gepubliceerd op 17 december 2018
21 SEPTEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, het besluit van de Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 21 (...)
21 SEPTEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het VLAREL van 19 november 2010 en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 21 SEPTEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het VLAREL van 19 november 2010 en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 5.2.1, 5.4.1, 5.6.2, zesde lid, en artikel 5.6.3, derde lid, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014, artikel 5.6.5, eerste en tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014 en gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, artikel 16.1.2, 1°, f), en artikel 16.3.9, § 2, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007;
Gelet op het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004, artikel 18, 8°, gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013;
Gelet op het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, artikel 3, § 2, artikel 4, § 2, vervangen bij het decreet van 8 december 2017, artikel 6, 9, § 1, artikel 10, § 6, artikel 12, § 2, eerste lid, 3°, artikel 12, § 5, eerste lid, 1° en 2°, ingevoegd bij het decreet van 12 december 2008, artikel 15, artikel 23, § 2, eerste lid, 3°, artikel 23, § 5, vervangen bij het decreet van 28 maart 2014, artikel 36, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 2014, artikel 48, 49, artikel 51, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 2014, artikel 57, artikel 107, gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008, artikel 114, artikel 122, § 3, tweede lid, artikel 122, § 5, derde lid, ingevoegd bij het decreet van 12 december 2008, artikel 138, § 1, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 2014, artikel 152, 162, § 1, en artikel 163, § 1, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2007;
Gelet op het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 3, 9°, artikel 5, 13, § 2, artikel 39 en 40;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
Gelet op het VLAREBO-besluit van 14 december 2007;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
Gelet op het VLAREL van 19 november 2010;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 17 juli 2018;
Gelet op de adviesaanvraag binnen dertig dagen, die op 24 juli 2018 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Artikel 1.Aan artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017, wordt aan de titel "DEFINITIES BODEM" een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : "3° bodemmaterialen : de bodemmaterialen, vermeld in artikel 2, 33°, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006.".
Art. 2.In artikel 1.3.1.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt : " § 3. Om monsters te nemen en metingen, beproevingen en analyses uit te voeren als vermeld in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en in de bijzondere vergunningsvoorwaarden van bepaalde inrichtingen of onderdelen van inrichtingen, wordt verstaan onder een milieudeskundige in de discipline afval of bodem : 1° een laboratorium in de discipline afvalstoffen en andere materialen dat erkend is voor de uitvoering van bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses met toepassing van het VLAREL van 19 november 2010, voor afvalstoffen;2° een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodemsanering, dat erkend is voor de uitvoering van metingen, beproevingen of analyses met toepassing van het VLAREL van 19 november 2010, voor bodem en bodemmaterialen; 3° een bodemsaneringsdeskundige die erkend is met toepassing van het VLAREL van 19 november 2010, voor de resultaten in het kader van de uitvoering van bemonsteringen op bodem ter uitvoering van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007.".
Art. 3.In artikel 5.2.2.12.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, worden de woorden "uitgegraven bodem" vervangen door het woord "bodemmaterialen".
Art. 4.In artikel 5.2.4.1.12, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "De bemonsteringswerkzaamheden voor te storten bodemmaterialen kunnen ook worden uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige als vermeld in artikel 6, 6°, van het VLAREL van 19 november 2010, op voorwaarde dat de doelstellingen, vermeld in deze subafdeling, worden bereikt."; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De testwerkzaamheden voor te storten bodemmaterialen kunnen ook worden uitgevoerd door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodemsanering als vermeld in artikel 6, 5°, f), van het VLAREL van 19 november 2010, op voorwaarde dat een passend systeem voor kwaliteitsborging met periodieke onafhankelijke controle is opgezet.".
Art. 5.In artikel 5.60.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 mei 2002 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : " Groeven, graverijen, uitgravingen of andere putten mogen geheel of gedeeltelijk opgevuld worden met niet-verontreinigde bodemmaterialen, meer bepaald bodemmaterialen die een fysische scheiding hebben ondergaan en gereinigde bodemmaterialen die voor de fysische samenstelling voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 162 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007.In den droge wordt er opgevuld met steekvaste bodemmaterialen."; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "Wat de chemische samenstelling betreft, voldoen de bodematerialen aan de waarden voor vrij gebruik van bodemmaterialen, vermeld in bijlage V van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007."; 3° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt : "De bouwheer moet via een studie die uitgevoerd is door een bodemsaneringsdeskundige volgens de standaardprocedure, het bewijs leveren dat het gebruik van de bodemmaterialen als bodem geen bijkomende verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigde stoffen geen extra risico oplevert.In die studie worden de milieukenmerken van de bodemmaterialen geëvalueerd afhankelijk van de milieukenmerken van de ontvangende grond."; 4° het zevende lid wordt opgeheven.
Art. 6.In artikel 5.60.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 mei 2002 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.De bodemmaterialen mogen in de inrichting alleen worden aanvaard als aan al de volgende voorwaarden is voldaan : 1° het betreft niet-verontreinigde bodemmaterialen als vermeld in artikel 5.60.2; 2° alle bepalingen van titel III, hoofdstuk XIII, van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 zijn nageleefd;3° de oorsprong en herkomst van de bodemmaterialen zijn bekend en de samenstelling ervan is vastgelegd. Bij de aanvoer van de bodemmaterialen wordt de conformiteit van de aangevoerde bodemmaterialen met het beoogde gebruik nagegaan. Als dat relevant is, worden de aangevoerde bodemmaterialen daarvoor op een representatieve wijze bemonsterd en geanalyseerd."; 2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig het VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem" vervangen door het woord "bodemmaterialen";3° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : " § 4.Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin ten minste de volgende gegevens worden genoteerd over de aanvoer van de niet-verontreinigde bodemmaterialen : 1° het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer;2° de herkomst en de oorsprong;3° de vervoerder;4° de aangevoerde hoeveelheid; 5° opmerkingen over de aangevoerde partij, met inbegrip van de geweigerde vrachten, als dat van toepassing is.".
Art. 7.In deel 5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017, wordt het opschrift van hoofdstuk 5.61 vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk 5.61. Tussentijdse opslagplaatsen voor uitgegraven bodem die voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007".
Art. 8.In artikel 5.61.1, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt de zinsnede "decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering" vervangen door de zinsnede "Bodemdecreet van 27 oktober 2006".
Art. 9.In artikel 5.61.2, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "De uitgegraven bodem wordt aanvaard conform de bepalingen, vermeld in titel III, hoofdstuk XIII, afdeling IV, van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007.".
Art. 10.In artikel 5.61.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt het woord "grond" vervangen door de woorden "uitgegraven bodem".
Art. 11.Aan deel 5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 2017, wordt een hoofdstuk 5.63, dat bestaat uit artikel 5.63.1.1 tot en met 5.63.5.9, toegevoegd, dat luidt als volgt : "HOOFDSTUK 5.63. Opslag en ontwatering van bagger- of ruimingsspecie die voldoet aan de bepalingen over het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 Afdeling 5.63.1. Algemene bepalingen
Art. 5.63.1.1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de inrichtingen die ingedeeld zijn in rubriek 63 van de indelingslijst. Afdeling 5.63.2. Aanvaarding en registratie van bagger- of
ruimingsspecie Art. 5.63.2.1. De aanvoer, de aanvaarding, de opslag, de verwerking en de afvoer van bagger- of ruimingsspecie zijn alleen toegelaten met toezicht van de exploitant of zijn bevoegde afgevaardigde. De exploitant deelt de naam van de bevoegde afgevaardigde schriftelijk mee aan de toezichthoudende overheid.
Art. 5.63.2.2. Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, zijn de installatie en het gebruik van een geijkte weegbrug met automatische registratie verplicht. De ijking wordt uitgevoerd overeenkomstig de ijkwet. De toegang van de aanvoerende vrachtwagens is slechts toegelaten over de in werking zijnde geijkte weegbrug.
Art. 5.63.2.3. Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, mag de normale aan- en afvoer van bagger- of ruimingsspecie niet vóór 7 uur en na 19 uur plaatsvinden.
Art. 5.63.2.4. Bagger- of ruimingsspecie mag alleen worden aanvaard als de oorsprong en de herkomst ervan bekend zijn en de samenstelling ervan is vastgelegd conform het VLAREBO-besluit van 14 december 2007.
De bagger- of ruimingsspecie wordt aanvaard conform de bepalingen, vermeld in titel III, hoofdstuk XIII, afdeling IV, van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007.
Art. 5.63.2.5. Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin ten minste de volgende gegevens worden genoteerd : 1° over de aanvoer van bagger- of ruimingsspecie : a) de datum van de aanvoer;b) de herkomst en oorsprong;c) de aanvoerwijze en, als dat van toepassing is, de vervoerder;d) de aangevoerde hoeveelheid;e) opmerkingen over de aanvoer, met inbegrip van de vermelding van de geweigerde vrachten, als dat van toepassing is;2° over de opslag : de plaats waar de partij opgeslagen ligt;3° over de afvoer van bagger- of ruimingsspecie : a) de bestemming;b) de afvoerwijze en, als dat van toepassing is, de vervoerder;c) de afgevoerde hoeveelheid. Afdeling 5.63.3. Werkplan
Art. 5.63.3.1. De exploitatie beschikt bij de aanvang van de activiteiten over een werkplan dat, naargelang de aard van de inrichting, de volgende elementen omvat : 1° een overzichtelijke en duidelijke handleiding voor de exploitatie van de inrichting;2° de organisatie van de aanvoer;3° de organisatie van de ontwatering van de aangevoerde bagger- of ruimingsspecie;4° een plan van de opslag- en behandelingszone, met aanduiding van de opslagcapaciteit;5° de organisatie van de afvoer van de bagger- of ruimingsspecie;6° de verwerkingswijze van de aangevoerde bagger- of ruimingsspecie als de inrichting al dan niet tijdelijk buiten werking is;7° het afwateringsplan met een schema van de verschillende stromen met voor elke stroom de afvoerwijze, de lozingspunten en de eventuele zuiveringsinstallatie;8° de maatregelen om storingen of ongewenste neveneffecten op te vangen en hinder te voorkomen. Het werkplan moet goedgekeurd zijn door de toezichthoudende overheid en wordt opgevolgd door de toezichthouder. Afdeling 5.63.4. Inrichting en infrastructuur
Art. 5.63.4.1. § 1. De inrichting moet ontoegankelijk zijn voor onbevoegden. Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt de inrichting omheind met een stevige afsluiting die ongeveer twee meter hoog is. De toegang tot de inrichting wordt buiten de normale openingsuren met een poort afgesloten. § 2. Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt aan de randen van de inrichting een groenscherm van minstens vijf meter breedte aangelegd. Het groenscherm bestaat uit streekeigen laag- en hoogstammige dichtgroeiende gewassen. De exploitant neemt de nodige maatregelen opdat er zo snel mogelijk een efficiënt groenscherm verkregen wordt.
Voor nieuwe inrichtingen wordt het groenscherm aangeplant zodra de bouwwerken dat toelaten en het plantseizoen is aangebroken. Als er geen bouwwerken worden uitgevoerd, wordt het groenscherm aangeplant in het eerste plantseizoen dat volgt op het begin van de uitbating. Afdeling 5.63.5. De uitbating
Art. 5.63.5.1. De bagger- of ruimingsspecie mag niet worden opgeslagen buiten de behandelings- of opslagruimte die daarvoor bestemd is. De hoeveelheid bagger- en ruimingsspecie die in de inrichting opgeslagen is, mag niet meer bedragen dan toegestaan is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. Als in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit geen hoeveelheden zijn vermeld, gelden de hoeveelheden, vermeld in de aanvraag.
Art. 5.63.5.2. Het is verboden partijen bagger- of ruimingsspecie te mengen om de verontreiniging te verdunnen.
Art. 5.63.5.3. Tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt de bagger- of ruimingsspecie gelost, opgeslagen en ontwaterd op een vloeistofdichte vloer of ondergrond met een lekdicht afwateringssysteem, waarbij het ontwateringswater en het hemelwater wordt opgevangen.
Bij gebruik van aan- en afvoerdarmen wordt gebruikgemaakt van vloeistofdichte snelkoppelingen.
Het afvalwater wordt zo nodig op een aangepaste wijze behandeld om, waar dat mogelijk is, opnieuw te worden benut of om, in het andere geval, te worden geloosd. Iedere rechtstreekse verbinding tussen een plaats waar nog te behandelen afvalwater wordt opgevangen, en een oppervlaktewater of een riool is verboden.
Art. 5.63.5.4. De afwatering van de omliggende percelen mag niet worden gehinderd.
Art. 5.63.5.5. Op basis van de geo- en hydrogeologische toestand van de locatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan de vergunningverlenende overheid in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit maatregelen opleggen om de grondwaterkwaliteit in de omgeving van de inrichting op te volgen.
Art. 5.63.5.6. De exploitant waakt over de goede werking en de zindelijkheid van de inrichting. Het personeel heeft de nodige richtlijnen gekregen om de inrichting te bedienen en te onderhouden.
De inrichting wordt zo uitgebaat dat er geen specie buiten de inrichting kan terechtkomen.
Art. 5.63.5.7. De exploitant neemt de vereiste maatregelen om te voorkomen dat trillingen van de installaties worden overgedragen op gebouwen of de omgeving. De gedeelten van de installaties die een trillingsbron kunnen vormen, worden daarvoor met een trillingdempend systeem uitgerust.
Art. 5.63.5.8. De exploitant neemt de nodige maatregelen om overlast door vogels, ongedierte en insecten te voorkomen.
Art. 5.63.5.9. Een afschrift van alle vergunningen waarover de inrichting beschikt, en het goedgekeurde werkplan worden, tenzij het anders bepaald is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, in de inrichting ter beschikking gehouden van de toezichthouder.
Het register en de resultaten of verslagen van de metingen en analyses die voorgeschreven zijn in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, worden ter beschikking gehouden van de toezichthouder en van de OVAM gedurende de volledige periode van de uitbating. Bij de beëindiging van de uitbating worden de registers bezorgd aan de OVAM.".
Art. 12.In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in rubriek 2.1.3 worden de woorden "tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem die niet voldoet aan een toepassing als vermeld in het Bodemdecreet en het VLAREBO" vervangen door de zinsnede "tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem die niet voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007"; 2° rubriek 2.2.8 wordt vervangen door wat volgt :
2.2.8
opslag en behandeling van bagger- of ruimingsspecie die niet voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 Uitzondering : De tijdelijke oeverdeponie bij de ontwatering van bagger- of ruimingsspecie of bij noodruiming die wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure voor tijdelijke oeverdeponie bij de ontwatering van bagger- of ruimingsspecie, respectievelijk de procedure voor tijdelijke oeverdeponie bij noodruiming van bagger- of ruimingsspecie, vermeld in het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, is niet vergunningsplichtig en is dus niet ingedeeld in deze rubriek.
a) opslag in afwachting van behandeling
3
A
b) mechanische, fysisch-chemische of biologische behandeling
3
A
3° rubriek 2.3.7 wordt vervangen door wat volgt :
2.3.7
opslag en behandeling van bagger- of ruimingsspecie die niet voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 Uitzondering : De tijdelijke oeverdeponie bij de ontwatering van bagger- of ruimingsspecie of bij noodruiming die wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure voor tijdelijke oeverdeponie bij de ontwatering van bagger- of ruimingsspecie, respectievelijk de procedure voor tijdelijke oeverdeponie bij noodruiming van bagger- of ruimingsspecie, vermeld in het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, is niet vergunningsplichtig en is dus niet ingedeeld in deze rubriek.
a) monostortplaatsen voor bagger- of ruimingsspecie
1
N,O,W
B
A
b) terugstorten van bagger- of ruimingsspecie in de waterloop waaruit ze afkomstig is
2
O,T
c) opslag van bagger- of ruimingsspecie in afwachting van behandeling
2
O,T
A
d) mechanische, fysisch-chemische of biologische behandeling van bagger- of ruimingsspecie
2
O,T
A
4° in rubriek 3 wordt aan Opmerkingen, punt 2, een punt g) toegevoegd, dat luidt als volgt : "g) het lozen van poriënwater in de waterloop vanwaaruit de te ontwateren specie afkomstig is, bij de tijdelijke oeverdeponie van bagger- of ruimingsspecie die wordt uitgevoerd conform de bepalingen van titel III, hoofdstuk XIII, van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, op voorwaarde dat dat poriënwater niet aangerijkt is met polluenten."; 5° in rubriek 30.1 wordt de zinsnede "beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren of zeven van uitgegraven bodem, begrepen in rubriek 60 en 61" vervangen door de zinsnede "beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren of het zeven van bodemmaterialen, vermeld in rubriek 60, 61 of 63"; 6° rubriek 60 wordt vervangen door wat volgt :
60
geheel of gedeeltelijk opvullen van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers Opmerking : Als afvalstoffen worden gebruikt voor de opvulling, geldt rubriek 2. Onder deze rubriek valt niet het gebruik van bodemmaterialen in het kader van functionele ophogingen en aanvullingen die worden uitgevoerd boven het maaiveld met als doel terreinen bouwrijp te maken of een grond- of bouwwerk te realiseren.
Beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren of zeven van bodemmaterialen, vallen in deze rubriek en zijn niet vergunningsplichtig volgens rubriek 30.
1° met een capaciteit van 1000 tot en met 10.000 m3
2
N,O,W
2° met een capaciteit van meer dan 10.000 m3
1
N,O,W
N
O
7° in rubriek 61 worden de woorden "Tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem" vervangen door de zinsnede "Tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem die voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007"; 8° in rubriek 61.2 worden de woorden "tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem die voldoet aan een toepassing overeenkomstig het VLAREBO" vervangen door de zinsnede "tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem die voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007"; 9° er wordt een rubriek 63 toegevoegd, die luidt als volgt :
63
opslag en ontwatering van bagger- of ruimingsspecie die voldoet aan de bepalingen voor het gebruik van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en het VLAREBO-besluit van 14 december 2007: Uitzondering: De tijdelijke oeverdeponie bij de ontwatering van bagger- of ruimingsspecie die wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk XIII van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, is niet vergunningsplichtig en is dus niet ingedeeld in deze rubriek.
1° opslag in afwachting van ontwatering
2
T
2° opslag en ontwatering
2
T
". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007
Art. 13.In artikel 8, eerste lid, van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1°, a), wordt de zinsnede "de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen" vervangen door de zinsnede "de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen";2° in punt 1°, b), wordt de zinsnede "wet van 22 maart 1993" vervangen door de zinsnede "wet van 25 april 2014";3° in punt 2° wordt de zinsnede "de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen" vervangen door de zinsnede "de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen".
Art. 14.In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt het woord "schriftelijke" opgeheven.
Art. 15.Aan titel II, hoofdstuk II, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt een afdeling V, die bestaat uit artikel 12/1, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling V. Digitalisering
Art. 12/1.De minister bepaalt welke kennisgevingen, meldingen, verzendingen en procedures in het kader van het Bodemdecreet en dit besluit digitaal kunnen worden gedaan of verlopen conform de regels die hij vaststelt.".
Art. 16.Artikel 48 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 48.Bij de evaluatie van de beste beschikbare technieken die geen overmatige kosten met zich meebrengen, moet rekening worden gehouden met al de volgende elementen : 1° de verschillende lokaal-milieuhygiënische criteria van de beschouwde technieken, zoals : a) de mate waarin de decretale doelstellingen behaald worden;b) de totale vuilvrachtvermindering;c) de rechtstreekse emissie naar andere milieucompartimenten;d) de tijd die nodig is om de bodem te saneren, rekening houdend met eventueel geldende beleidsdoelstellingen;2° de verschillende regionaal/globaal-milieuhygiënische criteria van de beschouwde technieken, zoals : a) het verbruik van grondstoffen en gerecycleerde materialen;b) de productie van niet-herbruikbaar afval tijdens de sanering;3° de verschillende technische en maatschappelijke criteria van de beschouwde technieken, zoals : a) de mogelijke hinder voor de omgeving tijdens de sanering;b) de eventuele beperkingen op het gebruik van de grond na de bodemsanering;c) de mate waarin bij de uitvoering onbedoelde schade kan worden vermeden;d) de noodzakelijke maatregelen om zowel de milieuveiligheid als de arbeidsveiligheid te verzekeren bij de uitvoering van de bodemsaneringswerken; 4° de kosten van de uitvoering van de bodemsanering en de eventuele bijkomende kosten die gekoppeld zijn aan de restverontreiniging.".
Art. 17.Aan artikel 50 van hetzelfde besluit wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : "9° de verwerving van de verontreinigde risicogrond zonder oriënterend bodemonderzoek op grond van artikel 102, § 1, derde lid, van het Bodemdecreet.".
Art. 18.In artikel 51, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "betekent" wordt vervangen door het woord "bezorgt";2° de woorden "bij aangetekende brief" worden opgeheven.
Art. 19.In artikel 52 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "bij aangetekende brief" opgeheven;2° in het eerste lid wordt het woord "betekenen" vervangen door het woord "bezorgen";3° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : "Na de aanmaning of de beslissing van de OVAM over de aard en de ernst van de bodemverontreiniging bezorgt de saneringsplichtige persoon, vermeld in artikel 22 van het Bodemdecreet, zijn gemotiveerde standpunt aan de OVAM.Hij doet dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen negentig dagen na de ontvangst van de aanmaning of de beslissing van de OVAM over de aard en de ernst van de verontreiniging."; 4° in het vierde lid worden de woorden "de aangemaande persoon" vervangen door de woorden "de saneringsplichtige persoon".
Art. 20.In artikel 54 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt de zinsnede "in de conformverklaring van het oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek of van het beschrijvend bodemonderzoek, of in de eindverklaring" vervangen door de zinsnede "op basis van het oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek of van het beschrijvend bodemonderzoek, of in de eindverklaring door de OVAM".
Art. 21.Aan artikel 54/2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : "3° de eigenaar die na 31 maart 2019 de grond waarop de bodemverontreiniging tot stand gekomen is, heeft verworven van een eigenaar als vermeld in punt 1° en 2°, die met toepassing van het tweede lid, 1° tot en met 3°, niet van cofinanciering uitgesloten is, als hij overeenkomstig het Bodemdecreet en dit besluit tegenover de OVAM de verbintenis is aangegaan tot uitvoering van de bodemsaneringswerken voor die bodemverontreiniging .".
Art. 22.In artikel 54/3, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013, wordt de zinsnede "als vermeld in artikel 121" vervangen door de zinsnede "waarvoor een bodemsaneringsorganisatie als vermeld in artikel 95, § 1, van het Bodemdecreet, is erkend".
Art. 23.In artikel 54/4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "die zijn opgelijst in de standaardprocedure, vermeld in artikel 47, § 2 van het Bodemdecreet" opgeheven; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "Alleen kosten van bodemsaneringswerken die na 31 december 2015 zijn uitgevoerd en waarvan de facturen dateren van minder dan twee jaar voor de datum van ontvangst van de aanvraag tot cofinanciering door de OVAM, komen in aanmerking voor cofinanciering."; 3° in het derde lid worden de woorden "als historische bodemverontreiniging te beschouwen deel van de gemengde bodemverontreiniging" vervangen door de zinsnede "deel van de gemengde bodemverontreiniging dat voor 29 oktober 1995 tot stand gekomen is".
Art. 24.In artikel 54/6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "op straffe van niet-ontvankelijkheid zowel aangetekend als" opgeheven;2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "De aanvraag tot cofinanciering wordt ingediend met een volledig ingevuld, gedateerd en ondertekend formulier voor de aanvraag van cofinanciering.Het model van het aanvraagformulier wordt vastgesteld bij besluit van de administrateur-generaal van de OVAM en voorziet in ieder geval in de opvraging van al de volgende gegevens : 1° de identificatie van het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject of van het beperkte bodemsaneringsproject op basis waarvan de bodemsaneringswerken zijn uitgevoerd die het voorwerp uitmaken van de aanvraag tot cofinanciering;2° een overzicht van de kosten van de bodemsaneringswerken die in aanmerking komen voor cofinanciering met toepassing van artikel 54/4. Het overzicht wordt opgemaakt onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige van type 2 op basis van het conform verklaarde bodemsaneringsproject of van het conform verklaarde beperkte bodemsaneringsproject, vermeld in punt 1° ; 3° een aan de OVAM tegenstelbare akte waaruit blijkt wanneer de aanvrager van de cofinanciering eigenaar van de grond is geworden;4° een kopie van de facturen voor de kosten, vermeld in punt 2°.De facturen worden opgenomen in een rekeningstaat, en een gedetailleerde vorderingsstaat en een betalingsbewijs worden bijgevoegd. De administrateur-generaal van de OVAM kan een model van vorderings- en rekeningstaat vastleggen, en vormvereisten voor de facturen opleggen."; 3° er worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "Er kunnen maximaal drie aanvragen tot cofinanciering bij de OVAM worden ingediend voor bodemsaneringswerken voor dezelfde bodemverontreiniging. Een aanvraag tot cofinanciering die niet voldoet aan de vereisten, vermeld in het eerste tot en met derde lid, is niet ontvankelijk.".
Art. 25.In artikel 54/7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "De cofinancieringsbeslissing bevat in ieder geval de volgende elementen : 1° het percentage van de cofinanciering dat van toepassing is op het moment van de beslissing tot cofinanciering; 2° het bedrag van de cofinanciering."; 2° er worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "Het uit te betalen bedrag van de cofinanciering wordt berekend door het toepasselijke percentage van de cofinanciering te vermenigvuldigen met de kosten die in aanmerking komen voor cofinanciering en die opgenomen zijn in de facturen die beantwoorden aan de vereisten, vermeld in artikel 54/6, tweede lid, 4°. Het gecumuleerde bedrag van de cofinanciering voor de bodemsaneringswerken voor dezelfde bodemverontreiniging, dat toegekend wordt aan een begunstigde, kan niet meer dan 200.000 euro bedragen.".
Art. 26.In titel III, hoofdstuk III, afdeling IV, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt onderafdeling VI, die bestaat uit artikel 54/9 tot en met 54/12, opgeheven.
Art. 27.In titel III, hoofdstuk III, afdeling IV, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt onderafdeling VII, die bestaat uit artikel 54/13, opgeheven.
Art. 28.In artikel 54/15, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 2013, worden de woorden "of in de aanvraag tot uitbetaling van de cofinanciering" opgeheven.
Art. 29.In artikel 64 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Voor de overdracht van risicogrond, vermeld in artikel 29, 30 en 102 van het Bodemdecreet, moet in de volgende gevallen geen nieuw oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd : 1° sinds de datum van de ondertekening van het meest recente verslag van oriënterend bodemonderzoek is of was op de te onderzoeken grond geen risico-inrichting gevestigd;2° als sinds de datum van de ondertekening van het meest recente verslag van oriënterend bodemonderzoek wel een risico-inrichting op de te onderzoeken grond gevestigd is of was : de voormelde ondertekening dateert van minder dan een jaar voor de overdracht van de risicogrond. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, moet in de volgende situaties toch een nieuw oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd : 1° de ruimtelijke omschrijving van de onderzochte grond of gronden stemt niet overeen met de ruimtelijke omschrijving van de grond waarop de onderzoeksplicht rust, tenzij er voldaan is aan een van de volgende voorwaarden : a) de te onderzoeken grond ligt volledig binnen de ruimtelijke omschrijving van de onderzochte grond of gronden;b) de te onderzoeken grond wordt gevormd door een onderzochte grond en een grond waarop geen risico-inrichting gevestigd is of was;2° de bestemming van de te onderzoeken grond conform de vigerende plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen is sinds de datum van de ondertekening van het meest recente verslag van oriënterend bodemonderzoek gewijzigd, waardoor een bestemmingstype met een lagere bodemsaneringsnorm van toepassing is;3° sinds de datum van de ondertekening van het meest recente verslag van oriënterend bodemonderzoek heeft er zich een schadegeval op de grond voorgedaan. Het nieuwe oriënterend bodemonderzoek wordt uitgevoerd conform de standaardprocedure, vermeld in artikel 28, § 2, van het Bodemdecreet."; 2° paragraaf 2 wordt opgeheven;3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : " § 3.Voor de onderzoeksplicht, vermeld in artikel 33bis, § 2, van het Bodemdecreet, wordt geen nieuw oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd als in het kader van de exploitatie van de risico-inrichting op de grond in het verleden al een oriënterend bodemonderzoek is uitgevoerd.".
Art. 30.In titel III, hoofdstuk IV, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt afdeling II, die bestaat uit artikel 68 tot en met 71, opgeheven.
Art. 31.In titel III, hoofdstuk IV, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt afdeling III, die bestaat uit artikel 72 tot en met 76, opgeheven.
Art. 32.In artikel 78 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 4°, a), worden de woorden "conform verklaarde" opgeheven; 2° er wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : "7° in voorkomend geval, het gemotiveerde verzoek, vermeld in artikel 52 van het Bodemdecreet.".
Art. 33.In artikel 81, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt het woord "aangetekende" opgeheven.
Art. 34.In artikel 86 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015 en 17 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid wordt de zinsnede "tot en met 85" vervangen door de zinsnede ", 84 en 85, tweede lid";2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Als het bodemsaneringsproject werken omvat waarvoor een project-MER vereist is, bezorgt de OVAM uiterlijk tachtig dagen na de ontvangst van het bodemsaneringsproject het proces-verbaal, vermeld in het tweede lid, en de adviezen, vermeld in het derde lid, aan de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage.Uiterlijk honderdtwintig dagen na de ontvangst van het bodemsaneringsproject verleent de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage, haar advies over het bodemsaneringsproject aan de OVAM. Bij gebrek aan advies binnen die termijn wordt aangenomen dat een gunstig advies is uitgebracht en kan de procedure worden voortgezet.".
Art. 35.In artikel 87 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 47 en 48" vervangen door de zinsnede "artikel 47 tot en met 48".
Art. 36.In artikel 89, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 47 en 48" vervangen door de zinsnede "artikel 47 tot en met 48".
Art. 37.In artikel 91, 5°, a), van hetzelfde besluit wordt het woord "conformverklaarde" opgeheven.
Art. 38.In artikel 143, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "betekent" wordt vervangen door het woord "bezorgt";2° de woorden "bij aangetekende brief" worden opgeheven.
Art. 39.In artikel 146 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, worden de woorden "de conformverklaring van" opgeheven.
Art. 40.In artikel 147, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt het getal "113" vervangen door het getal "112".
Art. 41.In artikel 151 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "aangetekende" opgeheven;2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 42.In artikel 152/1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt het woord "aangetekende" opgeheven.
Art. 43.In titel III van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt hoofdstuk XIII, dat bestaat uit artikel 158 tot en met 210, vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk XIII. Het gebruik en de traceerbaarheid van bodemmaterialen Afdeling I. - Definities
Art. 158.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° bouwkundig bodemgebruik : het niet-vormvaste gebruik van bodemmaterialen in een waterwerk, dijklichaam, wegenbouwkundig werk, bouwwerk en elk ander niet-vormvast gebruik van bodemmaterialen waarin de functie van de bodemmaterialen duidelijk te onderscheiden is van de functie van de onderliggende of omringende bodem;2° eindgebruiker : a) de eigenaar, exploitant of gebruiker van de ontvangende grond die de opdracht heeft gegeven om de bodemmaterialen te gebruiken;b) de eigenaar of exploitant van de vergunde inrichting die de bodemmaterialen aanvaardt om ze te gebruiken in een vormvast product;c) de waterloopbeheerder voor de oeverdeponie van bagger- en ruimingsspecie langs onbevaarbare waterlopen en grachten, beheerd door polders of wateringen ter uitvoering van de wet van 28 december 1967 op de onbevaarbare waterlopen en het koninklijk besluit van 30 januari 1958 houdende algemeen politiereglement van de polders en van de wateringen die stellen dat aangelanden de voorwerpen en stoffen, opgehaald uit de bedding van de waterloop, moeten laten plaatsen op hun grond;3° fysisch scheiden : het wegnemen van een deel of het geheel van de steenfractie en andere bodemvreemde materialen dan stenen uit de bodemmaterialen;4° initiatiefnemer van de werken : a) de bouwheer van de grondwerken op de plaats van de uitgraving;b) de waterloopbeheerder op de plaats van het baggeren of ruimen of degene die opdracht heeft gegeven tot het baggeren of het ruimen;c) de bouwheer van de grondwerken op de plaats waar het bentonietslib vrijkomt;d) de exploitant van de inrichting waar de grondbrij vrijkomt;5° kadastrale werkzone : de zone die vastgesteld is in het kader van eenzelfde project en die bestaat uit een geheel van gronden met soortgelijke kenmerken.Het betreft kenmerken die een betekenisvol effect op het milieu hebben of een betekenisvol risico voor de volksgezondheid inhouden; 6° ontvangende grond : de grond waarop bodemmaterialen worden gebruikt;7° ontvanger : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de bodemmaterialen gebruikt voor rekening van de eindgebruiker of de eindgebruiker zelf;8° opmetingstabel : de tabel waarop de volumes en de gebruiksmogelijkheden van de bodemmaterialen vermeld staan;9° tussentijdse opslagplaats : de locatie voor een in de tijd beperkte opslag van bodemmaterialen in afwachting van het gebruik ervan;10° uitvoerder van de werken : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de werken uitvoert in opdracht en voor rekening van de initiatiefnemer van de werken;11° verdachte grond : a) risicogrond;b) grond die opgenomen is in het Grondeninformatieregister, als in een bodemonderzoek in het vaste deel van de aarde van die grond concentraties van stoffen zijn aangetroffen die hoger liggen dan de richtwaarden voor de bodemkwaliteit voor het vaste deel van de aarde;c) openbare weg, oude wegbedding en wegberm;d) grond waarvoor aanwijzingen bestaan van de aanwezigheid in het vaste deel van de aarde van stoffen in concentraties die hoger liggen dan de richtwaarden voor de bodemkwaliteit van het vaste deel van de aarde, en die is aangewezen door de minister;e) waterbodem van een oppervlaktewaterlichaam waarin huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater wordt geloosd, of die hemelwater ontvangt dat afkomstig is van een gewest-, provinciale en snelweg;12° vormvast product : elk product waarin bodemmaterialen worden gebruikt en dat vormvast is gemaakt door bindmiddelen of thermische processen;13° zone voor het gebruik ter plaatse : de zone waarin de bodemmaterialen op dezelfde plaats worden teruggelegd;14° zoneringsplan : het plan van de plaats van de uitgraving, het baggeren of het ruimen waarop de verschillende gebruiksmogelijkheden van de uit te graven of van de uit te baggeren of te ruimen waterbodem grafisch worden voorgesteld, of het plan waarop de indeling van de verschillende gebruiksmogelijkheden van de deelpartijen van een partij opgeslagen bodemmaterialen grafisch worden voorgesteld. Afdeling II. - Toepassingsgebied
Art. 159.De bepalingen van dit hoofdstuk regelen de traceerbaarheid en het gebruik van bodemmaterialen in de volgende toepassingen : 1° als bodem;2° voor bouwkundig bodemgebruik;3° in een vormvast product. Afdeling III. - Voorwaarden voor het gebruik van bodemmaterialen
Onderafdeling I. - Algemeen
Art. 160.Het is verboden om verschillende partijen bodemmaterialen met verschillende milieuhygiënische kwaliteit te mengen met de bedoeling voor de gemengde partij een gebruik in aanmerking te laten komen die voor de niet-gemengde partijen bodemmaterialen niet is toegestaan.
Onderafdeling II. - Gebruik van bodemmaterialen als bodem A. Algemeen gebruik
Art. 161.§ 1. Bodemmaterialen die concentraties van stoffen bevatten die lager zijn dan of gelijk zijn aan de waarden, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen vrij als bodem worden gebruikt. § 2. Bodemmaterialen die concentraties van stoffen bevatten die hoger zijn dan de waarden, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, of waarvan men weet of redelijkerwijs kan aannemen dat ze verontreinigende stoffen bevatten die niet vermeld zijn in de voormelde bijlage V, kunnen als bodem worden gebruikt onder de vijf volgende voorwaarden : 1° het gebruik van de bodemmaterialen veroorzaakt geen bijkomende verontreiniging van het grondwater;2° de mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen levert geen bijkomend risico op;3° de concentraties van stoffen in de bodemmaterialen lager dan of gelijk aan 80% van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waarin de ontvangende grond wordt ingedeeld conform de bepalingen van bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd.Voor de concentraties aan zware metalen of metalloïden die van nature aanwezig zijn, kan daarvan afgeweken worden tot de waarde van de natuurlijke concentraties in de bodem; 4° de gemiddelde concentraties van stoffen in de bodemmaterialen zijn lager dan of gelijk aan de concentraties in de ontvangende grond.Voor de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund conform rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM II, die ligt in bestemmingstype I, II of III, kan daarvan afgeweken worden tot 80% van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waarin de groeve, graverij, uitgraving of andere put wordt ingedeeld.
Voor de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund conform rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM II, die ligt in bestemmingstype IV of V, kan daarvan afgeweken worden tot maximaal de waarden van bijlage IV voor bestemmingstype III; 5° de bodemmaterialen worden vóór het gebruik als bodem gereinigd door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen als ze concentraties van stoffen bevatten die hoger zijn dan de waarden, vermeld in bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd, voor bestemmingstype III of als ze concentraties van verontreinigende stoffen bevatten die niet vermeld zijn in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, waardoor ze niet aan de voorwaarden, vermeld in punt 1° en 2°, voor het gebruik als bodem voldoen.Als de bodemmaterialen niet reinigbaar zijn door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen, worden de bodemmaterialen beheerd conform de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan bagger- en ruimingsspecie die vanuit bouwtechnisch of milieukundig oogpunt niet valoriseerbaar is om te gebruiken als bodem, worden verwijderd conform de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. Het potentieel tot valorisatie van bagger- en ruimingsspecie die vanuit bouwtechnisch of milieukundig oogpunt geschikt is, wordt bepaald op basis van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen. § 4. Er wordt nagegaan of aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, is voldaan aan de hand van een technisch verslag.
Er wordt nagegaan of aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2, is voldaan aan de hand van een technisch verslag en een studie van de ontvangende grond.
De reinigbaarheid, vermeld in paragraaf 2, 5°, laatste zin, en de valorisatie, vermeld in paragraaf 3, worden beoordeeld conform een code van goede praktijk die op voorstel van de OVAM wordt vastgesteld door de minister.
Art. 162.Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 161, kunnen bodemmaterialen alleen als bodem worden gebruikt onder de drie volgende voorwaarden : 1° het gehalte aan stenen die niet van nature aanwezig zijn, bedraagt maximaal vijf massaprocent;2° de afmeting van de stenen die niet van nature aanwezig zijn, is niet groter dan vijftig millimeter.Voor de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, vergund conform rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM II, kunnen, behalve voor de bovenste laag van 150 centimeter, de stenen die niet van nature aanwezig zijn, een afmeting van maximaal tweehonderd millimeter hebben, op voorwaarde dat het gehalte aan die grotere stenen maximaal één massaprocent bedraagt; 3° het gehalte aan andere bodemvreemde materialen bedraagt maximaal één massa- en volumeprocent. B. Gebruik binnen een kadastrale werkzone
Art. 163.Een kadastrale werkzone wordt afgebakend conform een code van goede praktijk die wordt ingevuld op basis van kenmerken die een betekenisvol effect hebben op het milieu, of die een betekenisvol risico voor de volksgezondheid inhouden. De code van goede praktijk voor de afbakening van een kadastrale werkzone wordt op voorstel van de OVAM vastgesteld door de minister.
Art. 164.In afwijking van artikel 161, § 2, en artikel 162 is het gebruik van bodemmaterialen als bodem binnen een kadastrale werkzone toegestaan onder de volgende voorwaarden : 1° bodemmaterialen met concentraties van stoffen die lager zijn dan of gelijk zijn aan 80% van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waarin de ontvangende grond wordt ingedeeld conform de bepalingen van bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen binnen de kadastrale werkzone vrij worden gebruikt;2° bodemmaterialen met concentraties van stoffen die hoger zijn dan 80% van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waarin de ontvangende grond wordt ingedeeld conform de bepalingen van bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd, of waarvan men weet of redelijkerwijs kan aannemen dat ze verontreinigende stoffen bevatten die niet vermeld zijn in de voormelde bijlage IV, kunnen binnen de kadastrale werkzone gebruikt worden onder de volgende voorwaarden : a) het gebruik van de bodemmaterialen veroorzaakt geen bijkomende verontreiniging van het grondwater;b) de mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen levert geen bijkomend risico op;c) de bodemmaterialen worden gebruikt conform een code van goede praktijk.De code van goede praktijk voor het gebruik van bodemmaterialen binnen een kadastrale werkzone wordt op voorstel van de OVAM vastgesteld door de minister.
Art. 165.Met behoud van de toepassing artikel 164 kunnen bodemmaterialen alleen als bodem worden gebruikt binnen een kadastrale werkzone onder de volgende twee voorwaarden : 1° het gehalte aan stenen en steenachtig materiaal dat niet van nature aanwezig is, bedraagt maximaal vijfentwintig massaprocent;2° het gehalte aan andere bodemvreemde materialen dan stenen of steenachtig materiaal bedraagt maximaal één massa- en volumeprocent. C. Gebruik binnen een zone voor gebruik ter plaatse
Art. 166.Een zone voor gebruik ter plaatse wordt afgebakend conform een code van goede praktijk. De code van goede praktijk om een zone af te bakenen voor gebruik ter plaatse, wordt op voorstel van de OVAM vastgesteld door de minister.
Een zone voor gebruik ter plaatse kan worden afgebakend voor : 1° de aanleg of het herstel van nutsleidingen;2° het herstel van oevers en dijkprofielen;3° het gebruik van uitgegraven teelaarde in vergunde ontginningen;4° het herstel van stranden en duinen na noodweer;5° archeologisch onderzoek.
Art. 167.In afwijking van artikel 161 en 162 kunnen bodemmaterialen binnen een zone voor gebruik ter plaatse gebruikt worden conform een code van goede praktijk. De code van goede praktijk voor het gebruik van bodemmaterialen binnen een zone voor gebruik ter plaatse wordt op voorstel van de OVAM vastgesteld door de minister.
Onderafdeling III. - Gebruik van bodemmaterialen voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product A. Algemeen gebruik
Art. 168.§ 1. Bodemmaterialen die concentraties van stoffen bevatten die lager zijn dan of gelijk zijn aan de waarden, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen worden gebruikt voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product. § 2. Bodemmaterialen die concentraties van stoffen bevatten die hoger zijn dan de waarden, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen worden gebruikt voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product, op voorwaarde dat de concentraties van stoffen in de bodemmaterialen lager zijn dan of gelijk zijn aan de waarden, vermeld in bijlage VI, die bij dit besluit is gevoegd.
Als de bodemmaterialen concentraties van stoffen bevatten die hoger zijn dan de waarden, vermeld in bijlage VI, die bij dit besluit is gevoegd, worden de bodemmaterialen gereinigd door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen. Als de bodemmaterialen niet kunnen worden gereinigd door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten meebrengen, worden ze beheerd conform de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.
Als de bodemmaterialen concentraties van een zwaar metaal of een metalloïde bevatten die hoger zijn dan de waarde, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen bodemmaterialen alleen worden gebruikt voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product onder de aanvullende voorwaarde dat de uitloogbaarheidswaarde van dat zware metaal of dat metalloïde in de uitgegraven bodem lager is dan of gelijk is aan de uitloogbaarheidswaarde, vermeld in bijlage VII, die bij dit besluit is gevoegd. § 3. Bodemmaterialen waarvan men weet of redelijkerwijs kan aannemen dat ze verontreinigende stoffen bevatten die niet vermeld zijn in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen worden gebruikt voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product onder de volgende twee voorwaarden : 1° het gebruik van de bodemmaterialen veroorzaakt geen bijkomende verontreiniging van het grondwater;2° de mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen levert geen bijkomend risico op. Als de bodemmaterialen voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, worden de bodemmaterialen gereinigd door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten meebrengen. Als de bodemmaterialen niet kunnen worden gereinigd door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten meebrengen, worden de bodemmaterialen beheerd conform de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. § 4. In afwijking van paragraaf 1 tot en met 3 kan bagger- en ruimingsspecie die vanuit bouwtechnisch of milieukundig oogpunt niet valoriseerbaar is om te gebruiken voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product, worden verwijderd conform de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. Het potentieel tot valorisatie van bagger- en ruimingsspecie die vanuit bouwtechnisch of milieukundig oogpunt geschikt is, wordt bepaald op basis van de beste beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen. § 5. Er wordt nagegaan of aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 3, is voldaan aan de hand van een technisch verslag.
De reinigbaarheid, vermeld in paragraaf 3, tweede lid, laatste zin, en de valorisatie, vermeld in paragraaf 4, worden beoordeeld conform een code van goede praktijk die op voorstel van de OVAM wordt vastgesteld door de minister.
Art. 169.Met behoud van de toepassing van artikel 168 kunnen bodemmaterialen alleen voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product worden gebruikt onder de twee volgende voorwaarden : 1° het gehalte aan stenen en steenachtige materialen die niet van nature aanwezig zijn, bedraagt maximaal vijfentwintig massaprocent;2° het gehalte aan andere bodemvreemde materialen dan stenen of steenachtig materiaal bedraagt maximaal één massa- en volumeprocent.
Art. 170.Bodemmaterialen die concentraties van een zwaar metaal of een metalloïde bevatten die hoger zijn dan de waarde, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, en die niet voldoen aan de aanvullende voorwaarde voor uitloging, vermeld in artikel 168, § 2, derde lid, kunnen toch worden gebruikt voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product onder de volgende twee voorwaarden : 1° het gebruik van de bodemmaterialen veroorzaakt geen bijkomende verontreiniging van het grondwater;2° de mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen levert geen bijkomend risico op. Aan de hand van een aanvullend onderzoek dat ter beoordeling en goedkeuring aan de OVAM wordt bezorgd, wordt nagegaan of aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, is voldaan. Het aanvullende onderzoek wordt opgemaakt conform een code van goede praktijk die op voorstel van de OVAM wordt vastgesteld door de minister.
Art. 171.De minister stelt, op voorstel van de OVAM, een lijst vast van toepassingen van bodemmaterialen voor bouwkundig bodemgebruik waarin de functie van de bodemmaterialen duidelijk te onderscheiden is van de functie van de onderliggende of omringende bodem.
De minister stelt, op voorstel van de OVAM, een lijst vast van toepassingen van bodemmaterialen in een vormvast product.
Het gebruik van bodemmaterialen voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product die niet in de lijsten, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn vermeld, kan toch in aanmerking genomen worden op voorwaarde dat de ontvanger aan de hand van een onderzoeksverslag aantoont dat de functie van de bodemmaterialen duidelijk te onderscheiden is van de functie van de onderliggende of omringende bodem. Het onderzoek wordt uitgevoerd conform een code van goede praktijk die op voorstel van de OVAM wordt vastgesteld door de minister.
B. Gebruik binnen een kadastrale werkzone
Art. 172.In afwijking van artikel 168 kunnen bodemmaterialen die voldoen aan de voorwaarden voor gebruik als bodem binnen de kadastrale werkzone, vermeld in artikel 164 en 165, voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product worden gebruikt binnen de kadastrale werkzone. Afdeling IV. - Traceerbaarheid van bodemmaterialen
Onderafdeling I. - Verplichtingen A. Algemeen
Art. 173.Voor het gebruik van bodemmaterialen als bodem en voor het gebruik van bodemmaterialen voor bouwkundig bodemgebruik en in een vormvast product wordt een technisch verslag opgemaakt en worden een grondverzettoelating en een bodembeheerrapport uitgereikt, behalve in de volgende gevallen : 1° de bodemmaterialen zijn afkomstig van een niet-verdachte grond en het volume bodemmaterialen dat uitgegraven, gebaggerd of geruimd wordt of afkomstig is van het triëren en wassen van een oogst uit de vollegrond, bedraagt minder dan 250 m3;2° de bodemmaterialen zijn afkomstig van een verdachte grond, het volume bodemmaterialen dat uitgegraven, gebaggerd of geruimd wordt, bedraagt minder dan 250 m3 en de bodemmaterialen worden binnen de kadastrale werkzone gebruikt volgens de code van goede praktijk over het gebruik van bodemmaterialen binnen een kadastrale werkzone;3° de bodemmaterialen worden binnen de zone voor het gebruik ter plaatse opnieuw gebruikt volgens de code van goede praktijk over het gebruik van bodemmaterialen binnen een zone voor het gebruik ter plaatse;4° de bodemmaterialen worden uitgegraven, gebaggerd of geruimd in het kader van de uitvoering van een bodemsaneringsproject en worden gebruikt volgens de voorwaarden van het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject of het beperkt bodemsaneringsproject. In afwijking van de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, wordt toch een technisch verslag opgemaakt en worden een grondverzettoelating en een bodembeheerrapport uitgereikt als de bodemmaterialen afkomstig zijn van een partij die is samengesteld uit verschillende kleine partijen uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of bentonietslib die van herkomst verschillen, en als het totale volume van de samengestelde partij bodemmaterialen groter is of was dan 250 m3.
Art. 173/1.§ 1. Voor de werken waarvoor een technisch verslag moet worden opgemaakt, maar waarbij dat technisch verslag pas na de uitvoering van de werken in een tussentijdse opslagplaats, een grondreinigingscentrum of een inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie wordt opgemaakt, wordt het transport van de bodemmaterialen gemeld aan de erkende bodembeheerorganisatie conform de procedure, vermeld in artikel 190, § 2, eerste lid.
Voor de werken waarvoor geen technisch verslag moet worden opgemaakt, wordt het transport van de bodemmaterialen gemeld aan de erkende bodembeheerorganisatie conform de procedure, vermeld in artikel 200.
Als de opmaak van een technisch verslag niet verplicht is, beschikt de uitvoerder over de verklaring van de bouwheer dat er geen technisch verslag opgemaakt hoeft te worden. § 2. In afwijking van paragraaf 1 moet het transport met voertuigen of voertuigcombinaties met een maximaal toegelaten massa van minder dan 3,5 ton niet worden gemeld aan de erkende bodembeheerorganisatie. § 3. Voor de georganiseerde regelmatige afvoer naar een vaste vergunde inrichting van bodemmaterialen, afkomstig van werken aan nutsvoorzieningen, kan de melding gedaan worden in de vorm van een onderlinge overeenkomst met de erkende bodembeheerorganisatie.
Voor de georganiseerde regelmatige afvoer van grondbrij kan de melding gedaan worden in de vorm van een onderlinge overeenkomst met de erkende bodembeheerorganisatie.
Art. 174.De initiatiefnemer van de werken neemt de nodige maatregelen opdat het technisch verslag en de conformverklaring ervan deel uitmaken van de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag of de contractuele documenten.
Art. 174/1.Voor de uitvoering van de werken, vermeld in artikel 173, en voor het transport van de bodemmaterialen is de uitvoerder van de werken en de vervoerder van bodemmaterialen aangemeld bij een erkende bodembeheerorganisatie.
Voor de opslag en de behandeling van bodemmaterialen is de tussentijdse opslagplaats, het grondreinigingscentrum of de inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie aangemeld bij een erkende bodembeheerorganisatie.
De aanmelding bij een erkende bodembeheerorganisatie wordt gedaan met de volgende administratieve gegevens : naam, straat en nummer, postnummer en gemeente, land, telefoonnummer, faxnummer, contactpersoon, e-mailadres, voor Belgische ondernemingen het ondernemingsnummer en voor buitenlandse ondernemingen het btw-nummer.
B. Opmaak van het technisch verslag
Art. 175.De verplichting om het technisch verslag op te maken berust bij de initiatiefnemer van de werken.
De verplichting om het technisch verslag op te maken kan door de volgende inrichtingen worden overgenomen : 1° een vergunde inrichting als vermeld in subrubriek 20.3.5 of rubriek 30 van bijlage 1 van VLAREM II, voor de bodemmaterialen die die inrichting aanvaard heeft met het oog op de verwerking ervan; 2° een grondreinigingscentrum, vergund conform de bepalingen van de bevoegde overheid, voor de bodemmaterialen die dat centrum aanvaard heeft met het oog op de reiniging ervan;3° een tussentijdse opslagplaats, waarbij aan de vergunnings- of meldingsplicht voldaan is, voor bodemmaterialen die die opslagplaats aanvaard heeft;4° een inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie, vergund conform de bepalingen van de bevoegde overheid, voor de bagger- en ruimingsspecie die die inrichting aanvaard heeft.
Art. 176.Het technisch verslag wordt opgemaakt voordat de bodemmaterialen worden gebruikt.
C. Opmaak van de studie van de ontvangende grond
Art. 177.Voor het gebruik van bodemmaterialen als bodem conform artikel 161, § 2, wordt een studie van de ontvangende grond opgemaakt.
Art. 178.De verplichting om de studie van de ontvangende grond op te maken berust bij de eigenaar, de exploitant of de gebruiker van de ontvangende grond, die opdracht heeft gegeven tot het gebruik van de bodemmaterialen op de ontvangende grond.
Art. 179.De studie van de ontvangende grond wordt opgemaakt voordat de bodemmaterialen op de ontvangende grond gebruikt worden.
Onderafdeling II. - Documenten A. Technisch verslag
Art. 180.Het technisch verslag wordt opgemaakt onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige op basis van een representatieve bemonstering volgens de standaardprocedure voor de opmaak van een technisch verslag die op voorstel van de OVAM wordt vastgesteld door de minister.
Het technisch verslag bevat al de volgende gegevens : 1° de identificatie van de grond waar de bodemmaterialen uitgegraven, gebaggerd of geruimd worden;2° de identiteit van de eigenaar van de grond of de beheerder van de waterloop waar de bodemmaterialen uitgegraven, gebaggerd of geruimd worden;3° het adres van de inrichting en de identiteit van de exploitant van de inrichting waar de grondbrij vrijkwam;4° het adres van de inrichting en de identiteit van de exploitant van de inrichting waar de bodemmaterialen in afwachting van het gebruik ervan opgeslagen zijn;5° het historische onderzoek van de grond;6° een motivering van de verdachte parameters in de bodemmaterialen;7° de identiteit van de initiatiefnemer van de werken;8° een duidelijke omschrijving van de werken;9° de karakterisering van de andere materialen dan de bodemmaterialen die tijdens de uitvoering van de werken vrijkomen;10° het zoneringsplan en de opmetingstabel, als dat van toepassing is;11° het verslag van de bemonstering en het verslag van de analyse van representatieve mengmonsters met vermelding van de naam van het laboratorium;12° de verklaring van de bodemsaneringsdeskundige dat de bodemmaterialen bemonsterd en geanalyseerd zijn overeenkomstig de bepalingen van dit besluit;13° de volgende gegevens, als de bodemmaterialen binnen de kadastrale werkzone gebruikt worden : a) de afbakening van de kadastrale werkzone;b) de voorwaarden waaronder de bodemmaterialen binnen de kadastrale werkzone gebruikt mogen worden, als dat van toepassing is;c) de voorwaarden voor de tussentijdse opslag van de bodemmaterialen, als dat van toepassing is;14° het gehalte aan stenen, steenachtig materiaal en andere bodemvreemde materialen in de bodemmaterialen;15° de interpretatie en de besluiten op basis van de bemonstering en de analyseresultaten.Om bij de uitvoering van de werken een gesloten volumebalans voor de vrijgekomen bodemmaterialen en andere materialen te kunnen opmaken, wordt het volume van de deelpartijen die niet in aanmerking komen voor gebruik conform de bepalingen voor het gebruik en de traceerbaarheid van bodemmaterialen, vermeld in titel III, hoofdstuk XIII van dit besluit, mee opgenomen in de besluitvorming van het technisch verslag; 16° de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen waaronder de bodemmaterialen kunnen worden uitgegraven, gebaggerd of geruimd;17° de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen waaronder de bodemmaterialen kunnen worden gebruikt;18° de inschatting van het potentieel van de uit te graven bodem om als alternatief voor een primaire oppervlaktedelfstof in aanmerking te komen, als het gaat om grondwerken waarbij meer dan 2500 m3 dieper dan 2 m-mv uitgegraven wordt. B. Studie van de ontvangende grond
Art. 181.§ 1. De studie van de ontvangende grond wordt opgemaakt onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige volgens een standaardprocedure die de minister op voorstel van de OVAM vaststelt. § 2. De studie van de ontvangende grond bepaalt op basis van de kenmerken van de ontvangende grond de kenmerken waaraan de aangevoerde bodemmaterialen moeten voldoen opdat het gebruik ervan als bodem geen bijkomende verontreiniging in het grondwater veroorzaakt en mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen bijkomend risico oplevert op de ontvangende grond.
De studie van de ontvangende grond voor de opvulling van een groeve, graverij, uitgraving of andere put, opgemaakt in opdracht van de exploitant of eigenaar, vormt onderdeel van de vergunningsaanvraag voor de inrichting, vermeld in rubriek 60 van de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. In de studie worden de milieukenmerken van de bodemmaterialen geëvalueerd afhankelijk van de milieukenmerken van de ontvangende grond. § 3. De studie van de ontvangende grond bevat al de volgende gegevens : 1° de identificatie van de ontvangende grond;2° de identiteit van de eigenaar, de exploitant en de gebruiker van de ontvangende grond;3° de voorwaarden waaronder de te aanvaarden bodemmaterialen op de ontvangende grond kunnen worden gebruikt. C. Grondverzettoelating
Art. 182.§ 1. De grondverzettoelating wordt opgemaakt door een erkende bodembeheerorganisatie. De grondverzettoelating kan ook worden opgemaakt door een erkende tussentijdse opslagplaats, een erkend grondreinigingscentrum of een erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie, telkens voor de bodemmaterialen die de opslagplaats, het grondreinigingscentrum of de inrichting aanvaard heeft. § 2. De grondverzettoelating wordt uitgereikt op basis van een duidelijke beschrijving van het beoogde gebruik van de bodemmaterialen en de verklaringen ter zake, zoals opgelegd in de conformverklaring van het technisch verslag.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid wordt de grondverzettoelating bij de procedure kleine hoeveelheden, vermeld in artikel 197 tot en met 199, uitgereikt op basis van een verklaring dat de bodemmaterialen op verschillende bestemmingen geleverd zullen worden.
De grondverzettoelating bevestigt het beoogde gebruik en staat toe dat de bodemmaterialen verplaatst worden naar de beoogde plaats van gebruik. § 3. De grondverzettoelating bevat al de volgende gegevens : 1° de identiteit van de uitvoerder van de werken;2° de nodige verwijzingen naar het technisch verslag en de conformverklaring van het technisch verslag;3° de plaats van bestemming van de bodemmaterialen;4° een gedetailleerde beschrijving van het beoogde gebruik van de bodemmaterialen;5° de nodige verwijzingen naar de studie van de ontvangende grond, de acceptatievoorwaarden van een groeve of graverij, uitgraving of andere put, vergund conform rubriek 60 van bijlage 1 van VLAREM II, de gebruiksvoorwaarden van het conformiteitsattest van een bodemsaneringsproject, of de gebruiksvoorwaarden voor het gebruik voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product, als dat van toepassing is;6° aanvullende voorwaarden en uitvoeringsbepalingen die afhankelijk zijn van het beoogde gebruik, als dat van toepassing is. D. Transportdocument
Art. 183.Het transportdocument wordt opgemaakt door een van de volgende personen : 1° de vervoerder;2° de uitvoerder van de werken;3° de tussentijdse opslagplaats;4° het grondreinigingscentrum;5° de inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie. Het transportdocument bevat al de volgende gegevens : 1° de identiteit van de uitvoerder van de werken, als dat van toepassing is;2° de identiteit van de vervoerder;3° de datum van transport van de bodemmaterialen;4° de plaats van oorsprong van de bodemmaterialen;5° de plaats van bestemming van de bodemmaterialen;6° de hoeveelheid bodemmaterialen;7° de nodige verwijzingen naar de grondverzettoelating, als dat van toepassing is. De uitvoerder van de werken bewaart het volledig ingevulde transportdocument gedurende minstens vijf jaar.
E. Bodembeheerrapport
Art. 184.Een erkende bodembeheerorganisatie maakt het bodembeheerrapport op. Het bodembeheerrapport kan ook worden opgemaakt door een erkende tussentijdse opslagplaats, een erkend grondreinigingscentrum of een erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie, telkens voor de bodemmaterialen die de opslagplaats, het grondreinigingscentrum of de inrichting aanvaard heeft.
Het bodembeheerrapport attesteert de levering van de bodemmaterialen op de plaats van het beoogde gebruik en bevestigt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in de conformverklaring van het technisch verslag en in de grondverzettoelating.
Het bodembeheerrapport bevat minstens de volgende gegevens : 1° de verwijzing naar de grondverzettoelating;2° de datum van de levering van de bodemmaterialen;3° het volume geleverde bodemmaterialen;4° de verwijzing naar de ontvangstverklaring. Onderafdeling III. - Procedures A. Procedure via een erkende bodembeheerorganisatie
Art. 185.De initiatiefnemer van de werken of een inrichting als vermeld in artikel 175, tweede lid, bezorgt het technisch verslag aan een erkende bodembeheerorganisatie.
Art. 186.Binnen dertig werkdagen na de ontvangst van het technisch verslag spreekt de erkende bodembeheerorganisatie zich uit over de conformiteit ervan met de bepalingen van dit besluit en bezorgt ze het conformiteitsattest aan de initiatiefnemer van de werken of de inrichting, vermeld in artikel 175, tweede lid, of legt ze aanvullingen op.
De conformiteit van het technisch verslag wordt beoordeeld volgens het kwaliteitsborgingssysteem van de erkende bodembeheerorganisatie en op basis van de volgende elementen : 1° de controle op de administratieve volledigheid;2° de controle op de representatieve bemonstering volgens de geldende bemonsteringsprocedures en de standaardprocedure van het technisch verslag;3° de controle van de besluiten van het technisch verslag, met inbegrip van de vertaling van de beoordeling van de analyseresultaten naar de opmetingstabel en, als dat van toepassing is, het zoneringsplan;4° de controle op de uitvoerbaarheid van het selectief uitgraven, baggeren of ruimen van de verschillende ontgravings-, bagger- of ruimingsvakken, als dat van toepassing is;5° de controle op de afbakening van de kadastrale werkzone, als dat van toepassing is. Als in het technisch verslag de gebruiksmogelijkheden van de bodemmaterialen overeenkomstig dit hoofdstuk, de bijbehorende codes van goede praktijk en de bijbehorende standaardprocedures onvoldoende onderzocht zijn, kan de erkende bodembeheerorganisatie in de conformverklaring van het technisch verslag voorwaarden en uitvoeringsbepalingen opleggen voor het beoogde gebruik van de bodemmaterialen.
Art. 187.Als de erkende bodembeheerorganisatie aanvullingen op het technisch verslag oplegt, wordt de termijn, vermeld in artikel 186, eerste lid, gestuit.
Als de erkende bodembeheerorganisatie het technisch verslag gemotiveerd niet conform verklaart, wordt de procedure hervat vanaf de stap, vermeld in artikel 185, eerste lid.
Art. 188.Een conformverklaring van het technisch verslag door een erkende bodembeheerorganisatie is tegenstelbaar aan andere erkende bodembeheerorganisaties.
De erkende bodembeheerorganisatie die niet akkoord gaat met de conformverklaring van het technisch verslag door een andere erkende bodembeheerorganisatie, kan binnen dertig dagen nadat de conformverklaring haar is aangeboden, tegen die conformverklaring beroep aantekenen bij de OVAM. Het beroepschrift wordt aangetekend met ontvangstbewijs verzonden. Het beroep is schorsend. De OVAM doet uitspraak binnen negentig dagen na de ontvangst van het beroepschrift.
Art. 189.Voor de start van de werken meldt de uitvoerder van de werken de startdatum aan een erkende bodembeheerorganisatie.
Art. 190.§ 1. Voordat de bodemmaterialen worden verplaatst, vraagt de uitvoerder van de werken een grondverzettoelating aan bij de erkende bodembeheerorganisatie, waaraan de startdatum van de werken is gemeld.
De erkende bodembeheerorganisatie beoordeelt het beoogde gebruik van de bodemmaterialen volgens het kwaliteitsborgingssysteem van de erkende bodembeheerorganisaties.
Als de bodematerialen voldoen voor het beoogde gebruik, staat de erkende bodembeheerorganisatie toe dat de bodemmaterialen verplaatst worden naar de plaats van gebruik en reikt ze binnen vijf werkdagen na de ontvangst van de aanvraag een grondverzettoelating uit. In geval van beroep tegen de conformverklaring van het technisch verslag conform artikel 188, tweede lid, wordt de termijn opgeschort. § 2. Voor de werken waarvoor een technisch verslag moet worden opgemaakt, wordt het transport naar een tussentijdse opslagplaats, een grondreinigingscentrum of een inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie gemeld aan de erkende bodembeheerorganisatie. De melding bevat al de volgende gegevens : 1° de identiteit van de uitvoerder van de werken;2° de identiteit van de vervoerder;3° de verwijzing naar de conformverklaring, als die aanwezig is;4° de datum van transport van de bodemmaterialen;5° de plaats van oorsprong van de bodemmaterialen;6° de plaats van bestemming van de bodemmaterialen;7° de totale hoeveelheid bodemmaterialen waarop de melding betrekking heeft. De tussentijdse opslagplaats, het grondreinigingscentrum of de inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie meldt de ontvangst van de bodemmaterialen aan de erkende bodembeheerorganisatie. § 3. Voor het transport van bodemmaterialen naar andere bestemmingen dan de bestemmingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, meldt de uitvoerder van de werken het volume en de kwaliteit van dat transport aan een erkende bodembeheerorganisatie, om een gesloten volumebalans van de bodemmaterialen te kunnen opmaken.
Art. 191.Tijdens het transport wordt een transportdocument bij de bodemmaterialen gevoegd.
Art. 191/1.De bodemmaterialen worden opgeslagen volgens een procedure, goedgekeurd door de OVAM, die de erkende bodembeheerorganisatie in staat stelt de bodemmaterialen te traceren.
Voor het gebruik van de bodemmaterialen waarvoor de opmaak van een technisch verslag verplicht is, volgt de niet-erkende tussentijdse opslagplaats, het niet-erkende grondreinigingscentrum of de niet-erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie de procedure, vermeld in artikel 185 tot en met 191.
Voor het gebruik van de bodemmaterialen, waarvoor de opmaak van een technisch verslag verplicht is, volgt de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie de procedure, vermeld in artikel 193 tot en met 196.
Art. 192.De ontvanger bevestigt de geleverde hoeveelheden met een ontvangstverklaring. De uitvoerder van de werken bezorgt de ontvangstverklaring aan de erkende bodembeheerorganisatie. De ontvangstverklaring bevestigt dat de bodemmaterialen overeenkomstig de grondverzettoelating zijn geleverd en gebruikt zullen worden overeenkomstig de grondverzettoelating.
Op basis van de ontvangstverklaring levert de erkende bodembeheerorganisatie het bodembeheerrapport af aan de uitvoerder van de werken, de tussentijdse opslagplaats, het grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie.
De uitvoerder van de werken, de tussentijdse opslagplaats, het grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie bezorgt een kopie van het bodembeheerrapport aan de initiatiefnemer van de werken en aan de eindgebruiker.
B. Procedure via een erkende tussentijdse opslagplaats, een erkend grondreinigingscentrum of een erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie
Art. 193.De erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie beschikt over een technisch verslag van de aanvaarde bodemmaterialen en spreekt zich uit over de conformiteit ervan met de bepalingen van dit besluit, of legt aanvullingen op.
De conformiteit van het technisch verslag wordt beoordeeld volgens het kwaliteitsborgingssysteem van de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie op basis van de volgende elementen : 1° de controle op de administratieve volledigheid;2° de controle op de representatieve bemonstering volgens de geldende bemonsteringsprocedures en de standaardprocedure van het technisch verslag;3° de controle van de besluiten van het technisch verslag, met inbegrip van de vertaling van de beoordeling van de analyseresultaten naar de opmetingstabel en, als dat van toepassing is, het zoneringsplan.
Art. 194.Voordat de bodemmaterialen worden verhandeld, maakt de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie een grondverzettoelating op.
Art. 195.Tijdens het transport wordt een transportdocument bij de bodemmaterialen gevoegd.
Art. 196.De ontvanger bevestigt de geleverde hoeveelheden met een ontvangstverklaring. De uitvoerder van de werken bezorgt een ontvangstverklaring aan de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie. De ontvangstverklaring bevestigt dat de bodemmaterialen conform de grondverzettoelating zijn geleverd en gebruikt zullen worden conform de grondverzettoelating.
Op basis van de ontvangstverklaring maakt de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie het bodembeheerrapport op en bezorgt een kopie ervan aan de eindgebruiker.
C. Procedure voor kleine hoeveelheden
Art. 197.In afwijking van artikel 192 en 196 kan voor het gebruik van een hoeveelheid bodemmaterialen die kleiner dan 250 m3 is en die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 161, § 1, en artikel 162, of aan de voorwaarden, vermeld in artikel 168 en 169, voor de uitreiking van een bodembeheerrapport de procedure, vermeld in artikel 198 en 199, gevolgd worden.
Art. 198.De uitvoerder van de werken bezorgt een ontvangstverklaring aan de erkende bodembeheerorganisatie, de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie die de grondverzettoelating heeft uitgereikt. De ontvangstverklaring bevestigt dat de bodemmaterialen op de plaats van bestemming zijn geleverd en gebruikt zullen worden overeenkomstig de grondverzettoelating.
De ontvangstverklaring vormt onderdeel van de procedure die de bodembeheerorganisatie toelaat het beoogde gebruik te controleren.
Art. 199.Op basis van de ontvangstverklaring en een lijst met verschillende bestemmingen reikt de erkende bodembeheerorganisatie, de erkende tussentijdse opslagplaats, het erkende grondreinigingscentrum of de erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie een bodembeheerrapport uit.
De uitvoerder van de werken bezorgt een kopie van het bodembeheerrapport aan de initiatiefnemer van de werken.
D. Meldingsprocedure voor de werken waarvoor geen technisch verslag opgemaakt hoeft te worden
Art. 200.Voor de start van het transport, vermeld in artikel 173/1, § 2, meldt de uitvoerder van de werken het transport van de bodemmaterialen aan de erkende bodembeheerorganisatie. De melding bevat al de volgende gegevens : 1° de identiteit van de uitvoerder van de werken;2° de identiteit van de vervoerder;3° de datum van transport van de bodemmaterialen;4° de plaats van oorsprong van de bodemmaterialen;5° de plaats van bestemming van de bodemmaterialen;6° de totale hoeveelheid bodemmaterialen waarop de melding betrekking heeft. Na de uitvoering van de werken meldt de uitvoerder van de werken de hoeveelheid geleverde bodemmaterialen aan de erkende bodembeheerorganisatie.
E. Procedure voor tijdelijke oeverdeponie voor ontwatering van bagger- of ruimingsspecie
Art. 201.§ 1. Voorafgaand aan de bagger- of ruimingswerken wordt een technisch verslag opgemaakt. De initiatiefnemer van de werken bezorgt het technisch verslag aan een erkende bodembeheerorganisatie.
De erkende bodembeheerorganisatie behandelt het technisch verslag volgens de procedure, vermeld in artikel 185 tot en met 188. § 2. Voor de oeverdeponie langs onbevaarbare waterlopen en langs polderwaterlopen bezorgt de initiatiefnemer van de werken het technisch verslag en de conformverklaring ervan uiterlijk dertig dagen voor de start van de werken aan het gemeentebestuur op het grondgebied waarvan de werken worden uitgevoerd. Op hetzelfde moment deelt hij aan het gemeentebestuur de geplande begindatum mee.
De gemeente legt de gegevens ter inzage. § 3. De uitvoerder van de werken meldt de start van de werken aan een erkende bodembeheerorganisatie. § 4. De uitvoerder van de werken werkt conform een code van goede praktijk. De code van goede praktijk voor de tijdelijke oeverdeponie voor ontwatering van bagger- en ruimingsspecie wordt op voorstel van de OVAM vastgesteld door de minister.
De code van goede praktijk bepaalt de randvoorwaarden en kwaliteitseisen voor de tijdelijke oeverdeponie van bagger- en ruimingsspecie voor ontwatering van bagger- en ruimingsspecie tijdens de uitvoering van bepaalde onderhoudswerken aan waterlopen. § 5. De ontwaterde bagger- of ruimingspecie wordt uiterlijk 120 dagen na de beëindiging van de bagger- of ruimingswerken afgevoerd of gebruikt conform artikel 190 tot en met 192.
Art. 201/1.Bagger- en ruimingsspecie met concentraties van stoffen die lager zijn dan of gelijk zijn aan 80% van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waarin de ontvangende oever wordt ingedeeld conform de bepalingen van bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd, mag worden uitgespreid op die oever om te ontwateren.
Bagger- en ruimingsspecie die voldoet voor gebruik conform titel III, hoofdstuk XIII van dit besluit, maar met concentraties van stoffen die hoger zijn dan 80% van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waarin de ontvangende oever wordt ingedeeld conform de bepalingen van bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd, mag voor de ontwatering ervan en in afwachting van de afvoer ervan op de oevers van de waterloop worden gedeponeerd op voorwaarde dat de nodige maatregelen worden getroffen opdat de bagger- en ruimingsspecie niet vermengd wordt met de onderliggende bodem.
F. Procedure voor tijdelijke oeverdeponie bij noodruiming van bagger- of ruimingsspecie
Art. 201/2.Bagger- of ruimingsspecie die ontstaat ten gevolge van noodruimingen of noodzakelijke waterbeheersingswerken ter voorkoming of terugdringing van de risico's op overstromingen die de veiligheid aantasten van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen buiten de overstromingsgebieden, mag op de vijfmeterstrook langs de waterloop gedeponeerd worden op voorwaarde dat de uitvoerder van de werken conform een code van goede praktijk werkt.
De code van goede praktijk voor de tijdelijke oeverdeponie bij noodruiming van bagger- of ruimingsspecie wordt op voorstel van de OVAM vastgesteld door de minister.
De code van goede praktijk bepaalt de randvoorwaarden en kwaliteitseisen voor de tijdelijke oeverdeponie van bagger- of ruimingsspecie tijdens de uitvoering van noodruimingen.
Art. 201/3.§ 1. Binnen zeven dagen na de uitvoering van de bagger- of ruimingswerken via noodruiming wordt de gebaggerde of geruimde specie bemonsterd voor de opmaak van het technisch verslag. De initiatiefnemer van de werken bezorgt het technisch verslag uiterlijk dertig dagen na de bemonstering aan een erkende bodembeheerorganisatie.
De erkende bodembeheerorganisatie behandelt het technisch verslag volgens de procedure, vermeld in artikel 185 tot en met 188. § 2. De initiatiefnemer van de werken bezorgt het technisch verslag en de conformverklaring ervan uiterlijk dertig dagen na de behandeling door de erkende bodembeheerorganisatie aan het gemeentebestuur op het grondgebied waarvan de werken zijn uitgevoerd.
De gemeente legt de gegevens ter inzage. § 3. De ontwaterde bagger- of ruimingspecie wordt uiterlijk zestig dagen na de beëindiging van de noodruiming afgevoerd of gebruikt conform artikel 190 tot en met 192. Afdeling V. Bodembeheerorganisatie, tussentijdse opslagplaats,
grondreinigingscentrum en inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie : erkenning voor de regeling over het gebruik en de traceerbaarheid van bodemmaterialen Onderafdeling I. - Voorwaarden voor de erkenning en het gebruik van de erkenning
Art. 202.Om als bodembeheerorganisatie erkend te worden en erkend te blijven, moet de organisatie aan al de volgende voorwaarden voldoen : 1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk conform de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen;2° voldoende representatief zijn voor de verschillende sectoren die betrokken zijn bij het gebruik van bodemmaterialen.Een bodembeheerorganisatie is representatief als in de raad van bestuur twee of meer beroepsorganisaties die voldoende representatief zijn voor de sectoren die bij het gebruik van uitgegraven bodem betrokken zijn, een mandaat bekleden; 3° uitsluitend als statutair doel hebben om de taken die in dit besluit zijn toegewezen, uit te voeren, studiewerk over bodemmaterialen te verrichten en informatie en advies over bodemmaterialen te verstrekken.Voor de uitvoering van haar taken beschikt de bodembeheerorganisatie over een kwaliteitsborgingssysteem dat de OVAM heeft goedgekeurd; 4° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben die samen een grondige kennis van bodemkunde of geologie, fysica en scheikunde hebben;5° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben die minstens drie jaar beroepservaring hebben in een milieusector die relevant is voor de uitvoering van bodemsanering of het gebruik van afvalstoffen als grondstof gedurende de zes jaar die aan de datum van de erkenningsaanvraag voorafgaan;6° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben die een grondige kennis van dit hoofdstuk hebben;7° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben met de nodige ervaring in de beoordeling van bemonsteringsprocedures en analyseresultaten en in de beoordeling van het technisch verslag op de praktische uitvoerbaarheid ervan;8° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben die een grondige kennis en ervaring hebben om het gebruik van bodemmaterialen overeenkomstig dit hoofdstuk te garanderen;9° voldoen aan een kwaliteitsborgingssysteem dat de organisatie in staat stelt de taken die opgelegd zijn door of krachtens dit besluit, correct en kwaliteitsvol uit te voeren, met inbegrip van de uitvoering van steekproefsgewijze werfcontroles en van het bijhouden van de volgende registers die ter inzage van de toezichthoudende overheid liggen : a) een klachtenregister;b) een register van de technische verslagen, met inbegrip van de opmerkingen van de organisatie over die technische verslagen.De technische verslagen worden gedurende vijf jaar bewaard; c) een register van de grondverzettoelatingen.De grondverzettoelatingen worden gedurende vijf jaar bewaard; d) een register van conformverklaringen van technische verslagen.De conformverklaringen worden gedurende vijf jaar bewaard; e) een register van bodembeheerrapporten.De bodembeheerrapporten worden gedurende vijf jaar bewaard; f) een register waarin onregelmatigheden worden vastgesteld conform de bepalingen van het kwaliteitsborgingssysteem, vermeld in punt 3° ;10° beschikken over een procedure die de organisatie in staat stelt bodemmaterialen te traceren, met inbegrip van het traceren via een niet-erkende tussentijdse opslagplaats, een niet-erkend grondreinigingscentrum of een niet-erkende inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie;11° beschikken over een procedure die de organisatie in staat stelt om een gesloten volumebalans voor de vrijgekomen bodem- en andere materialen te kunnen opmaken;12° beschikken over een verzekering die haar beroepsaansprakelijkheid dekt;13° wat de bestuurders en de personen die de rechtspersoon kunnen verbinden betreft : beschikken over hun burgerlijke en politieke rechten en geen strafrechtelijke veroordeling opgelopen hebben voor overtredingen van de milieuwetgeving van een lidstaat van de Europese Unie;14° op verzoek van de OVAM al de volgende gegevens ter beschikken stellen : a) de informatie over verontreinigde gronden;b) de milieuhygiënische kwaliteit en het gebruik van de bodemmaterialen;c) het gebruik van bodemmaterialen als alternatief voor primaire oppervlaktedelfstoffen.De organisatie rapporteert daarover conform een code van goede praktijk. Als documenten door een geïnformatiseerd systeem worden opgemaakt, uitgereikt, ontvangen of bewaard, worden de gegevens die op informatiedragers geplaatst zijn, in een leesbare en verstaanbare vorm aan de OVAM bezorgd.
De grondige kennis, vermeld in het eerste lid, 4°, wordt aangetoond met academische diploma's, diploma's van het hoger onderwijs van het lange type of daarmee gelijkgestelde diploma's, uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie.
De ervaring, vermeld in het eerste lid, 5°, 7° en 8°, wordt aangetoond aan de hand van een curriculum vitae.
De grondige kennis, vermeld in het eerste lid, 6° en 8°, wordt aangetoond aan de hand van een curriculum vitae of aan de hand van een interview, afgenomen door en op verzoek van de OVAM.
Art. 203.Om als vergunde tussentijdse opslagplaats, als vergund grondreinigingscentrum of als vergunde inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie erkend te worden en erkend te blijven, moet de opslagplaats, het centrum of de inrichting aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° een rechtspersoon zijn die voldoet aan de volgende kenmerken : a) bij een tussentijdse opslagplaats : een rechtspersoon die is opgericht in de vorm van een handelsvennootschap, met een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest, of een openbaar bestuur of intergemeentelijk samenwerkingsverband in het Vlaamse Gewest;b) bij een grondreinigingscentrum : een rechtspersoon die is opgericht in de vorm van een handelsvennootschap, met een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest;c) bij een inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie : een rechtspersoon die is opgericht in de vorm van een handelsvennootschap, met een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest, of een openbaar bestuur of intergemeentelijk samenwerkingsverband in het Vlaamse Gewest;2° voor handelsvennootschappen : niet in staat van faillissement verkeren, noch het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, noch een gerechtelijk akkoord hebben aangevraagd of verkregen;3° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben die samen een grondige kennis van fysica en scheikunde hebben;4° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben of contractueel ter beschikking hebben die minstens drie jaar beroepservaring hebben in een milieusector die relevant is voor de uitvoering van bodemsanering of het gebruik van afvalstoffen als grondstof gedurende de zes jaar die aan de datum van de erkenningsaanvraag voorafgaan;5° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben of contractueel ter beschikking hebben die een grondige kennis van dit hoofdstuk hebben;6° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben of contractueel ter beschikking hebben met de nodige ervaring in de beoordeling van bemonsteringsprocedures en analyseresultaten en in de beoordeling van het technisch verslag op de praktische uitvoerbaarheid ervan;7° een of meer natuurlijke personen in dienst hebben of contractueel ter beschikking hebben die samen een grondige kennis en ervaring hebben om het gebruik van bodemmaterialen overeenkomstig dit hoofdstuk te garanderen;8° voldoen aan een door de OVAM goedgekeurd kwaliteitsreglement dat administratieve en technische bepalingen bevat over de interne organisatie van de verhandeling van bodemmaterialen.Dat kwaliteitsreglement bevat minstens : a) een procedure voor het in ontvangst nemen, het opslaan, het fysisch scheiden, het ontwateren, het reinigen en het afleveren van bodemmaterialen;b) bepalingen over de opmaak van registers voor de aan- en afvoer van bodemmaterialen;c) bepalingen over de opmaak van een dossier per aanvaarde partij bodemmaterialen;d) bepalingen over de naleving van de codes van goede praktijk over de aanvaarding, opslag, samenvoeging, reiniging, bemonstering en analyse van bodemmaterialen;9° voldoen aan een intern systeem dat de opslagplaats, het centrum of de inrichting in staat stelt de taken die opgelegd zijn door of krachtens dit besluit, correct en kwaliteitsvol uit te voeren, met inbegrip van het bijhouden van de volgende registers die ter inzage van de toezichthoudende overheid liggen : a) een klachtenregister;b) een register van de technische verslagen, met inbegrip van de opmerkingen van de organisatie over die technische verslagen.De technische verslagen worden gedurende vijf jaar bewaard; c) een register van de grondverzettoelatingen.De grondverzettoelatingen worden gedurende vijf jaar bewaard; d) een register van conformverklaringen van technische verslagen.De conformverklaringen worden gedurende vijf jaar bewaard; e) een register van bodembeheerrapporten.De bodembeheerrapporten worden gedurende vijf jaar bewaard; 10° beschikken over een procedure die de opslagplaats, het centrum of de inrichting in staat stelt de bodemmaterialen die de opslagplaats, het centrum of de inrichting verhandeld heeft, te traceren;11° beschikken over een verzekering die haar beroepsaansprakelijkheid dekt;12° wat de bestuurders en de personen die de rechtspersoon kunnen verbinden betreft : beschikken over hun burgerlijke en politieke rechten en geen strafrechtelijke veroordeling opgelopen hebben voor overtredingen van de milieuwetgeving van een lidstaat van de Europese Unie;13° op verzoek van de OVAM al de volgende gegevens ter beschikken stellen : a) informatie over verontreinigde gronden;b) de milieuhygiënische kwaliteit en het gebruik van de bodemmaterialen;c) het gebruik van bodemmaterialen als alternatief voor primaire oppervlaktedelfstoffen.De organisatie rapporteert daarover conform een code van goede praktijk. Als documenten door een geïnformatiseerd systeem worden opgemaakt, uitgereikt, ontvangen of bewaard, worden de gegevens die op informatiedragers geplaatst zijn, in een leesbare en verstaanbare vorm aan de OVAM bezorgd; 14° beschikken over de nodige infrastructuur en installaties voor de exploitatie van de opslagplaats, het centrum of de inrichting;15° beschikken over de nodige vergunningen overeenkomstig de bepalingen van de geldende wetgeving;16° beschikken over een keuringsattest waarin een erkende bodembeheerorganisatie attesteert dat aan de voorwaarden, vermeld in punt 1° tot en met 15°, is voldaan.Het keuringsattest is maximaal honderdzestig dagen oud. De keuring voldoet aan de procedure die de OVAM heeft goedgekeurd; 17° voldoen aan de voorwaarden die opgelegd zijn door of krachtens het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet betreffende de omgevingsvergunning. De grondige kennis, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt aangetoond met academische diploma's, met diploma's van het hoger onderwijs van het lange type of daarmee gelijkgestelde diploma's, uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie.
De ervaring, vermeld in het eerste lid, 4°, 6° en 7°, wordt aangetoond aan de hand van een curriculum vitae.
De grondige kennis, vermeld in het eerste lid, 5° en 7°, wordt aangetoond aan de hand van een curriculum vitae of aan de hand van een interview, afgenomen door en op verzoek van de OVAM. Onderafdeling II. - Procedure tot erkenning als bodembeheerorganisatie, tussentijdse opslagplaats, grondreinigingscentrum of inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie A. Ontvankelijkheid van de aanvraag tot erkenning
Art. 204.De aanvraag om erkend te worden als bodembeheerorganisatie, tussentijdse opslagplaats, grondreinigingscentrum of inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie als vermeld in artikel 202 en 203, wordt met een aangetekende brief gericht aan de minister, op het adres van de OVAM.
Art. 205.Om ontvankelijk te zijn, bevat de aanvraag tot erkenning minstens de volgende gegevens : 1° de statuten van de rechtspersoon;2° de namen van de natuurlijke personen die de rechtspersoon aangesteld heeft als verantwoordelijke personen;3° een kopie van de diploma's, vermeld in artikel 202, tweede lid, respectievelijk artikel 203, tweede lid;4° een curriculum vitae van de personen die over de kennis en de ervaring, vermeld in artikel 202, eerste lid, 4° tot en met 8°, respectievelijk artikel 203, eerste lid, 3° tot en met 7°, beschikken, waaruit die kennis en ervaring blijkt;5° een onvoorwaardelijke verbintenis waarin de aanvrager verklaart dat hij de gegevens waarover hij zal beschikken, toegankelijk zal beheren;6° een onvoorwaardelijke verbintenis waarin de aanvrager verklaart dat hij binnen dertig dagen na de erkenning een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid zal sluiten als vermeld in artikel 202, eerste lid, 12°, respectievelijk artikel 203, eerste lid, 11°, en dat hij de OVAM van de gesloten polis op de hoogte zal brengen;7° een recent getuigschrift van goed zedelijk gedrag van de personen, vermeld in artikel 202, eerste lid, 13°, respectievelijk artikel 203, eerste lid, 12° ;8° een onvoorwaardelijke verbintenis waarin de aanvrager verklaart dat hij binnen drie maanden na de erkenning de personen, vermeld in artikel 202, eerste lid, 4° tot en met 8°, en artikel 203, eerste lid, 3° tot en met 7°, in dienst zal hebben;9° wat de handelsverenigingen en de verenigingen zonder winstgevend oogmerk betreft : een recent attest waaruit blijkt dat de aanvrager aan zijn sociale en fiscale verplichtingen voldaan heeft;10° wat de tussentijdse opslagplaatsen, grondreinigingscentra en inrichtingen voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie betreft : een beschrijving van de infrastructuur en de installaties, vermeld in artikel 203, eerste lid, 14°. B. Behandeling van, advies en beslissing over de aanvraag tot erkenning
Art. 206.De aanvragen tot erkenning als bodembeheerorganisatie, tussentijdse opslagplaats, grondreinigingscentrum of inrichting voor de opslag en behandeling van bagger- en ruimingsspecie worden volgens de volgende procedure behandeld : 1° de OVAM stuurt binnen dertig dagen na de datum van de ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs naar de aanvrager, waarbij ze zich ook uitspreekt over de ontvankelijkheid van de aanvraag;2° de OVAM verklaart de aanvraag ontvankelijk of verzoekt om de nodige aanvullingen.Als de OVAM niet binnen de termijn, vermeld in punt 1°, om aanvullingen heeft verzocht, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn. Als de OVAM binnen de termijn, vermeld in punt 1°, om aanvullingen verzoekt, wordt de aangevulde aanvraag opnieuw met een aangetekende brief naar de OVAM gestuurd. De OVAM stuurt binnen dertig dagen na de datum van de ontvangst van de aangevulde aanvraag het ontvangstbewijs naar de aanvrager, waarbij de OVAM zich ook uitspreekt over de ontvankelijkheid van de aangevulde aanvraag; 3° de OVAM onderzoekt de ontvankelijke aanvraag en stuurt die samen met haar advies binnen negentig dagen na de datum van het ontvangstbewijs van de ontvankelijke aanvraag naar de minister;4° de minister neemt binnen honderdtwintig dagen na de datum van het ontvangstbewijs van de ontvankelijke aanvraag een beslissing over de erkenning;5° binnen honderdvijftig dagen na de datum van het ontvangstbewijs van de ontvankelijke aanvraag betekent de OVAM de beslissing over de erkenning met een aangetekende brief aan de aanvrager.De beslissing over de erkenning wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Onderafdeling III. - Schorsing, opheffing en niet-overdraagbaarheid van de erkenning A. Schorsing van de erkenning
Art. 207.§ 1. De minister kan op elk moment de erkenning, vermeld in artikel 202 en 203, schorsen voor maximaal zes maanden in de volgende gevallen : 1° de houder van de erkenning voert de taken waarmee hij is belast krachtens dit besluit, niet reglementair of niet objectief uit;2° de houder van de erkenning voldoet niet meer aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 202 of 203;3° de houder van de erkenning begaat onregelmatigheden bij het conform verklaren van technische verslagen, bij het uitreiken van grondverzettoelatingen en bodembeheerrapporten, en bij het toepassen van de procedures van dit besluit;4° de houder van de erkenning is bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld voor een misdrijf dat door de aard ervan de beroepsmoraal van de betrokken rechtspersoon aantast;5° bij een erkende bodembeheerorganisatie wordt de onafhankelijkheid tegenover de betrokkenen bij een project niet gegarandeerd. § 2. De minister brengt de houder van de erkenning met een aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing, met vermelding van de redenen.
Binnen dertig dagen na de datum van de ontvangst van de brief, vermeld in het eerste lid, kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen om de schorsing te voorkomen, of zijn verweermiddelen aan de minister kenbaar maken. § 3. De OVAM betekent de beslissing tot schorsing met een aangetekende brief aan de houder van de erkenning. De beslissing tot schorsing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 4. De schorsing gaat in op de dertigste dag na de datum van de betekening van de beslissing aan de betrokkene.
B. Opheffing van de erkenning
Art. 208.§ 1. De minister kan op elk moment de erkenning, vermeld in artikel 202 en 203, opheffen in de volgende gevallen : 1° als de houder van de erkenning de taken waarmee hij is belast krachtens dit besluit, herhaaldelijk niet reglementair of niet objectief uitvoert;2° als de houder van de erkenning bij het verstrijken van de schorsingsperiode nog altijd niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij op grond van artikel 207, § 1, 2°, geschorst is;3° als de houder van de erkenning ernstige onregelmatigheden of bij herhaling onregelmatigheden begaat bij het conform verklaren van technische verslagen, bij het uitreiken van grondverzettoelatingen en van bodembeheerrapporten, en bij het toepassen van de procedures van dit besluit;4° als de houder van de erkenning bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken rechtspersoon in ernstige mate aantast;5° als bij een erkende bodembeheerorganisatie de onafhankelijkheid tegenover de betrokkenen bij een project bij herhaling niet gegarandeerd wordt. § 2. De minister brengt de houder van de erkenning met een aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing, met vermelding van de redenen.
Binnen dertig dagen na de datum van de ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen om de opheffing te voorkomen of zijn verweermiddelen aan de minister kenbaar maken. § 3. De OVAM betekent de beslissing tot opheffing met een aangetekende brief aan de houder van de erkenning. De beslissing tot opheffing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 4. De opheffing gaat in op de dertigste dag na de datum van de betekening van de beslissing aan de betrokkene.
C. Overdraagbaarheid van de erkenning
Art. 209.Erkenningen zijn niet overdraagbaar.
Onderafdeling IV. - Overname door de OVAM van de taken van een erkende bodembeheerorganisatie
Art. 210.De OVAM kan in geval van schorsing of opheffing van de erkenning van een bodembeheerorganisatie de volgende taken overnemen : 1° technische verslagen conform verklaren;2° grondverzettoelatingen uitreiken;3° bodembeheerrapporten uitreiken; 4° keuringsattesten als vermeld in artikel 203, eerste lid, 16°, uitreiken.".
Art. 44.In artikel 212, derde lid, 1°, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 50, § 2, van het Bodemdecreet" vervangen door de zinsnede "artikel 88, § 2, van dit besluit".
Art. 45.In artikel 219 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : "Het bedrag van de retributie voor het verstrekken van digitale informatie uit het Grondeninformatieregister via het e-loket van de OVAM met toepassing van artikel 20 bedraagt 50 euro per rapport."; 2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 46.In artikel 221 van hetzelfde besluit worden tussen de woorden "in gebreke blijvende" en de woorden "moet de verschuldigde retributie" de woorden "plichtige of aansprakelijke persoon" ingevoegd.
Art. 47.In artikel 223, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "aangetekende" opgeheven.
Art. 48.In bijlage I bij hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015, wordt in de rubriek 29.1.1, 2°, b), in de kolom Categorie de letter "A" vervangen door de zinsnede "A, I".
Art. 49.Bijlage II bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 50.In artikel 4/1 van bijlage IV bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011, wordt de zinsnede "VLAREM I" vervangen door de zinsnede "VLAREM II".
Art. 51.Bijlage V bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2012, wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 52.Bijlage VI bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012, wordt vervangen door bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 53.Bijlage VII bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 54.Aan artikel 33, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : "5° artikel 138 van het Bodemdecreet en titel III, hoofdstuk XIII, van het VLAREBO.".
Art. 55.Aan artikel 34, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017, wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt : "15° artikel 138 van het Bodemdecreet en titel III, hoofdstuk XIII, van het VLAREBO.".
Art. 56.In het enig artikel van bijlage VIII van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2017, worden in de tabel de volgende twee rijen opgeheven :
5.3.3.4, eerste lid, tweede, derde en vierde zin
De gegevens over herkomst, inclusief de analyseresultaten, de geschatte hoeveelheid en de bestemming van de bagger- of ruimingsspecie worden uiterlijk dertig kalenderdagen voor de aanvang van ieder bagger- of ruimingswerk bezorgd aan het gemeentebestuur op het grondgebied waarvan de bagger- of ruimingsspecie zal worden uitgespreid, en zijn samen met de code van goede praktijk, vermeld in artikel 5.3.4.3, ter inzage van het publiek. De geplande aanvangsdatum wordt daarbij uitdrukkelijk vermeld. Op eenvoudig verzoek wordt een afschrift van die gegevens bezorgd aan de persoon die erom vraagt.
5.3.4.4, tweede lid
Uiterlijk dertig kalenderdagen voor de aanvang van de ruimingswerken en tot de beëindiging ervan worden de geplande bagger- en ruimingswerken en het ter inzage leggen van de gegevens, vermeld in het eerste lid, en de regeling ervoor bekendgemaakt door aanplakking.
De aanplakking gebeurt op het gemeentehuis van de gemeente op het grondgebied waarvan de specie zal worden uitgespreid. Het aanplakbiljet wordt opgehangen op een wijze die de aandacht trekt en is opgemaakt in duidelijk leesbare letters op een gele achtergrond. De houder van het materiaal is verantwoordelijk voor het maken van de aanplakbiljetten en voor het bezorgen ervan aan de gemeentebesturen in kwestie.
".
Art. 57.In het enig artikel van bijlage XII van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2015, worden in de tabel de volgende rijen opgeheven :
189
Voor de start van de grondwerken meldt de uitvoerder grondwerken de startdatum aan een erkende bodembeheerorganisatie.
200, eerste lid
Bij het transport naar een tussentijdse opslagplaats of een grondreinigingscentrum van meer dan 250 m3 uitgegraven bodem of van meer dan 50 m3 uitgegraven bodem waarvoor de opmaak van een technisch verslag verplicht is, meldt de uitvoerder grondwerken dat transport aan een erkende bodembeheerorganisatie.
".
Art. 58.In het enig artikel van bijlage XXIII, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2016, wordt de tabel Bijzondere gebruikseisen voor bodemsaneringsdeskundigen vervangen door wat volgt : "Bijzondere gebruikseisen voor bodemsaneringsdeskundigen
artikel
wettelijke verplichting
53/3, § 1, 1°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 1° ziet erop toe dat alle monsters die genomen zijn in het kader van het Bodemdecreet, geanalyseerd worden overeenkomstig het CMA, door een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, f); 53/3, § 1, 2°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 2° voert het veldwerk uit of ziet erop toe dat het veldwerk wordt uitgevoerd overeenkomstig het CMA; 53/3, § 1, 3°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 3° deelt op eenvoudig verzoek onmiddellijk aan de afdeling, bevoegd voor bodembeheer, mee waar veldwerk in het kader van het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt gepland in de periode die is aangegeven in het verzoek van de afdeling, bevoegd voor bodembeheer; 53/3, § 1, 4°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 4° voert de taken, vermeld in artikel 6, 6°, uit in overeenstemming met de standaardprocedures of de codes van goede praktijk, vermeld in het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan; 53/3, § 1, 5°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 5° houdt een klachtenregister bij dat ter inzage ligt voor de toezichthoudende overheid; 53/3, § 1, 6°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 6° als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : beschikt zelf over een model voor risicoanalyse van bodemverontreiniging dat aanvaard wordt door de afdeling, bevoegd voor bodembeheer; 53/3, § 1, 8°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 8° beschikt over een kwaliteitshandboek, en past de inhoud ervan toe bij de uitvoering van taken in het kader van het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.Het kwaliteitshandboek wordt opgesteld volgens een code van goede praktijk;
53/3, § 1, 9°, eerste zin
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 9° schoolt zich of de personen die bij hem in dienst zijn, permanent bij wat betreft het milieucompartiment bodem, inclusief milieutechnologie en milieuwetgeving in verband met bodem, door cursussen, seminaries, studiedagen en dergelijke te volgen; 53/3, § 1, 9°, tweede zin
De duur van de bijscholing van de bodemsaneringsdeskundige per kalenderjaar is als volgt : a) in geval van een bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de duur van de bijscholing bedraagt minstens 7,5 uur per persoon die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een handtekeningsbevoegdheid module 1 of 2.Als er meer dan twee personen beschikken over de voormelde handtekeningsbevoegdheid voor de bodemsaneringsdeskundige, is voldaan aan de bijscholingsvereiste als de totale duur van de bijscholing minstens 15 uur bedraagt; b) in geval van een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de duur van de bijscholing bedraagt minstens 7,5 uur per persoon die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een handtekeningsbevoegdheid module 1 of 2, met een minimum van 20 uur als totale duur van de bijscholing.Als er meer dan acht personen beschikken over de voormelde handtekeningsbevoegdheid voor de bodemsaneringsdeskundige, is voldaan aan de bijscholingsvereiste als de totale duur van de bijscholing minstens 60 uur bedraagt;
53/3, § 1, 10°
a) De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 10° beschikt over : a) als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 1 : minstens één persoon met een individuele handtekeningsbevoegdheid als vermeld in artikel 53/4, § 2, eerste lid;b) als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : minstens één persoon met een individuele handtekeningsbevoegdheid als vermeld in artikel 53/4, § 2, tweede lid; 53/3, § 1, 11°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 11° zorgt ervoor dat het personeel dat de werken in het kader van de erkenning uitvoert, over het meest geschikte materiaal beschikt dat in goede staat is, dat voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de bemonstering van het vaste deel van de aarde en van het grondwater; 53/3, § 1, 12°
12° De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : zorgt ervoor dat het personeel dat het veldwerk in het kader van de erkenning uitvoert, opgeleid is om monsters te nemen en veldmetingen uit te voeren; 53/3, § 1, 13°
De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 13° voert de auditverplichtingen uit die opgelegd zijn bij of krachtens artikel 8bis van het Bodemdecreet. 53/3, § 2
De erkende bodemsaneringsdeskundige van type 2 beschikt bovendien over een mathematisch grondwatermodel dat aanvaard wordt door de afdeling, bevoegd voor bodembeheer.
53/4, § 1, eerste lid
De verslagen en rapporten, opgesteld in het kader van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 1, worden ondertekend door minstens één persoon als vermeld in artikel 53/3, § 1, 10°, a).
53/4, § 1, tweede lid
De verslagen en rapporten, opgesteld in het kader van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 2, worden ondertekend door minstens één persoon als vermeld in artikel 53/3, § 1, 10°, b).
". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het VLAREL van 19 november 2010
Art. 59.In artikel 4, § 2, van het VLAREL van 19 november 2010, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, wordt de zinsnede "artikel 25/1 en 25/2" vervangen door de zinsnede "artikel 25/1, 25/2 en 53/3, § 1, 10° ".
Art. 60.In artikel 6, 5°, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, wordt punt f) vervangen door wat volgt : "f) laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodemsanering, voor het uitvoeren van analyses op bodem ter uitvoering van het Bodemdecreet en het VLAREBO en de toepassing van die analyses ter uitvoering van titel II en III van het VLAREM, voor een of meer van de pakketten, vermeld in bijlage 3, 6°, die bij dit besluit is gevoegd;".
Art. 61.In artikel 53/3, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 6° wordt vervangen door wat volgt : "6° beschikt zelf over een model voor risicoanalyse van bodemverontreiniging dat aanvaard wordt door de afdeling, bevoegd voor bodembeheer, als het om een bodemsaneringsdeskundige van type 2 gaat;"; 2° punt 7° wordt opgeheven;3° punt 8° wordt vervangen door wat volgt : "8° beschikt over een kwaliteitshandboek, en past de inhoud ervan toe bij de uitvoering van taken in het kader van het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.Het kwaliteitshandboek wordt opgesteld conform een code van goede praktijk;"; 4° er worden een punt 10° tot en met een punt 13° toegevoegd, die luiden als volgt : "10° beschikt over : a) als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 1 : minstens één persoon met een individuele handtekeningsbevoegdheid als vermeld in artikel 53/4, § 2, eerste lid;b) als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : minstens één persoon met een individuele handtekeningsbevoegdheid als vermeld in artikel 53/4, § 2, tweede lid;11° zorgt ervoor dat het personeel dat de werken in het kader van de erkenning uitvoert, over het meest geschikte materiaal beschikt dat in goede staat is, voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de bemonstering van het vaste deel van de aarde en van het grondwater;12° zorgt ervoor dat het personeel dat het veldwerk in het kader van de erkenning uitvoert, opgeleid is om monsters te nemen en veldmetingen uit te voeren; 13° voert de auditverplichtingen, opgelegd bij of krachtens artikel 8bis van het Bodemdecreet, uit.".
Art. 62.In artikel 53/4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. De verslagen en rapporten, opgesteld in het kader van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 1, worden ondertekend door minstens één persoon als vermeld in artikel 53/3, § 1, 10°, a).
De verslagen en rapporten, opgesteld in het kader van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 2, worden ondertekend door minstens één persoon als vermeld in artikel 53/3, § 1, 10°, b).".
Art. 63.Artikel 53/5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 53/5.§ 1. De erkende bodemsaneringsdeskundige garandeert een kwaliteitsvolle uitvoering van de werkzaamheden, die ook de objectieve en onafhankelijke uitvoering van de dienstverlening omvat.
De bodemsaneringsdeskundige kan geen gebruik maken van zijn erkenning als de objectieve en onafhankelijke uitvoering van de dienstverlening ten aanzien van de opdrachtgever of de uitvoerder van de bodemsaneringswerken niet kan worden gewaarborgd. De beoordeling of de objectieve en onafhankelijke uitvoering van een dienstverlening kan worden gewaarborgd, gebeurt door de bodemsaneringsdeskundige volgens de werkwijze, opgenomen in de standaardprocedures, vermeld in titel III, hoofdstuk IV tot en met VI, XII en XIII, van het Bodemdecreet.
De voormelde standaardprocedures bevatten een niet-limitatieve opsomming van de gevallen waarin, tot het bewijs van het tegendeel, wordt vermoed dat de erkende bodemsaneringsdeskundige zich conform het tweede lid in een situatie van onverenigbaarheid bevindt.". § 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, kan de bodemsaneringsdeskundige toch gebruik maken van zijn erkenning als hij in het kader van de betrokken dienstverlening toepassing maakt van de beheersmaatregelen, opgenomen in de standaardprocedures, vermeld in paragraaf 1, tweede lid. ".
Art. 64.In artikel 55 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, 16 mei 2015 en 18 maart 2016, wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt : " § 3/1. De erkenning van een bodemsaneringsdeskundige als vermeld in artikel 6, 6°, vervalt van rechtswege in de volgende gevallen : 1° als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 1 : hij beschikt gedurende een periode van negentig opeenvolgende dagen niet over minstens één persoon met een individuele handtekeningsbevoegdheid als vermeld in artikel 53/4, § 2, eerste lid; 2° als het gaat om een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : hij beschikt gedurende een periode van negentig opeenvolgende dagen niet over minstens één persoon met een individuele handtekeningsbevoegdheid als vermeld in artikel 53/4, § 2, tweede lid.".
Art. 65.In bijlage 3 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 en 18 maart 2016, worden punt 5° en 6° vervangen door wat volgt : " 5° lijst met pakketten voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e) : MA. monsternemingen van afvalstoffen en andere materialen en monstervoorbehandeling ter plaatse MA.2 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel MA.3 gebruik als bouwstof - vaste stoffen MA.4 verbranden MA.5 storten MA.6 eindproducten bij de verwerking van dierlijke bijproducten MA.7 asbest MA.7.1 asbest in hopen MA.7.2 asbest in lagen A.2 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel A.2.1 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel - anorganische parameters : zuurtegraad, droogrest/vocht, organische stof, totale stikstof, difosforpentoxide, nitraatstikstof en ammoniakale stikstof, geleidbaarheid metalen (totaalconcentratie) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink A.2.2 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel - organische parameters : BTEXS : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen en styreen alkanen : hexaan, heptaan en octaan chloorkoolwaterstoffen : monochloorbenzeen, 1,2-dichloorbenzeen, 1,3-dichloorbenzeen, 1,4-dichloorbenzeen, som trichloorbenzenen, som tetrachloorbenzenen, pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen, 1,2-dichloorethaan, dichloormethaan, trichloormethaan, trichlooretheen, tetrachloormethaan, tetrachlooretheen, vinylchloride, 1, 1, 1-trichloorethaan, 1, 1,2-trichloorethaan, 1, 1-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) : naftaleen, benzo(a)pyreen, fenantreen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen minerale olie polychloorbifenylen (PCB) : PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.2.3 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel - specifieke parameters : steentjes, groter dan 5 mm graad van verontreiniging (glas, metaal, kunststoffen) groter dan 2 mm kiem krachtige zaden fytotoxiciteit rijpheidsgraad stabiliteit met gesloten respirometer A.3 gebruik als bouwstof A.3.1 gebruik als niet-vormgegeven bouwstof : droogrest metalen (totaalconcentratie en uitloogbare fractie via de kolomtest) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink BTEXS : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen en styreen alkanen : hexaan, heptaan en octaan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) :naftaleen, benzo(a)pyreen, fenantreen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen minerale olie polychloorbifenylen (PCB) : PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.3.2 gebruik als vormgegeven bouwstof : Dit pakket is een uitbreiding van het volledige pakket A.3.1. metalen (uitloogbare fractie met maximale beschikbaarheidstest en via de standtest) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink pH, sulfaat, chloriden en calcium (via uitloging in de maximale beschikbaarheidstest en in de standtest) geleidbaarheid (via uitloging in de standtest) A.3.3 fysische verontreinigingen : vlottende verontreinigingen, niet-vlottende verontreinigingen en glas A.4 verbranden droogrest, vlampunt, gloeiverlies, totaal organische koolstof (TOC), calorische waarde, pentachloorfenol (PCP), benzo(a)pyreen, chloriden, fluoriden, zwavel, extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) metalen (totaalconcentratie) : cadmium, thallium, kwik, antimoon, arseen, lood, chroom, kobalt, koper, mangaan, nikkel, vanadium en tin polychloorbifenylen (PCB) : PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.5 storten A.5.1 storten - algemene parameters : droogrest, minerale olie met GC-FID, extraheerbare apolaire koolwaterstoffen met IR, gloeiverlies, totaal organische koolstof (TOC), totaal oplosmiddelen (aspecifiek), totaal extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX), steekvastheid (afschuifspanning) metalen (totaalconcentratie) : arseen, thallium, kwik, cadmium, beryllium, barium, lood, chroom, koper, nikkel, zink, molybdeen, antimoon en seleen vrije cyaniden fluoriden 1-stapsschudproef met bepaling in eluaat van : pH, arseen, barium, lood, cadmium, chroom totaal, chroom VI, koper, nikkel, kwik, zink, molybdeen, antimoon, seleen, fluoride, cyanide (totaal), ammonium, nitriet, chloride, sulfaat, totaal opgeloste vaste stoffen (TOS), opgeloste organische koolstof (DOC), fenolindex A.5.2 storten - specifieke organische parameters : monocyclische aromatische koolwaterstoffen (BTEXS) :benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) :naftaleen, benzo(a)pyreen, fenantreen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen polychloorbifenylen (PCB) : PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.6 microbiologische bepalingen op de eindproducten bij de verwerking van dierlijke bijproducten : Salmonella Enterobacteriaceae Clostridium perfringens A.7 asbest 6° lijst met pakketten voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, f) : B.1 bodem - vast deel klei organisch materiaal (TOC) metalen (totaalconcentratie) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink cyaniden : vrije cyaniden, niet-chlooroxideerbare cyaniden monocyclische aromatische koolwaterstoffen : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen 1,2,3-trimethylbenzeen, 1,2,4-trimethylbenzeen, 1,3,5-trimethylbenzeen alkanen : hexaan, heptaan en octaan chloorkoolwaterstoffen : dichloormethaan, trichloormethaan, tetrachloormethaan, vinylchloride, 1,1-dichloorethaan, 1,2-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, trichlooretheen, tetrachlooretheen, monochloorbenzeen, 1,2-dichloorbenzeen, 1,3-dichloorbenzeen, 1,4-dichloorbenzeen, som trichloorbenzenen, som tetrachloorbenzenen, pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen chloorfenolen : 2-chloorfenol, 2,4-dichloorfenol, 2,4,5-trichloorfenol, 2,4,6-trichloorfenol, 2,3,4,6-tetrachloorfenol, pentachloorfenol methyltertiairbutylether minerale olie polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) : naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, pyreen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, dibenzo(a,h)antraceen, benzo(ghi)peryleen pH (KCl) B.4 asbest in bodem Dit pakket is geen uitbreidingspakket.
B.5 waterbodem droogrest klei organisch materiaal (TOC) metalen (totaalconcentratie) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink cyaniden : vrije cyaniden, niet-chlooroxideerbare cyaniden monocyclische aromatische koolwaterstoffen : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen alkanen : hexaan, heptaan en octaan minerale olie organochloorpesticiden (OCP) : aldrin, dieldrin, chloordaan (? en ?- isomeer), DDT, DDE, DDD, hexachloorcyclohexaan (?, ?- en ?- isomeer), endosulfan (?, ? en sulfaat) polychloorbifenylen (PCB) : PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) : naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, pyreen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, dibenzo(a,h)antraceen, benzo(ghi)peryleen pH (KCl) B.6 gebruik van bodemmaterialen Dit pakket is een uitbreiding van het volledige pakket B.1 of het volledige pakket B.5. polychloorbifenylen (PCB) : PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 stenen bodemvreemde materialen schudtest met bepaling in eluaat van : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink, pH en geleidbaarheid B.7 storten van bodemmaterialen Dit pakket is een uitbreiding van het volledige pakket B.1 of het volledige pakket B.5. extraheerbare apolaire koolwaterstoffen met IR gloeiverlies totaal oplosmiddelen (aspecifiek) totaal extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) steekvastheid (afschuifspanning) 1-stapsschudproef (CMA/2/II/A12) met bepaling in eluaat van : pH, arseen, barium, lood, cadmium, chroom totaal, chroom VI, koper, nikkel, kwik, zink, molybdeen, antimoon, seleen, fluoride, cyanide, ammonium, nitriet, chloride, sulfaat, totaal opgeloste vaste stoffen (TDS), opgeloste organische koolstof (DOC), fenolindex G.1 grondwater metalen (totaalconcentratie) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink chroom VI cyaniden : totaal cyaniden monocyclische aromatische koolwaterstoffen : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen 1,2,3-trimethylbenzeen, 1,2,4-trimethylbenzeen, 1,3,5-trimethylbenzeen chloorkoolwaterstoffen : dichloormethaan, trichloormethaan, tetrachloormethaan, vinylchloride, 1,1-dichloorethaan, 1,2-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, trichlooretheen, tetrachlooretheen, monochloorbenzeen, 1,2-dichloorbenzeen, 1,3-dichloorbenzeen, 1,4-dichloorbenzeen, som trichloorbenzenen, som tetrachloorbenzenen, pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen chloorfenolen : 2-chloorfenol, 2,4-dichloorfenol, 2,4,5-trichloorfenol, 2,4,6-trichloorfenol, 2,3,4,6-tetrachloorfenol, pentachloorfenol methyltertiairbutylether minerale olie polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) : naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, pyreen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, dibenzo(a,h)antraceen, benzo(ghi)peryleen organochloorpesticiden (OCP) : aldrin, dieldrin, chloordaan (cis+trans), DDT, DDE, DDD, hexachloorcyclohexaan (?, ?- en ?-isomeer), endosulfan (?, ? en sulfaat) BL.1 omgevingslucht in het kader van bodemverontreiniging VOC-VOCl : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen, 1,2,3-trimethylbenzeen, 1,2,4-trimethylbenzeen, dichloormethaan, trichloormethaan, tetrachloormethaan, 1,1-dichloorethaan, 1,2-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, trichlooretheen, tetrachlooretheen vinylchloride". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
Art. 66.In artikel 1.2.1, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : "4° baggerspecie : baggerspecie als vermeld in artikel 2, 35°, van het Bodemdecreet;"; 2° punt 75° wordt vervangen door wat volgt : "75° ruimingsspecie : ruimingsspecie als vermeld in artikel 2, 36°, van het Bodemdecreet;".
Art. 67.In artikel 2.2.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt de zinsnede "voor gebruik als bodem," opgeheven; 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Het gebruik van een grondstof als bodem is niet toegelaten.".
Art. 68.In hoofdstuk 2, afdeling 2.3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt onderafdeling 2.3.3, die bestaat uit artikel 2.3.3.1, opgeheven.
Art. 69.Aan artikel 2.4.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 november 2012, 1 maart 2013 en 27 november 2015, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Een verslag van de monsterneming van een representatief monster van het materiaal, uitgevoerd en opgesteld onder leiding van een erkende bodemsaneringsdeskundige in het kader van de taken, vermeld in artikel 6, 6°, van het VLAREL van 19 november 2010, wordt ook aanvaard als een monsternemingsverslag als vermeld in het eerste lid, 7°. ".
Art. 70.In artikel 4.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016 en 10 november 2017, wordt punt 15° vervangen door wat volgt : "15° bagger- en ruimingsspecie die vanuit bouwtechnisch of milieukundig oogpunt niet valoriseerbaar is om te gebruiken als bodem, voor bouwkundig bodemgebruik of in een vormvast product in het kader van titel III, hoofdstuk XIII, van het VLAREBO;".
Art. 71.In hoofdstuk 5, afdeling 5.3, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt onderafdeling 5.3.4, die bestaat uit artikel 5.3.4.1 tot en met 5.3.4.7, opgeheven.
Art. 72.In hoofdstuk 6, afdeling 6.1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt een artikel 6.1.1.4/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.1.1.4/1. Naast de algemene voorwaarden, vermeld in deze afdeling, moeten inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars en afvalstoffenproducenten van verontreinigde bodemmaterialen in het kader van de controle op de volumebalans van de bodemmaterialen, afkomstig van grond-, bagger- of ruimingswerken aan de erkende bodembeheerorganisaties kunnen aantonen dat de verontreinigde bodemmaterialen naar een vergunde verwerker zijn afgevoerd.
Voor de bodemmaterialen die buiten het Vlaamse Gewest worden toegepast, moeten inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars en afvalstoffenproducenten kunnen aantonen dat de bodemmaterialen zijn overgebracht naar een inrichting die volgens de wetgeving die daar geldt, gemachtigd is om die bodemmaterialen te aanvaarden.".
Art. 73.In bijlage 2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in afdeling 2 worden in de tabel de volgende rijen opgeheven :
Ruimingsspecie
afkomstig van het verdiepen en/of verbreden en/of onderhouden van oppervlaktewateren, zoals gedefinieerd in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, en dat niet onder de definitie baggerspecie valt
artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht
Baggerspecie
afkomstig van het onderhouden, verdiepen en/of verbreden van bevaarbare waterlopen die behoren tot het openbaar hydrografisch net en/of de aanleg van nieuwe waterinfrastructuur
artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht
2° afdeling 3 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsbepalingen
Art. 74.De aanvragen tot cofinanciering van bodemsaneringswerken die voor 1 april 2019 bij de OVAM worden ingediend, worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het moment dat de aanvraag bij de OVAM wordt ingediend.
Art. 75.De beslissingen tot cofinanciering, vermeld in artikel 54/7 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2017, die dateren van voor 1 april 2019, blijven geldig na de inwerkingtreding ervan. De aanvraag tot uitbetaling wordt ingediend en de cofinanciering wordt uitbetaald conform artikel 54/9 tot en met 54/12 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, zoals die van toepassing waren op de datum van de cofinancieringsbeslissing in kwestie.
Art. 76.De technische verslagen die voor 1 april 2019 bij een bodembeheerorganisatie, bij een tussentijdse opslagplaats of bij een grondreinigingscentrum voor uitgegraven bodem worden ingediend, worden beoordeeld en afgehandeld conform de procedures en normen die van toepassing waren op het ogenblik dat het technisch verslag is ingediend, als de uitgegraven bodem wordt gebruikt voor 31 december 2019.
Art. 77.De grondstofverklaringen voor bagger- of ruimingsspecie, bentonietslib of grondbrij die zijn verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, blijven geldig tot en met 31 maart 2020.
Art. 78.De bodembeheerorganisaties die op 1 april 2019 conform artikel 206 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 erkend zijn, moeten uiterlijk op 30 september 2019 voldoen aan de voorwaarden voor de erkenning en het gebruik van de erkenning, vermeld in artikel 202 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, die nieuw of gewijzigd zijn als gevolg van artikel 43 van dit besluit.
De vergunde tussentijdse opslagplaatsen en de vergunde grondreinigingscentra die op 1 april 2019 conform artikel 206 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 erkend zijn, moeten uiterlijk op 30 september 2019 voldoen aan de voorwaarden voor de erkenning en het gebruik van de erkenning, vermeld in artikel 203 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, die nieuw of gewijzigd zijn als gevolg van artikel 43 van dit besluit.
Art. 79.De aanvragen tot erkenning als bodembeheerorganisatie, als tussentijdse opslagplaats of als grondreinigingscentrum die zijn ingediend en waarover nog geen beslissing genomen is voor 1 april 2019, worden beoordeeld en afgehandeld conform de bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik dat de aanvraag werd ingediend. Afdeling 2. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 80.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2019, met uitzondering van artikel 29 en 63, die in werking treden op een door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, vast te stellen datum. Afdeling 3. - Uitvoeringsbepaling
Art. 81.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 21 september 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld