gepubliceerd op 19 mei 2000
Ministerieel besluit houdende bepaling van de vorm der beslissingen inzake aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning volgens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996
21 APRIL 2000. - Ministerieel besluit houdende bepaling van de vorm der beslissingen inzake aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning volgens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996
De Vlaamse Minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, Gelet op het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, inzonderheid op artikel 52;
Gelet op het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 4 maart 1997 houdende delegatie van de bepaling van de vorm van modelformulieren inzake ruimtelijke ordening;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning die worden behandeld overeenkomstig artikel 43, § 1 tot en met § 5, artikel 44, 49, 51, 52, 53 en 55, § 1, eerste lid van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.
De beslissingen van het college van burgemeester en schepenen tot verlening of weigering van de stedenbouwkundige vergunning, alsook de schorsingsbeslissingen van de gemachtigde ambtenaar moeten genomen worden met gebruik van de formulieren A, B, C, D, E, en F, waarvan de modellen als bijlage bij dit besluit zijn gevoegd. Die formulieren moeten worden aangevuld met de vermelding, in de linkerbovenhoek, van het bestuur dat ze gebruikt.
Art. 2.Het college van burgemeester en schepenen maakt gebruik van het formulier A in geval van verlening van de vergunning en van het formulier C in geval van weigering van de vergunning, als voor het gebiedsdeel waarin het perceel begrepen is : 1° geen goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestaat;2° of slechts een bijzonder plan bestaat als bedoeld in artikel 15 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996;3° of geen verkaveling bestaat waarvoor naar behoren vergunning is verleend;4° of een verkaveling bestaat waarvoor vergunning is verleend, maar die vervallen is. Het overwegende en het beschikkende gedeelte van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar wordt integraal en tekstueel in het formulier overgenomen op de daartoe bestemde plaats.
Het college van burgemeester en schepenen vermeldt op de daartoe bestemde plaats zijn motivering.
Art. 3.Het college van burgemeester en schepenen maakt gebruik van het formulier B in geval van verlening van de vergunning en van het formulier D in geval van weigering van de vergunning, wanneer voor het gebiedsdeel waarin het perceel begrepen is : 1° een goedgekeurd bijzonder plan bestaat, tenzij het om een plan gaat bedoeld in artikel 15 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, of een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestaat;2° of een verkaveling bestaat waarvoor naar behoren vergunning is verleend en die niet vervallen is. Het college gebruikt dezelfde formulieren als voor de uit te voeren werken of handelingen het advies van de gemachtigde ambtenaar niet is vereist.
Het college van burgemeester en schepenen vermeldt op de daartoe bestemde plaats zijn motivering.
Art. 4.De gemachtigde ambtenaar maakt gebruik van het formulier E voor de schorsing van een stedenbouwkundige vergunning, door het college afgegeven in de gevallen die in artikel 2 staan omschreven, en het formulier F voor de schorsing van een vergunning, door het college afgegeven in de gevallen die in artikel 3 staan omschreven.
Hij maakt echter gebruik van het formulier E als het college ondanks de bepalingen in artikel 2 het formulier B heeft gebruikt voor de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning in de gevallen die in dat artikel staan omschreven.
Art. 5.Het ministerieel besluit van 10 juli 1997 houdende bepaling van de vorm der beslissingen inzake bouwaanvragen, wordt opgeheven.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2000.
Brussel, 21 april 2000.
D. VAN MECHELEN
Bijlage bij het ministerieel besluit van 21 april 2000 houdende bepaling van de vorm der beslissingen inzake aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning volgens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 21 april 2000 houdende bepaling van de vorm der beslissingen inzake aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning volgens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 Brussel, 21 april 2000.
De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN