Etaamb.openjustice.be
Decreet van 31 maart 2004
gepubliceerd op 18 juni 2004

Decreet betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2004029170
pub.
18/06/2004
prom.
31/03/2004
ELI
eli/decreet/2004/03/31/2004029170/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 MAART 2004. - Decreet betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Deel 1. - Gemeenschappelijke bepalingen TITEL I. - Doelstellingen en opdrachten van het hoger onderwijs

Artikel 1.Dit decreet betreft het voltijds hoger onderwijs in de zin van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Het omvat het universitair onderwijs en het hoger onderwijs buiten de universiteit, verstrekt als voltijds onderwijs.

Dit decreet betreft eveneens de corresponderende studies georganiseerd door de instellingen voor sociale promotie die titels en graden verlenen die gelijkwaardig zijn aan deze van het voltijds hoger onderwijs.

Art. 2.Het hoger onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, streeft gelijktijdig en zonder rangorde van belangrijkheid de volgende algemene doelstellingen na : 1° de studenten begeleiden in hun rol van verantwoordelijke burgers, die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een democratische, pluralistische en solidaire gemeenschap;2° de zelfstandigheid en ontplooiing van de studenten bevorderen, met name door hun wetenschappelijke en artistieke nieuwsgierigheid, hun kritische zin en hun zin voor verantwoordelijkheid en individuele en collectieve plichten te ontwikkelen;3° zowel door middel van de inhoud van het onderwijs als door de andere door de instelling georganiseerde activiteiten de humanistische waarden, de creatieve en innoverende tradities overdragen, evenals het cultureel, artistiek, wetenschappelijk, filosofisch en politiek patrimonium, de historische grondslag van dit onderwijs, en dit met respect voor de specificiteit van elk individu;4° een opleiding op het hoogste niveau garanderen, zowel algemeen als specialistisch, zowel fundamenteel en conceptueel als praktisch, om de studenten in staat te stellen een actieve rol te spelen in het professioneel, sociaal, economisch en cultureel leven en hen gelijke kansen tot sociale emancipatie te bieden;5° permanent topcompetenties ontwikkelen, die de studenten de waarborg bieden hun deugdelijkheid in stand te houden, zelfstandig of in het kader van een levenslange permanente opleiding;6° deze initiële en aanvullende opleidingen kaderen in een wetenschappelijk, artistiek, professioneel en cultureel perspectief, door docenten, studenten en afgestudeerden aan te sporen tot mobiliteit en intercommunautaire en internationale samenwerking. Naargelang van de disciplines zet het hoger onderwijs de gepaste methoden en middelen in om de aangehaalde algemene doelstellingen te bereiken en het hoger onderwijs voor iedereen volgens zijn geschiktheid en zonder discriminatie toegankelijk te maken. De Franse Gemeenschap maakt haar erkenning van de studies en haar subsidiëring van de organiserende instellingen afhankelijk van de naleving van deze doelstellingen en de andere bepalingen van dit decreet.

Art. 3.Om deze algemene doelstellingen te respecteren eist het hoger onderwijs van zijn onderwijzend personeel pedagogische kwaliteiten en specifieke en geactualiseerde competenties met een rechtstreekse link naar de bronnen van creativiteit, kritische zin, ontwikkeling en evolutie van de kennis, de kunst en de filosofie. Hiervoor nemen de organiserende instellingen - volgens hun middelen en conform hun specificiteit - de volgende bijkomende opdrachten op zich : 1° een initiële en voortgezette opleiding met hoge kwaliteit aanbieden, in overeenstemming met hun bevoegdheid en aldus de door hun afgestudeerden verworven competentie en kennis bekrachtigen;2° deelnemen aan onderzoeks- en/of creatieve activiteiten in hun discipline;3° diensten voor de gemeenschap verzekeren, met name door samenwerking met de educatieve, sociale, economische en culturele wereld. De instelling bepaalt de specifieke activiteiten van alle leden van haar personeel, die overeenstemmen met deze opdrachten. Naargelang van de vorm en het type hoger onderwijs zijn deze opdrachten relatief meer of minder belangrijk en kunnen ze op verschillende manieren worden geconcretiseerd, in overeenstemming met de specificiteit van de instelling.

Deze verschillende opdrachten van het hoger onderwijs hebben een dimensie van uitwisseling en samenwerking op internationaal en intercommunautair vlak, evenals binnen de Franse Gemeenschap.

Art. 4.Het hoger onderwijs heeft tot doel afgestudeerden te vormen die aan deze algemene doelstellingen voldoen. Naargelang van de disciplines worden deze doelstellingen bereikt na initiële opleidingen die onder één van de volgende types vallen : 1° het hoger onderwijs van het korte type dat op pedagogisch vlak theorie, praktijk en stages in het beroepsmilieu of in het laboratorium nauw verweeft en zo beantwoordt aan precieze professionele doelstellingen;het wordt buiten de universiteit georganiseerd; 2° het hoger onderwijs van het lange type dat uitgaat van fundamentele concepten, experimenteren en illustreren, en zo een algemene en grondige opleiding biedt;het wordt georganiseerd in universitaire instellingen en instellingen buiten de universiteit.

Het universitair onderwijs is per definitie gebaseerd op een nauwe band tussen wetenschappelijk onderzoek en de onderwezen materie. De universitaire instellingen hebben de specifieke zending fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek te verrichten.

Het hoger onderwijs buiten de universiteit is gericht op een hoge professionele of artistieke kwalificatie. De instellingen die dit onderwijs organiseren, vervullen de aan hun onderwijs gekoppelde opdracht van toegepast onderzoek in nauwe relatie met de professionele of artistieke kringen of in samenwerking met de universitaire instellingen.

Art. 5.Het hoger onderwijs is bestemd voor een volwassen en gemotiveerd publiek. Het past aan dit kenmerk en aan zijn doelstellingen aangepaste didactische methoden toe. Meer in het bijzonder steunt deze pedagogie op collectieve of individuele activiteiten, rechtstreeks of onrechtstreeks geleid door docenten, maar eveneens op persoonlijk en zelfstandig werk van de studenten.

Deze methodologie berust logischerwijze op de uiteindelijke competentie en gemeenschappelijke kennis vereist op het einde van het onderwijs dat er toegang tot verleent.

TITEL II. - Organisatie van de studies HOOFDSTUK I. - Definities en algemene concepten

Art. 6.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, wordt verstaan onder : Academie : universitaire instelling ontstaan door associatie van universiteiten.

Toelating : proces van de controle of een student voldoet aan de voorwaarden om een bepaalde studiecyclus aan te vatten. De toelating wordt bekrachtigd door de effectieve inschrijving voor de studies.

Academische overheid : de instanties die in elke instelling bevoegd zijn voor de organisatie van het onderwijs, toegekend door het decreet.

Bachelor : academische graad ter bekrachtiging van de studies van de eerste cyclus die minstens 180 studiepunten vertegenwoordigen.

Getuigschrift : document ter bevestiging van het met goed gevolg voltooien van een opleiding en de eventuele toekenning van de bijhorende studiepunten, zonder een academische graad te verlenen.

Studiepunt : eenheid die overeenstemt met de tijd die de student binnen een studieprogramma aan een studieactiviteit binnen een bepaalde discipline heeft besteed. Studiepunten worden de student toegekend na gunstige beoordeling van de verworven competentie en kennis.

Curriculum : studies die tot een bepaalde academische graad leiden.

Een curriculum kan over een of meerdere studiecycli lopen.

Cyclus : opeenvolging van studiejaren die tot een academische graad leiden. Het hoger onderwijs is in drie cycli georganiseerd.

Diploma : document dat bevestigt dat de betrokkene conform de bepalingen van dit decreet geslaagd is voor de studies en de academische graad die als afronding van deze studies wordt verleend.

Studiegebied : tak van de kennis die overeenstemt met een of meerder curricula, categorie genoemd in het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen.

Doctoraat : derde universitaire cyclus die leidt tot de academische graad van doctor, verleend na verdediging van een proefschrift. Deze cyclus vertegenwoordigt globaal minstens 180 studiepunten, verkregen na een initiële opleiding van minstens 300 studiepunten bekrachtigd met een academische graad van master. Doctoraatsschool : onderzoeks- en onderwijsstructuur georganiseerd door een of meerdere academies samen, met de opdracht een doctoraatsopleiding in een of meerdere studiegebieden te ontplooien.

Hoger onderwijs : het in dit decreet bedoelde onderwijs.

Gelijkstelling : proces - conform de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en certificaten - om voor een student zijn competentie en kennis, bekrachtigd door een of meerdere buitenlandse titels, studiecertificaten of diploma's, gelijk te stellen met deze vereist na studies in onze instellingen voor hoger onderwijs. Deze gelijkstelling wordt bekrachtigd met een officieel document afgeleverd door de bevoegde instantie.

Instelling voor hoger onderwijs : instelling die een door dit decreet erkend hoger onderwijs verstrekt. Naargelang van de studiesector waarvoor deze instellingen bevoegd zijn, betreft het universitaire instellingen, hogescholen, kunsthogescholen, architectuurhogescholen of universitaire academies.

NFWO : Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, zoals erkend in artikel 47 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.

Academische graad : titel die overeenstemt met het niveau bereikt binnen een door dit decreet erkend curriculum, bekrachtigd met een diploma. Binnen het lange type worden de academische graden van de eerste cyclus overgangsgraden genoemd.

Bevoegdheid : bij decreet aan een instelling voor hoger onderwijs verleende toelating om een volledig studieprogramma of een deel van een studieprogramma te organiseren, een academische graad te verlenen en de bijhorende getuigschriften en diploma's uit te reiken.

Jury : onverminderd andere wetgeving, betreffende de bepalingen van dit decreet, de academische instantie in hoofdzaak belast met de evaluatie van de competentie en kennis, met de bekrachtiging en de organisatie van de corresponderende proeven.

Master : academische graad ter bekrachtiging van de studies van de tweede cyclus, georganiseerd aan de universiteit of in de instelling van het lange type, gelijkgesteld met het universitair onderwijs, krachtens de bepalingen van dit decreet of vroegere bepalingen, die ten minste 60 studiepunten vertegenwoordigen na een initiële opleiding van minstens 180 studiepunten.

Bijkomende master : academische graad ter bekrachtiging van universitaire studies van de tweede cyclus die overeenstemmen met een bijzondere professionele kwalificatie, na een opleiding van minstens 60 studiepunten, verkregen na een initiële opleiding van minstens 300 studiepunten bekrachtigd met een graad van master.

Vermelding : beoordeling door een jury van de kwaliteit van het werk van een student, wanneer de jury een academische graad verleent of het met goed gevolg voltooien van een studiejaar bekrachtigt.

Brug : academisch proces waarbij een student toelating krijgt zijn studies in een ander curriculum of in een andere studie voort te zetten.

Studieprogramma : geheel van de studieactiviteiten die de studies vormen. Het programma preciseert de tijdelijke organisatie in studiejaren en bijhorende studiepunten.

Viermaandelijks tijdvak : opdeling van het academiejaar in periodes van ongeveer vier maanden.

Type : het geheel van de kenmerken van een hogere opleiding gerelateerd aan haar professionele finaliteit, haar pedagogische methoden en het aantal cycli initiële opleiding. Het hoger onderwijs van het korte type omvat één cyclus; het hoger onderwijs van het lange type omvat twee basiscycli.

Valorisatie van de verworven kennis : proces van de evaluatie en erkenning van de kennis en competentie van een kandidaat in het kader van de toelating tot de studies.

Art. 7.Alleen de instellingen die bevoegd zijn om onderwijs te verstrekken dat door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, mogen in het Franstalige landsgedeelte de naam universiteit, faculteit, universitaire academie, hogeschool, architectuurhogeschool of kunsthogeschool dragen, evenals in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wanneer ze onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap vallen. Het adjectief universitair' is voorbehouden om de organen of structuren van deze instellingen aan te duiden.

Alleen deze instellingen mogen de in dit decreet bepaalde academische graden en titels verlenen, evenals de instellingen voor sociale promotie in de mate dat ze gelijkwaardige titels hoger onderwijs verlenen in de zin van artikel 4 van het decreet van 27 februari 2003 tot vaststelling van de academische graden uitgereikt door de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en tot vaststelling van de minimale uurregelingen, of vroegere bepalingen.

Art. 8.Behoudens door de wet of het decreet bepaalde uitzonderingen erkent de Franse Gemeenschap alleen de graden, titels en diploma's van het hoger onderwijs afgeleverd krachtens een decreet of als gelijkwaardig erkend.

De door deze diploma's bekrachtigde opleidingen worden erkend door de Franse Gemeenschap krachtens de bij decreet aan deze instellingen toegekende bevoegdheden.

Art. 9.De instellingen voor hoger onderwijs moeten de opvolging en het kwaliteitsbeheer verzekeren van alle opdrachten die ze vervullen.

Meer in het bijzonder moeten de instellingen voor hoger onderwijs voor hun opleidingsopdracht eveneens de bepalingen van het decreet van 14 november 2002 betreffende de oprichting van een agentschap voor de evaluatie van de kwaliteit van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hoger onderwijs, en zijn toepassingsbesluiten naleven. HOOFDSTUK II. - Instellingen voor hoger onderwijs

Art. 10.De volgende instellingen worden als universiteiten beschouwd : 1° de Universiteit van Luik;2° de Katholieke Universiteit van Leuven;3° de Vrije Universiteit van Brussel;4° de Universiteit van Bergen-Henegouwen;5° de Universitaire Faculteit van Landbouwwetenschappen van Gembloers;6° de Universitaire Faculteiten Notre-Dame de la Paix van Namen;7° de Polytechnische Faculteit van Bergen;8° de Universitaire Faculteiten Saint-Louis van Brussel;9° de Katholieke Universitaire Faculteiten van Bergen.

Art. 11.De instellingen opgericht in toepassing van artikel 3 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen worden beschouwd als hogescholen.

Art. 12.Worden beschouwd als kunsthogescholen, de instellingen bedoeld in het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, met name artikel 24, en het decreet van 20 december 2001 betreffende de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in kunsthogescholen (organisatie, financiering, omkadering, personeelsstatuut, rechten en plichten van de studenten).

Art. 13.Worden beschouwd als architectuurhogescholen, de instellingen bedoeld in de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger architectuuronderwijs. HOOFDSTUK III. - Structuur en minimumduur van de studies

Art. 14.§ 1. De hogere studies worden georganiseerd in drie cycli.

De initiële curricula omvatten een of twee studiecycli, naargelang van het type onderwijs.

De specialisatiestudies vervolledigen de initiële opleiding van een gediplomeerde in zijn vakgebied, met name wanneer bijzondere voorwaarden voor de toelating tot het beroep dit vereisen.

De studies van de derde cyclus worden uitsluitend in samenwerking georganiseerd in universitaire academies. Ze omvatten de doctoraatsopleidingen en werken ter voorbereiding van een doctoraatsthesis. De aanvullende studies hebben tot doel de initiële opleiding aan te vullen of te verruimen, in hetzelfde studiegebied of in een ander studiegebied.

De studies georganiseerd overeenkomstig het decreet van 8 februari 2001 betreffende de initiële opleiding van de geaggregeerden van het hoger secundair onderwijs blijven georganiseerd in de instellingen die hiervoor bevoegd waren. Ze zijn toegankelijk voor de houders van de academische graad van master in de zin van dit decreet en vertegenwoordigen 30 studiepunten. Ze leiden tot de academische graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs. § 2. De voortgezette opleidingen hebben tot doel de competentie van de gediplomeerden van het hoger onderwijs levenslang te actualiseren of perfectioneren. § 3. De instellingen voor hoger onderwijs mogen eveneens andere opleidingen organiseren die niet tot een van deze categorieën behoren.

Ze worden niet door een academische graad bekroond en leiden niet tot een diploma.

Voor deze opleidingen, dragen de aan de studenten gevraagde inschrijvingsgelden, de eventuele specifieke financieringen en de door de instelling uit eigen patrimonium bestede middelen bij om de kosten voor de organisatie van dit onderwijs te dekken.

Art. 15.De curricula van het korte type worden georganiseerd in één beroepsgerichte cyclus. Ze omvatten 180 tot 240 studiepunten die worden behaald in respectievelijk minstens drie tot vier studiejaren en worden bekrachtigd met de academische graad van bachelor.

Art. 16.§ 1. De curricula van het lange type worden georganiseerd in twee cycli : een eerste overgangscyclus gevolgd door een tweede beroepsgerichte cyclus. § 2. De eerste overgangscyclus omvat 180 studiepunten die in minstens drie studiejaren dienen behaald te worden. Hij wordt bekroond met de academische graad van bachelor. § 3. Na deze eerste overgangscyclus leidt de tweede cyclus tot een van de volgende academische graden : 1° ofwel de academische graad van master na het behalen van 60 of 120 studiepunten, die respectievelijk in minstens één of twee studiejaren dienen behaald te worden;2° ofwel de academische graad van arts of dierenarts na het behalen van 240 of 180 studiepunten, die respectievelijk in vier of drie studiejaren dienen behaald te worden;voor alle andere bepalingen worden deze academische graden gelijkgesteld met de graad van master. § 4. De masterstudies van de tweede cyclus van 120 studiepunten of meer omvatten minstens een keuze van 30 specifieke studiepunten die deze opleiding een van de volgende finaliteiten verleent : 1° De didactische finaliteit die de specifieke pedagogische opleiding bevat in toepassing van het decreet van 8 februari 2001 betreffende de initiële opleiding van de geaggregeerden voor het hoger secundair onderwijs of van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.Ze wordt slechts georganiseerd voor de academische graden die overeenstemmen met de voor dit beroep vereiste titels. 2° De grondige finaliteit die voorbereidt op wetenschappelijk onderzoek;ze omvat zowel grondig onderwijs in een bijzondere discipline als een algemene opleiding voor het beroep van de onderzoeker. Deze optie wordt slechts georganiseerd voor de universitaire studiegebieden bedoeld in artikel 31. 3° Een gespecialiseerde finaliteit in een bijzondere discipline van het gebied waarop het curriculum betrekking heeft, die gericht is op bijzondere professionele of artistieke competenties. De instellingen voor hoger onderwijs organiseren een of meerdere finaliteiten, eventueel meerdere verschillende gespecialiseerde finaliteiten.

Art. 17.§ 1. De curricula van de derde cyclus omvatten de doctoraatsopleiding en de werken ter voorbereiding van een doctoraatsproefschrift. § 2. De doctoraatsopleidingen worden omkaderd door teams geassocieerd in een erkende doctoraatsschool die tot een of meerdere universitaire academies behoort. Ze zijn gekoppeld aan de specifieke competenties van de onderzoeksteams en verlenen diploma's met een hoge wetenschappelijke en professionele kwalificatie.

Deze opleidingen van 60 studiepunten worden bekrachtigd met een opleidingscertificaat voor onderzoek. § 3. De academische graad van doctor wordt verleend na verdediging van een proefschrift waaruit het vermogen tot creatie van nieuwe wetenschappelijke kennis en tot verspreiding van de resultaten van de geslaagde blijken. De doctoraatsproef bestaat uit : 1° de opstelling van een originele dissertatie in de vorm van een persoonlijk proefschrift of een essay van de kandidaat waaruit het belang van een coherent geheel van publicaties en realisaties blijkt waarvan de kandidaat de auteur of een medeauteur is;2° de openbare voorstelling van dit werk om de kwaliteiten, originaliteit evenals het vermogen van de kandidaat op het vlak van wetenschappelijke vulgarisatie aan te tonen. De werken voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift vertegenwoordigen forfaitair minstens 180 studiepunten na een initiële opleiding van minstens 300 studiepunten bekrachtigd met een academische graad van master. Van die 300 studiepunten mogen 60 studiepunten worden behaald tijdens een doctoraatsopleiding zoals beschreven in de vorige paragraaf.

Art. 18.Na een initiële opleiding van minstens 300 studiepunten bekrachtigd met de academische graad van master, kunnen de studies van de tweede cyclus leiden tot de academische graad van bijkomende master na het behalen van - naargelang van het studieprogramma - minstens 60 bijkomende studiepunten die in minstens één studiejaar kunnen worden verworven.

Deze opleidingen zijn bedoeld om een gespecialiseerde professionele kwalificatie te verwerven die overeenstemt met minstens een van de volgende finaliteiten : 1° toelating verstrekken tot de uitoefening van bepaalde beroepen in de gezondheidssector, met eerbiediging van de corresponderende wettelijke bepalingen;2° voldoen aan de behoeften inzake specifieke opleiding in het kader van programma's voor ontwikkelingssamenwerking;3° toegang verstrekken tot de door de wet vereiste bijzondere titels en graden of tot de bijzondere en erkende competenties van de onderzoeks- en onderwijsteams, met een origineel, uniek en specifiek karakter in de Franse Gemeenschap. Bijlage IV van dit decreet bevat de lijst van de met punt 3 hierboven overeenstemmende studies, en is een wezenlijk onderdeel van dit decreet.

Art. 19.De bijkomende studies leiden niet tot een academische graad.

Ze bieden echter wel de mogelijkheid studenten studiepunten toe te kennen, wanneer ze dezelfde criteria inzake organisatie, inhoud en kwaliteit toepassen als de studies die tot academische graden leiden.

Deze bijkomende studies komen niet in aanmerking voor de financiering in de zin van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van deel 3 van het decreet van 20 december 2001 betreffende de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in kunsthogescholen (organisatie, financiering, omkadering, personeelsstatuut, rechten en plichten van de studenten) of van de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger architectuuronderwijs.

Art. 20.De instellingen voor hoger onderwijs mogen permanente opleidingen organiseren bestemd voor gediplomeerden van het hoger onderwijs of houders van gelijkwaardige titels. Deze opleidingen streven een of meer van de volgende doelstellingen na : 1° De kennis van de gediplomeerden actualiseren, met name in het licht van het bijzonder professioneel profiel van de studenten.2° Hun kennis en competentie in een of andere discipline perfectioneren of specialiseren, in hetzelfde studiegebied als hun initiële diploma of in een ander gebied.Tot deze categorie behoren de opleidingen voor professionele wederopname. 3° Hun opleiding rechtstreeks gericht op hun huidige of toekomstige professionele activiteit vervolledigen en verankeren. Slagen in deze opleidingen wordt niet bekrachtigd met een academische graad. Ze bieden echter wel de mogelijkheid studenten studiepunten toe te kennen, die corresponderen met het met succes gevolgde onderwijs, wanneer ze dezelfde criteria inzake organisatie, inhoud en kwaliteit toepassen als de studies die tot academische graden leiden.

Deze bijkomende studies komen niet in aanmerking voor de financiering in de zin van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van deel 3 van het decreet van 20 december 2001 betreffende de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in kunsthogescholen (organisatie, financiering, omkadering, personeelsstatuut, rechten en plichten van de studenten) of van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het hoger architectuuronderwijs.

De Regering kan echter specifieke financieringsregels vaststellen voor bepaalde permanente opleidingen. HOOFDSTUK IV. - Organisatie van het onderwijs Afdeling 1. - Studieactiviteiten

Art. 21.§ 1. De administratieve taal van de instellingen voor hoger onderwijs is het Frans. § 2. De taal voor het onderwijs en de evaluatie van de studieactiviteiten is het Frans. Toch kunnen bepaalde activiteiten in een andere taal worden georganiseerd en geëvalueerd, a rat° van een vijfde van de studiepunten, behalve voor het eerste jaar, en de helft van de studiepunten in de tweede cyclus. Het onderwijs van vreemde talen, de eindwerken en de activiteiten voor beroepsintegratie evenals de activiteiten die samen met instellingen buiten de Franse Gemeenschap worden georganiseerd, worden niet in aanmerking genomen.

De student moet bij zijn inschrijving voor de betrokken studiecyclus hierover worden geïnformeerd.

Bepaalde studieprogramma's mogen echter een groter aantal in een vreemde taal georganiseerde studieactiviteiten en evaluaties omvatten, voor zover deze activiteiten - als ze verplicht zijn - ook in het Frans worden georganiseerd.

Art. 22.De leeractiviteiten omvatten : 1° het door de instelling georganiseerde onderwijs, met name de hoorcolleges, geleide oefeningen, praktische werken, laboratoriumwerken, seminaries, creatieve oefeningen en onderzoek in atelier, excursies, bezoeken en stages;2° individuele of groepsactiviteiten, met name voorbereidingen, werken, opzoeken van informatie, eindwerken en projecten;3° studieactiviteiten, zelfvorming en persoonlijke verrijking. Al deze activiteiten kunnen geëvalueerd en in studiepunten gevaloriseerd worden.

Art. 23.Elk onderricht binnen een studieprogramma omvat een of meerdere studieactiviteiten. Het heeft de volgende kenmerken : 1° identificatie, bijzondere benaming, discipline;2° beschrijving van de doelstellingen, inhoud en middelen, referenties en eventuele ondersteuning;3° cyclus en studiejaar waarop het betrekking heeft, evenals het niveau, wanneer voorkennis vereist is;4° verplicht of facultatief karakter binnen het programma of de opties;5° de gegevens van de dienst van de docent verantwoordelijk voor de organisatie, en voor zijn evaluatie;6° de organisatie, met name het aantal uren, de site en de periode van het academiejaar;7° de beschrijving van de bijzondere activiteiten, de toegepaste onderwijsmethoden en studiemethoden;8° de evaluatiewijze en relatieve weging van de verschillende activiteiten;9° de taal van het onderwijs en van de evaluatie;10° de toewijzing van de bijhorende studiepunten. De studiepunten toegekend aan een onderricht binnen een studieprogramma worden uitgedrukt in volledige cijfers, uitzonderlijk in halve punten. Een onderricht mag nooit leiden tot minder dan 2 punten of meer dan 30 studiepunten.

Binnen een studieprogramma kan de evaluatie van een materie afgewogen worden met het oog op deliberatie door de jury. Deze afweging is eveneens aangeduid. Afdeling II. - Studieritme

Art. 24.§ 1. Het academiejaar beslaat een periode van één jaar dat begint op 15 september. Voor de wetgeving met betrekking tot het personeelsstatuut eindigt het academiejaar echter op 30 september.

Alle studieactiviteiten, alle bijhorende evaluaties en deliberaties inbegrepen, vinden plaats tijdens het academiejaar waarop ze betrekking hebben.

Omwille van de organisatie van de studieprogramma's wordt het academiejaar onderverdeeld in drie periodes van vier maanden die evaluatieperiodes en vakanties omvatten. De academische overheid bepaalt elk jaar het begin en het einde van elke periode van vier maanden.

Om de mobiliteit van de studenten en docenten binnen de Franse Gemeenschap te bevorderen, kan de Regering bijkomende voorwaarden stellen met betrekking tot de vaststelling van deze academische kalender. § 2. De studieactiviteiten van de curricula die leiden tot een academische graad van de eerste of tweede cyclus zijn verdeeld over de eerste twee periodes van vier maanden van het academiejaar, met uitzondering van bepaalde evaluaties of activiteiten van professionele integratie. De eerste twee periodes van vier maanden bestaan uit minstens 12 weken activiteiten en mogen vier maanden niet overschrijven. Na afloop van elke periode van vier maanden wordt een evaluatieperiode ingelast.

De derde periode van vier maanden omvat evaluatieperiodes, evenals activiteiten voor professionele integratie of persoonlijk werk. § 3. Als uitzondering op de bepalingen van dit artikel mogen de academische overheden - onverminderd de andere bepalingen inzake voorwaardelijke inschrijving - wegens overmacht en deugdelijk gemotiveerd, een evaluatieperiode van een student in de derde periode van vier maanden tot na het einde van het academiejaar verlengen, maar niet later dan 14 november volgend op het academiejaar. § 4. De studieactiviteiten van de studies van de derde cyclus en de andere opleidingen mogen over de drie periodes van vier maanden van een academiejaar worden gespreid.

Art. 25.Onverminderd andere wetgeving worden de studieactiviteiten, met uitzondering van de activiteiten voor professionele integratie, niet op zondag, noch op wettelijke feestdagen noch op 27 september georganiseerd.

De academische overheid of de inrichtende machten van het hoger onderwijs mogen andere dagen eigen aan de instelling vaststellen waarop de activiteiten worden geschorst.

Art. 26.§ 1 Naast de werkzaamheden in verband met de voorbereiding van een proefschrift, beantwoordt een studiejaar aan 60 studiepunten die kunnen worden gevolgd tijdens een academiejaar. § 2 Het studiepunt is een relatieve maat voor het geheel aan werkzaamheden van een student voor één of meerdere leeractiviteiten binnen een studieprogramma.

Een studiepunt komt forfaitair overeen met 24 uur leeractiviteiten.

Dit aantal uren wordt slechts gedeeltelijk gewijd aan onderwijs dat rechtstreeks wordt georganiseerd door de instelling, maar houdt ook andere hiermee verbandhoudende activiteiten in zoals taken, persoonlijke oefeningen, voorbereidingen, studies, projecten, het zoeken naar documentatie, proeven,...

De activiteiten voor het op peil brengen, voor remediëring, voor zelfvorming en persoonlijke verrijking maken geen deel uit van een schatting aan studiepunten binnen een studieprogramma en worden dus niet begrepen in deze definitie van de jaarlijkse werklast van een student. Deze activiteiten kunnen echter, naargelang de voorwaarden vastgelegd door de academische overheden, naar waarde worden geschat door de examencommissie binnen de context van een toelatingsprocedure voor studies.

Art. 27.Geen enkele student kan deelnemen aan leeractiviteiten of kan zich aanbieden voor evaluaties en examens georganiseerd door een instelling, of overeenstemmende studiepunten toegewezen krijgen, voor een onderricht waarvoor hij niet rechtmatig is ingeschreven voor het academiejaar. HOOFDSTUK V. - Mobiliteit en samenwerkingen

Art. 28.Studenten die zijn ingeschreven in een instelling voor hoger onderwijs met als doel het behalen van een academische graad, volgen de activiteiten en voeren de taken uit die in hun studieprogramma voorkomen en die worden georganiseerd door de instelling. Ze leggen er de proeven en examens af over hun studieprogramma.

De overeenkomsten gesloten met andere Belgische of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs, alsook met de Koninklijke Militaire School, kunnen echter voorzien dat sommige van deze cursussen en werken zullen worden georganiseerd door deze andere instellingen en dat de examens over deze leerstof eveneens zullen worden uitgevoerd in deze instellingen, conform de geldende regels. Ze kunnen ook het uitwisselen van personeelsleden voorzien.

De buitenlandse instellingen waarmee deze conventies kunnen worden afgesloten, moeten erkend zijn door hun bevoegde autoriteiten op het gebied van hoger onderwijs, moeten curricula organiseren of deelnemen aan de organisatie van curricula en moeten graden afleveren die minstens gelijk zijn aan een graad van de eerste cyclus, zoals wordt beoogd door dit decreet.

Art. 29.§ 1. In het kader van hun opdrachten ontwikkelen de instellingen voor hoger onderwijs partnerschappen onderling, alsook met andere instellingen of rechtspersonen uit de wereld van de wetenschappen, het onderwijs, de cultuur en uit het beroepsleven. Ze kunnen samenwerkingsovereenkomsten sluiten met deze partners. § 2. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen onderling samenwerkingsovereenkomsten sluiten voor de organisatie van studies vallende onder de domeinen waarvoor zij bevoegd zijn en voor de samenvoeging van de academische graden die deze bekrachtigen.

De instellingen mogen het diploma dat deze academische graad bekroont samen afleveren. § 3. De gekozen partners kunnen Belgisch of buitenlands zijn. Voor overeenkomsten op het gebied van onderwijs moeten de partnerinstellingen erkend zijn door hun autoriteiten bevoegd op het gebied van hoger onderwijs.

Art. 30.De instellingen voor hoger onderwijs moedigen de uitwisseling van studenten en van personeelsleden aan in het kader van de overeenkomsten voorzien in de voorgaande artikelen.

Deel II. - Bijzondere bepalingen voor de universiteiten TITEL III. - Het onderwijs aan de universiteit HOOFDSTUK I. - Academische graden en bevoegdheden Afdeling 1. - Academische graden

Art. 31.De universitaire studies worden georganiseerd binnen de volgende domeinen : filosofie; theologie; taal- en letterkunde; geschiedenis, kunst en archeologie; architectuur en urbanisme; informatie en communicatie; Politieke en sociale wetenschappen; rechten; criminologie; economische wetenschappen en management; psychologische en pedagogische wetenschappen; geneeskunde; gierengeneeskunde; andheelkunde;b iomedische en farmaceutische wetenschappen; wetenschappen van de motoriek; wetenschappen; landbouwkunde en biologisch ingenieur; ingenieur.

En daarnaast, voor de organisatie van de doctorale opleidingen in samenwerking met de scholen voor hoger kunstonderwijs : Kunst en kunstwetenschappen De werkzaamheden in verband met de voorbereiding van een proefschrift worden, naar gelang de doctorale school die de opleiding verstrekt, binnen één of meerder studiedomeinen geklasseerd.

De andere opleidingsactiviteiten georganiseerd door de universiteiten kunnen eveneens worden verbonden met een studiedomein.

Art. 32.§ 1. Met uitzondering van de graad doctor, omvat elke academische graad een generische benaming - bachelor, master, arts, dierenarts, bijkomende master - en een kwalificatie samengesteld uit de volgende elementen : 1° de titel van de cursus, voorafgegaan door : « of het woord « in » of « ès »;2° de richting eventueel voorafgegaan door « richting »;3° de finaliteit eventueel gevolgd of voorafgegaan door « met finaliteit », voor de academische graad van master als bekroning van een tweede cyclus van minstens 120 studiepunten. Voor universitaire studies van de derde cyclus is de titel de naam van de erkende doctorale school die de omkadering verzorgde en het (de) onderzoeksdomein(en).

De graad van doctor wordt verduidelijkt door de titel van het verdedigde proefschrift. § 2. De richting en de eventuele opties preciseren de inhoud van het studieprogramma dat wordt bekroond met de academische graad die aan deze studies een bijzondere finaliteit geeft.

Een richting geeft een specificiteit aan het programma van de studiecyclus die ertoe leidt, en komt overeen met een geheel aan leeractiviteiten van minstens 60 studiepunten, zonder het tweederde aan studiepunten te mogen overschrijden die de studiecyclus inhoudt.

Een optie betekent een keuze, door de student, van een geheel aan coherente bijzondere leeractiviteiten die overeenstemmen met 15 tot 30 studiepunten, dat heel of een gedeelte van het programma van de studiecyclus kenmerkt, zonder dat het totaal van de opties de helft van de studiepunten van de studiecyclus mag overschrijden.

Art. 33.§ 1. De lijst met titels en richtingen van de initiële curricula uit de universitaire sector komen voor in Bijlage 1, die een wezenlijk deel van dit decreet uitmaakt. Bepaalde titels komen slechts met één studiecyclus overeen, terwijl andere met heel het curriculum overeenstemmen.

De titels en de richtingen van de graden van bijkomende master die niet voorkomen in de bijlage van dit decreet zijn vastgelegd door de Regering volgens een collegiaal voorstel van de rectoren en de mening van de Conseil interuniversitaire de la Communauté française (CIUF, de interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap). De Regering kan bijkomende voorwaarden opleggen voor de organisatie van deze opleidingen.

De lijst met erkende doctorale scholen is vastgelegd door de Regering volgens een voorstel van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijke Onderzoek (NFWO). De Franse Gemeenschap erkent slechts één doctorale school per studiedomein. § 2. De titels van de opties worden bepaald door de instelling.

