gepubliceerd op 15 juli 1999
Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering
13 JULI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 68, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en op artikel 69;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de bevoegdheidsbepaling ten spoedigste dient doorgevoerd in het belang van de normale werking van de instellingen en van de aan de Vlaamse regering toevertrouwde bevoegdheden;
Op voorstel van de voorzitter van de Vlaamse regering;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Verdeling van de bevoegdheden tussen de leden van de regering
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "de bijzondere wet", de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Art. 2.Dit hoofdstuk verdeelt de bevoegdheden binnen de Vlaamse regering, met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van haar beslissingen.
Art. 3.De heer Patrick Dewael, voorzitter van de Vlaamse regering, draagt de titel: "minister-president van de Vlaamse regering".
Hij leidt de betrekkingen en de samenwerking met de andere overheden, inzonderheid met de federale regering en de gemeenschaps- en gewestregeringen.
Art. 4.De heer Patrick Dewael, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° het buitenlands beleid en de Europese Aangelegenheden;2° de financiën en de begroting;3° onverminderd de lasten uit het verleden vervat in 2°, de lasten uit het verleden met betrekking tot schoolgebouwen, vóór 1 januari 1989 beheerd door het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen, en op die datum overgedragen door de federale staat;4° de gewestelijke aspecten van het kredietbeleid met inbegrip van de oprichting en het beheer van openbare kredietinstellingen, zoals vermeld in artikel 6, § 1, VI, 2°, van de bijzondere wet;5° het onroerend patrimonium, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 13, 9° van dit besluit;6° de staatshervorming;7° de coördinatie van het communicatiebeleid. Uit hoofde van de hem toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt hij de titel "Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden".
Art. 5.De heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° de openbare werken en het vervoer, zoals vermeld in artikel 6, § 1, X, van de bijzondere wet, alsook voor de individuele maatregelen voor de toepassing van de regelgeving inzake de erkenning der aannemers van werken;2° het energiebeleid, zoals vermeld in artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet;3° de planning en de statistiek. Uit hoofde van de hem toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt hij de titel : "Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie ».
Art. 6.Mevr. Mieke Vogels, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° de bijstand aan personen, zoals vermeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet, met uitzondering van de uitoefening van het administratief toezicht op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° het gezondheidsbeleid, zoals vermeld in artikel 5, § 1, I, van de bijzondere wet;3° de gelijke kansen. Uit hoofde van de haar toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt zij de titel : "Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen".
Art. 7.De heer Bert Anciaux, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° de culturele aangelegenheden, zoals vermeld in artikel 4, 1°, 3°, 4°, 5°, 7°, 8°, 13° en 14° van de bijzondere wet, alsook de vrijetijdsbesteding, zoals vermeld in artikel 4, 10°, van de bijzondere wet;2° het gebruik van de talen, zoals vermeld in artikel 129, § 1, van de grondwet;3° het stedelijk beleid;4° de stadsvernieuwing, zoals vermeld in artikel 6, § 1, I, 4°, van de bijzondere wet;5° de huisvesting, zoals vermeld in artikel 6,§ 1, IV, van de bijzondere wet;6° de ontwikkelingssamenwerking;7° de coördinatie van het beleid met betrekking tot Brussel-Hoofdstad en het toezicht, zoals omschreven in het decreet van 5 juli 1989 tot organisatie van het toezicht op de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Hij wordt aangewezen om als Brussels lid van de Vlaamse regering de vergaderingen van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en van het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met raadgevende stem bij te wonen, zoals bedoeld in artikel 76 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.
Uit hoofde van de hem toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste en tweede lid, draagt hij de titel : "Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden".
Art. 8.Mevr. Marleen Vanderpoorten, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° het onderwijs, zoals vermeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de grondwet;2° de aanmoediging van de vorming van navorsers, de voorschoolse vorming in de peutertuinen, de post- en parascolaire vorming en de sociale promotie, zoals vermeld in artikel 4, 2°, 11°, 12° en 15°, van de bijzondere wet;3° de structurele financiering van het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten en de hogescholen;4° de coördinatie van het vormingsbeleid. Uit hoofde van de haar toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt zij de titel : "Vlaams minister van Onderwijs en Vorming".
Art. 9.De heer Renaat Landuyt, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° het tewerkstellingsbeleid, zoals vermeld in artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet;2° de beroepsomscholing en -bijscholing, zoals vermeld in artikel 4, 16°, van de bijzondere wet, met uitzondering van de middenstandsopleiding en de landbouwscholing;3° het toerisme, zoals vermeld in artikel 4, 10°, van de bijzondere wet, met inbegrip van de gewestelijke aspecten van het toeristisch beleid. Uit hoofde van de hem toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt hij de titel : "Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme".
Art. 10.Mevr. Vera Dua, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor: 1° het leefmilieu en het waterbeleid, zoals vermeld in artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet;2° de landinrichting en het natuurbehoud, zoals vermeld in artikel 6, § 1, III, van de bijzondere wet;3° het landbouwbeleid, zoals vermeld in artikel 6, § 1, V, van de bijzondere wet;4° de landbouwscholing;5° het afzet- en uitvoerbeleid van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten. Uit hoofde van de haar toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt zij de titel : "Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw".
Art. 11.De heer Johan Sauwens, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° de binnenlandse aangelegenheden, zoals vermeld in artikel 6, § 1, VIII, en artikel 7, van de bijzondere wet.Hierin is begrepen de bevoegdheid tot het verlenen van onteigeningsmachtigingen ten algemenen nutte, behoudens in de gevallen bepaald in de wet, aan de gemeenten, de provincies, de intercommunale verenigingen en de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen, met instemming van de functioneel bevoegde Vlaamse minister; 2° de uitoefening van het administratief toezicht op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° het protocol;4° de ambtenarenzaken, wat betreft de diensten van de Vlaamse regering en de Vlaamse openbare instellingen, onverminderd de ter zake geldende wets-, decreets- en reglementsbepalingen, en onverminderd de bevoegdheid van elk lid voor de aanwending van de bestaansmiddelen die gedecentraliseerd worden beheerd;5° het informatie- en communicatietechnologiebeleid, wat betreft het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, onverminderd de bevoegdheid van elk lid voor de aanwending van de bestaansmiddelen die gedecentraliseerd worden beheerd;6° de logistiek, wat betreft het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;7° de huisvesting van de diensten van de Vlaamse regering;8° de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven, zoals vermeld in artikel 4, 9° van de bijzondere wet;9° de buitenlandse handel, krachtens artikel 6, § 1, VI, 3° van de bijzondere wet, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 10, eerste lid, 5° van dit besluit; 10°de monumenten en de landschappen, zoals vermeld in artikel 6, § 1, I, 7°, van de bijzondere wet.
Uit hoofde van de hem toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt hij de titel : "Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport".
Art. 12.De heer Dirk Van Mechelen, lid van de Vlaamse regering, is bevoegd voor : 1° het economisch beleid en de natuurlijke rijkdommen, zoals vermeld in artikel 6, § 1, VI, 1° en 5°, van de bijzondere wet;2° de middenstandsopleiding;3° het wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 8, eerste lid, 3° en 13, 3°;4° de ruimtelijke ordening, zoals vermeld in artikel 6, § 1, I, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, van de bijzondere wet;5° het mediabeleid, met inbegrip van de radio-omroep en de televisie en de hulp aan de geschreven pers, zoals vermeld in artikel 4, 6° en 6°bis, van de bijzondere wet. Uit hoofde van de hem toegewezen bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, draagt hij de titel : "Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media".
Art. 13.Inzake de aangelegenheden die hen krachtens artikel 3 tot en met 12 zijn toegewezen, zijn de leden van de Vlaamse regering, ieder wat hem betreft, bevoegd voor: 1° de relaties en de samenwerking met de andere overheden, inzonderheid met de federale regering en de gemeenschaps- en gewestregeringen, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 3;2° internationale en Europese initiatieven, onder leiding van het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor het buitenlands beleid en de Europese aangelegenheden;3° de wetenschappelijke onderzoeksprojecten en wetenschappelijke studies;4° het specifiek administratief toezicht;5° de oprichting van en het toezicht op de gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest;6° het individueel personeelsbeheer, onverminderd afwijkende decretale en reglementaire bepalingen;7° de aanwending van de bestaansmiddelen met betrekking tot ambtenarenzaken en informatica die gedecentraliseerd worden beheerd;8° het verlenen van onteigeningsmachtigingen, onverminderd de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 inzake onteigeningen ten algemenen nutte ten behoeve van de gemeenten, de provincies, de intercommunale verenigingen en de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen;9° het beheer van het bestemd onroerend patrimonium, met inbegrip van het onttrekken van een onroerend goed aan zijn bestemming en, binnen het kader van de aangelegenheden die hem zijn toegewezen, het wijzigen van de bestemming.Onder bestemd onroerend patrimonium worden de onroerende eigendommen verstaan van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaamse Gewest, die door een lid van de Vlaamse regering worden aangewend om het beleid uit te voeren inzake de aangelegenheden die hem zijn toegewezen. HOOFDSTUK II. - Regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden
Art. 14.Elk lid van de Vlaamse regering oefent de in dit hoofdstuk gedelegeerde beslissingsbevoegdheden uit in de aangelegenheden die hem zijn toegewezen krachtens hoofdstuk I van dit besluit.
De in dit hoofdstuk vermelde bedragen betreffen bedragen exclusief belasting op de toegevoegde waarde.
Art. 15.§ 1. De leden van de Vlaamse regering hebben, ieder wat hem betreft, delegatie voor : 1° het nemen van beslissingen voor de toepassing van de verdragen, EG-verordeningen, wetten, decreten, koninklijke besluiten, ministeriële besluiten, verordeningen en besluiten van de Vlaamse regering, en samenwerkingsakkoorden;2° de aanwending van de begrotingskredieten met naleving van de voorwaarden inzake begrotingscontrole;3° de uitoefening van het administratief toezicht op de regionale en lokale besturen;4° de uitoefening van het bestuur van of het toezicht op de Vlaamse openbare instellingen en de gedecentraliseerde diensten en ondernemingen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest;5° de aanwijzing van personen in commissies, adviesorganen en beheers- en bestuursorganen van instellingen, ondernemingen en verenigingen, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 16, 7°.Elke aanwijzing wordt door het bevoegde lid vooraf aan de Vlaamse regering meegedeeld; 6° de verwerving, kosteloos of onder bezwarende titel, van onroerende domeingoederen ten bate van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest, met het akkoord van het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de begroting. Dit akkoord is evenwel niet vereist voor de verwerving: a) van onroerende goederen met toepassing van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;b) van onroerende goederen voor de uitvoering van het beleid inzake de openbare werken en het vervoer, zoals vermeld in artikel 6, § 1, X, van de bijzondere wet, voor zover de budgettaire weerslag van de verwerving niet meer dan 40 miljoen frank bedraagt;c) van bossen, groengebieden, natuurgebieden, viswaters en gronden voor de aanleg van openbare groene ruimten, voor zover de budgettaire weerslag van de verwerving niet meer dan 10 miljoen frank bedraagt;d) van onroerende goederen, wanneer deze verwerving gebeurt op basis van een goedgekeurd budgettair implementatieplan overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 tot regeling van de begrotingscontrole, voor zover de budgettaire weerslag niet meer dan 10 miljoen frank afwijkt van de raming in het budgettair implementatieplan;7° het beheer van de onroerende goederen die behoren tot het openbare of het private domein van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest, overeenkomstig de bestemming die met toepassing van de regels vastgesteld door de Vlaamse regering aan die goederen werd gegeven. Deze delegatie geldt ook voor : de beslissing tot wijziging van de bestemming, of tot het onttrekken van een onroerend goed aan zijn bestemming, voor zover deze beslissing onverwijld ter kennis wordt gebracht van het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor het onroerend patrimonium; het verlenen van vergunningen voor private ingebruikneming en van concessies op openbare domeingoederen; c) de vestiging van zakelijke rechten op private domeingoederen of de verhuring of verpachting ervan, met het akkoord van het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de begroting.Dit akkoord is evenwel niet vereist wanneer: - de duur van de overeenkomst niet meer dan zes maanden bedraagt voor gebouwen en niet meer dan negen jaar in de andere gevallen; - de overeenkomst wordt gesloten met toepassing van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen; - de overeenkomst opgenomen is in een goedgekeurd budgettair implementatieplan overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 tot regeling van de begrotingscontrole; 8° het verwerven, vervreemden en beheren van roerende domeingoederen;9° het aanvaarden en verwerpen van schenkingen en legaten, met het akkoord van het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de begroting. § 2. Als bij toepassing van § 1 het akkoord vereist is van het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de begroting, deelt dat lid zijn standpunt schriftelijk mee binnen 15 werkdagen na het verzoek.
Ingeval geen schriftelijk standpunt wordt medegedeeld binnen die termijn kan aan het akkoordvereiste worden voorbijgegaan. § 3. De delegatie, toegestaan bij § 1, geldt ook voor beslissingen die gezamenlijk moeten worden genomen door meerdere leden van de Vlaamse regering. § 4. Het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor het onroerend patrimonium heeft, met betrekking tot de niet-bestemde onroerende goederen die behoren tot het domein van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest, delegatie voor: 1° het beheer ervan;2° de vervreemding ervan, voor zover de budgettaire weerslag niet meer dan 50 miljoen frank bedraagt. § 5. De machtiging om over te gaan tot onteigening ten algemenen nutte wordt, behoudens in de gevallen bepaald in de wet of het decreet, verleend: 1° wanneer deze verleend wordt ten behoeve van de gemeenten, de provincies, de intercommunale verenigingen en de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen: door het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de binnenlandse aangelegenheden, met instemming van het functioneel bevoegde lid, overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 inzake onteigeningen ten algemenen nutte ten behoeve van de gemeenten, de provincies, de intercommunale verenigingen en de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen;2° wanneer deze verleend wordt ten behoeve van andere gedecentraliseerde diensten, instellingen of ondernemingen: door het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de betrokken dienst, instelling of onderneming.Wanneer de aangelegenheid waarvoor de onteigening zich opdringt behoort tot de bevoegdheid van een ander lid van de Vlaamse regering, wordt de machtiging verleend met instemming van dit lid.
Art. 16.De delegatie, toegestaan bij artikel 15, geldt niet voor : 1° het nemen van reglementaire besluiten;2° het verlenen van facultatieve subsidies die niet nominatim in de begroting zijn opgenomen en die meer dan 6 miljoen frank bedragen, ongeacht of deze subsidies al dan niet zijn opgenomen in een budgettair implementatieplan;3° de beslissingen ter uitvoering van de regelgeving inzake economische expansie, waarbij voordelen worden verleend die betrekking hebben op investeringen van meer dan 500 miljoen frank;4° de beslissingen waarbij de gewestwaarborg of de gemeenschapswaarborg wordt verleend voor meer dan 150 miljoen frank;5° de beslissingen, akkoorden en omzendbrieven die wegens hun onderwerp en hun draagwijdte van die aard zijn dat een andere Gewest- of Gemeenschapsregering of de federale regering of beide erbij betrokken zijn;6° de oprichting en de wijze van samenstelling van commissies, raden, diensten, instellingen en ondernemingen en verenigingen;7° de aanwijzing van commissarissen van de Vlaamse regering, de aanstelling van vertegenwoordigers van de Vlaamse regering in beheers- en adviesorganen en in andere dan gemeentelijke overheidscommissies, alsook de benoeming van of de goedkeuring van de benoeming van overheidsbestuurders in ondernemingen;8° a) de benoemingen en bevorderingen tot de graden van rang A2 en hoger in de diensten van de Vlaamse regering;b) de benoeming van de leidend ambtenaren en adjunct-leidend ambtenaren van de Vlaamse openbare instellingen;c) de werving, benoeming of bevordering van ambtenaren in de Vlaamse openbare instellingen op grond van bepalingen die afwijken van de algemene en blijvende bepalingen van de rechtspositieregeling die geldt voor het personeel van die instellingen.
Art. 17.§ 1. 1° Inzake de gunning van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten hebben de leden van de Vlaamse regering, ieder wat hem betreft, delegatie voor de keuze van de gunningswijze en het gunnen van opdrachten waarvan het geraamde bedrag, repectievelijk het goed te keuren inschrijvingsbedrag, lager is dan de hierna vermelde bedragen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor concessies voor openbare werken geldt de delegatie beneden een bedrag van 100 miljoen frank. Voor prijsvragen voor ontwerpen geldt de delegatie beneden een bedrag van 120 miljoen frank voor algemene prijsvragen en beneden een bedrag van 40 miljoen frank voor beperkte prijsvragen; 2° De delegatie, vermeld in 1° geldt eveneens wanneer het geraamde bedrag lager is dan de bedragen, bepaald in 1°, en het goed te keuren inschrijvingsbedrag die bedragen met niet meer dan 15 % overschrijdt;3° De delegatie geldt eveneens voor het verlenen van niet-facultatieve subsidies voor overheidsopdrachten van werken, leveringen en diensten. Wanneer het investeringssubsidies betreft, geldt deze delegatie evenwel slechts wanneer het bedrag van de opdracht of de raming ervan lager is dan de in de tabel onder 1° vermelde bedragen; 4° De delegatie geldt, ongeacht het bedrag, voor: a) de goedkeuring van het bestek en de andere gunningsdocumenten;b) de selectie van de deelnemers aan beperkte procedures en onderhandelingsprocedures, desgevallend na een oproep tot de kandidaten;c) het gunnen van een opdracht via een beperkte procedure, zo deze opdracht reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van een openbare procedure waaraan geen gevolg kon worden gegeven wegens moeilijkheden bij de interpretatie van de besteksbepalingen of de ingediende offertes.In dit geval mogen aan het bestek enkel de strikt noodzakelijke aanpassingen worden aangebracht om de moeilijkheden uit te schakelen; d) het gunnen van een opdracht bij onderhandelingsprocedure in de gevallen, bedoeld in artikel 17, § 2,1°, d en e, en 4°, en 39, § 2, 1°, d en g, 3°, c en d, en 5°, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten;e) het gunnen van een opdracht aan een of meer derden, voor rekening van een in gebreke gebleven aannemer waartegen ambtshalve wordt opgetreden.5° Vooraleer het bedrag van de opdracht wordt getoetst aan de in deze paragraaf vermelde bedragen, dient het bedrag te worden bepaald volgens de regels vastgesteld, naargelang het geval, door artikel 2, 28 of 54 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken, of door artikel 2, 21 en 41 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en telecommunicatie. Bij het gunnen van aanvullende werken, leveringen of diensten volgens de onderhandelingsprocedure, bedoeld in artikel 17, § 2, 2° a, 3° b, en 39, § 2, 2° a, 3° b, 4° b, en 6°, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, wordt ook het bedrag van de hoofdopdracht in aanmerking genomen. § 2. Inzake de uitvoering van overheidsopdrachten hebben de leden van de Vlaamse regering, ieder wat hem betreft, delegatie voor het nemen van alle beslissingen.
Deze delegatie geldt enkel binnen het voorwerp van de opdracht en tot een gezamenlijke maximale financiële weerslag van respectievelijk: 1° 100 miljoen frank voor werken;2° 25 miljoen frank voor leveringen;3° 6 miljoen frank voor diensten.
Art. 18.De leden van de Vlaamse regering kunnen hun bevoegdheden, gedelegeerd overeenkomstig artikel 15 en 17, delegeren aan personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering of van de Vlaamse openbare instellingen. Zij kunnen die personeelsleden machtigen om, mits zij hiervan kennis geven, die bevoegdheden verder te delegeren en te laten subdelegeren aan personeelsleden die onderworpen zijn aan hun hiërarchisch gezag.
De delegaties die aan personeelsleden werden verleend in aangelegenheden welke aan de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Gewest zijn overgedragen, blijven gelden tot hun wijziging of opheffing, evenwel binnen de grenzen bepaald door dit hoofdstuk.
Art. 19.De besluiten van de Vlaamse regering en de samenwerkingsakkoorden van de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest met de Staat en/of met andere Gewesten of Gemeenschappen worden namens de Vlaamse regering ondertekend door de minister-president en het lid aan wie de aangelegenheid in kwestie toegewezen is.
Als de minister-president of een lid van de Vlaamse regering afwezig of verhinderd is, wordt een regeling voor plaatsvervanging getroffen. HOOFDSTUK III. - Toewijzing van bevoegdheden inzake bestuur van of toezicht op de Vlaamse openbare instellingen
Art. 20.De heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen: 1° het Vlaams Fonds voor de Lastendelging;2° het Vlaams Egalisatie Rente Fonds.
Art. 21.De heer Steve Stevaert, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen; 1° de Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen;2° de Dienst voor de Scheepvaart;3° Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen;4° de Vlaamse Vervoermaatschappij.
Art. 22.Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen : 1° het Fonds Bijzondere Jeugdbijstand;2° het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;3° de Openbare Psychiatrische Ziekenhuizen te Geel en te Rekem;4° Kind en Gezin;5° het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;6° het Vlaams Zorgfonds.
Art. 23.De heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen: 1° het Fonds Culturele Infrastructuur;2° de Vlaamse Opera;3° de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij;4° het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant.
Art. 24.Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen : 1° het Gemeenschapsonderwijs;2° de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs;3° het Universitair Ziekenhuis Gent;4° de Vlaamse Onderwijsraad;5° de Vlaamse universiteiten;6° de Vlaamse autonome hogescholen;7° de Investeringsdienst voor de Vlaamse autonome hogescholen.
Art. 25.De heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen : 1° de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;2° Toerisme Vlaanderen.
Art. 26.Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen : 1° de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;2° de Vlaamse Milieumaatschappij;3° de Vlaamse Milieuholding;4° de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;5° de Vlaamse Landmaatschappij;6° het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds;7° het Financieringsinstrument voor de Vlaamse visserij- en aquicultuursector.
Art. 27.De heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen : 1° Export Vlaanderen;2° het Fonds Vlaanderen-Azië;3° het Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie.
Art. 28.De heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, is belast met het bestuur van of het inhoudelijk toezicht op volgende instellingen : 1° de Vlaamse Participatiemaatschappij;2° Gimvindus;3° de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen van Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen;4° de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;5° het Fonds voor Economische Expansie en Regionale Reconversie -Middelgrote en Grote Ondernemingen;6° het Fonds voor Economische Expansie en Regionale Reconversie - Kleine Ondernemingen;7° het Limburgfonds;8° de Limburgse Reconversiemaatschappij;9° het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen;10° het Grindfonds;11° het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch Onderzoek in de Industrie;12° De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek;13° het Fonds tot bevordering van het Industrieel Onderzoek in Vlaanderen;14° De Vlaamse Radio- en Televisieomroep;15° het Fonds Film in Vlaanderen;16° het Vlaams Commissariaat voor de Media.
Art. 29.De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting, oefent het budgettair, financieel en boekhoudkundig toezicht uit op de Vlaamse openbare instellingen, genoemd in artikel 20 tot en met 28. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 30.Het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 28 september 1998, 19 december 1998, 23 maart 1999 en 30 maart 1999, wordt opgeheven.
Art. 31.Dit besluit treedt in werking op 13 juli 1999.
Art. 32.De leden van de Vlaamse regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 13 juli 1999.
De minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, P. DEWAEL De minister vice-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN