Etaamb.openjustice.be
Decreet van 17 mei 1999
gepubliceerd op 29 oktober 1999

Decreet betreffende het hoger kunstonderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1999029643
pub.
29/10/1999
prom.
17/05/1999
ELI
eli/decreet/1999/05/17/1999029643/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MEI 1999. - Decreet betreffende het hoger kunstonderwijs


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Afdeling I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Dit decreet is van toepassing op de instellingen voor hoger kunstonderwijs, behalve de instellingen voor architectuuronderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap krachtens de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en gerangschikt door of krachtens de wet of het decreet in het onderwijs van het korte type of van het lange type in de zin van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, met uitsluiting van het universitair onderwijs en het onderwijs met beperkt leerplan. § 2. Onder « gebied », worden verstaan : - de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, - de muziek, - de toneelkunst en de woordkunsten, - de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie, - de danskunst.

Art. 2.Er kan een hoger onderwijs van het korte type of van het lange type worden georganiseerd.

Het hoger kunstonderwijs van het korte type omvat drie studiejaren.

Het hoger kunstonderwijs van het lange type is van universitair niveau. Het omvat vier of vijf studiejaren.

Art. 3.§ 1. Het kunstonderwijs dat in het hoger onderwijs wordt verstrekt, moet een multidisciplinaire ruimte voor onderzoek en schepping zijn, waarin de kunsten en het onderwijs in verband daarmee op een niet te scheiden wijze tot stand moeten worden gebracht. De kunsten die erin ontwikkeld worden, zijn niet alleen te beschouwen als maatschappelijke producties maar eveneens als maatschappelijke werkende krachten die medewerken aan de kennis, de evolutie en de omvorming van de maatschappij. Het kunstonderwijs, dat steunt op de lessen van de verleden en hedendaagse kunsten, op de denkwereld en de wetenschappen, is toekomstgericht, bevordert de opening naar de toekomst, naar volkomen nieuwe uitdrukkingsvormen. § 2. Het kunstonderwijs dat in het hoger onderwijs wordt verstrekt, werkt mede aan de ontwikkeling van een kunstdenkbeeld en aan de verwerving van een kritische kennis van de praktijken en handelingen die de kunstuitingen bepalen en de mogelijkheden vaststellen om die te ontmoeten. § 3. Het onderzoek inzake kunst vergt van studenten de kritische aanwending van de kennis die zij hebben verworven of die zij aan het verwerven zijn betreffende een kunstdenkbeeld, een praktijk, een geschiedenis en een culturele en sociale toestand. § 4. Door het kunstonderwijs wordt de student in de mogelijkheid gesteld om een creatieve autonomie te ontwikkelen en een persoonlijke houding aan te nemen zonder daarbij zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid uit het oog te verliezen. Het verschaft op het hoogste academisch niveau de mogelijkheid om een methodologie en kundigheden op het gebied van de kennis te verwerven. Het verstrekt de theoretische en technische kennis en de praktische vorming die onontbeerlijk zijn voor de kunstsynthese en de erkenning van de bevoegdheid. § 5. Het kunstonderwijs verstevigt het internationale aspect van de praktijken en het onderzoek doordat het initiatieven en programma's tot stand brengt in samenwerking met de instellingen van andere landen waarbij de mobiliteit en de uitwisseling van leerkrachten en studenten op alle niveaus van de structuren wordt aangemoedigd. § 6. Door een overlegd onderzoek van de functies die worden toegewezen aan de kunst en de kunstenaar, bereidt het kunstonderwijs de student voor tot zijn rol als burger die actief werkzaam is als kunstenaar in de maatschappij. Het bereidt bovendien de student voor tot het verstrekken van onderwijs in de kunstdisciplines, tot het cultureel optreden, tot de beroepsactiviteit en tot de uitoefening van de technieken inzake kunstcreatie. § 7. Het kunstonderwijs doet beroepskunstenaars die hun activiteit in de praktijk uitoefenen en vorsers samenwerken op het gebied van de kunstopleiding en werkt de actieve deelneming van de leerkrachten aan de praktijk van hun disciplines in de hand.

Art. 4.In de zin van dit decreet duren de onderwijsactiviteitsuren zestig minuten. Het onderwijs kan worden georganiseerd in eenheden die een waarde van één semester hebben en die in de lijn liggen van het systeem voor de transfer van Europese kredieten (ECTS).

De onderwijsactiviteiten omvatten : 1° de theoretische cursussen, de toepassingslessen, de beoefening van de schepping en het onderzoek in ateliers, de praktische werkzaamheden, de laboratoria, de didactische actviteiten en de andere activiteiten die in het studieleerplan voorkomen;2° de werken op het einde van het jaar, de scriptie of het werk op het einde van de studie;3° de stages die in het studieleerplan bepaald zijn en die voor individuele personen of voor groepen worden georganiseerd;4° de examenzittijden, met uitzondering van de tijd die door de student wordt besteed aan zijn persoonlijke studie. De programma's houden rekening met de Europese richtlijnen en aanbevelingen.

Art. 5.Na het advies van de Hoge Raad voor het hoger kunstonderwijs te hebben ingewonnen, rangschikt de Regering de cursussen in kunstcursussen, algemene cursussen en technische cursussen.

In voorkomend geval, kunnen sommige cursussen, volgens dezelfde procedure, door de Regering in andere categorieën naar gelang van hun aard, worden gerangschikt.

Art. 6.In het kader van hun opdrachten kunnen de hogere scholen voor kunstonderwijs samenwerkingsakkoorden sluiten onder elkaar alsook met inrichtingen voor basisonderwijs, secundair onderwijs, onderwijs voor sociale promotie, kunstonderwijs met beperkt leerplan, met hogescholen, universitaire instituten of elke andere rechtspersoon die uit de culturele of sociaal-economische wereld komt.

Zij kunnen onder elkaar en met de hogescholen of universitaitre instellingen samenwerkingsovereenkomsten sluiten voor de organisatie van studies die ressorteren onder de gebieden waartoe zich de machtiging van de ene of andere partner uitstrekt.

De partners die worden gekozen, kunnen ofwel Belgische ofwel buitenlandse partners zijn. Afdeling II. - De beeldende kunsten, de visuele kunsten en de

ruimte-kunsten

Art. 7.De graad van gegradueerde in de beeldende kunsten, in de visuele kunsten en in de ruimte-kunsten wordt opgericht en het daarmee verband houdende diploma wordt uitgereikt op het einde van het hoger kunstonderwijs van het korte type.

De graad van kandidaat in de beeldende kunsten, in de visuele kunsten en in de ruimte-kunsten wordt opgericht en het daarmee verband houdende diploma wordt uitgereikt op het einde van de eerste cyclus van het hoger kunstonderwijs van het lange type.

De graad van licentiaat in de beeldende kunsten, in de visuele kunsten en in de ruimte-kunsten wordt opgericht en het daarmee verband houdende diploma wordt uitgereikt op het einde van de tweede cyclus van het hoger kunstonderwijs van het lange type.

Op het einde van de tweede cyclus bedoeld bij vorig lid, kunnen de hogere studies van het lange type leiden tot het behalen van een diploma voor gespecialiseerde kunststudies gebied van de beeldende kunsten, visuele kunsten en ruimte-kunsten. Dat diploma wordt uitgereikt op het einde van studies die gespreid zijn over een maximale duur van twee studiejaren, en die, in afwijking van artikel 8, § 3, ten minste 450 onderwijsuren tellen. De gespecialiseerde studies hebben tot doel een bijzondere beroepsbekwaamheid te doen verwerven.

De gespecialiseerde kunststudies gebied van de beeldende kunsten, visuele kunsten en ruimte-kunsten hebben tot doel een creatief persoonlijk project van hoge kunstwaarde te verwenzenlijken onder de verantwoordelijkheid van een projectleider die in de instelling les geeft, dat in het openbaar vóór een examencommissie wordt verdedigd.

De Regering regelt de organisatie van de gespecialiseerde kunststudies na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen.

Art. 8.§ 1. De doelstelling van het onderwijs van het korte type op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten is de uitoefening van een kunstvak. Het doel is, door middel van een kunstopleiding en de kennis van het onderzoek inzake cultuur, vakmensen op te leiden, die autonome specialisten zijn die hun toekomst op zich kunnen nemen, inzonderheid door middel van het beroepsgerichte onderzoek. § 2. Het onderwijs van het lange type op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten biedt een diepgaande en polyvalente opleiding op een brede optionele basis, gestijfd door experimenten en het onderzoek op interdisciplinair vlak.

Het uitgereikte diploma vermeldt het interdisciplinaire studieveld, de benaming van de doelstelling(en) alsook de benaming van de gevolgde cursussen en opties alsook het onderwerp van het werk op het einde van de studies.

Onder interdisciplinair studieveld wordt een samenhangende en open groep doelstellingen verstaan. Het wordt gekenmerkt door een onderwijs en een onderzoek die plaatsvinden in een ruim veld en niet voornamelijk in een specifieke optie. De student die zich hiervoor laat inschrijven, neemt een geheel doelstellingen op om zijn kunstautonomie op te bouwen. § 3. Ieder studiejaar van het onderwijs op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten omvat onderwijsactiviteiten van ten minste 700 uren en ten hoogste 1200 uren.

Art. 9.§ 1. In het hoger onderwijs van het korte type op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, maken de verplichte cursussen van de gemeenschappelijke opleiding en van de optie ten minste drie vierde van de in het minimumlesrooster bepaalde uren uit. Naast die verplichte cursussen kan elke instelling cursussen naar keuze organiseren.

Ten minste de helft van het totaal aantal uren van de in het minimulesrooster bepaalde uren van elke afdeling wordt besteed aan de kunstopleiding en de kunstpraktijk. Die omvat onder meer de cursussen bedoeld bij artikel 10, § 1.

De algemene vakken omvatten noodzakelijk theoretische cursussen in verband met de cursussen kunstopleiding die in de studieleerplannen voorkomen, alsook cursussen voor algemene opleiding. § 2. In de loop van de eerste cyclus van het hoger onderwijs van het lange type op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, bestaat ten minste de helft van de in het minimumlesrooster bepaalde uren uit cursussen van de gemeenschappelijke opleiding van het gebied of uit de cursussen die eigen zijn aan het betrokken interdisciplinaire studieveld.

In het kader van hun pedagogische vrijheid beschikken de inrichtende machten in de eerste cyclus over één kwart van de in het minimumlesrooster bepaalde uren en in de tweede cyclus over de helft van die uren om het onderwijsaanbod aan hun pedagogisch project aan te passen.

In de twee cyclussen wordt ten minste de helft van het totaal aantal van de in het minimumlesrooster bepaalde uren van elke afdeling besteed aan de kunstopleiding en de kunstpraktijk. De opleiding omvat noodzakelijk de cursussen bedoeld bij artikel 10, § 1, die overeenstemmen met de interdisciplinaire studievelden.

Art. 10.§ 1. In het hoger onderwijs op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, van het korte type en van het lange type, wordt de lijst van de verplichte cursussen door de Regering opgesteld na advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs. § 2. De organisatie van de interdisciplinaire studievelden wordt over vier jaar gespreid.

De instellingen voor hoger kunstonderwijs die in de loop van het academiejaar 1998-1999 over vijf jaar gespreide opleidingslessen organiseren, kunnen echter die studievelden over vijf jaar tot 1 september 2004 blijven organiseren. Vanaf die datum, is het behoud van die opleidingslessen over vijf jaar toegelaten, mits een gunstig advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs. Als het advies niet binnen een door de Regering vast te stellen termijn wordt gegeven, wordt het als gunstig geacht.

Vanaf het academiejaar 2004/2005, kan de Regering, op gunstig advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs, de instellingen voor hoger kunstonderwijs van het lange type ertoe machtigen interdisciplinaire studievelden over vijf jaar te organiseren. § 3. In het hoger onderwijs van het lange type, op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, zijn de benamingen van de doelstellingen gegroepeerd in interdisciplinaire studievelden voor opleiding, waarvan de lijst hierna volgt : schilder- en driedimensionaal onderzoek : - tekenkunst; - schilderkunst; - beeldhouwkunst; - keramiek; - glassierkunst, mozaïek; - edelsmeedkunst; - installatie, prestatie. bedrukt beeld : - graveerkunst; - zeefdrukkunst; - steendrukkunst; - fotografie. milieukunst : - monumentaal schilderen; - monumentaal beeldhouwen; - stedelijke en plattelandsruimten; - milieubeelden. modeontwerpen en textiel : - tapijtwerkerskunst; - weverij; - modeontwerpen, juwelenontwerpen en edelsmeden; - design textiel. boek en grafische vormgeving : - typografie; - boekbinden bladvergulden; - illustratie; - beeldverhaal. kunst en communicatie : - reclamekunst; - grafische communicatie of visuele communicatie; - grafiek. meubels en design : - industrieel design; - binnenhuisarchitectuur of decor-binnenhuisarchitect : - stadsdesign. voorstelling en beweging : - scenografie; - animatiefilm; - film; - video-film; - digitale kunsten. restauratie van kunstwerken.

Interdisciplinariteit kan worden toegepast tussen alle onderwijsactiviteiten die binnen de instellingen worden georganiseerd. § 4. In het hoger onderwijs van het korte type worden de opties gerangschikt als volgt in drie afdelingen : ruimte-kunsten, visuele kunsten en beeldende kunsten : 1° Ruimte-kunsten : - modeontwerpen; - voorwerp-design of industriële vormgeving; - architectuurtekening; - interieurontwerper; - uitstalkunst. 2° Visuele kunsten : - typografie of grafisch tekenen; - computergestuurde beeldvorming; - fotografie en animatiebeelden of film; - grafiek; - beeldverhaal; - illustratie; - graveren of drukken, reprografie, offset; - zeefdruk; - reclamekunst; - weefselkunsten. 3° beeldende kunsten : - schilderkunst; - beeldhouwkunst; - keramiek; - instandhouding van kunstvoorwerpen.

Art. 11.Er wordt een graad van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs voor de disciplines beeldende kunsten, visuele kunsten en ruimte-kunsten ingesteld.

Die graad wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt : 1° ofwel door de instelling waar de studies die ertoe voorbereiden, worden georganiseerd;2° ofwel door een examencommissie van de Franse Gemeenschap waarvoor het examen wordt afgelegd. Worden toegelaten om zich aan te melden voor de examens die leiden tot de voormelde graad en het voormelde diploma, de houders van het diploma van licentiaat in de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten.

De Regering bepaalt de stof van het examen, regelt er de organisatie van in de betrokken tweede cyclus, benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie van de Franse Gemeenschap en regelt alles wat verband houdt met de organisatie en de werking ervan. Afdeling III. - De muziek

Art. 12.Het muziekonderwijs van het lange type bestaat uit een kandidatuur van twee jaar en een licentie van drie jaar.

Art. 13.De graad van geaggregeerde voor het lager secundair muziekonderwijs wordt opgericht en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt op het einde van het hoger kunstonderwijs van het korte type.

De graad van kandidaat in de muziek wordt opgericht en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt op het einde van de eerste cyclus van het hoger kunstonderwijs van het lange type.

De graad van licentiaat in de muziek wordt opgericht en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt op het einde van de tweede cyclus van het hoger kunstonderwijs van het lange type.

Op het einde van de tweede cyclus bedoeld in vorig lid, kan het hoger onderwijs van het lange type leiden tot het behalen van een diploma van gespecialiseerd kunstonderwijs gebied van de muziek. Dat diploma wordt uitgereikt op het einde van studies die gespreid zijn over een maximumduur van twee studiejaren die, in afwijking van artikel 16, lid 2, ten minste 450 onderwijsuren tellen. De gespecialiseerde studies hebben tot doel een bijzondere beroepsbekwaamheid te doen verwerven.

Het gespecialiseerd kunstonderwijs gebied van de muziek bestaat in het verwezenlijken van een creatief persoonlijk project van hoge kunstwaarde onder de verantwoordelijkheid van een projectleider die in de instelling les geeft, dat in het openbaar voor een examencommissie wordt verdedigd.

Na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen, regelt de Regering de organisatie van het gespecialiseerd kunstonderwijs.

Art. 14.§ 1. Binnen elke afdeling en in elke cyclus, worden de afdelingen en opties bepaald door hun wekelijkse lesrooster. De uitgereikte diploma's vermelden onder meer de optie.

Ten minste de helft van het totaal aantal uren bepaald in het lesrooster wordt besteed aan de onderwijsactiviteiten die de kunstopleiding tot doel hebben. § 2. In elk studiejaar, met uitzondering van het derde jaar licentiaat in de muziek, bedraagt het minimale lesrooster van elke opleiding 20 lesuren per week en het maximale lesrooster 27 uren.

Bij wijze van afwijkingsmaatregel kan het minimale lesrooster tot 16 lesuren worden herleid voor de opties instrumentale en vocale muziek, die door de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs worden bepaald. § 3. In elke afdeling tellen de verplichte cursussen ten minste twee derde van de uren bepaald in het lesrooster.

Naast die verplichte cursussen, kan de instelling optie-cursussen en keuze-cursussen organiseren. § 4. De lijst van de afdelingen en opties die kunnen worden georganiseerd is de volgende : 1° Kunsthoger muziekonderwijs van het lange type : Kandidaturen : Afdelingen : - opleiding instrumentale muziek opties : blaasinstrumenten, slaginstrumenten, klavierinstrumenten, snaarinstrumenten; - opleiding vocale muziek opties : zang, lyrische kunst; - oude muziek, opleiding instrumentale muziek opties : blaasinstrumenten, slaginstrumenten, klavierinstrumenten, snaarinstrumenten; - oude muziek, opleiding vocale muziek opties : zang, lyrische kunst; - jazz en lichte muziek; - muziekschrijven en muziektheorie;

Licenties en aggregaties van het hoger secundair onderwijs : Afdelingen : - opleiding instrumentale muziek opties : blaasinstrumenten, slaginstrumenten, klavierinstrumenten, snaarinstrumenten, kamermuziek; - opleiding vocale muziek opties : zang, lyrische kunst, kamermuziek; - oude muziek, opleiding instrumentale muziek opties : blaasinstrumenten, slaginstrumenten, klavierinstrumenten, snaarinstrumenten; - oude muziek, opleiding vocale muziek opties : zang, lyrische kunst; - jazz en lichte muziek opties : instrument, zang, compositie en arrangement; - muziekschrijven en muziektheorie opties : orkestleiding, koorleiding, compositie.

Deze lijst kan worden herzien door de Regering na advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs. § 5. De aggregatie van het hoger secundair onderwijs bestaat in een aanvullende psycho-pedagogische en methodologische opleiding die algemene, specifieke en praktische aspecten omvat.

Ze is gespreid over de tweede cyclus en telt ten minste 450 uren onderwijsactiviteiten.

Elke afdeling leidt tot een aggregatie en voor solfège is er een specifieke aggregatie voor muziekopleiding.

Art. 15.De algemene vakken bestaan noodzakelijk uit theoretische cursussen in verband met de kunstcursussen die in de studieleergang voorkomen en uit de cursussen voor algemene vorming.

De lesroosters van elke afdeling tellen elk jaar, met uitzondering van het derde jaar licentie, ten minste twee uren algemene vakken.

De Regering stelt de lijst van de algemene vakken vast na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen.

Art. 16.De lesroosters worden voorgesteld als volgt, per studiejaar en per optie : 1° in een eerste kolom de benamingen van cursussen, in een tweede kolom het aantal uren die daaraan jaarlijks besteed worden, in een derde kolom het aantal uren onderwijsactiviteiten, buiten de lesuren;2° in een vierde kolom het aantal waarde-eenheden die liggen in het kader van het systeem voor de transfer van de Europese kredieten (ECTS). De som van de totalen van de tweede en derde kolommen moet beantwoorden aan het vereiste in verband met de 1.200 uren onderwijsactiviteiten.

De wisseleenheid bedoeld in 2° van lid 1 stemt overeen met 25 tot 30 uren onderwijsactiviteiten, waarbij het totaal van de wisseleenheden van elk studiejaar 40 beloopt. In afwijking daarvan, telt het derde studiejaar van de licentie muziek 800 uren onderwijsactiviteiten die overeenstemmen met 25 wisseleenheden. Afdeling IV. - De toneelkunst en de woordkunsten

Art. 17.Het onderwijs van het lange type op het gebied van de toneelkunst en de woordkunsten bestaat uit een kandidatuur van twee jaar en een licentie van twee jaar.

Art. 18.De graad van kandidaat in de toneelkunst en in de woordkunsten wordt opgericht en het diploma dat daarmee verband houdt, wordt uitgereikt op het einde van de eerste cyclus van het hoger kunstonderwijs van het lange type.

De graad van licentiaat in de toneelkunst en in de woordkunsten wordt opgericht en het diploma dat daarmee verband houdt, wordt uitgereikt op het einde van de tweede cyclus van het hoger kunstonderwijs van het lange type.

Op het einde van de tweede cyclus bedoeld in het vorig lid, kan het hoger onderwijs van het lange type leiden tot het behalen van een diploma voor gespecialiseerd kunstonderwijs gebied van de toneelkunst en de woordkunsten. Dat diploma wordt uitgereikt op het einde van studies die gespreid zijn over een maximumduur van twee jaar die, in afwijking van artikel 21, ten minste 450 onderwijsuren tellen. De gespecialiseerde studies hebben tot doel een bijzondere beroepsbekwaamheid te doen verwerven.

Het gespecialiseerd kunstonderwijs gebied van de toneelkunst en de woordkunsten - bestaat in het verwezenlijken van een creatief persoonlijk project, van hoge kunstwaarde, onder de verantwoordelijkheid van een projectleider die les geeft in de instelling, dat in het openbaar voor een examencommissie wordt verdedigd.

De Regering regelt de organisatie van het gespecialiseerd kunstonderwijs na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen.

Art. 19.§ 1. Binnen elke afdeling en elke cyclus worden de afdelingen en opties bepaald door hun wekelijkse lesrooster. De uitgereikte diploma's vermelden onder meer de optie.

Ten minste de helft van het totaal aantal uren bepaald in het lesrooster wordt besteed aan de onderwijsactiviteiten die de kunstopleiding tot doel hebben. § 2. In elk studiejaar telt het lesrooster 30 uren per week. § 3. In elke afdeling tellen de verplichte cursussen ten minste twee derde van de uren bepaald in het lesrooster.

Naast die verplichte cursussen, kan de instelling optie-cursussen en keuze-cursussen organiseren. § 4. De lijst van de organiseerbare afdelingen en opties is de volgende : kandidaturen, licenties en aggregaties van het hoger secundair onderwijs.

De afdeling toneelkunst en woordkunsten bestaat uit twee opties : dramatische kunst en redekunst.

Deze lijst kan door de Regering worden herzien na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen. § 5. De aggregatie van het hoger secundair onderwijs bestaat in een aanvullende psycho-pedagogische en methodologische vorming die algemene, specifieke en praktische aspecten bevat.

Ze is gespreid over de tweede cyclus en telt ten minste 450 uren onderwijsactiviteiten.

Voor elke afdeling is er een aggregatie.

Art. 20.De cursussen algemene vakken bestaan noodzakelijk uit theoretische cursussen in verband met de kunstcursussen die in het studieleerplan voorkomen en uit cursussen voor algemene vorming.

De lesroosters van elke afdeling tellen elk jaar ten minste twee uren cursussen algemene vakken.

De Regering stelt de lijst van de algemene vakken vast na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen.

Art. 21.De lesroosters worden voorgesteld als volgt, per studiejaar en per optie : 1° in een eerste kolom de benamingen van cursussen, in een tweede kolom het aantal uren die daaraan jaarlijks besteed worden, in een derde kolom het aantal uren onderwijsactiviteiten, buiten de lesuren;2° in een vierde kolom het aantal waarde-eenheden die liggen in het kader van het systeem voor de transfer van de Europese kredieten (ECTS). De som van de totalen van de tweede en derde kolommen moet beantwoorden aan het vereiste in verband met de 1.200 uren onderwijsactiviteiten.

De wisseleenheid bedoeld in 2° van lid 1 stemt overeen met 25 tot 30 uren onderwijsactiviteiten, waarbij het totaal van de wisseleenheden van elk studiejaar 40 beloopt. Afdeling V. - De vertoningskunsten en de technieken voor de

verspreiding en de communicatie

Art. 22.De graad van gegradueerde in de vertoningskunsten en de technieken voor de verspreiding en de communicatie wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt op het einde van een cyclus van drie studiejaren in het hoger kunstonderwijs van het korte type in één van de volgende vier opties : beeld, geluid, montage en script, multimedia.

De graad van kandidaat in de vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt op het einde van de eerste cyclus van twee jaar van het hoger kunstonderwijs van het lange type in één van de volgende drie opties : film en radio-televisie, toneelkunst en technieken voor de communicatie, vertolking dramatische kunst.

De graad van licentiaat in de vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt op het einde van de tweede cyclus van twee jaar van het hoger kunstonderwijs van het lange type in één van de volgende vier opties : film, radio-televisie, toneelkunst en technieken voor de communicatie, vertolking dramatische kunst.

Op het einde van de tweede cyclus bedoeld in het vorig lid, kan het hoger onderwijs van het lange type leiden tot het behalen van een diploma van gespecialiseerd kunstonderwijs gebied van de vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie. Dat diploma wordt uitgereikt op het einde van studies die gespreid zijn over een maximumduur van twee jaar die ten minste 450 onderwijsuren tellen. De gespecialiseerde studies hebben de verwerving van een bijzondere beroepsbekwaamheid tot doel.

Het gespecialiseerd kunstonderwijs gebied van de vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie bestaat in het verwezenlijken van een creatief persoonlijk project, van hoge kunstwaarde, onder de verantwoordelijkheid van een projectleider die les geeft in de instelling, dat in het openbaar voor een examencommissie wordt verdedigd.

De Regering regelt de organisatie van het gespecialiseerd kunstonderwijs na het advies van de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs te hebben ingewonnen.

Art. 23.Er wordt een graad van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs ingesteld voor de disciplines betreffende de vertoningskunsten en in de technieken voor de verspreiding en de communicatie.

Die graad wordt toegekend en het diploma in verband daarmee wordt uitgereikt : 1° ofwel door de instelling waar de studies die daartoe voorbereiden, worden georganiseerd;2° ofwel door een examencommissie van de Franse Gemeenschap waarvoor het examen wordt afgelegd. Tot de examens die leiden tot het behalen van de voormelde graad en het voormelde diploma worden toegelaten, de houders van het diploma van licentiaat in de vertoningskunsten en in de technieken voor de verspreiding en de communicatie.

De Regering bepaalt de examenstof, regelt er de organisatie van in de tweede betrokken cyclus, benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie van de Gemeenschap en regelt alles wat verband houdt met de organisatie en de werking van die commissie. Afdeling VI. - De rangschikking

Art. 24.Op de datum van inwerkingtreding van dit decreet : 1° worden de afdelingen van de derde graad van het « Institut national supérieur des arts du spectacle », afgekort INSAS, en het « Institut des arts de diffusion », afgekort IAD, gerangschikt in het kunsthoger onderwijs.Zij organiseren een onderwijs van het lange type, overeenkomstig afdeling V van dit decreet, in de afdelingen en opties die overeenstemmen met de cursussen die zij gedurende het academiejaar 1998-1999 organiseerden; 2° De Koninklijke Conservatoria worden in het kunsthoger onderwijs gerangschikt.Zij organiseren een muziekonderwijs van het korte type en een muziekonderwijs van het lange type en het onderwijs voor de woordkunsten.

Het « Institut de Musique d'Eglise et de Pédagogie musicale », afgekort IMEP, wordt in het kunsthoger onderwijs gerangschikt. Het organiseert een muziekonderwijs van het korte type en van het lange type; 3° de instellingen van de tweede en derde graden in het onderwijs van de beeldende kunsten worden in het kunsthoger onderwijs gerangschikt. Zij organiseren een onderwijs van het lange type en van het korte type, overeenkomstig afdeling II van dit decreet, in de afdelingen, opties en interdisciplinaire studievelden die overeenstemmen met de cursussen die zij gedurende het academiejaar 1998-1999 organiseerden.

Het « Institut St. Luc » voor de beeldende kunsten te Luik, wordt ertoe gemachtigd een onderwijs van het lange type in de interdisciplinaire studievelden « restauratie van kunstwerken » en « meubilair en design » te organiseren. Afdeling VII. - De toegang tot de kunststudies

Art. 25.Om toegang tot de instellingen bedoeld in artikel 1, lid 1, § 1, te hebben, moeten de studenten aan de algemene voorwaarden voor de toegang tot het hoger onderwijs voldoen, en geslaagd zijn voor een toelatingsexamen volgens de door de Regering vast te stellen bepalingen. Dit examen heeft betrekking op de vaardigheid voor het volgen van een kunstopleiding op het betrokken gebied. Afdeling VIII. - De Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs

Art. 26.Uiterlijk 15 mei 1999 richt de Regering van de Franse Gemeenschap, bij het Bestuur niet-verplicht onderwijs, een Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs op.

De Hoge Raad is samengesteld uit : 1° vertegenwoordigers van de inrichtende machten, 2° vertegenwoordigers van het personeel, 3° vertegenwoordigers van de studenten, 4° vertegenwoordigers van sociale kringen die door de interprofessionele vakorganisaties en de werkgeversorganisaties worden voorgedragen. Naast de opdrachten die uit andere artikelen van dit decreet voortvloeien, is de Hoge Raad ermee belast, ofwel op eigen initiatief ofwel op aanvraag van de Regering of van een instituut voor hoger kunstonderwijs, adviezen over elk vraagstuk betreffende het hoger kunstonderwijs uit te brengen.

De Hoge Raad is eveneens belast met de toepassing van dit decreet en, in voorkomend geval, met het voorleggen van elk wijzigingsvoorstel.

De Hoge Raad heeft ook als opdracht de samenwerking tussen de netten te bevorderen, inzonderheid betreffende de overgangsmogelijkheden (« bruggen »), de programmatie en de voortgezette opleiding.

Voor elk onderwijsgebied bedoeld in artikel 1 van dit decreet, kan de Regering aan de Hoge Raad Adviescomités alsook gespecialiseerde commissies toevoegen. Die Comités en commissies kunnen een beroep doen op externe deskundigen.

De Regering stelt de nadere regels voor de samenstelling en de benoeming van de leden, de bevoegdheden en de werking van de Hoge Raad, de Adviescomités en de gespecialiseerde commissies vast. Zij zorgt ervoor dat de verschillende tendensen billijk worden vertegenwoordigd. Afdeling IX. - Slotbepalingen

Art. 27.Een decreet zal de regels vaststellen die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs inzake organisatie, financiering, personeelsomkadering in de instellingen of delen van instellingen bedoeld in artikel 1, § 1. Het zal de specifieke statutaire bepalingen vaststellen die op het personeel toepasselijk zijn en deze die betrekking hebben op de rechten en verplichtingen van de studenten.

Art. 28.Artikel 1, III. a) van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titel van hoger onderwijs wordt aangevuld als volgt : « 17° van kandidaat in de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten en van licentiaat in de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, zij die het diploma van die graden bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet. 18° van geaggregeerde in het hoger secundair onderwijs voor de disciplines in verband met de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten, zij die dat diploma bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.19° van kandidaat in de muziek en van licentiaat in de muziek, zij die het diploma van die graden bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.20° van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor de discipline muziek, zij die dat diploma bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.21° van kandidaat in de toneelkunst en in de woordkunsten en van licentiaat in de toneelkunst en de woordkunsten, zij die het diploma van die graden bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.22° van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor de discipline toneelkunst en woordkunsten, zij die dat diploma bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.23° van kandidaat in de vertoningskunsten en de technieken voor de verspreiding en de communicatie en van licentiaat in de vertoningskunsten en de technieken voor de verspreiding en de communicatie, zij die het diploma van die graden bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.24° van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs voor de disciplines vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie, zij die dat diploma bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.25° van gediplomeerde van het gespecialiseerd kunstonderwijs, zij die het diploma van die graden bekomen hebben overeenkomstig de wet en het decreet.».

Art. 29.De Regering wordt ertoe gemachtigd de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor de gelijkwaardigheid tussen de bekwaamheidsbewijzen die vóór de inwerkingtreding van dit decreet werden uitgereikt door de instellingen bedoeld in artikel 1, § 1 en de bekwaamheidsbewijzen die door diezelfde instellingen na hun rangschikking zullen worden uitgereikt.

Art. 30.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2000, met uitzondering van artikel 26, dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1999, en van de artikelen 5; 7, lid 6; 10, § 1; 13, lid 6; 14, § 2, lid 2; § 4, lid 2; 15, lid 3; 18, lid 5; 19, § 4, lid 3; 20, lid 3 en 22, lid 6, die op 15 mei 1999 in werking treden.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 17 mei 1999.

De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota Zitting 1998-1999.

Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet : nr. 257-1. - Advies van de Raad van State : nr. 257-2. - Commissieamendementen : nrs. 257-3 tot 257-8. - Verslag : nr. 257-9. - Vergaderingsamendementen : nrs. 257-10 tot 257-12.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 27 april 1999.

^