Art. 34.Wanneer een academische graad wordt veranderd of weggelaten, blijft men de oude graad nog afleveren gedurende een aantal academiejaren dat overeenstemt met de minimumduur van de studiecyclus, aan de studenten die voldoen aan de proeven en die reeds waren ingeschreven in een jaar van de studiecyclus. Per uitzondering op de vorige alinea kan de verandering van een optie onmiddellijk toepasbaar zijn op studenten die de studie hebben aangevat, als deze verandering verband houdt met onderwijsactiviteiten waarvoor de studenten nog niet werden ingeschreven.

Art. 35.Studies die leiden tot een academische graad waarvan de inhoud de wetgeving moet respecteren in verband met de toegang tot sommige beroepen, kennen aan de houder een overeenstemmende professionele titel toe. In bijlage II van dit decreet werd de lijst opgenomen.

Bovendien wordt de titel van geaggregeerde voor het secundair hoger onderwijs samen toegekend met de graad van master met als finaliteit didactiek.

Desgevallend bepaalt de Regering andere professionele titels die samen worden toegekend met bepaalde academische graden.

Art. 36.Onder voorbehoud van andere bepalingen in dit decreet, worden de bijkomende studies en de voortgezette opleidingen vastgelegd door de academische overheden. De lijst met deze opleidingen wordt jaarlijks doorgegeven aan de Regering voor het einde van het academiejaar waarin ze werden georganiseerd. Afdeling 2. - Bevoegdheden

Art. 37.§ 1. De bevoegdheid om universitaire studies te organiseren en om academische graden toe te kennen die ze bekronen, is toegestaan aan een universitaire instelling of een universitaire academie. Onder de bevoegdheid valt een studiecyclus, maar ook de sites waar deze studies kunnen worden georganiseerd, met uitzondering van de werkzaamheden voor de voorbereiding van een doctoraal proefschrift.

Een site is een geografische locatie met infrastructuren die door instellingen voor hoger onderwijs wordt gebruikt voor hun activiteiten. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en elk electoraal kanton van het Waals Gewest worden beschouwd als afzonderlijke sites.

Een instelling kan een deel van de leeractiviteiten organiseren buiten deze gedefinieerde sites, in zoverre deze gedecentraliseerde activiteiten geen 15 studiepunten overschrijden per studiecyclus en nooit een splitsing van het onderricht veroorzaken. § 2. De universitaire instellingen die lid zijn van een academie kunnen de organisatie van studies waarvoor ze bevoegd zijn, toevertrouwen aan deze academie, zonder dat dit een verandering van de kenmerken van hun bevoegdheden tot gevolg mag hebben. § 3. Twee of meerdere instellingen kunnen samen een studiecyclus organiseren waarvoor ze beide bevoegd zijn, zonder dat dit een stijging van het aantal sites waar elk studiejaar wordt georganiseerd tot gevolg mag hebben.

De modaliteiten voor de organisatie en de verdeling van de activiteiten zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de partnerinstellingen die werd goedgekeurd door de Regering.

Art. 38.De bevoegdheden in verband met studies die leiden tot het behalen van academische graden voor de eerste en tweede cyclus van de universiteiten worden, samen met de lijst met titels van deze curricula, afgestemd op de bepalingsmodaliteiten ervan en binnen de respectering voor de andere bepalingen in dit decreet. Wanneer een universiteit, op grond van deze bevoegdheden, studies van de tweede cyclus van een curriculum organiseert, moet ze tegelijkertijd voor dit curriculum de opleiding voor een master van 60 en 120 studiepunten organiseren, voorzien in bijlage I van dit decreet.

Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 40, kunnen ze worden herzien, op collegiaal voorstel van de rectoren en na de mening van de Conseil interuniversitaire de la Communauté française (CIUF), met een invloed op het academiejaar dat begint tijdens het jaar dat volgt op de aanpassing van het decreet dat deze bevoegdheden toekent.

De organisatie van een voorbereidend jaar in de betekenis van artikel 51, § 3, is gebonden aan de bevoegdheid om de overeenstemmende tweede cyclus te organiseren.

Bijlage III van het huidige decreet definieert de bevoegdheden van deze voorbereidende curricula vanaf het academiejaar 2004-2005.

Art. 39.De universitaire instellingen zijn bevoegd om bijkomende studies en voortgezette opleidingen te organiseren bestemd voor de houders van academische graden van het lange type.

Art. 40.Met uitzondering van het domein Architectuur en urbanisme', kan de bevoegdheid voor de organisatie van bijkomende studies voor een master enkel worden toegekend aan universitaire academies met een instelling die bevoegd is om een academische graad van master toe te kennen als bekroning van studies van de tweede cyclus van tenminste 120 studiepunten binnen hetzelfde domein.

De bevoegdheid betreffende deze studies die al minstens vijf jaar worden georganiseerd, wordt echter ingetrokken na afloop van het tweede opeenvolgende jaar waarvoor deze studies niet in aanmerking komen voor financiering krachtens artikel 48quarter van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen. Een cursus die z° vervalt, kan gedurende vijf jaar niet opnieuw worden georganiseerd.

Art. 41.De bevoegdheid om de doctorale opleiding te organiseren wordt, per studiedomein of per geheel aan studiedomeinen, toegekend aan de academie of gezamenlijk aan de academies waarvan de erkende doctorale school deel uitmaakt.

De bevoegdheid om de academische graad van doctor te verlenen, wordt toegekend aan elke universiteit of universitaire academie.

Art. 42.Om van de bevoegdheden te kunnen genieten die hen krachtens dit decreet worden toegekend, moeten de universiteiten voldoen aan het geheel van bepalingen van dit decreet.

AFDELING II. - Gelijkwaardigheden

Art. 43.De Regering kan, via algemene maatregelen, de gelijkwaardigheid erkennen tussen een titel, diploma of getuigschrift van studies uitgereikt in het buitenland en één van de academische graden die worden toegekend krachtens de bepalingen van dit decreet.

Via een individuele maatregel kan de Regering beslissen over de toekenning van de volledige gelijkwaardigheid van studies die gedaan werden buiten de Franse Gemeenschap, en die niet vallen onder de maatregel die wordt besproken in de voorgaande alinea, met de verschillende academische graden voor master, arts en dierenarts. De toekenning van de volledige gelijkwaardigheid kan afhankelijk zijn van het slagen in een bijzondere proef in de gevallen en beperkingen vastgelegd door de Regering.

Onder voorbehoud van alinea's 1 en 2 van dit artikel en onafhankelijk van een toelatingsprocedure voor de studies, beslissen de examencommissies over de volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid van studies die werden gedaan buiten de Franse Gemeenschap met de academische graden die ervoor worden toegekend.

De Regering legt de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de gelijkwaardigheden bedoeld in alinea's 2 en 3 vast.

Art. 44.Via individuele maatregelen beslist de Regering over de gelijkwaardigheid van het behaalde studieniveau in het buitenland met het studieniveau dat wordt bekroond met de toekenning van een algemene academische graad van bachelor of master.

De Regering legt de voorwaarden en de procedure voor de aanvaarding van deze beslissingen over gelijkwaardigheid van het studieniveau vast. HOOFDSTUK II. - Het inschrijven voor studies

Art. 45.§ 1. De student kiest vrij de instelling waar hij zich wil inschrijven. De inschrijving van de student houdt in dat hij het reglement van de studies waarvoor hij zich inschrijft, zal respecteren.

De inschrijving is pas geldig als de inschrijvingsgelden volledig betaald zijn. Voor de studiejaren die leiden tot een academische graad moet de inschrijving ten laatste op 1 december geldig zijn, tenzij een afwijking om uitzonderlijke redenen wordt toegestaan door de Regering.

Het bedrag van de inschrijvingsgelden voor de studiejaren die leiden tot een academische graad wordt vastgelegd door artikel 39 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen. § 2. Bij zijn aanvraag voor de inschrijving ontvangt de student alle nuttige informatie in verband met de instelling en de beoogde studies, met name het studie- en examenreglement en een gedetailleerd overzicht van de studies.

Voor studies die kunnen leiden tot een professionele titel en die onderhevig zijn aan regels of beperkingen voor de goedkeuring of van bijzondere instellingen, moet deze nauwkeurige informatie schriftelijk worden voorzien vanaf de aanvraag voor de inschrijving. De Regering legt de inhoud van dit document vast. Een ontvangstbewijs met de handtekening van de student bewijst de overdracht van dit document.

Art. 46.§ 1. Elke inschrijving is gekoppeld aan een academiejaar en betreft welbepaalde studies.

Niettemin kan een student, volgens de voorwaarden vastgelegd in het studiereglement, kiezen om gedurende een academiejaar een kleiner geheel te volgen, dat overeenstemt met een studieprogramma voor een totaal van 30 tot 90 studiepunten.

Mits de toestemming van de academische overheden, kan een student meerdere inschrijvingen voor verschillende studies cumuleren in de loop van eenzelfde academiejaar. § 2. Om volgens de regels te zijn, moet een inschrijving betrekking hebben op minstens 30 studiepunten voor een bepaalde cursus, met uitzondering van studenten die hun jaar overdoen en waarvoor het studiejaar een lager studiepuntensald° kan inhouden, of voor studenten ingeschreven voor het voorbereidende jaar bedoeld in artikel 51, § 3.

Een volgens de regels ingeschreven student geniet van de rechten en plichten van dit statuut. Voor de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen naaste degene die in dit huidige decreet worden besproken, wordt hij geacht zich voltijds aan zijn studie te wijden. § 3. Volgens de voorwaarden vastgelegd in het studiereglement kan een student zich inschrijven voor andere onderwijsactiviteiten of georganiseerde opleidingen. Zulke inschrijving kan leiden tot het afleveren van een getuigschrift of een bewijs voor het verkrijgen van studiepunten.

Art. 47.§ 1. Een inschrijvingsaanvraag wordt ingediend volgens de procedure gedefinieerd in het studiereglement. Ze is onaanvaardbaar als de student niet voldoet aan alle toelatingsvoorwaarden voor de beoogde studies.

Instellingen mogen studenten voorlopig aanvaarden in afwachting dat ze voldoen aan bepaalde toelatingsvoorwaarden. Deze voorlopige situatie moet ten laatste worden geregulariseerd voor 1 december van het academiejaar. § 2. Mits een gemotiveerde beslissing mogen de academische overheden eveneens, volgens de procedure die wordt voorzien in het studiereglement, de inschrijving van een student weigeren : 1° Wanneer deze student in de voorbije vijf academiejaren het voorwerp is geweest van een uitsluitingsmaatregel van een instelling voor hoger onderwijs wegens zware fraude, conform de verschillende studiereglementen;2° wanneer de inschrijvingsaanvraag studies beoogt die niet leiden tot een academische graad;3° wanneer deze student wordt bedoeld in artikel 27, § 4 of § 7, met uitzondering van 10°, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen. Wanneer deze weigering uitgaat van een universitaire instelling die wordt georganiseerd door de Franse Gemeenschap, kan de student, binnen de 30 dagen, via een aangetekend schrijven, tegen deze beslissing in beroep gaan bij de minister, die op zijn beurt, binnen de 30 dagen de weigering kan laten opheffen. De universitaire instellingen die worden gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap voorzien in hun reglementen de creatie en de organisatie van een commissie belast met het behandelen van klachten van studenten betreffende het weigeren van inschrijvingen. Deze commissie, die garanties betreffende haar onafhankelijkheid biedt, kan, mits de respectering van de modaliteiten vastgelegd in de reglementen, de weigering opheffen. § 3. Het bewijs dat de student voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor de studies en niet valt onder een van de weigeringsgevallen bedoeld in § 1, alinea 1, 3°, rust op hem. Dit bewijs kan elk bewijskrachtig officieel document zijn, of in de deugdelijk gerechtvaardigde afwezigheid van een document, een verklaring op eer getekend door de student. In geval van fraude bij de inschrijving verliest de student onmiddellijk zijn hoedanigheid als rechtmatig ingeschreven student, alsook alle rechten die met deze hoedanigheid samengaan en de rechtsgevolgen verbonden aan het slagen in de proeven gedurende het betrokken academiejaar. De inschrijvingsgelden die aan de instelling werden betaald, worden definitief aan deze toegewezen.

De student mag tot geen enkele instelling van hoger onderwijs worden toegelaten, op geen enkele manier en dit gedurende de vijf volgende academiejaren.

Art. 48.Wanneer een inschrijving betrekking heeft op een studiejaar van een cyclus georganiseerd door een of meerdere instellingen van hoger onderwijs, kan de student zich inschrijven in elke partnerinstelling, aan de algemene voorwaarden van het studiereglement van deze instelling. Binnen een universitaire academie kunnen de instellingen echter kiezen om het beheer van de inschrijvingen van alle studiejaren van een cyclus die samen worden georganiseerd, toe te wijzen aan één van de effectieve leden.

De informatie bestemd voor de student getuigt van deze gezamenlijke organisatie en beschrijft nauwkeurig de verdeling van de onderwijsactiviteiten tussen de partnerinstellingen. HOOFDSTUK III. - Toegang tot de studies AFDELING I. - Toegang tot studies van de eerste cyclus

Art. 49.§ 1. Onder voorbehoud van andere particuliere wettelijke bepalingen, hebben de toegang tot studies van de eerste cyclus met zicht op het behalen van een academische graad als bekroning ervan, de studenten die houder zijn van : 1° ofwel een getuigschrift van secundair hoger onderwijs afgeleverd vanaf schooljaar 1993-1994 door een instelling van voltijds hoger secundair onderwijs of van sociale promotie van de Franse Gemeenschap en officieel goedgekeurd door de commissie die hiertoe werd samengesteld, alsook de titularissen van ditzelfde getuigschrift afgeleverd vanaf kalenderjaar 1994, door de examencommissie van de Franse Gemeenschap;2° ofwel een getuigschrift van secundair hoger onderwijs afgeleverd ten laatste na de afloop van het schooljaar 1992-1993 vergezeld van, voor de toegang tot studies van de eerste cyclus van een curriculum van het lange type, een bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs;3° ofwel een diploma afgeleverd door een instelling van hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap met een academische graad, ofwel een diploma afgeleverd door een universitaire instelling of een instelling die voltijds hoger onderwijs organiseert krachtens een vroegere wetgeving;4° ofwel een titel van hoger onderwijs afgeleverd door een instelling voor onderwijs voor sociale promotie;5° ofwel een getuigschrift van het slagen met vrucht voor een van de toelatingsexamens georganiseerd door de instellingen voor hoger onderwijs of door een examencommissie van de Franse Gemeenschap en waarvan de programma's worden bepaald door de Regering na consultatie volgens de sector, met de CIUF of de CGHE (algemene raad voor hoge scholen);dit getuigschrift verleent de toegang tot studies van de sectoren of de domeinen die erop worden vermeld; 6° ofwel een diploma, titel of getuigschrift van studies die gelijkaardig zijn aan deze vermeld in de vorige punten, afgeleverd door de Vlaamse Gemeenschap, door de Duitstalige Gemeenschap of door de Koninklijke Militaire School;7° ofwel een diploma, titel of getuigschrift van buitenlandse studies erkend als gelijkwaardig aan deze vermeld in de vorige punten, als toepassing van de wet, van een decreet, een Europese richtlijn of een internationale conventie. § 2. Iemand die de Franse taal niet voldoende beheerst, kan niet worden toegelaten tot de proeven van een studiejaar van de eerste cyclus.

Dit bewijs kan worden aangebracht : 1° ofwel door het bezit van een diploma, titel of getuigschrift van studies vermeld in § 1, afgeleverd door de Franse Gemeenschap of als afsluiting van studies waarin voldoende cursussen worden onderwezen in de Franse taal;de Regering bepaalt de minimumvoorwaarden waaraan moet worden voldaan voor deze studies; 2° ofwel door het slagen in een examen dat specifiek hiertoe wordt georganiseerd door een of meerdere instellingen voor hoger onderwijs, volgens de bepalingen vastgesteld door de Regering;3° ofwel door een getuigschrift van het slagen met vrucht voor een van de examens, proeven of toelatingsexamens voor studies van het hoger onderwijs voorzien door dit decreet en georganiseerd binnen de Franse Gemeenschap. De universiteiten organiseren minstens tweemaal per academiejaar een proef voor een afdoende beheersing van de Franse taal.

Art. 50.Enkel studenten die met een getuigschrift kunnen bewijzen dat ze geslaagd zijn voor het speciale toelatingsexamen hebben toegang tot de studies van de eerste cyclus binnen het domein van de ingenieurswetenschappen met als doel het behalen van de graad die deze studies bekroont. Dit getuigschrift geeft toegang tot alle studies van de eerste cyclus.

Deze proef wordt georganiseerd in samenspraak met de universitaire instellingen die bevoegd zijn om deze proef en de studies voor de eerste cyclus ingenieurswetenschappen te organiseren. Ze moeten meewerken aan de organisatie en aan de evaluatie van de proef, volgens de voorwaarden vastgelegd door de Regering.

De proef is bedoeld om een evaluatie te maken van de algemene bekwaamheid om de hogere studies aan te vatten en van de specifieke aanleg voor de studies van het domein. Ze gaat over de volgende onderwerpen : 1° frans;2° wiskunde;3° wetenschappen : fysica, chemie, biologie, aardrijkskunde;4° geschiedenis 5° een tweede taal : Nederlands, Engels, Duits of Latijn, volgens de keuze van de student. De studenten die voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden voor de studies van de eerste cyclus bedoeld in artikel 49 worden vrijgesteld van de vakken die worden vermeld in de vorige alinea, behalve voor wiskunde.

De Regering bepaalt het gedetailleerde programma van de proef.

Als afwijking kan de examencommissie van elke instelling voor de studies bedoeld in de eerste alinea houders van een academische graad toelaten die een voldoende kennis kunnen bewijzen voor de onderwerpen bedoeld in alinea 3. Afdeling 2. - Toegang tot studies van de tweede cyclus

Art. 51.§ 1. Hebben toegang tot de studies van de tweede cyclus met als doel het behalen van de graad die deze studies bekroont, de studenten die houder zijn van : 1° ofwel een academische graad van de eerste cyclus van dezelfde cursus;2° ofwel dezelfde academische graad van de tweede cyclus, maar met een andere finaliteit;3° ofwel een academische graad van de universiteiten, krachtens een beslissing van de academische overheden en aan de bijkomende voorwaarden die zij vastleggen;4° ofwel een academische graad van het lange type die toegang geeft krachtens een beslissing van de Regering en aan de bijkomende voorwaarden die zij vastlegt;5° ofwel een academische graad die gelijkaardig is aan de graden vermeld in de vorige punten, afgeleverd door de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap of de Koninklijke Militaire School, aan dezelfde voorwaarden;6° ofwel een buitenlandse academische graad erkend als gelijkwaardig aan de graden die in de vorige punten werden vermeld als toepassing van dit decreet, van een Europese richtlijn of een internationale conventie, aan dezelfde voorwaarden. De bijkomende toelatingsvoorwaarden zijn bedoeld om te verzekeren dat de student de vereiste voorkennis voor de onderwerpen van de beoogde studies heeft verworven.

Als deze bijkomende toelatingsvoorwaarden bestaan uit een of meerdere bijkomende cursussen, mogen deze voor de student niet meer dan 15 bijkomende studiepunten inhouden, rekening houdend met het geheel van studiepunten dat hij elders kan benutten bij zijn toelating. Deze cursussen maken deel uit van het studieprogramma van de tweede cyclus. § 2. Als afwijking hebben studenten die, om de academische graad van de eerste cyclus van hetzelfde curriculum te behalen, nog moeten slagen in meer dan 12 studiepunten en gelijktijdig zijn ingeschreven voor deze studies, ook toegang tot de studies van de tweede cyclus.

Studenten die krachtens deze bepaling werden toegelaten kunnen echter niet in aanmerking komen voor een deliberatie door een examencommissie voor de tweede cyclus, alvorens volledig te hebben voldaan aan de toelatingsvoorwaarden en de hiertoe nodige academische graad van de eerste cyclus te hebben behaald. § 3. De Regering legt de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden vast voor de studies van de tweede cyclus voor de houders van een andere academische graad van de eerste cyclus afgeleverd in de Franse Gemeenschap.

Binnen de respectering van deze bepalingen, kan de student na de toelatingsprocedure voor de examencommissie van de beoogde studies, volgens de modaliteiten vastgelegd door de academische overheden, ertoe gebracht worden om bijkomende cursussen te volgen die een maximum van 60 bijkomende studiepunten vertegenwoordigen.

Wanneer de bijkomende werkbelasting van een dergelijke student boven de 15 studiepunten ligt, vormt deze opleiding een voorbereidend jaar.

Ze leidt niet tot een diploma en wordt beschouwd als een laatste jaar van de eerste cyclus die toegang verschaft tot de beoogde studies.

Deze bepaling is ook van toepassing op studenten met een academische graad - die overeenstemt met ten minste 180 studiepunten - afgeleverd door de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap of door de Koninklijke Militaire School, alsook op studenten die buitenlandse titels of graden behaalden die als gelijkwaardig worden beschouwd door de examencommissie.

Art. 52.Wanneer de academische overheden hun programma's opstellen, moeten ze de onvoorwaardelijke toelating tot de tweede cyclus garanderen, zonder bijkomend onderricht, voor alle dragers van een academische tussengraad van de eerste cyclus afgeleverd door de Franse Gemeenschap.

Art. 53.Als afwijking van artikel 51, zonder afbreuk te doen aan artikel 60, en krachtens een beslissing van de academische overheden, kan de examencommissie van deze studies, met zicht op de toelating tot studies van de tweede cyclus, de verworven kennis en bekwaamheid van studenten beoordelen aan de hand van hun persoonlijke of professionele ervaring.

Deze nuttige ervaring moet overeenstemmen met minstens vijf jaar activiteiten, zonder rekening te houden met jaren van hogere studies waarvoor men niet slaagde. Aan het einde van een evaluatieprocedure georganiseerd door de academische overheden, beoordeelt de examencommissie of de vaardigheden en kennis van de student voldoen om deze studies succesvol te kunnen volgen.

In dit geval worden deze studenten, voor de toelating tot de studies, vergeleken met de studenten bedoeld in artikel 51, § 3. Met deze studenten wordt echter pas rekening gehouden voor de financiering na het slagen voor een eerste studiejaar van het programma van de beoogde tweede cyclus of, als dit het geval is, na het slagen van een voorbereidend studiejaar.

De Regering kan de organisatie van deze proeven voor de beoordeling van de vaardigheden en de minimumvoorwaarden waaraan deze studenten moeten voldoen, vastleggen.

Art. 54.Volgens de algemene voorwaarden vastgelegd door de academische overheden hebben toegang tot de studies voor een bijkomende master met zicht op het behalen van een graad als bekroning ervan, de studenten die houder zijn van : 1° ofwel een academische graad van master binnen hetzelfde domein als bekroning van studies van de tweede cyclus van minstens 120 studiepunten;2° ofwel een academische graad van master, krachtens een beslissing van de academische overheden, volgens de bijkomende voorwaarden die zij hebben vastgesteld en na de gemotiveerde mening van de examencommissie;3° ofwel een academische graad die gelijkaardig is aan de graden vermeld in de vorige punten afgeleverd door de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap of de Koninklijke Militaire School, aan dezelfde voorwaarden;4° ofwel een buitenlandse academische graad erkend als gelijkwaardig aan de graden vermeld in de vorige punten, in toepassing van dit decreet, een Europese richtlijn of een internationale conventie, aan dezelfde voorwaarden;5° ofwel een buitenlandse titel of graad als bekroning van de studies van de tweede cyclus die door de examencommissie een waarde wordt toebedeeld van minstens 300 studiepunten, aan dezelfde voorwaarden. Als bijkomende toelatingsvoorwaarden bestaan uit een of meerdere bijkomende onderrichten waarvan de werkbelasting hoger ligt dan 15 studiepunten, bevat het studieprogramma van de student, volgens de verdeling bepaald door de examencommissie, een bijkomend studiejaar dat wordt beschouwd als een eerste jaar van deze studies. De studenten die zijn ingeschreven voor dit bijkomende eerste jaar komen echter niet in aanmerking voor de financiering.

Afdeing 3. - Toegang tot studies van de derde cyclus

Art. 55.Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, hebben toegang tot de studies van de derde cyclus met als doel het bereiken van de graad die deze studies bekroont, de studenten die houder zijn van : 1° ofwel een academische graad van master met grondige finaliteit - bedoeld in artikel 16, § 4, 2° - binnen hetzelfde domein;2° ofwel een andere academische graad van master toegekend na studies van de tweede cyclus van minstens 120 studiepunten ofwel een bijkomende master, krachtens een beslissing van de academische overheden, volgens de bijkomende voorwaarden die zij vaststellen en na de gemotiveerde mening van de examencommissie;3° ofwel een academische graad die gelijkaardig is aan de graden vermeld in de vorige punten, afgeleverd door de Vlaamse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap of de Koninklijke Militaire School, aan dezelfde voorwaarden;4° ofwel een buitenlandse academische graad erkend als gelijkwaardig aan de graden vermeld in de vorige punten, in toepassing van dit decreet, een Europese richtlijn of een internationale conventie, aan dezelfde voorwaarden;5° ofwel een buitenlandse titel of graad als bekroning van de studies van de tweede cyclus die door de examencommissie een waarde wordt toebedeeld van minstens 300 studiepunten, aan dezelfde voorwaarden. Als bijkomende toelatingsvoorwaarden bestaan uit een of meerdere bijkomende onderrichten waarvan de werkbelasting hoger ligt dan 15 studiepunten, bevat het studieprogramma van de student, volgens de verdeling bepaald door de examencommissie, een bijkomend studiejaar.

De studenten die zijn ingeschreven voor dit bijkomende eerste jaar komen echter niet in aanmerking voor de financiering.

Art. 56.Volgens de voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, hebben eveneens toegang tot de studies en de werkzaamheden betreffende de voorbereiding van een doctoraal proefschrift met zicht op het behalen van een graad die deze bekroont, de studenten die met vrucht het jaar van de onderzoeksopleiding aflegden, bedoeld in artikel 17, § 2. Afdeling 4. - Toegang tot andere opleidingen

Art. 57.Volgens de algemene voorwaarden die worden vastgelegd door de academische overheden, hebben de houders van een academische graad van dezelfde studiecyclus toegang tot de bijkomende studies.

Als afwijking van de vorige alinea kunnen ook studenten die zijn ingeschreven in het laatste jaar van de studies van de tweede cyclus, die hiervoor een saldo hebben van minstens 30 studiepunten dat ze er moeten voorstellen, worden toegelaten voor de bijkomende studies.

Studenten die worden toegelaten krachtens deze bepaling kunnen niet in aanmerking komen voor de deliberatie door een examencommissie voor de bijkomende studie, alvorens ze volledig hebben voldaan aan de toelatingsvoorwaarden en de hiertoe noodzakelijke academische graad voor de tweede cyclus hebben behaald.

Art. 58.Volgens de algemene voorwaarden vastgelegd door de academische overheden hebben de houders van een academische graad van de tweede cyclus toegang tot de voortgezette opleidingen georganiseerd door de universiteiten.

Art. 59.Als uitzondering op de voorgaande bepalingen kan de examencommissie, voor de toelating tot de opleidingen die niet leiden tot een academische graad, ook de kennis en de vaardigheden die studenten verwierven tijdens andere hogere studies of door persoonlijke of professionele ervaring, beoordelen. Afdeling 5. - Gepersonaliseerde toelatingen

Art. 60.Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, met als doel de toelating tot de studies, wijzen de examencommissies studiepunten toe verworven door de studenten tijdens hun hogere studies of delen van de hogere studies die ze reeds met vrucht hebben beëindigd. Studenten die deze studiepunten krijgen toegewezen, worden vrijgesteld van de overeenstemmende delen van het studieprogramma.

Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, kunnen de examencommissies in deze context ook studiepunten toewijzen voor de kennis en de vaardigheden die de studenten verwierven door persoonlijke of professionele ervaring, zonder dat de waarde van deze punten boven de 30 studiepunten mag liggen.

Art. 61.Volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, kunnen zij aan de studenten die genieten van de bepalingen van het vorige artikel een vermindering toekennen van de minimumduur van de studies, proportioneel aan het aantal verworven kredieten bij de toelating.

Art. 62.Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 66, kan geen enkele academische graad worden verleend door een instelling aan een student die niet daadwerkelijk in één studiejaar minstens 60 studiepunten behaalde van het overeenstemmende programma. Als uitzondering op de vorige alinea kan de houder van een academische graad van master als bekroning van de studies van de tweede cyclus met minstens 120 studiepunten een academische graad verleend worden die overeenstemt met een andere finaliteit van dezelfde graad na te zijn geslaagd, in minstens één studiejaar, voor de bijzondere bijkomende studiepunten. HOOFDSTUK IV. - Studieprogramma's en evaluatie Afdeling 1. - Studieprogramma's

Art. 63.§ 1. De academische overheden stellen de studieprogramma's op waarvoor hun instelling bevoegd is en die ze wenst te organiseren.

De academische overheden waken erover dat deze programma's de andere wettelijke bepalingen respecteren en beantwoorden aan de algemene doelstellingen van het hoger onderwijs en aan de bijzondere doelstellingen van de betrokken cursus, met name de toelatingscriteria voor de ermee gepaard gaande professionele titels. De programma's omvatten met name de leerstof die bijdraagt tot de algemene vorming van de student, alsook de stof die specifiek is voor de disciplines die bijdragen tot het verwerven van de meer technische en diepgaandere vaardigheden binnen het studiedomein.

De academische overheden geven de lijst met de georganiseerde cursussen en hun programma aan de Regering ten laatste op de openingsdatum van de inschrijvingsperiode. De Regering kan de vorm vastleggen waarop deze lijst en deze programma's aan haar moeten worden voorgesteld. § 2. Om een afdoende aanbod te garanderen van alle initiële cursussen binnen de Franse Gemeenschap, kan de Regering voor elke universiteit een lijst met studiecycli vastleggen die ze moet blijven organiseren en de site waar ze moeten worden georganiseerd, mits respectering van de bevoegdheden, onder straffe van het verliezen van elke subsidiëring en bevoegdheid voor andere studies die ze organiseert. De universiteit moet van deze verplichting op de hoogte worden gebracht voor de 1e februari vóór het betreffende academiejaar. § 3. Het studieprogramma wordt aan de student overhandigd vanaf zijn aanvraag voor de inschrijving.

Het bevat een beschrijving van de doelstellingen en finaliteiten van de cursus en de gedetailleerde lijst met de onderwijsactiviteiten, van de bijzondere doelstellingen en van de modaliteiten op het gebied van organisatie en evaluatie.

Het programma geeft een overzicht van heel de cyclus in studiejaren - elk overeenstemmend met 60 studiepunten - en geeft de onderlinge samenhang weer tussen de onderrichten, met name in functie van de vereiste voorkennis. § 4. Om een harmonisatie te verzekeren tussen de opleidingen nodig voor het volgen van studies binnen de Franse Gemeenschap en de Europese Unie, alsook om de bevoegdheden en de kennis gecertificeerd door de academische graden te garanderen, kan de Regering minimaal verplichte inhouden opleggen voor de programma's van de initiële cursussen, op voorstel van de CIUF. Zonder afbreuk te doen aan de vorige alinea's, moeten de studieprogramma's voor bachelor voor elke cursus minstens 60 % omvatten - wat overeenstemt met 108 studiepunten - van gemeenschappelijk onderricht binnen de Franse Gemeenschap. De CIUF garandeert het respecteren van deze bepaling : het stelt, als het geval zich voordoet, de minimale gemeenschappelijke inhoud van deze curricula op.

Art. 64.Elk studieprogramma dat wordt bekroond met een universitaire academische graad van de tweede cyclus omvat een proefschrift, een persoonlijk eindwerk of project voor 15 tot 29 studiepunten. Deze studiepunten kunnen later gelden, volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, in elk ander studiejaar dat leidt tot een universitaire academische graad.

Dit werk en de evaluatie ervan kan handelen over eender welke onderwijsactiviteit, met inbegrip van de stages en de andere activiteiten voor professionele integratie, die toelaten om met name de autonomie, de kritische zin, de persoonlijke kwaliteiten en de professionele bekwaamheid van de student aan te tonen.

Dit werk bestaat, onder andere, uit de redactie van een geschreven document. Mits het akkoord van de examencommissie en de academische bevoegdheden, mag dit document volledig of gedeeltelijk worden opgesteld in een vreemde taal. In dit geval moet het werk een samenvatting in het Frans bevatten.

Art. 65.Een studieprogramma omvat verplichte vakken en vakken die de student zelf kiest, volgens de academische graad, de richting en de gekozen opties.

Art. 66.Een student die volgens de regels is ingeschreven, kan een of meerdere onderrichten volgen van een ander studieprogramma of academische graad, georganiseerd door een andere onderwijsinstelling erkend door de bevoegde overheden voor hoger onderwijs, mits het akkoord van deze instelling. De studiepunten die hiermee samengaan, worden beoordeeld binnen zijn studies aan de voorwaarden vastgelegd door de examencommissie en de instelling waar de student zich inschreef.

Een studieprogramma kan een minimum aantal studiepunten opleggen gevolgd buiten de Franse Gemeenschap. In dit geval moet de universitaire instelling de middelen voorzien waarmee de student dit onderricht kan volgen. Deze middelen moeten het inschrijvingsgeld, de reis- en verblijfs- of woonkosten dekken, zodat de student dit onderricht kan volgen.

Minstens 30 studiepunten van elke studiecyclus moeten effectief worden gevolgd aan de universiteit of de universitaire academie die de studies erkent of het diploma uitreikt dat getuigt van het slagen in deze studies. In geval van een opleiding die wordt georganiseerd door meerdere instellingen, geldt deze verplichting collectief voor alle instellingen die deelnemen aan de organisatie.

Art. 67.Binnen de context van zijn onderwijsactiviteiten, moet elke verantwoordelijke van een onderricht genieten van de academische vrijheid in het uitoefenen van deze opdracht. Dit houdt de keuze in van de pedagogische middelen, de wetenschappelijke en technische inhoud, de evaluatie en de diverse activiteiten die worden gehouden om de bijzondere doelstellingen te behalen - bedoeld in artikel 63, § 3 - van dit onderricht binnen het studieprogramma. Deze vrijheid wordt beoefend binnen het respect voor de bepalingen van dit decreet. Afdeling 2. - Examencommissies

Art. 68.§ 1. De academische overheden vormen een examencommissie voor elk studiejaar of voor elke studiecyclus.

Een examencommissie is samengesteld uit minstens vijf leden, waaronder een voorzitter en een secretaris. De namen van de voorzitter en de secretaris van de examencommissie komen voor in het studieprogramma.

De examencommissies zijn belast met het bekrachtigen van het slagen in de studiejaren, het verlenen van de academische graad die de studiecyclus bekroont, met het erkennen, als het geval zich voordoet, van de gelijkwaardigheid van buitenlandse titels, het toelaten van studenten tot overeenstemmende studies en, binnen deze context, de beoordeling van de verworven kennis van de kandidaten. § 2. Een examencommissie omvat met name alle lesgevers die, binnen een instelling, verantwoordelijk zijn voor een verplicht onderricht van het programma van het jaar of van de studiecyclus, en kan slechts geldig beraadslagen als meer dan de helft van de lesgevers aanwezig is.

De verantwoordelijken voor de cursussen die in de loop van het academiejaar werden gevolgd door minstens één student die volgens de regels is ingeschreven, nemen met recht deel aan de beraadslaging. § 3. Met zicht op het verlenen van de graad van doctor, stellen de academische overheden een specifieke examencommissie samen voor elke student. Deze bestaat uit minstens vijf leden die houder zijn van een doctorstitel of een gelijkwaardige titel. De commissie mag ook leden tellen die niet tot de academie behoren, die worden gekozen voor hun hoge wetenschappelijke bekwaamheid. § 4. Voor haar opdrachten in verband met toelatingen, gelijkwaardigheid of het beoordelen van verworven kennis, kan de examencommissie binnen haar groep kleinere commissies vormen van minstens drie leden, waaronder de voorzitter en de secretaris van de examencommissie, waarbij een vertegenwoordiger van de academische overheden wordt gevoegd. § 5. Voor de andere opleidingen stellen de academische overheden examencommissies samen volgens gelijkaardige modaliteiten.

Art. 69.De examencommissie beoordeelt het slagen van de student voor het studiejaar waarvoor hij is ingeschreven. Zij baseert haar beraadslaging op het geheel aan evaluaties van de activiteiten die werden gevolgd en kent de studiepunten toe die horen bij de cursussen waarover zij beslist dat de resultaten afdoende zijn. Als het geval zich voordoet, zijn deze studiepunten het onderwerp van een rapport.

Na een studiecyclus verleent de examencommissie de overeenstemmende academische graad.

Voor elk studiejaar, en na elke studiecyclus, bepaalt de examencommissie de eventuele vermelding op basis van het geheel aan gevolgde onderrichten. Per uitzondering wordt de graad van doctor zonder vermelding verleend.

Volgens dezelfde modaliteiten bekroont ze het slagen voor opleidingen die niet leiden tot een academische graad.

De lesgevers die verantwoordelijk zijn voor een van de betrokken cursussen nemen deel aan de beraadslaging, zonder dat de afwezigheid of het niet deelnemen van een lid van de examencommissie kan worden ingeroepen om de beslissing uit te stellen of ongeldig te verklaren.

Binnen een examencommissie belast met het uitreiken van een graad van doctor nemen alle leden in persoon deel aan de beraadslaging of voorzien een geschreven evaluatie.

Art. 70.De beraadslagingen van examencommissies vinden plaats achter gesloten deuren. Alle leden van de examencommissie moeten de geheimhouding van de beraadslaging en van het eventuele stemmen respecteren.

De beslissingen van de examencommissie worden bekend gemaakt tijdens de proclamatie en worden daarna minstens 15 dagen na de proclamatie uitgehangen.

De examencommissie neemt een soeverein en collegiaal besluit.

Na de proclamatie ontvangt een student, op eenvoudige aanvraag, een gedetailleerd overzicht van zijn evaluaties voor de cursussen waarover de beraadslaging handelde.

Art. 71.De academische overheden leggen het studiereglement en de regels voor de examencommissies vast. Deze bepalingen zijn openbaar.

Onder voorbehoud van andere wettelijke bepalingen legt dit reglement onder andere het volgende vast : de exacte samenstelling van de examencommissie, de manier van werken en de bekendmaking van de beslissingen; de organisatie van de beraadslagingen en het toekennen van studiepunten; de toelatingsprocedure tot studies en de beoordeling van verworven kennis, alsook de leden van de examencommissie belast met deze taak; de modaliteiten van de procedure voor gelijkwaardigheid, alsook de leden van de examencommissie belast met deze taak; de procedure voor de inschrijving voor de examens, de examenperiode en de modaliteiten voor de organisatie en het verloop van de examens en hun verdeling in sessies; de sancties voor fraude vastgesteld tijdens het verloop van de evaluaties of de samenstelling van de dossiers voor toelating of gelijkwaardigheid die bij de examencommissie worden ingediend; de manier voor de indienen, behandelen en regelen van klachten van studenten over onregelmatigheden in het verloop van de evaluaties of bij de behandeling van de dossiers.

Voor de examencommissies belast met het verlenen van de graad van doctor wordt een uniek reglement vastgesteld voor de universitaire academie.

Art. 72.Wanneer een opleiding gezamenlijk wordt georganiseerd door verschillende instellingen, stellen de academische overheden van de deelnemende instellingen een gemeenschappelijke, unieke examencommissie samen en bepalen ze het studiereglement en de regels voor de werking van de examencommissie die van kracht zijn voor deze studies.

Art. 73.De Regering kan een of meerdere examencommissies samenstellen van de Franse Gemeenschap, belast met het verlenen van academische graden van de eerste en de tweede cyclus.

De toegang tot de proeven georganiseerd door deze examencommissies is beperkt tot personen die, door feitelijke redenen die soeverein worden aanvaard door de examencommissie, de onderwijsactiviteiten van de curricula niet regelmatig kunnen volgen.

Na overleg met de CIUF, legt de Regering de bevoegdheid van deze examencommissies vast, regelt ze hun organisatie en hun werking en bepaalt ze, onder voorbehoud van toelatingsvoorwaarden tot overeenstemmende studies, de bijkomende voorwaarden voor toelating tot en inschrijving voor de examens.

Art. 74.Wanneer krachtens een federale of communautaire wetgeving er een beperking bestaat voor het aantal studenten dat wordt toegelaten tot studies, of van diploma's die worden uitgereikt voor deze studies, kan de Regering communautaire of particuliere examencommissies belasten met de organisatie van de toelatingsprocedure of de goedkeuring en verlening van de overeenstemmende getuigschriften.

De Regering bepaalt de samenstelling van deze examencommissies en regelt hun organisatie en werking. Afdeling 3. - Evaluatie

Art. 75.De evaluatie die overeenstemt met een onderricht kan bestaan uit een mondeling en/of schriftelijk examen of elke andere opdracht hiertoe uitgevoerd door de student.

De orale examens zijn openbaar. Het publiek mag op geen enkele manier tijdens de proef de lesgever of de verkrijger beïnvloeden, of het goede verloop ervan verstoren.

De openbaarheid van de andere schriftelijke proeven en werken houdt in dat de verbeterde exemplaren kunnen worden ingekeken door de student, binnen de zestig dagen na de bekendmaking van de resultaten van de proef, en binnen materiële omstandigheden die deze raadpleging mogelijk maken. Deze raadpleging zal gebeuren in aanwezigheid van de verantwoordelijke voor de proef of zijn afgevaardigde, op een datum die op voorhand werd bepaald door hem en minstens een week op voorhand werd meegedeeld.

Art. 76.In de loop van eenzelfde academiejaar kan een student zich tweemaal aanmelden voor de examens of evaluaties van eenzelfde onderricht. De academische overheden kunnen echter, om uitzonderlijke redenen die deugdelijk worden gemotiveerd en die door hen worden aanvaard, toelaten aan een student om zich meer dan tweemaal aan te melden voor evaluaties betreffende een cursus van eenzelfde academiejaar.

Voor elk onderricht bepalen de academische overheden de examensessies waarin deze evaluaties worden georganiseerd.

Als uitzondering op de voorgaande alinea kunnen de evaluaties van bepaalde activiteiten - praktische werken, stages, verslagen en persoonlijke werken - slechts eenmaal per academiejaar worden georganiseerd. Ze worden dan geacht te worden verbonden met elk van de examensessies voor het onderricht.

Art. 77.De eindevaluatie van een onderricht wordt uitgedrukt aan de hand van een cijfer - tussen 0 en 20, waarbij de slaagdrempel op 10/20 ligt.

De algemene evaluatie van een jaar of een studiecyclus wordt op dezelfde manier uitgedrukt, en de slaagdrempel is in dit geval gemiddeld 12/20.

Art. 78.Een student moet zich niet meer aanmelden voor proeven en examens voor een onderricht waarvoor hij een cijfer kreeg dat minstens gelijk is aan de slaagdrempel in de loop van het eerste academiejaar.

Binnen een studieprogramma moet een student zich niet meer aanmelden voor de proeven en examens voor een onderricht waarvoor hij een cijfer kreeg van minstens 12/20 in de loop van de vijf vorige academiejaren, wat ook de instelling binnen de Franse Gemeenschap is waar hij zich vervolgens inschrijft. Het cijfer dat z° werd verkregen, staat in een rapport.

Door haar beslissing om het slagen in een onderricht, een studiejaar of een studiecyclus te bekrachtigen, kent de examencommissie definitief de overeenstemmende studiepunten toe aan de student in het kader van het studieprogramma, wat ook het effectief verkregen cijfer is en ongeacht de instelling georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij zich vervolgens inschrijft.

Art. 79.De examencommissie kan het slagen voor een studiejaar uitspreken als de student er meer dan 48 studiepunten voor behaalde.

In dit geval moet het sald° aan studiepunten integraal worden verkregen in de loop van het volgende studiejaar. Afdeling 4. - Diploma's

Art. 80.De diploma's die de academische graden bevestigen en de getuigschriften die het slagen voor de studies bekronen, worden uitgereikt door de examencommissies samengesteld door de academische overheden of door de communautaire examencommissies.

Ze kunnen enkel worden uitgereikt aan studenten die voldeden aan de toelatingsvoorwaarden voor de studies, die volgens de regels waren ingeschreven gedurende een aantal academische jaren conform de minimumduur van de studies, en die een minimum aantal studiepunten behaalden voor het overeenstemmende studieprogramma.

Ze worden uitgereikt binnen de drie maanden na de proclamatie waarbij de academische graad wordt meegedeeld.

Art. 81.De diploma's zijn getekend door minstens één academische overheid of haar afgevaardigde, en door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie.

De diploma's zijn opgesteld volgens de vorm vastgelegd door de Regering. Ze verwijzen expliciet naar het vergezellende diplomasupplement.

Art. 82.De diploma's worden uitgereikt vergezeld van een diplomasupplement waarin met name een lijst van de cursussen van het studieprogramma die werden gevolgd door de student, de toelatingsvoorwaarden tot de studies en de evaluaties die worden bekrachtigd door de verleende academische graad staan.

Het diplomasupplement wordt getekend door de secretaris van de examencommissie.

De persoonlijke elementen van dit supplement verbonden aan elke student kunnen worden gehergroepeerd in een bijlage bij het supplement. In dit geval moet enkel deze bijlage worden getekend door de secretaris van de examencommissie, aangezien het gemeenschappelijke deel van het supplement bekrachtigd wordt door de instelling.

Het diplomasupplement wordt opgesteld volgens de vorm en de inhoud vastgesteld door de Regering. HOOFDSTUK V. - Hulp voor het welslagen

Art. 83.§ 1. De universitaire instellingen besteden aan de hulp voor het welslagen van de studenten, binnen hun instelling of via een overdracht aan hun academie, een bedrag dat overeenstemt met minstens 10 percent van de basistoelage waarvan ze genieten voor de studenten van de eerste generatie de bij hen starten.

Deze middelen worden exclusief gebruikt voor de promotie van het welslagen van deze categorie studenten. Deze lijst is niet exhaustief, maar houdt onder andere de volgende maatregelen in : 1° het creëren van een didactisch centrum voor hoger onderwijs in het kader van de academie.Dit centrum heeft als opdracht het informeren, opleiden en omkaderen van de leerkrachten die deze studenten opleiden; 2° het aanbod aan specifieke activiteiten voor de studenten om hen de methodes en technieken aan te leren waardoor ze betere slaagkansen hebben;3° Het ter beschikking stellen van middelen voor zelfevaluatie en van adviesdiensten om de bekwaamheden en de eventuele lacunes van studenten te herkennen;4° de organisatie van onderricht in kleine groepen en gewijd aan praktische oefeningen in minstens één discipline die kenmerkend is voor het gekozen studiedomein, om zich te verzekeren van de juiste studiekeuze van de student;5° de ontwikkeling van vernieuwende didactische methodes gericht op het profiel van studenten van de eerste generatie binnen een domein van welbepaalde studies. De Regering kan bijkomende middelen toestaan aan academies voor deze doeleinden en bepaalt de vorm van het bewijs dat deze middelen enkel worden gebruikt voor deze activiteiten. § 2. Een student van de eerste generatie is elke student die volgens de regels is ingeschreven in een eerste studiejaar en die nog nooit eerder was ingeschreven, in de zin van dit decreet, voor een studiejaar van het hoger onderwijs of voor studies die voorkomen in het programma van een studiejaar van deze instellingen.

Aan deze studiejaren van het hoger onderwijs worden gelijkgesteld de studiejaren of voorbereidende jaren voor proeven of toelatingsexamens georganiseerd door Belgische of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs.

Art. 84.Om een goede verdeling te verzekeren van de werkbelasting van de studies en de evaluatie in het kader van elk studiejaar, verdelen de academische overheden de onderrichten van het programma op een evenwichtige manier over de twee eerste periodes van vier maanden van het academiejaar. De proeven, werken en examens die hierbij horen, worden op een gelijkaardige manier verdeeld.

De studenten van het eerste jaar kunnen voor de evaluaties aan het einde van de eerste vier maanden worden vrijgesteld : de evaluaties kunnen het voorwerp zijn van een bekrachtiging van heel of een deel van de proef in de zin van artikel 78, maar er wordt geen rekening mee gehouden als de student gezakt is.

Art. 85.§ 1. Conform de bepalingen van artikels 78 en 79, en volgens de algemene voorwaarden vastgesteld door de academische overheden, kan een student ervoor kiezen de onderrichten van een studiecyclus te verdelen over een aantal academiejaren van het hoger onderwijs of het aantal studiejaren voorzien in het programma.

Deze in de tijd gespreide planning van de activiteiten en de bijbehorende evaluaties is het voorwerp van een overeenkomst met de academische overheden van de universitaire instelling, bepaald bij de inschrijving en elk jaar herzienbaar.

Als de student de overeenstemmende studiepunten voor het onderricht van zijn persoonlijk programma behaalt, kan hij deze studies voortzetten zonder te worden beschouwd als bisser in de zin van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen. Hij komt echter niet meer dan tweemaal in aanmerking voor de financiering voor eenzelfde studiejaar voordat de examencommissie heeft bekrachtigd dat hij geslaagd is. § 2. Als afwijking op de vorige paragraaf kunnen studenten van de eerste generatie kiezen om hun persoonlijke studieprogramma te herzien en hun studies te spreiden na de evaluaties georganiseerd aan het einde van de eerste periode van vier maanden, tot ten laatste 15 februari van het academiejaar. § 3. De studenten van de eerste generatie bedoeld in de vorige paragraaf kunnen eveneens in de tweede periode van vier maanden kiezen om een specifiek remediëringsprogramma te volgen, bestemd om hen te helpen met de problemen die ze ervoeren bij hun eerste poging in het hoger onderwijs en om ze voor te bereiden op het volgende academiejaar om zo betere slaagkansen te hebben.

Het remediëringsprogramma wordt vastgelegd door de academische overheden in overleg met de student, na een persoonlijke evaluatie van zijn situatie. Het kan specifieke opfrissingscursussen inhouden. De regels voor het toekennen van studiepunten die kunnen worden bekrachtigd, worden toegepast op cursussen van dit programma.

Dit remediëringsprogramma kan eveneens gedeeltelijk worden georganiseerd in de loop van de derde periode van vier maanden.

De studenten die, aan het einde van het eerste studiejaar, in hun persoonlijke programma slagen en zich opnieuw inschrijven voor een eerste studiejaar worden beschouwd als studenten die zich slechts één keer hebben ingeschreven voor het hoger onderwijs. HOOFDSTUK VI. - Informatie

Art. 86.Elke oneerlijke concurrentie tussen instellingen is verboden.

De informatie over studies of een bepaalde instelling moet objectief blijven en mag niet verwijzen naar een andere instelling of naar andere studies georganiseerd door een andere instelling.

De Regering bepaalt, op voorstel van de CIUF, de normen waaraan de instellingen op dit gebied moeten voldoen.

Art. 87.De informatie en de documenten die worden verspreid door een instelling voor hoger onderwijs vermelden de instelling en de universitaire academie waarvan ze lid is.

Elke andere referentie naar een andere instelling bedoeld door dit decreet is verboden, met uitzondering van de vermelding van een gezamenlijke organisatie van cursussen krachtens artikel 37, § 3, van dit decreet.

Art. 88.De informatie over de studies en opleidingen die niet leiden tot een academische graad of georganiseerd krachtens de bepalingen van artikel 14, § 3, moeten expliciet dit kenmerk vermelden om te vermijden dat de geïnteresseerde student ze verwart met andere studies.

Art. 89.Wanneer de Regering kennis neemt van eventuele inbreuken op de bepalingen van de voorgaande artikels, met name via de controle die wordt uitgevoerd door de commissarissen en afgevaardigden van de instellingen, beslist ze over de sancties voor de betrokken instelling, na een verslag door de academische overheden.

Deze sanctie kan leiden tot een gedeeltelijke inhouding van de jaarlijkse toelage van de betrokken instelling, zonder dat deze inhouding meer dan vijf percent van de jaarlijkse toelage kan bedragen.

TITEL IV. - Samenwerking tussen universiteiten HOOFDSTUK I. - Universitaire academies Afdeling 1. - Inrichting en samenstelling van de academies

Art. 90.Twee of meerdere universiteiten kunnen zich verenigen om een universitaire academie te vormen. Elke universiteit kan maar tot één enkele academie behoren.

Een conventie regelt de relaties binnen de academie, zonder te kunnen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Elke academie moet minstens één van de universiteiten tellen, bedoeld in artikel 10, 1°, 2° en 3°.

De Regering publiceert de lijst met academies die z° worden ingericht en de samenstelling ervan.

Een academie kan een partnerschap vormen met andere instellingen voor hoger onderwijs. Elke instelling kan slechts partner zijn in één enkele academie. Dit partnerschap is het voorwerp van een conventie.

Art. 91.De universitaire academie beschikt over een eigen patrimonium en een rechtspersoonlijkheid die gescheiden is van die van de instellingen die er lid van zijn. Ze is gelijkgesteld aan een universiteit die niet onderworpen is aan de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat voor de toepassing van de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen. Als ze echter enkel is samengesteld uit universitaire instellingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, heeft ze geen rechtspersoonlijkheid. Het gaat dan om een dienst met gescheiden beheer die over een eigen patrimonium beschikt.

Het behoren tot een academie doet geen afbreuk aan de mogelijk voor de instellingen die er deel van uitmaken om onderling te fusioneren.

Art. 92.Een universitaire academie beschikt niet over eigen personeel. Ze doet een beroep op medewerkers of personeelsleden die worden gedetacheerd door de universitaire instellingen die er lid van zijn.

Art. 93.Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 29, § 1, alinea 2, van artikel 29, § 6, van artikel 32bis en van artikel 45 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, behoudt elke instelling de financiering van de Staat die haar toekomt, volgens de uitvoering van de wetten en decreten die de financiering van de universitaire instellingen, het wetenschappelijk onderzoek en het hoger onderwijs regelen. Afdeling 2. - Academische Raad

Art. 94.De universitaire academie wordt beheerd door een raad samengesteld uit vijf vertegenwoordigers van elk van de instellingen die lid zijn, ofwel : de rector van de universiteit; vier vertegenwoordigers aangeduid door de Raad van Beheer van de universiteit, waaronder een studentenbeheerder.

De vertegenwoordiging van elke instelling wordt vernieuwd aan het begin van elk rectoraal mandaat.

Wanneer een vertegenwoordiger zijn ontslag indient, overlijdt of de bevoegdheid verliest waardoor hij werd gekozen, wordt er een nieuwe vertegenwoordiger aangeduid om het mandaat van zijn voorganger af te werken.

Art. 95.De Raad wordt voorgezeten door een van de rectoren, gekozen binnen de Raad voor één jaar. De andere rectoren zijn vice-voorzitter.

De Raad kiest een secretaris binnen de Raad zelf of tussen de personeelsleden van één van de instellingen die lid zijn.

Art. 96.De voorstellen ingediend bij de Raad worden goedgekeurd door de meerderheid.

Elke rector beschikt echter over en vetorecht tegen de beslissingen waarvan hij vindt dat ze indruisen tegen de belangen van zijn instelling.

De vertegenwoordigers van de instellingen die lid zijn en niet deelnemen aan een gezamenlijke opleiding of organisatie voorzien in de artikels 101 en 103, nemen geen deel aan de stemming over de voorstellen voorgelegd aan de Raad in dit kader.

De Raad van Beheer van de instellingen die lid zijn, keurt de beslissingen van de Raad goed die niet vallen binnen het kader van de delegaties voorzien in artikel 101.

Art. 97.De Raad komt minstens viermaal per jaar samen. Hij komt ook telkens samen wanneer minstens een rector of een derde van de leden van de Raad het vragen en een agenda voorstellen.

De voorzitter van de Raad stelt de agenda op.

De Raad bepaalt haar reglement voor de interne orde.

De Raad kan experts uitnodigen en commissies samenstellen.

Art. 98.De controle van de academies wordt collegiaal toevertrouwd aan de commissarissen en afgevaardigden die worden gekozen uit de instellingen die lid zijn van de academie als uitvoering van artikel 1 van het decreet van 12 juli 1990 over de controle van de universitaire instellingen. Ze delegeren deze taak achtereenvolgens, in afnemende orde van anciënniteit binnen hun functie, aan elk onder hen voor een duur van twee jaar. Hetzelfde geldt voor de afgevaardigden aangeduid in dezelfde instellingen als uitvoering van artikel 7 van datzelfde decreet.

Ze voeren bij de academie en haar Raad de opdrachten uit die aan hen werden toevertrouwd in artikels 4 tot 7 van hetzelfde decreet. Artikel 6 van hetzelfde decreet is van toepassing in geval van beroep tegen een beslissing van de Raad. Afdeling 3. - Opdrachten van de academies

Art. 99.Elke opdracht van onderricht, onderzoek, dienstverlening aan de gemeenschap en alle bijkomende operaties die horen bij de opdrachten van de leden van de academie kunnen worden gerealiseerd binnen de academie zelf, op aanvraag van de universitaire instellingen.

Art. 100.De academie kan internationale en intercommunautaire samenwerkingen ontwikkelen, in haar naam en in de naam van haar leden.

Ze kan samenwerkingsakkoorden sluiten met andere academies en onderzoeksinstituten.

Art. 101.Elke instelling die lid is, kan sommige van haar opdrachten in een samenwerkingsverband toevertrouwen aan de academie, mits een akkoord van de Raad van de academie.

Art. 102.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 83, ontvangt de academie, in het kader van een beheerovereenkomst afgesloten met de Regering, specifieke subsidies toegekend voor vernieuwende projecten georganiseerd binnen of buiten de academie. § 2. De instellingen die lid zijn, mogen alle nodige financiële transfers uitvoeren die nodig zijn voor de uitvoering van hun verplichtingen in het kader van de academie of de samenwerkingen die zijn ontwikkeld door de academie of door de universiteiten die er lid van zijn, conform dit decreet.

Art. 103.§ 1. Naast de opleidingen waarvoor ze bevoegd is, mag de academie ook opleidingen en studieprogramma's organiseren die twee of meerdere van haar leden ook organiseren, en meer algemeen, alle gemeenschappelijke activiteiten voor onderwijs, onderzoek of dienstverlening aan de gemeenschap. § 2. De leden consulteren elkaar naar aanleiding van elke vrijgekomen of aangepaste academische voltijdse functie, die valt onder de gemeenschappelijke disciplines van minstens twee onder hen.

Art. 104.De academie organiseert het beheer van de administratieve, wetenschappelijke en onderwijsdiensten waaraan twee of meerdere leden samen willen werken.

De praktische organisatie van deze diensten kan worden toevertrouwd aan een van de leden.

Art. 105.De leden waken erover dat de werkmethoden en het beheer eenvormig worden gemaakt, alsook de academische en administratieve procedures.

Art. 106.De leden van de academie blijven vrij om samenwerkingsakkoorden af te sluiten met derden en met name met andere instellingen voor hoger onderwijs en onderzoeksinstellingen.

Ze brengen de Academische Raad hier op voorhand van op de hoogte. HOOFDSTUK II. - Fusies van universiteiten

Art. 107.Elke universiteit mag fusioneren met een ander lid van dezelfde academie, ten gevolge een beslissing van hun respectievelijke Raad van Beheer. Deze beslissing moet worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid van de respectievelijke raden.

De bepalingen van de artikels 30 en 32 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen zijn niet meer van toepassing voor deze instellingen vanaf het academiejaar dat volgt op dat van de fusie.

Art. 108.Wanneer een van de universiteiten bedoeld in artikel 10, 1°, 4° of 5° van dit decreet is betrokken in een fusie, is deze onderworpen aan de goedkeuring van de Regering, die de statuten van een eenheid die ontstaat door de fusie goedkeurt.

Art. 109.De bevoegdheden erkend krachtens de bepalingen van dit decreet voor de instellingen die fusioneren, worden doorgegeven aan de eenheid die ontstaat uit de fusie.

Art. 110.De instelling die ontstaat door de fusie van het geheel aan leden van een academie neemt haar bevoegdheden en financiering over. HOOFDSTUK III. - Partnerschappen met andere instellingen

Art. 111.Universitaire instellingen kunnen samenwerken met een of meerdere hoge scholen, hogere instituten voor architectuur of hogere kunstscholen. Dit partnerschap is het voorwerp van een overeenkomst tussen deze instellingen.

Zonder afbreuk te doen aan de algemene en specifieke bepalingen betreffende de instelling waarmee wordt samengewerkt, stelt de Regering, voor de instellingen voor hoger onderwijs, de bijzondere modaliteiten en voorwaarden op voor zulk een partnerschap.

Art. 112.De instellingen voor hoger onderwijs die samenwerken in de zin van dit hoofdstuk, kunnen samen één of meerdere studiecycli organiseren of de organisatie ervan toevertrouwen aan een universitaire academie.

TITEL V. - Financiering van de universiteiten HOOFDSTUK I. - Veranderingen aan de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen

Art. 113.Aan artikel 25 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen wordt een tweede alinea toegevoegd, luidend : « De toelage voor elke instelling omvat twee delen : een vast deel. Dit vast deel wordt om de tien jaar herzien in functie van de reële toelagen toegestaan aan de instellingen in de loop van de tien jaar voor de revisie. De eerste revisie zal plaatsvinden in 2016. een variabel deel, in functie van het aantal studenten dat volgens de regels is ingeschreven. »

Art. 114.Aan artikel 27, § 1, van dezelfde wet, wordt na de tweede alinea een nieuwe alinea toegevoegd, luidend : « De student die is ingeschreven voor een geheel aan onderricht dat leidt tot het behalen van minder dan 15 studiepunten, komt echter niet in aanmerking. De student die is ingeschreven voor een geheel aan onderricht dat leidt tot het behalen van 15 tot minstens 45 studiepunten, komt slechts in aanmerking voor een halve eenheid. Studenten die echter hun jaar overdoen en waarvan het studiejaar een sald° van studiepunten inhoudt dat lager ligt dan 45, komen nog steeds volledig in aanmerking. »

Art. 115.Aan artikel 27, § 7, van dezelfde wet, worden de volgende veranderingen aangebracht : 1° in 1°, worden de woorden « gekwalificeerde bepaalde academische graad, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden » veranderd door « bepaalde academische graad, zoals gedefinieerd in artikel 32, § 1, alinea 1, 1°, van het decreet van 31 maart 2004 dat het hoger onderwijs harmoniseert »;2° 4° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 4° de studenten die zich inschrijven voor studies die leiden tot een academische graad, terwijl ze, tijdens de vijf jaar die voorafgaan aan de inschrijvingsaanvraag, reeds twee academische graden behaalden die gelijkaardig zijn aan de graad waarvoor ze zich inschrijven, in de zin van artikel 32, § 1, alinea 1, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten »;3° 5° wordt ingetrokken;4° in punt 8° worden de woorden « op de datum voorzien in artikel 30, § 1, » veranderd door « op de eerste december van het academiejaar » en de woorden « het decreet van 5 september 1994 betreffende het beleid van de universitaire studies en de academische graden » worden veranderd door « het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten »;5° in punt 10° worden de woorden « tweede basiscyclus bedoeld in artikel 6, § 2, van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden » veranderd door « van een curriculum dat leidt tot een initieel bepaalde academische graad van de tweede cyclus, zoals gedefinieerd in artikel 16, § 3, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten ».

Art. 116.Artikel 28 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de berekening van het variabele deel van de werkingstoelage, onder voorbehoud van de bepalingen van de tweede en derde alinea, worden de studiejaren die leiden tot een academische graad verdeeld in drie groepen, als volgt : 1° Groep A : De studiejaren die leiden tot een academische graad voor de domeinen gedefinieerd in artikel 31, punten 1°, 2°, 3°, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten;2° Groep B : de studiejaren die leiden tot een academische graad in de domeinen gedefinieerd in artikel 31 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, die niet worden hernomen in een andere groep;3° Groep C : de studiejaren die leiden tot een initiële academische graad van de tweede cyclus voor de domeinen gedefinieerd in artikel 31, punten 12°, 13°, 14°, 15°, 18° en 19° van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, alsook het derde studiejaar van de eerste cyclus in de domeinen bedoeld in punten 14°, 15°, 18° en 19° van ditzelfde artikel. Enkel de twee eerste studiejaren die leiden tot een academische graad van bijkomende master of het eerste jaar van de doctorale opleiding komen in aanmerking voor deze berekening; de studiejaren ter voorbereiding van een doctoraal proefschrift komen niet in aanmerking.

Behalve de uitzondering voorzien door het decreet, komen de studiejaren en opleidingen die niet leiden tot een academische graad niet in aanmerking voor de berekening van de werkingstoelage.

In het bijzonder komen de studenten ingeschreven voor de Praktische opleiding in Hogescholen voor titularis van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs (GPBHO) of voor de Aggregatie voor het secundair onderwijs in aanmerking bij hun eerste inschrijving met een wegingsfactor bedoeld in artikel 29bis, die overeenstemt met de helft van de factor die gebruikt wordt voor studenten die volgens de regels zijn ingeschreven voor studies van groep A. De niet vermelde richtingen worden door de Regering geklasseerd in een van de groepen. »

Art. 117.Artikel 29 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Het basisbedrag voor het vaste deel van de jaarlijkse werkingstoelage wordt vastgesteld op 102.175.000 euro voor de budgettaire jaren 2006 tot 2015.

Het wordt als volgt verdeeld : Universiteit van Luik : 23,34 %.

Katholieke Universiteit van Leuven : 30,82 %.

Vrije Universiteit van Brussel : 25,07 %.

Universiteit van Bergen-Henegouwen : 4,23 %.

Universitaire faculteit van Landbouwwetenschappen van Gembloers : 2,94 %.

Universitaire faculteiten Notre-Dame de la Paix van Namen : 7,20 %.

Polytechnische faculteit van Bergen : 3,16 %.

Universitaire faculteiten Saint-Louis te Brussel : 1,59 %.

Katholieke universitaire faculteiten van Bergen : 1,65 %.

Vanaf het budgettaire jaar 2016 wordt het vaste deel van de toelage gestort aan de universitaire academie waartoe de instelling behoort of rechtstreeks aan de instelling als ze nog geen deel uitmaakt van een academie. § 2. Het basisbedrag van het variabele deel van de jaarlijkse werkingstoelage wordt vastgelegd op 308.304.000 euro. § 3. Het basisbedrag voor de complementen bij de toelage bedoeld in artikel 34 ten gunste van de instellingen bedoeld in artikel 25, b), c), f), g), h), i), wordt vastgelegd op 5.025.000 euro. § 4. Elk jaar worden de bedragen die moeten worden verdeeld tussen de instellingen aangepast aan de variaties van de gezondheidsindex van de consumptieprijzen door de basisbedragen bedoeld in de vorige paragrafen te vermenigvuldigen met de aanpassingsgraad berekend volgens de formule : Gezondheidsindex van december van het betrokken budgettaire jaar Gezondheidsindex van december 1998. § 5. Elk jaar worden de basisbedragen bedoeld in § § 2 en 3 verdeeld tussen de betrokken universitaire instellingen in functie van de verhouding tussen het gewogen vierjaarlijkse gemiddelde aantal studenten per instelling en het gewogen vierjaarlijkse gemiddelde van het aantal studenten van alle betrokken instellingen, berekend krachtens artikels 27 tot 32.

De verhouding uitgedrukt in alinea 1 wordt uitgedrukt in percent en in vier decimalen.

De vierjaarlijkse gemiddelden bedoeld in alinea 1 worden verkregen door de som van het aantal gewogen studenten, respectievelijk voor de bedoelde instelling of voor alle instellingen, van het betrokken academiejaar en de drie voorgaande jaren, door vier te delen, waarbij elk van deze cijfers wordt berekend in functie van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn voor het overeenstemmende academiejaar. § 6. Het deel van de toelage voor de studies georganiseerd door een universitaire academie wordt aan deze academie gestort. De coëfficiënten voorzien in artikel 30 zijn niet van toepassing op de studenten die voor deze studies zijn ingeschreven. »

Art. 118.Artikel 29bis van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de groepen studiejaren bedoeld in artikel 28 wordt een wegingsfactor toegepast op de studenten bedoeld in artikel 27, § 1, die vallen onder de categorieën bedoeld in artikel 27, § 3, en die niet worden bedoeld in art. 27, § 7.

Deze wegingsfactoren zijn de volgende : Groep A : 1;

Groep B : 2;

Groep C : 3. »

Art. 119.Artikel 30 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer het aantal volgens de regels ingeschreven studenten voor de studies van de eerste of de tweede cyclus in een groep zoals gedefinieerd in artikel 28 hoger ligt dan het plafond, vastgesteld zoals vermeld in artikel 32, worden voor het aantal studenten dat dit plafond overtreft, de wegingsfactoren bedoeld in artikel 29bis verminderd met 85 % van hun waarde. »

Art. 120.Artikel 31 van dezelfde wet wordt ingetrokken.

Art. 121.§ 1. In artikel 32 van dezelfde wet wordt § 1 vervangen door de volgende stelling : « Voor de universitaire instellingen vermeld in artikel 25, a) tot c), wordt het plafondaantal studenten vastgelegd voor elke groep, als volgt : Groep A : 4300;

Groep B : 3150;

Groep C : 2000. » § 2. § 2 van hetzelfde artikel wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de universitaire instellingen vermeld in artikel 25, d) tot i), is het plafondaantal voor elk studiedomein gelijk aan 200 per effectief georganiseerd studiejaar van de eerste cyclus, en 400 per effectief georganiseerd studiejaar van de tweede cyclus.» § 3. § 3 van hetzelfde artikel wordt ingetrokken.

Art. 122.In titel II, Hoofdstuk 1 van dezelfde wet wordt een nieuw artikel 32bis toegevoegd, luidend : «

Art. 32bis.- Een bedrag van 8.035.000 euro wordt verdeeld onder de universitaire academies, proportioneel aan het aantal studenten dat geslaagd is voor de studies en de werken betreffende de voorbereiding van een doctoraal proefschrift, bedoeld in artikel 17, § 3, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.

In aanmerking komen de studenten die de graad van doctor behaalden tijdens het academiejaar dat afloopt op 15 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken budgettaire jaar. Ze worden verdeeld onder de groepen voorzien in artikel 28, in functie van het domein waartoe de academische graad behoort die hen de toegang verleende tot studies van de derde cyclus en leiden tot de toepassing van de coëfficiënten van artikel 29bis.

Het bedrag bedoeld in alinea 1 wordt geïndexeerd volgens de formule voorzien in artikel 29, § 4. »

Art. 123.Aan titel II van dezelfde wet wordt een hoofdstuk Ibis toegevoegd, luidend : « Hoofdstuk Ibis - Over de bevordering van de toelating tot de studies.

Art. 36bis.- Jaarlijks wordt er aan de instellingen bedoeld in artikel 25 een bijkomende toelage gegeven die gelijk is aan het verschil tussen enerzijds, het theoretische bedrag van de inschrijvingsgelden, berekend in functie van artikel 39, § 2, alinea 1, en van artikel 39, § 3, alinea 1, en anderzijds, het bedrag dat reëel wordt beschouwd na de toepassing van de verminderingen op deze inschrijvingsgelden voor beursstudenten of studenten van eenvoudige afkomst, voor het academiejaar dat eindigt in de loop van het jaar dat voorafgaat aan de toekenning van de bijkomende toelage. »

Art. 124.Aan artikel 39 van dezelfde wet : 1° In de derde alinea van § 2, worden de woorden « deze bedragen worden herleid van respectievelijk 49,58 euro tot 16,11 euro » vervangen door « Dit bedrag wordt herleid tot 49,58 euro ».2° Een nieuwe alinea wordt toegevoegd aan het einde van de eerste paragraaf, luidend : « Het bedrag bedoeld in alinea 1 wordt herleid tot 297,47 euro voor studenten van eenvoudige afkomst die niet kunnen genieten van een toelage bedoeld in alinea 2.De Regering definieert de voorwaarden en modaliteiten voor het verkrijgen van deze verlaagde inschrijvingsgelden. »

Art. 125.§ 1. In artikel 45, § 1 van dezelfde wet wordt de eerste alinea vervangen door de volgende bepaling : « De Franse Gemeenschap draagt jaarlijks bij tot de financiering van de grote herstellingen aan de gebouwen van de universitaire instellingen bestemd voor de administratie, het onderricht en het onderzoek ten belope van 7.600.000 euro : in de tweede alinea worden de woorden « Het verschil bedoeld in alinea 1 wordt verdeeld » veranderd door « Dit bedrag wordt verdeeld ». § 2. Aan artikel 45 van dezelfde wet wordt een § 1bis toegevoegd, luidend : « § 1bis. Vanaf 2007 draagt de Franse Gemeenschap jaarlijks bij tot de lasten voor leningen aangegaan door de universitaire instellingen voor leningen voor gebouwen voor de administratie, het onderricht en het onderzoek, ten belope van 3.445.000 euro.

Na een collegiaal en gemotiveerd voorstel van de rectoren, verdeelt de Regering dit bedrag tussen de universitaire academies in functie van hun behoeften aan investeringen. » § 3. Aan artikel 45 van dezelfde wet wordt een § 1ter toegevoegd, luidend : « § 1ter. De bedragen bedoeld in de vorige paragrafen worden aangepast aan de variaties van de gezondheidsindex op de consumptieprijzen conform de formule van artikel 29, § 4. » § 4. Aan artikel 45, § 4, van dezelfde wet worden de woorden « aan alinea 1 van paragraaf 1 » vervangen door « aan paragrafen 1 en 1bis ».

Aan artikel 45, § 5, van dezelfde wet worden de woorden « aan alinea 1 van paragraaf 1 » vervangen door « aan paragrafen 1 en 1bis ».

Aan artikel 45, § 6, van dezelfde wet worden de woorden « aan alinea 1 van paragraaf 1 » vervangen door « aan paragrafen 1 en 1bis ».

Art. 126.Artikel 48quarter van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 48quarter - De studenten ingeschreven voor de studies van een bijkomende master bedoeld in artikel 18 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, komen enkel in aanmerking voor de berekening van de werkingstoelage als het overeenkomstige studieprogramma gemiddeld, gedurende de drie vorige academiejaren, minstens 10 volgens de regels ingeschreven studenten telde voor elk studiejaar.O ofwel die worden bedoeld in artikel 27, § 1, die vallen onder de categorieën bedoeld in artikel 27, § 3, en die niet worden bedoeld in artikel 27, § 7, ofwel die het voorwerp uitmaken van een externe openbare financiering.

Als afwijking komen de studies voor een bijkomende master, waarvoor krachtens een federale of communautaire wet een beperking van het aantal diploma's of toegelaten studenten bestaat, in aanmerking voor de financiering, onafhankelijk van het aantal studenten dat voor deze studie is ingeschreven. »

Art. 127.Artikel 48quinquies van dezelfde wet wordt ingetrokken.

TITEL VI. - Bijzondere bepalingen voor de universitaire instellingen ingericht door de Franse Gemeenschap HOOFDSTUK I. - Verandering aan de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat

Art. 128.Artikel 4bis van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat wordt ingetrokken.

Art. 129.Aan artikel 5 van dezelfde wet worden de woorden « vast bureau » vervangen door « uitvoerend bureau, als dit wordt opgericht ».

Art. 130.Artikel 7, alinea 1, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 12 - De Academische Raad bestaat uit gewone hoogleraren, buitengewone hoogleraren, hoogleraren en docenten van de universiteit of het universitair centrum. » In hetzelfde artikel wordt alinea 2 verwijderd.

Art. 131.In artikel 11 van dezelfde wet, worden de woorden « onder haar gewone en buitengewone hoogleraren » vervangen door « onder de leden van het voltijds onderwijzend personeel met een academische anciënniteit die minstens gelijk is aan vier jaar. »

Art. 132.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 12 - De secretaris van de Academische Raad wordt benoemd door de Regering voor een periode van twee jaar, uit een lijst van twee leden van deze Raad door deze laatste voorgedragen. »

Art. 133.In artikel 14, alinea 2, van dezelfde wet worden de woorden « en van de dekanen der faculteiten » vervangen door « , van de decanen van de faculteit en de secretaris van de Academische Raad ».

Art. 134.In artikel 16 van dezelfde wet wordt de tweede alinea vervangen door de volgende bepaling : « Hij voert de beslissingen uit van de Academische Raad. Hij is voorzitter van de Raad van Beheer. Hij zorgt voor het voorafgaandelijk onderzoek van de punten van academische aard die aan de Raad van Beheer worden voorgelegd.

De uitvoering van de beslissingen van de Raad van Beheer wordt toevertrouwd aan de rector voor alle beslissingen van academische aard. »

Art. 135.Artikel 17 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Behoudens het voordragen van de in de artikelen 6, 9 en 12 bedoelde lijsten, reikt de Academische Raad ook de erediploma's uit. »

Art. 136.In artikel 18 van dezelfde wet : 1° in § 1, wordt de zin voor 1° « voor de benoeming van de hoofdbibliothecaris, de Academische Raad gehoord » weggelaten;2° een 9° wordt toegevoegd, luidend : « 8° oefent op het gebied van academische discipline de bevoegdheden uit aangegeven in artikel 60 en 49quinquies tot 49octies die volgen »;3° alinea 2 van § 2 wordt § 3;4° alinea's 3, 4, 5 worden weggelaten;5° §§ 4, 5, 6 en 7 worden toegevoegd, luidend : § 4.De Raad van Beheer kan alle of een deel van de bevoegdheden die zij bezit krachtens dit artikel delegeren aan de rector of de beheerder, met uitzondering van § 1, 1° en 5°, op voorwaarde dat er aan hem verslag wordt uitgebracht over de genomen beslissingen. Deze delegatie van de bevoegdheid kan altijd worden herroepen.

Hij kan ook specifieke opdrachten toevertrouwen aan de beheerder. § 5. De beslissingen van de Raad van Beheer, alsook de beslissingen genomen door de delegatie, worden gepubliceerd. De Raad van Beheer kan echter, mits een tweederde meerderheid, bepaalde beslissingen tijdelijk geheim houden. § 6. Op voorstel van de rector, is de Raad van Beheer bevoegd om één of meerdere raadgevers voor de rector te kiezen uit het voltijds benoemd onderwijzend personeel van de instelling. Hun opdrachten worden gedefinieerd door de Raad van Beheer en lopen af samen met het mandaat van de rector. § 7. De Raad van Beheer kan binnen zijn kader een uitvoerend bureau oprichten, er specifieke opdrachten aan toevertrouwen en er bevoegdheden aan delegeren.

De Raad bepaalt de samenstelling ervan. »

Art. 137.Artikel 19bis van dezelfde wet, ingevoerd door de wet van 24 maart 1971 wordt ingetrokken.

Art. 138.In artikel 21 van dezelfde wet : 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Tot het onderwijzend personeel behoren de gewone hoogleraren, de buitengewone hoogleraren, de hoogleraren en de docenten.» 2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Raad van Beheer bepaalt mee de opdracht van elk lid van het onderwijzend voltijds of deeltijds personeel en duidt het of de organen aan waartoe het personeelslid behoort.De Raad deelt deze beslissing mee aan de Regering. » 3° alinea 3 van § 5 wordt ingetrokken;4° § 8 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Zonder afbreuk te doen aan artikel 32, bepaalt de Raad van Beheer, voor een beperkte duur die hij bepaalt en die geen vijf jaar overschrijdt, de inhoud van de opdracht van elk lid van het onderwijzend korps, met name de toegekende cursussen, de onderzoeksactiviteiten en de dienstverlening voor de gemeenschap. De inhoud van de opdracht wordt voor de eerste keer bepaald bij de benoeming. Ze wordt herzien en eventueel aangepast aan het einde van elke periode, volgens een algemeen reglement opgesteld door de Raad van Beheer en aangenomen door een tweederde meerderheid van de aanwezige leden.

De vernieuwing of de verandering van de inhoud van de opdracht gebeurt na de mening van de betrokkene en/of van de organen waaronder de opdracht valt.

De beslissing van de Raad van Beheer wordt meegedeeld aan de betrokkene. »

Art. 139.Artikel 22, § 1 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Raad van Beheer benoemt de leden van het onderwijzend personeel binnen één van de domeinen opgesomd in artikel 31 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.

Zonder afbreuk te doen aan de bijzondere voorwaarden vastgelegd in deze wet, kan niemand worden benoemd als docent als hij geen houder is van een doctoraal diploma met proefschrift. De vrijstellingen in verband met deze voorwaarde kunnen, na de mening van het orgaan waaronder de opdracht valt, worden toegestaan door de Raad van Beheer in uitzonderlijke omstandigheden die deugdelijk zijn gemotiveerd.

Zonder afbreuk te doen aan de bijzondere voorwaarden vastgesteld door deze wet, kan niemand tot gewoon hoogleraar worden benoemd nadat hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt.

De rector meldt de beslissing van de benoeming aan de Regering binnen de acht dagen die volgen op de deliberatie van de Raad van Beheer. De Regering keurt de nominatie goed binnen een termijn van veertig dagen volgend op het versturen van de verwittiging van de beslissing door de Rector. Na deze termijn wordt de goedkeuring als toegestaan beschouwd.

De rector licht de Raad van Beheer erover in tijdens de volgende sessie; hij meldt ook de goedkeuring van de beslissing aan de betrokkene en vraagt de publicatie ervan aan in het Staatsblad.

De benoeming gaat van kracht ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op de beslissing van de Raad van Beheer.

Art. 140.De artikels 24bis en 24ter van dezelfde wet worden ingetrokken.

Art. 141.In artikel 31 van dezelfde wet : 1° in § 1, alinea 1, worden de woorden « , § 1, en de benamingen bedoeld in artikel 22, § 2, » toegevoegd tussen de woorden « artikel 22 » en « die de graad vermelden »;2° de alinea's 2 tot 5 van § 1 worden ingetrokken;3° alinea 6 van § 1 wordt vervangen door : « In geval van werkvakantie, worden de inhoud van de oproep voor kandidaten alsook de termijn voor het indienen van de kandidaturen vastgesteld door de Raad van Beheer.» 4° alinea 7 van § 1 wordt ingetrokken.

Art. 142.Artikel 32 van dezelfde wet wordt veranderd op de volgende manier : 1°in § 1 worden de woorden « het besluit » vervangen door « de mening »; 2° § 2 wordt ingetrokken.

Art. 143.In artikel 43 van dezelfde wet, wordt het woord voltijds' verwijderd.

Art. 144.Aan hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling 6 toegevoegd, luidend : « Afdeling 6 - Over verlof en op wachtgeld plaatsen Art. 49bis - De Regering bepaalt het verlofsysteem van het onderwijzend personeel.

Art. 49ter - De leden van het onderwijzend korps kunnen op wachtgeld worden geplaatst om persoonlijke redenen, zonder salaris, voor een periode van een jaar, viermaal hernieuwbaar, of maximaal vijf jaar.

De voor persoonlijke redenen op wachtgeld geplaatste leerkracht krijgt geen salaris. Dit kan zich enkel doen gelden bij een ziekte of invaliditeit opgelopen tijdens de periode van het op wachtgeld plaatsen voor persoonlijke redenen.

Hij verliest zijn aanspraken op verhoging en de periode van het op wachtgeld plaatsen voor persoonlijke redenen telt niet mee voor de berekening van de anciënniteit wanneer men terug in dienst treedt.

Art. 49quarter - Het lid van het onderwijzend korps dat afwezig is wegens ziekte kan op wachtgeld worden geplaatst volgens voorwaarden vastgesteld door de Regering.

Hij geniet tijdens de duur van de op wachtgeld plaatsing wegens ziekte van een salaris dat gelijk is aan 60 % van het salaris waarop hij recht heeft krachtens artikels 36 tot 45. »

Art. 145.Aan hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling 7 toegevoegd, luidend : « Afdeling 7 - Het disciplinaire systeem.

Art. 49quinquies - De disciplinaire straffen zijn : het tot de orde roepen, Een vermindering van het salaris, Een schorsing, Een ontslag.

Art. 49sexies - De disciplinaire straffen worden voorgesteld door de rector.

Ze worden uitgesproken door de Raad van Beheer.

Art. 49septies - De Regering stelt de procedure vast voor de organisatie van het respecteren van de rechten op verdediging, die de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid garandeert van de instantie die de beslissing neemt en die de manier van deliberatie van deze vastlegt. In elk geval kan een ontslag enkel worden uitgesproken wanneer er een tweederde meerderheid is van de aanwezige leden.

Art. 49octies - De vermindering van het salaris kan niet meer dan 20 % bedragen van het salaris berekend krachtens artikels 36 tot 45.

Ze kan niet worden uitgesproken voor een duur langer dan één jaar. »

Art. 146.Aan artikel 50 van dezelfde wet wordt een alinea 8 toegevoegd, luidend : « Artikel 33 is toepasbaar op de leden van het voltijds wetenschappelijk personeel. »

Art. 147.Aan artikel 50bis van dezelfde wet : 1° aan alinea 2 worden de woorden « , van arts of doctor in de geneeskunde » toegevoegd;2° in alinea 4 wordt de laatste zin verwijderd.

Art. 148.In artikel 51bis worden alinea's 1 tot 3 van dezelfde wet vervangen door : « Aan elke universiteit of universitair centrum wordt een beheerder benoemd.

Deze coördineert de activiteiten van de algemene administratieve diensten. Hij neemt deel aan de opstelling van het budget van de instelling. Hij waakt over de uitvoering van de beslissingen die worden genomen door de Raad van Beheer en door het uitvoerend bureau, als dit wordt gecreëerd, en die niet vallen onder de bevoegdheid van de rector of die aan deze laatste werden toevertrouwd met een volmacht. Hij waakt over de voorafgaande instructie en de uitvoering van de opdrachten die aan hem zullen worden toevertrouwd door de Raad van Beheer krachtens een opdrachtenbrief.

De beheerder neemt deel aan de Raad van Beheer en het uitvoerend bureau, als dit wordt gecreëerd, in een rol van consulent. » In ditzelfde artikel wordt de alinea « De administrateur is rechtstreeks tegenover de raad van beheer verantwoordelijk voor het beheer van de universiteit of van het universitair centrum » vervangen door « De beheerder moet rechtstreeks verantwoording afleggen voor de Raad van Beheer. »

Art. 149.Artikel 51bis van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende stelling : « Art. 51bis - De Raad van Beheer duidt een secretaris aan, gekozen uit de beambten van niveau 1 van de instelling die vast benoemd zijn of voor onbepaalde duur zijn aangeworven, met inbegrip van de wetenschappelijke personeelsleden die vast benoemd zijn.

Zijn mandaat is 4 jaar vernieuwbaar.

Het gaat in aan het einde van het tweede jaar van het mandaat van de rector. »

Art. 150.De artikels 56 en 59 van dezelfde wet zijn ingetrokken.

Art. 151.In artikel 60 van dezelfde wet worden alinea's 2 en 3 vervangen door de volgende stelling : « De drie eerste straffen worden uitgesproken door de rector. De vierde, verordend door de meerderheid van de aanwezige leden, wordt uitgesproken door de Raad van Beheer. Om redenen van openbare orde, kan ze ook worden uitgesproken door de Regering, de Raad van Beheer gehoord.

Wanneer de uitsluiting wordt uitgesproken door de Raad van Beheer, zal een kopie van haar beslissing worden gericht aan de Regering en aan de uitgesloten student. Wanneer ze wordt uitgesproken door de Regering, wordt er een kopie van het besluit gericht aan de universiteit en aan de uitgesloten leerling.

Een academische straf kan enkel worden uitgesproken als de student vooraf werd opgeroepen en gehoord. De beslissingen zijn gemotiveerd. »

Art. 152.Hoofdstuk VIII van dezelfde wet, met artikel 61, wordt ingetrokken.

Art. 153.In artikel 63, alinea 1 van dezelfde wet worden de woorden « behalve die waarvoor de vergoeding overeenkomstig artikel 57 wordt vastgesteld » weggelaten.

Art. 154.In artikel 64bis van dezelfde wet worden § § 2 tot 4 ingetrokken.

Art. 155.In dezelfde wet : 1° worden de woorden « Ministerie van Openbaar Onderwijs » vervangen door « Ministerie van de Franse Gemeenschap » in artikels 18, § 1, 2° en 5°; 2° de woorden « de Koning » worden vervangen door « de Regering » in artikels 6, 9, 15, 18, § 3, 21, § 6, alinea 2, en 35, alinea's 1 en 3 en 64;3° de woorden « geassocieerd docent » worden verwijderd uit de artikels 36, 42, 45, 47 en 62;4° de woorden « bijbehorend hoogleraar » worden verwijderd uit artikels 38, 45, 47 en 62. HOOFDSTUK II. - Medisch onderzoek

Art. 156.De wet van 30 december 1952 die de studenten van de universiteiten van de Staat en van instellingen voor hoger onderwijs van de Staat gelijkgesteld aan universiteiten onderwerpt aan een medisch onderzoek voor de opsporing van besmettelijke ziektes is niet meer van toepassing voor de universitaire instellingen bedoeld in artikel 10.

De universiteiten organiseren een medisch onderzoek voor hun studenten conform de huidige wettelijke bepalingen.

Deel 3. - Slotbepalingen TITEL VII. - Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Financiering van de universiteiten

Art. 157.Voor de toepassing van artikel 36bis van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen wordt rekening gehouden met de studenten die zijn ingeschreven : in het eerste jaar van de eerste cyclus, voor het budgettaire jaar 2006; in de twee eerste jaren van de eerste cyclus, voor het budgettaire jaar 2007; in de eerste cyclus, voor het budgettaire jaar 2008; in de eerste cyclus en in het eerste jaar van de tweede cyclus, voor het budgettaire jaar 2009; voor alle studies vanaf het budgettaire jaar 2010.

Art. 158.Het bedrag voorzien in artikel 29, § 2, van dezelfde wet wordt verminderd met 6.427.000 euro voor het budgettaire jaar 2006; met 3.672.000 euro voor het budgettaire jaar 2007; met 2.755.000 euro voor het budgettaire jaar 2008; met 1.836.000 euro voor het budgettaire jaar 2009.

Art. 159.§ 1. Onder voorbehoud van de beschikkingen van § 3 hieronder, voorafgaand aan de toepassing van de wegingsfactoren bedoeld in artikel 29bis van dezelfde wet : 1° worden de studenten ingeschreven voor studies die leiden tot het behalen van academische graden van de eerste en tweede cyclus in wetenschapsbeheer in de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25, d) tot i) van dezelfde wet, vermenigvuldigd met 1,1657;2° worden de studenten ingeschreven voor studies die leiden tot het behalen van een academische graad van de tweede cyclus in de instellingen bedoeld in artikel 25, d), e) en g) van dezelfde wet respectievelijk vermenigvuldigd met 1,29, 1,34 en 1,68. Vanaf het budgettaire jaar 2008 worden ook de studenten ingeschreven voor het derde jaar van de eerste cyclus vermenigvuldigd met de factoren hierboven. § 2. In geval van een fusie van een van de instellingen hierboven bedoeld, wordt er voor de toepassing van de factor rekening gehouden met het aantal financierbare studenten weerhouden voor het laatste jaar voor de fusie. § 3. Vanaf het budgettaire jaar 2007 kan de Regering de factoren bedoeld in § 1 jaarlijks herzien, zonder dat ze hoger kunnen liggen dan hun beginwaarde, of lager kunnen liggen dan de eenheid. HOOFDSTUK II. - Universitaire instellingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap

Art. 160.De personeelsleden van de instellingen bedoeld in artikel 10, 1°, 4° en 5°, die de graad hebben van geassocieerde docent en van geassocieerde hoogleraar, worden respectievelijk docenten of hoogleraren genoemd.

Art. 161.Voor de toepassing van artikel 21, § 8, van de wet van 28 april 1953 over de organisatie van universitair onderwijs door de Staat, zoals aangepast door dit huidige decreet, wordt voor de leden van het onderwijzend personeel benoemd op de datum van het van kracht gaan van dit decreet, de inhoud van de opdracht zoals ze bestaat aan de vooravond van deze datum bevestigd voor een periode van minstens drie jaar en maximum vijf jaar, vanaf deze datum. HOOFDSTUK III. - Universitair onderwijs

Art. 162.Het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden wordt ingetrokken, behalve de bepalingen die voorlopig worden behouden krachtens dit decreet en die progressief worden ingetrokken.

Art. 163.In de wet van 12 augustus 1991 die de status van rechtspersoonlijkheid geeft aan de Katholieke Universiteit van Leuven', aan de Vrije Universiteit Brussel' en die de Vrije Universiteit Leuven' toelaat om een Franstalige universiteit en een Nederlandstalige universiteit te creëren, opschrift gewijzigd door de wet van 28 mei 1970 die de wet van 12 augustus 1911 aanpast die de rechtspersoonlijkheid toekent aan de universiteiten van Brussel en Leuven en die de wet van 2 augustus 1960 aanpast over de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en de diverse instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waarbij artikel 1, zoals veranderd door de wet van 9 april 1965 over verschillende maatregels ter bevordering van de universitaire uitbreiding, wordt aangepast als volgt : 1° § 1, 2, a) wordt vervangen door « Maken deel uit van de Vrije Universiteit Brussel » de instellingen voor universitair onderwijs die zich eraan koppelen.»; 2° § 2, 2, b) wordt vervangen door « Maken deel uit van de Katholieke Universiteit Leuven » de instellingen voor universitair onderwijs die zich eraan koppelen ».

Art. 164.Voor de academiejaren 2004-2005 en 2005-2006, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 49 en artikel 50, hebben enkel studenten die bovendien een bewijs van slagen hebben voor een speciaal interuniversitair toelatingsexamen, toegang tot de studies van de eerste cyclus van het domein van dierengeneeskunde met als doel het behalen van een graad te bekroning ervan. Als uitzondering op deze bepalingen hoeft elke student die reeds volgens de regels was ingeschreven voor academiejaar 2003-2004 voor een studiejaar van de eerste cyclus in dierengeneeskunde in de Franse Gemeenschap dit bewijs niet te leveren.

Elk jaar, tussen 6 en 15 september, wordt er één enkele proef georganiseerd waarna maximaal 250 nieuwe attesten worden afgeleverd.

Enkel de studenten die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, beschreven in artikel 49, § 1, en die niet overeenstemmen met de voorwaarden voor een mogelijke weigering voor de inschrijving, voorzien in artikel 47, § 2, hebben toegang tot deze proef.

Deze proef wordt samen georganiseerd door de universitaire instellingen die de bevoegdheid hebben om de studies van de eerste cyclus dierengeneeskunde te organiseren en de universitaire instellingen die deze studies organiseren. Ze moeten aan de organisatie en de evaluatie van de proef deelnemen, volgens de voorwaarden vastgelegd door de Regering.

De proef moet een evaluatie maken van de bijzondere vaardigheden die nodig zijn voor universitaire studies in deze discipline. Ze gaat over de volgende vakken conform de verworven bekwaamheid en de vereiste kennis aan het einde van de algemene of technische humaniora : 1° Frans;2° wiskunde;3° wetenschappen : fysica, chemie, biologie, aardrijkskunde. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de organisatie en het gedetailleerde programma van de proef.

Art. 165.De nieuwe inschrijvingen voor studies georganiseerd in de loop van academiejaar 2003-2004 die leiden tot de academische graad van « diplômé d'études spécialisées » (DES, gediplomeerde in de gespecialiseerde studies) of van « diplômé d'études approfondies » (DEA, diploma in de grondige studies) kunnen uitzonderlijk worden aanvaard tijdens academiejaren 2004-2005, 2005-2006 en 2006-2007. De vroegere academische graden die deze studies bekroonden, kunnen aan deze studenten worden verleend gedurende een aantal academiejaren gelijk aan de duur van deze studies plus één jaar.

Art. 166.Volgens de algemene voorwaarden vastgelegd door de academische bevoegdheden, wordt aan de studenten met een academische graad van de tweede basiscyclus uitgereikt volgens de bepalingen die voorafgaan aan dit decreet en die, krachtens voorlopige bepalingen, de academische graad van « diplomé d'études spécialisées » (DES, gediplomeerde in de gespecialiseerde studies), van « diplomé d'études approfondies » (DEA, gediplomeerde in de grondige studie), of van "agrégation de l'enseignement secondaire supérieur (AESS, geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs) krijgen, een academische graad van master toegekend respectievelijk met de gespecialiseerde finaliteit, de grondige finaliteit of de didactische finaliteit.

De houders van dezelfde academische graden verkregen vóór de startdatum van het van kracht gaan van dit decreet zijn houder van een gelijkwaardige graad van master, aan dezelfde voorwaarden.

Art. 167.De academische graden van doctor of van geaggregeerde voor het hoger onderwijs conform de wetgeving die van kracht is vóór de startdatum van het van kracht gaan van dit decreet worden na deze datum, en ten laatste in de loop van academiejaar 2006-2007, enkel nog verleend aan studenten die voor deze studies waren ingeschreven vóór het van kracht gaan van dit decreet. HOOFDSTUK IV. - Hoger onderwijs in de hogescholen

Art. 168.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de hogescholen binnen de respectering van het decreet van 5 augustus 1995 dat de algemene organisatie van het hoger onderwijs vastlegt en de bepalingen genomen als toepassing van dit decreet.

Art. 169.In artikel 1 van het decreet van 5 augustus 1995 worden de volgende veranderingen aangebracht : 1° 6° wordt vervangen door : « Cyclus : studiecyclus in de betekenis van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, »;2° 10° wordt vervangen door : « Sectie : curriculum dat leidt tot een academische graad in de betekenis van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten;».

Art. 170.In artikel 33 van het decreet van 5 augustus 1995 hierboven vermeld, worden de volgende veranderingen aangebracht : 1° in 2° worden de woorden « 2 jaar » veranderd door « 3 jaar »;2° 3° wordt vervangen door « minstens 1 of 2 jaar voor het verkrijgen van de graden bedoeld in artikel 18, § 2;»; 3° 4° wordt weggelaten;4° 5° en 6° worden 4° en 5°.

Art. 171.In het decreet van 27 februari 2003 tot vaststelling van de academische graden uitgereikt door de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en tot vaststelling van de minimale uurregelingen zijn 1° de graden en titels ter bekroning van studies van het korte type graden van bachelor, conform artikel 15 van dit decreet; 2° de graden en titels ter bekroning van de eerste cyclus van het lange type graden van bachelor, conform artikel 16, § 2, van dit decreet;3° de graden en titels ter bekroning van studies van de tweede cyclus van het lange type graden van master, conform artikel 16, § 3, van dit decreet.

Art. 172.De Regering bepaalt de veranderingen die moeten worden aangebracht in de bijlagen van het voornoemde decreet van 27 februari 2003, verbonden aan de veranderingen van de benamingen van de academische graden en de verdeling van de studiejaren over twee cycli in de programma's van het lange type. HOOFDSTUK V. - Hoger kunstonderwijs

Art. 173.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing voor hogescholen voor kunstonderwijs binnen de respectering van het decreet van 17 mei 1999 over het hoger kunstonderwijs en het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), alsook de bepalingen die gelden als toepassing van deze decreten.

Art. 174.In het decreet van 17 mei 1999 over het hoger kunstonderwijs zijn : 1° de graden en titels ter bekroning van studies van het korte type graden van bachelor, conform artikel 15 van dit decreet;2° de graden en titels ter bekroning van de eerste cyclus van het lange type graden van bachelor, conform artikel 16, § 2, van dit decreet;3° de graden en titels ter bekroning van studies van de tweede cyclus van het lange type graden van master, conform artikel 16, § 3, van dit decreet.

Art. 175.In artikel 2, § 1 van het voornoemde decreet van 20 december 2001, worden de volgende veranderingen aangebracht : 1° 20° wordt vervangen door « Academiejaar : academiejaar in de betekenis van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.» 2° 21° wordt vervangen door « Graden : de academische graden in de betekenis van het decreet.3° 22° wordt vervangen door « Onderwijsactiviteiten : de activiteiten voor het onderricht in de betekenis van decreet 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.» HOOFDSTUK VI. - Andere vormen van hoger onderwijs

Art. 176.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de hogere instellingen voor architectuuronderwijs binnen de respectering van de wet van 18 februari 1977 over het architectuuronderwijs, en van de bepalingen genomen in toepassing van deze wetgeving.

Art. 177.In de wet van 18 februari 1977 over het architectuuronderwijs zijn : 1° de graden en titels ter bekroning van studies van de eerste cyclus architectuur graden van bachelor, conform artikel 16, § 2 van dit decreet;2° de graden en titels ter bekroning van studies van de tweede cyclus architectuur graden van master, conform artikel 16, § 3, van dit decreet.

Art. 178.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op overeenstemmende hogere studies georganiseerd door de instellingen voor sociale promotie die graden en titels uitreiken die gelijkwaardig zijn aan de titels en graden die worden uitgereikt in het voltijds hoger onderwijs, als respectering van het decreet van 16 april 1991 houdende de organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, en van de bepalingen die als toepassing van dit decreet worden vastgelegd. HOOFDSTUK VII. - Algemene overgangsbepalingen

Art. 179.Een academische graad kan worden uitgereikt aan studenten die reeds slaagden voor een jaar van de studiecyclus die leidt tot deze graad, tijdens een academiejaar dat voorafgaat aan de startdatum van het van kracht gaan van dit decreet.

Buiten de uitzonderingen voorzien in de volgende artikels, kan geen enkele nieuwe inschrijving in een studiecyclus georganiseerd binnen de toepassing van de bepalingen die golden vóór dit decreet, worden toegelaten na dat dit decreet van kracht is.

Art. 180.De studenten die houder zijn van een academische graad zullen, tot aan het academiejaar 2006-2007, toegang hebben tot de studies van de tweede cyclus gedefinieerd in de wetgeving die van kracht is vóór het van kracht gaan van dit decreet.

De oude academische graden als bekroning van deze studies kunnen worden verleend aan deze studenten gedurende een aantal academiejaren dat overeenstemt met de minimumduur van deze studies plus één jaar.

Art. 181.Een academische graad van de eerste basiscyclus verkregen vóór het van kracht gaan van dit decreet, na tenminste drie basisstudiejaren staat gelijk aan de overeenstemde graad van bachelor.

Een academische graad van de tweede basiscyclus verkregen vóór het van kracht gaan van dit decreet, na tenminste vier basisstudiejaren staat gelijk aan de overeenstemmende graad van master.

De academische graad van doctor verkregen na de verdediging van een proefschrift of van een aggregaat voor het hoger onderwijs vóór het van kracht gaan van dit decreet, staat gelijk aan de overeenstemmende graad van doctor in de betekenis van dit decreet.

Art. 182.De houders van een academische graad van de tweede cyclus verkregen krachtens de beschikkingen die voorafgaan aan dit decreet, genieten van dezelfde mogelijkheden voor het voortzetten van hun studies of op de arbeidsmarkt als de dragers van een graad van master ingevoerd door dit decreet als bekroning van studies van de tweede cyclus voor minstens 120 studiepunten.

Art. 183.De houders van een academische graad van de eerste cyclus verkregen na twee studiejaren, aan de universiteit of in het hoger onderwijs van het lange type, krachtens de bepalingen die voorafgaan aan dit decreet, hebben rechtstreeks toegang tot het derde studiejaar van de overeenstemmende graad van bachelor.

Art. 184.De Regering stelt een lijst op met de overeenstemming tussen de verkregen academische graden vóór het van kracht gaan van dit decreet en de nieuwe titels van de graden gedefinieerd in dit decreet.

Ze stelt eveneens de eventuele overeenkomsten op in geval van een verandering aan deze titels.

Art. 185.De studies in verband met de pedagogische vorming van de toekomstige leerkrachten die leiden tot de titel van geaggregeerde voor het hoger secondair onderwijs blijven georganiseerd door de houders van een academische graad die hier toegang tot verschafte krachtens de wetgeving die voorafging aan dit decreet.

Art. 186.De bevoegdheden van de instellingen voor de bestaande graden vóór het van kracht gaan van dit decreet worden behouden om aan alle overgangsbepalingen van dit decreet te kunnen voldoen. HOOFDSTUK VIII. - Van kracht gaan van de uitvoerende bepalingen

Art. 187.Het huidige decreet gaat van kracht in het academiejaar 2004-2005, onder voorbehoud van de bepalingen in de volgende artikels.

Art. 188.De studiejaren van de eerste cyclus worden progressief georganiseerd vanaf het van kracht gaan van dit decreet. De studies voor de tweede en derde cyclus worden ten laatste georganiseerd vanaf academiejaar 2007-2008.

Art. 189.Het schrappen van de graden van bijkomende master krachtens artikel 40, alinea 2, zal plaatsvinden vanaf academiejaar 2009-2010.

Art. 190.Titel IV gaat van kracht vanaf de dag van publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.

Art. 191.Titel V gaat van kracht in het budgettaire jaar 2006.

Art. 192.De Regering kan de bepalingen van dit decreet en de bepalingen die hen uitdrukkelijk of impliciet zouden veranderen op het moment dat deze coördinaties worden opgesteld, coördineren.

Tot dit doel kan zij : 1° de volgorde, de nummering en, over het algemeen, de presentatie van de te coördineren bepalingen veranderen;2° de referenties die voorkomen in deze te coördineren bepalingen veranderen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;3° de redactie van de te coördineren bepalingen veranderen om hun overeenstemming te verzekeren en de terminologie eenvormig te maken, zonder inbreuk te doen op de principes die naar voor worden gebracht in deze bepalingen.

Art. 193.Artikel 1 van het decreet van 12 juni 2003 tot bepaling en organisatie van de deelneming van de studenten aan het leven van de universitaire instellingen en tot instelling van de deelneming van de studenten aan het leven van de gemeenschap, wordt vervangen door : « Artikel 1 - De eerste titel van dit decreet is van toepassing op de universitaire instellingen bedoeld in artikel 10 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de vaststelling van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte voor het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, die hierna de universitaire instellingen worden genoemd. » Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gedaan te Brussel op 31 maart 2004.

De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en Sport, C. DUPONT De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Begroting, M. DAERDEN De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, O. CHASTEL De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en Wetenschappelijk Onderzoek F. DUPUIS De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid N. MARECHAL _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Stukken van de Raad - Ontwerp van decreet, nr. 498-1 - Commissieamendementen, nr. 498-2. Verslag, nr. 498-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 23 maart 2004.

^