld in artikel 3, vierde lid, een of meer geregelde beroepsactiviteiten omvat die niet bestaan in het ambt dat wordt uitgeoefend door de kandidaat in de oorspronkelijke lidstaat of lidstaat van herkomst, en wanneer dat verschil gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die vereist wordt door de Franse Gemeenschap en die betrekking heeft op vakken die in hoofdzaak verschillend zijn van deze die opgenomen zijn in het bekwaamheidsbewijs of de bekwaamheidsbewijzen waarvan de kandidaat het bewijs kan leveren. Indien de Regering van plan is van de houder te eisen dat hij een aanpassingstage volgt of een bekwaamheidsexamen aflegt, moet hij eerst nakijken of de kennis die hij verworven heeft tijdens zijn beroepservaring van dien aard is om, alles of een gedeelte ervan, het verschil bedoeld in dit artikel te dekken. »
Art. 29.Artikel 4quater van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 4quater.Voor de toepassing van de artikelen 3, derde en vierde leden, 4bis en 4ter, wordt binnen het Ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Vorming een Commissie voor de bekwaamheidsbewijzen voor de toegang tot de ambten in het onderwijs opgericht, die ermee belast wordt : 1° de kandidaturen van de houders van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 3, leden 3 en 4 te onderzoeken;2° te bepalen tot welk(e) ambt(en) die bekwaamheidsbewijzen toegang geven;3° te bepalen met welk(e) bekwaamheidsbewijs(zen), bepaald in hoofdstuk II van dit besluit, in het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, zij overeenstemmen. De samenstelling van die commissie en de nadere regels voor haar werking worden door de Regering vastgesteld. ».
Art. 30.Het eerste lid van artikel 101 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt vervangen als volgt : « De bekwaamheidsbewijzen bedoeld in dit hoofdstuk kunnen ook ofwel buitenlandse bekwaamheidsbewijzen zijn die als gelijkwaardig erkend worden met toepassing van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften of van artikel 43 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijster bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, ofwel buitenlandse bekwaamheidsbewijzen die als gevolg van de toepassing van artikel 4quater van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, als gelijkgesteld worden beschouwd. ». HOOFDSTUK X. - Diverse bepalingen
Art. 31.Aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In Hoofdstuk X, Afdeling 4, worden de woorden « Onderafdeling 2 : Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking » opgeheven.2° In Hoofdstuk X, Afdeling 4, worden de woorden « Onderafdeling 2 : Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking » ingevoegd tussen artikel 166 en artikel 167.
Art. 32.In het eerste lid van artikel 39 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969 worden de woorden « f) worden in aanmerking genomen de dagen die gepresteerd werden in een herscholings- en herintegratiecentrum van de Franse Gemeenschap, zoals bedoeld bij het decreet van 12 mei 2004. » vervangen door de woorden »e) worden in aanmerking genomen de dagen die gepresteerd werden in een herscholings- en herintegratiecentrum van de Franse Gemeenschap, zoals bedoeld bij het decreet van 12 mei 2004. ».
Art. 33.In het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969 worden de woorden «
Art. 44bis.Als een inrichting in aanmerking komt voor de toekenning van een arbeidsplaats gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, biedt de minister dit aan het personeelslid aan op basis van de volgorde vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs. » vervangen door de woorden : «
Artikel 44ter.Als een inrichting in aanmerking komt voor de toekenning van een arbeidsplaats gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, biedt de minister dit aan het personeelslid aan op basis van de volgorde vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het Rijksonderwijs. ».
Art. 34.In het zesde lid van artikel 1 van het voornoemde koninklijk besluit worden de woorden « 44bis » vervangen door de woorden « 44ter ».
Art. 35.In het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt een artikel 161bis, luidend als volgt, ingevoegd : «
Artikel 161bis.Elk lid van het administratief personeel dat ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking als gevolg van het overnemen van een inrichting door een inrichtende macht voor gesubsidieerd onderwijs en dat noch kon worden gereaffecteerd noch kon worden teruggeroepen in actieve dienst, kan ter beschikking worden gesteld van deze inrichtende macht.
Onverminderd de mogelijke toepassing van het besluit van de Executieve van 11 september 1990 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, die tijdelijk aangesteld worden in een beter bezoldigd ambt dan dat waarin zij vast benoemd zijn, blijft het bij het eerste lid bedoelde personeelslid van rechtswege een wachtwedde genieten die gelijk is aan de activiteitswedde die hij zou hebben geïnd indien hij de uitoefening van dit ambt zou hebben voortgezet in het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs.
In geen geval geniet hij een wedde-toelage, aangezien de overnameovereenkomst die tussen de betrokken inrichtende machten gesloten dient te worden desnoods erin voorziet dat de inrichtende macht die overneemt aan de Franse Gemeenschap de wachtwedde bedoeld bij het vorig lid moet terugbetalen.
Onder voorbehoud dat hij om het jaar zijn reaffectatie aanvraagt in het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs en dat hij gevolg geeft aan elk voorstel tot reaffectatie of wederoproep in dienstactiviteit dat hem zou worden voorgelegd, behoudt het lid van het administratief personeel zijn vaste benoeming zolang hij een vaste benoeming bij de overnemende inrichtende macht niet bekomt.
De periodes gedurende dewelke een lid van het administratief personeel dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking de bepalingen van het eerste en tweede lid geniet, worden opschortend voor de tijd van de terbeschikkingstelling bij de berekening van de wachtwedde. ».
Art. 36.Artikel 189 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt aangevuld met een § 4 luidend als volgt : « § 4. Onverminderd het derde lid, wanneer er in een inrichting tot een tijdelijke aanwijzing wordt overgegaan in een ambt als lid van het werkliedenpersoneel, wordt deze aanwijzing door de directeur prioritair aan het laatste lid van het werkliedenpersoneel dat vroeger dit ambt binnen de inrichting tijdelijk heeft bekleed, voor zover dat dat lid niet afgewezen werd zoals bedoeld bij artikel 191. Wanneer het lid van het werkliedenpersoneel bedoeld bij het eerste lid het ambt uitoefende in het raam van een vervanging voor een duur die korter is dan 15 weken van een tijdelijk lid van het werkliedenpersoneel, dient onder »laatste lid van het personeel « het lid van het werkliedenpersoneel te worden verstaan voor wie de vervanging plaatsvond.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het lid van het werkliedenpersoneel tijdelijk aangewezen werd in het kader van een vervanging voor een periode die korter is dan 15 weken van een vastbenoemd personeelslid. ».
Art. 37.In het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt een artikel 307bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Artikel 307bis.Elk lid van het werkliedenpersoneel dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking als gevolg van de opname van de inrichting door een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en dat geen voorstel tot reaffectatie of wederoproep in dienstactiviteit kon bekomen, kan ter beschikking worden gesteld van deze inrichtende macht. In dat geval, blijft hij van rechtswege een wachtwedde genieten die gelijk is aan de activiteitswedde die hij zou hebben genoten indien hij de uitoefening van dit ambt in het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs zou hebben voortgezet, waarbij de overnameovereenkomst te sluiten tussen de betrokken inrichtende machten in de terugbetaling voorzien aan de Franse Gemeenschap door de overnemende inrichtende macht van genoemde wachtwedde. Onder voorbehoud dat hij om het jaar zijn reaffectatie aanvraagt in het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs en dat hij gevolg geeft aan elk voorstel tot reaffectatie of wederoproep in dienstactiviteit dat hem zou worden voorgelegd, behoudt het lid van het werkliedenpersoneel bedoeld bij het eerste lid zijn vaste benoeming zolang hij een vaste benoeming bij de overnemende inrichtende macht niet bekomt.
De periodes gedurende dewelke het lid van het werkliedenpersoneel dat ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking de bepalingen van de eerste en tweede leden geniet, worden opschortend voor de tijd van de terbeschikkingstelling bij de berekening van de wachtwedde. ».
Art. 38.In het tweede lid van artikel 36, § 1, van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, worden de woorden « betreffende de tijdelijke personeelsleden » aangevuld met « , inzonderheid de voorwaarden die in acht genomen dienen te worden door deze personeelsleden om een voorrang tot aanwijzing te laten gelden. De overeenkomst mag ook de voorwaarden bepalen die in acht dienen te worden genomen door de tijdelijke personeelsleden die, bij de overneming, op basis van de statutaire bepalingen die toen op hen van toepassing waren, hun rechten hadden kunnen laten gelden op een vaste benoeming, voor een vaste benoeming in de bezette vacantverklaarde betrekking op het ogenblik van de overneming en die daarna ook vacant blijft. ». HOOFDSTUK XI. - Opleidingsprofielen
Art. 39.Artikel 2 van het decreet van 8 maart 1999 houdende goedkeuring van opleidingsprofielen zoals bepaald in artikel 6 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs, wordt opgeheven.
Art. 40.De bijlage 2 bij dit decreet wordt opgeheven.
Art. 41.In het opschrift van het decreet van 19 juli 2001 tot bekrachtiging van de opleidingsprofielen van mannelijk of vrouwelijk technicus landbouwkunde, mannelijk of vrouwelijk technich beambte natuur en bossen, geschoold werkman/werkvrouw landbouwkunde, mannelijk of vrouwelijk technicus auto-industrie, mannelijk of vrouwelijk carrosseriebouwer, mannelijk of vrouwelijk automonteur, mannelijk of vrouwelijk metaalbewerker-lasser, mannelijk of vrouwelijk bakker-banketbakker, verkoper-retoucheur/verkoopster-retoucheuse, mannelijk of vrouwelijk beambte onthaal en toerisme, mannelijk of vrouwelijk commercieel medewerker, verkoper/verkoopster, opvoeder/opvoedster en animator/animatrice vastgelegd overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs, worden de woorden « mannelijk of vrouwelijk carrosseriebouwer » afgeschaft.
Art. 42.Artikel 4, tweede lid van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 43.De bijlage 5 bij hetzelfde decreet wordt opgeheven. HOOFDSTUK XII. - Taalbad
Art. 44.Aan artikel 1, § 3, van het decreet van 17 juli 2003 houdende algemene bepalingen betreffende het onderricht in een taal via onderdompeling en verschillende maatregelen inzake onderwijs, wordt het volgend lid toegevoegd : « De leden van de examencommissie worden aangewezen voor een periode van vier jaar. ».
Art. 45.In artikel 1 van hetzelfde decreet wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « Bij wijze van overgangsmaatregel, bij de eerste aanwijzing van de examencommissieleden, in afwijking van, § 3, eerste lid, kan iedere afdeling één of meer werkend(e) of plaatsvervangend(e) lid(leden) tellen die houder is (zijn) van een graad licentiaat in de Germaanse filologie of licentiaat in de Germaanse talen of letterkunde, als er geen lid kon worden aangewezen die houder is van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld bij, § 3, eerste lid. ».
Art. 46.Afdeling 3 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 mei 2004 betreffende de organisatie van examens voor de toekenning van het getuigschrift van grondige kennis van een taal met het oog op het geven van taallessen door middel van onderdompeling, wordt opgeheven.
TITEL II. - Diverse bepalingen inzake hoger onderwijs HOOFDSTUK I. - Statuut van het personeel van het hoger onderwijs
Art. 47.Artikel 16 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt aangevuld met een nieuwe § 4 luidend als volgt : « § 4. Van toepassing op het maatschappelijk hoger onderwijs van het lange type in de toegepaste communicatie, vanaf het schooljaar 1993-1994, wordt artikel 7 van het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling, in de derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiënter verkrijging van het diploma voor vertoningskunsten en verspreidingstechnieken, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 oktober 1970. ». HOOFDSTUK II. - Opleidingsbeurzen voor onderzoek in de nijverheid en de landbouw
Art. 48.Artikel 26 van het decreet van 20 juli 2000 houdende dringende maatregelen inzake het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, wordt door de volgende bepaling vervangen : « De raad van bestuur bepaalt het reglement met betrekking tot de toekenning van opleidingsbeurzen voor onderzoek in de nijverheid en de landbouw, dit met inachtneming van de toekenningscriteria en -voorwaarden bedoeld bij de artikelen 27 tot 29 van dit decreet.
De raad van bestuur van het FRIA zendtter goedkeuring het bij het eerste lid bedoelde reglement aan de Regering over. Indien de Regering zich niet uitspreekt binnen de dertig dagen na ontvangst van het reglement, wordt het geacht door de Regering goedgekeurd te zijn geweest. ».
Art. 49.In artikel 28, § 2, tweede lid van hetzelfde decreet worden de woorden « tandwetenschappen, kinesitherapie » ingevoegd tussen de woorden « farmaceutische wetenschappen » en de woorden « veeartsenijkunde ». HOOFDSTUK III. - Raad van beroep voor het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs
Art. 50.In het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden de punten 10° en 11° afgeschaft. HOOFDSTUK IV. - Decreet samenvoeging HEC-Liège/ULg
Art. 51.Er wordt een artikel 8bis, luidend als volgt, ingevoegd in het decreet van 19 mei 2004 houdende oprichting van een Management School bij de Université de Liège : «
Artikel 8bis.De studenten die houder zijn van een academische graad van de tweede cyclus van het lange type uitgereikt door de Haute Ecole HEC-Liège voor het academiejaar 2004-2005 en door de HEC-Ecole de gestion van de Université de Liège vanaf het academiejaar 2004-2005 worden toegelaten tot de inschrijving vanaf het academiejaar 2004-2005 voor de aggregatie van het hoger secundair onderwijs in de economische wetenschappen of voor een master met didactische finaliteit in de economische wetenschappen en management ingericht door de Université de Liège, met als doel het verkrijgen van de academische graad die deze studies bekrachtigt, met inachtneming van de artikelen 14 § 1 en 185 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijster bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten en in afwijking van artikel 22, § 3 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen.
De academische graad geaggregeerde hoger secundair onderwijs of master met didactische finaliteit en het erbij horende diploma worden door de Université de Liège uitgereikt met inachtneming van het decreet van 8 februari 2001 vaststelling van de initiële opleiding van de geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs. ».
TITEL III. - Wijziging van het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school
Art. 52.In artikel 17 van het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt : « § 4. In afwijking van, § 2, 1° kan de doctor in de geneeskunde die noch houder is van het getuigschrift schoolgeneeskunde noch houder is van het diploma van gespecialiseerde studies in volksgezondheid een medisch ambt bekleden binnen een dienst, op voorwaarde dat : voordat hij zijn ambt bekleedt in de dienst, hij een korte opleidingsstage heeft gevolgd. De Regering bepaalt het aantal uren en de inhoud van de korte opleidingsstage alsook de van de opleiders vereiste bekwaamheidsbewijzen en beroepservaring; vanaf het volgend academiejaar, hij de lessen volg ter verkrijging van een getuigschrift gespecialiseerde studies in volksgezondheid.
Indien hij binnen de drie jaar van zijn ambtsbekleding het getuigschrift schoolgeneeskunde of het diploma van gespecialiseerde studies in volksgezondheid niet heeft verkregen, wordt van ambtswege een eind gesteld aan zijn ambt. ».
TITEL IV. - Wijziging van het decreet van 16 mei 2002 betreffende de gezondheidspromotie in het hoger onderwijs buiten de universiteit
Art. 53.In artikel 15 van het decreet van 16 mei 2002 betreffende de gezondheidspromotie in het hoger onderwijs buiten de universiteit wordt een nieuwe § 4 ingevoegd luidend als volgt : « § 4. In afwijking van, § 2, 1° kan de doctor in de geneeskunde die noch houder is van het getuigschrift schoolgeneeskunde noch houder is van het diploma van gespecialiseerde studies in volksgezondheid een medisch ambt bekleden binnen een dienst, op voorwaarde dat : voordat hij zijn ambt bekleedt in de dienst, hij een korte opleidingsstage heeft gevolgd. De Regering bepaalt het aantal uren en de inhoud van de korte opleidingsstage alsook de van de opleiders vereiste bekwaamheidsbewijzen en beroepservaring; vanaf het volgend academiejaar, hij de lessen volg ter verkrijging van een getuigschrift gespecialiseerde studies in volksgezondheid.
Indien hij binnen de drie jaar van zijn ambtsbekleding het getuigschrift schoolgeneeskunde of het diploma van gespecialiseerde studies in volksgezondheid niet heeft verkregen, wordt van ambtswege een eind gesteld aan zijn ambt. ».
TITEL V. - Wijziging van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang
Art. 54.Artikel 6, § 1, punt 1°, van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, wordt als volgt aangevuld : « deze vertegenwoordigers mogen niet lid zijn van een politieke groep die de democratische beginsels niet in acht neemt betreffende de rechten en de fundamentele vrijheden gewaarborgd door de Grondwet en opgenomen in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, door de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd of elke andere vorm van genocide; ».
TITEL VI. - Wijziging van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd
Art. 55.In artikel 4, tweede en vierde leden van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, worden de woorden « de groep openbare instellingen » vervangen door de woorden « de openbare instellingen ».
Art. 56.In artikel 21, 8°, van hetzelfde decreet wordt het woord « de Office » vervangen door de woorden « de Office de la Naissance et de l'enfance ».
Art. 57.In artikel 47, vijfde lid van hetzelfde decreet, worden de woorden « de groep openbare instellingen » vervangen door de woorden « de openbare instellingen ».
TITEL VII. - Bepalingen inzake Permanente Opvoeding
Art. 58.Aan artikel 39 van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste en tweede leden worden de woorden « tijdens een periode van drie jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet » vervangen door de woorden « tijdens een periode van vier jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet » 2° in het derde lid worden de woorden « tijdens deze drie jaren » vervangen door de woorden « tijdens deze vier jaren ».
Art. 59.In hetzelfde decreet van 17 juli 2003 wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Artikel 37bis.§ 1. De hoge raad voor permanente opvoeding opgericht bij het decreet van 17 mei 1999, hierna de « Overgangsraad » genoemd, blijft in werking overeenkomstig de volgende bepalingen zolang die niet vervangen is door de Raad opgericht bij dit decreet en dit ten laatste tot 31 december 2008. § 2. Met uitzondering van de artikelen 28, 29, 30 en 31, § 1, is dit decreet van toepassing op de Overgangsraad. § 3. De leden van de Overgangsraad worden aangewezen door de Regering na een oproep tot de kandidaten bij de verenigingen bedoeld bij § 5.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de inrichting van de oproep tot de kandidaten. De leden van de Overgangsraad worden aangewezen voor een mandaat waarvan het einde op 31 december 2008 wordt vastgelegd, onverminderd § 1. § 4. Elk lid dat de hoedanigheid verliest wegens dewelke hij aangewezen werd, wordt als ontslagnemend geacht. Hij wordt vervangen door een persoon aangewezen volgens dezelfde voorwaarden om zijn mandaat te voleindigen. Wordt ook ontslagnemend geacht, het lid dat, zonder voorafgaande verantwoording, afwezig is op meer dan de helft van de jaarlijkse zittingen van de Raad. § 5. De Overgangsraad bestaat uit 39 leden, onder wie : a) 18 verantwoordelijken uit algemene verenigingen ter sociaal-culturele bevordering van werkers, of desgevallend, van hun afhangende regionale verenigingen;b) 10 verantwoordelijken uit algemene verenigingen voor permanente opvoeding, of, desgevallend, van hun afhangende regionale verenigingen;c) 3 verantwoordelijken van onafhankelijke regionale verenigingen voor de sociaal-culturele bevordering van werkers;d) 3 verantwoordelijken van onafhankelijke regionale verenigingen voor permanente opvoeding;e) 2 verantwoordelijken van onafhankelijke plaatselijke verenigingen voor de sociaal-culturele bevordering van werkers of permanente opvoeding;f) 3 verantwoordelijken uit verenigingen die bij wijze van overgangsmaatregel erkend zijn krachtens dit decreet, ofwel uit verenigingen erkend voor onbepaalde duur als gevolg van hun erkenning bij wijze van overgangsmaatregel krachtens dit decreet. Voor de toepassing van het eerste lid, a, b, c, d en e, van deze paragraaf : 1° wordt geacht een algemene vereniging te zijn, de vereniging die : - het geheel van het Franse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bestrijkt, in de mate bepaald in artikel 127, § 2, van de gecoördineerde Grondwet; - haar toezicht of haar voogdij uitoefent over meerdere regionale of plaatselijke afdelingen binnen ieder van deze grondgebieden; - over een centraal secretariaat beschikt en over minstens een verantwoordelijke die voor het permanent contact zorgt met het publiek en de leden van de vereniging; 2° wordt geacht een regionale vereniging te zijn, de vereniging die : - het geheel van een provincie of minstens een provincieafdeling die deel uitmaakt van het Franse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bestrijkt, in de mate bepaald in artikel 127, § 2, van de gecoördineerde Grondwet; - haar toezicht of haar voogdij uitoefent over meerdere plaatselijke afdelingen binnen ieder deze grondgebieden; - ofwel een onafhankelijke vereniging is, ofwel de regionale structuur van een algemene vereniging; 3° wordt geacht een plaatselijke vereniging te zijn, de vereniging die : - het geheel van een wijk, een gehucht of een gemeente bestrijkt; - haar activiteiten ofwel in alle onafhankelijkheid verwezenlijkt ofwel als plaatselijke structuur van een regionale vereniging of een algemene vereniging; 4° wordt geacht een vereniging voor permanente opvoeding te zijn, de vereniging die opgericht, geanimeerd en beheerd wordt door private personen en die voornamelijk tot doel heeft bij de volwassenen : - een bewustwording en een kritische kennis van de werkelijkheid van onze maatschappij te bewerkstelligen en te ontwikkelen; - het analyse-, keuze-, actie- en evaluatievermogen te verstevigen; - een verantwoordelijke aanpak van het maatschappelijk, economisch, cultureel en politiek leven te bevorderen alsook een actieve participatie eraan. 5° wordt geacht een vereniging ter sociaal-culturele bevordering van de werkers te zijn, de vereniging voor permanente opvoeding die zich bij voorkeur richt tot het publiek van het volksmilieu en zich daaraan aanpast om haar actie te verwezenlijken op basis van de analyse met haar leden van de levensvoorwaarden en van de factoren die specifiek zijn voor hun toestand. De bij het eerste lid, a, b, c, d, en e, van deze paragraaf bedoelde verenigingen zijn deze die een subsidiering hebben genoten voor het kalenderjaar dat voorafgaat aan de oproep tot de kandidaten. § 6. De voorzitter en de ondervoorzitters van de Overgangsraad worden gekozen door de Regering onder de verenigingen bedoeld bij § 5, eerste lid, a, b, c, d, en e,. Samen vormen ze het Bureau van de Overgangsraad. ».
TITEL VIII. - Bepalingen met betrekking tot de begrotingsfondsen
Art. 60.Punt 31 van de tabel gevoegd als bijlage bij het decreet van 27 oktober 1997 houdende aanwijzing van de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap, wordt gewijzigd volgens de als bijlage 1 bij dit besluit gevoegde tabel.
TITEL IX. - Slotbepalingen
Art. 61.Artikel 15, 1. b) van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, zoals ingevoegd bij artikel 2 van dit decreet, heeft uitwerking met ingang van 1 september 1986.
Artikel 15, 1. C) van bovenvermeld besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969, zoals ingevoegd bij artikel 2 van dit decreet, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2003.
De artikelen 23, 24 en 47 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1993.
De artikelen 25, 26, 27, 28, 29 en 30 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
Artikel 31 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2003.
De artikelen 5, 6, 32 en 59 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2004.
De artikelen 14, 1° tot 4°, 15, 16 en 17 hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2004.
De artikelen 9, 10, 11, 12, 13, 14, 5°, 6°, 33 en 34 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2004.
De artikelen 35, 37 en 38 treden in werking op 1 juli 2005.
De artikelen 36, 39, 40, 41, 42 en 43 treden in werking op 1 september 2005.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 1 juli 2005.
De Minister-Presidente, belast met het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M. ARENA Vice-Presidente, De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President, Minister van Begroting en Financiën, M DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, Cl. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK