Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 08 juni 2000
gepubliceerd op 22 augustus 2000

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatievoorwaarden van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven en het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000035784
pub.
22/08/2000
prom.
08/06/2000
ELI
eli/besluit/2000/06/08/2000035784/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JUNI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatievoorwaarden van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven en het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, inzonderheid artikel 12;

Gelet op het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, gewijzigd bij decreet van 26 april 2000;

Gelet op de decreten van 14 juli 1993, 21 december 1994 en 29 november 1995 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatievoorwaarden van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van 24 juli 1996 en 17 december 1999;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996;

Gelet op de besluiten van de Vlaamse regering van 16 november 1994 en 4 oktober 1995 betreffende de definitieve aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duinengebied belangrijke landbouwgebieden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering;

Gelet op het advies van de Vlaamse raad voor het Toerisme, gegeven op 20 april 2000;

Gelet op het advies van het Technisch Comité van de openluchtrecreatieve verblijven, gegeven op 27 april 2000;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat vanaf 1 januari 2000 de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten beschikken over een exploitatievergunning op basis van voornoemd decreet om nog te kunnen geëxploiteerd of gebruikt te worden; dat een belangrijk aantal van deze terreinen evenwel nog over geen vergunning beschikt omdat de planologische bestemming niet in overeenstemming is met het recreatief karakter eigen aan de exploitatie van deze terreinen; dat deze terreinen daardoor niet meer in aanmerking komen voor exploitatie, waardoor evenwel de continuïteit van het aanbod van deze belangrijke toeristische verblijfssector ernstig in het gedrang komt, met alle gevolgen van dien; dat om deze redenen bij hoogdringendheid duidelijkheid moet komen over het voortbestaan van deze terreinen; dat daartoe moet voorzien worden in een overgangsregeling die de bevoegde overheden toelaat, bij toepassing van de reglementering op de ruimtelijke ordening, de nodige maatregelen te nemen om alsnog, waar mogelijk en op korte termijn tot een aanpassing van die planologische bestemmingen over te gaan, zodat deze terreinen verder hun toeristische functie zonder onderbreking zouden kunnen uitoefenen; dat de voorgestelde wijzigingen bijgevolg dringend noodzakelijk zijn;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 16 mei 2000 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat artikel 12 van voormeld decreet van 3 maart 1993 wel degelijk een rechtsgrond oplevert voor huidig besluit; dat de ontworpen overgangsmaatregel enerzijds geen betrekking heeft op de stedenbouwkundige voorschriften in de zin van vrijstelling van planologische conformiteit voor de desbetreffende terreinen en anderzijds niet tot bedoeling heeft om af te wijken van de bindende en verordenende kracht van planologische voorschriften; dat deze voorschriften ook de overheid binden die een vergunning verleent voor de exploitatie van een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven; dat dit aspect echter slechts aan bod komt op het ogenblik dat deze overheid zich over een vergunningsaanvraag moet uitspreken; dat de ontworpen overgangsmaatregel beoogt om dit ogenblik uit te stellen, rekening houdend met de vooruitzichten op de totstandkoming van ruimtelijke uitvoeringsplannen, waarbij tot overeenstemming van het te vergunnen terrein met een passende planologische bestemming kan worden besloten; dat in essentie de ontworpen overgangsmaatregel bijgevolg betrekking heeft op het invoeren van een uitstel van de vergunningsplicht voor de desbetreffende terreinen; dat dit uitstel voorwaardelijk is door het te koppelen aan de toepassing van bepalingen van voormeld decreet van 18 mei 1999, zodanig dat dit uitstel geen automatische verlenging betekent tot 30 juni 2003, datum waarop volgens dit besluit de terreinen uiterlijk over een exploitatievergunning in het kader van voormeld decreet van 3 maart 1993 zullen moeten beschikken, in plaats van op 31 december 1999 zoals bepaald in het huidig derde lid van artikel 25 van voormeld besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995; dat de Vlaamse regering wel degelijk bevoegd is om zo'n overgangsregeling in te voeren op basis van artikel 12 van voormeld decreet van 3 maart 1993, gezien deze delegatie niet alleen slaat op de in artikel 6 van het decreet bedoelde openings - en exploitatienormen maar op alle bevoegdheden die aan de Vlaamse Regering door de decreetgever zijn toegekend; dat het evenwel aangewezen is de essentie van de ontworpen overgangsregeling nog beter tot uiting te brengen om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State; dat daartoe enerzijds in artikel 2 van het navolgend besluit expliciet wordt verwezen naar het attest bedoeld in artikel 5, 10° van voormeld besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 en dat anderzijds de bedoeling van dit attest verduidelijkt wordt door in artikel 1 de bepaling ervan aan te passen;

Overwegende dat het belang van de toeristische sector en de vrijetijdsbesteding toeneemt;

Overwegende dat de economische, juridische en sociale problemen die de sanering van de sector van het kampeertoerisme met zich mee zal brengen, in het bijzonder voor de terreinen met een zonevreemde bestemming, op een maatschappelijk en beleidsmatig verantwoorde manier aangepakt en begeleid moeten worden; dat derhalve een overgangsregeling noodzakelijk is voor die terreinen die in een zonevreemde planologische bestemming gelegen zijn; dat dit niet uitsluit dat een dergelijke regeling niet van toepassing kan gemaakt worden voor terreinen gelegen in bepaalde gebieden; dat dit zeker het geval is voor deze die gelegen zijn in enerzijds de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens de decreten van 14 juli 1993, 21 december 1994 en 29 november 1995 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen en anderzijds in een reservatiestrook overeenkomstig de gewestplanbestemming, aangeduid met betrekking tot een overeenkomstig de bepalingen van het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen geselecteerde hoofdweg, primaire weg, hoofdwaterweg, hoofdspoorweg of hoofdtransportleiding;

Overwegende dat in uitvoering van de decreten van 14 juli 1993, 21 december 1994 en 29 november 1995 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen, de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden werden aangeduid, waarbij krachtens artikel 52 § 2 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud rekening werd gehouden met het belang van het gebied voor het natuurbehoud in het algemeen en voor het behoud van het globaal duinareaal in het bijzonder en met de reeds op het gebied rustende bescherming, en dat die aanduiding krachtens artikel 52 § 1 van de bovenvermelde wet op het natuurbehoud een volledig bouwverbod inhoudt, ongeacht de bestemming van het goed volgens de in uitvoering van de ruimtelijke ordeningswetgeving vastgestelde en goedgekeurde bestemmingsplannen;

Overwegende dat de aanduiding als beschermd duingebied en voor het duingebied belangrijk landbouwgebieden bij de besluiten van de Vlaamse regering van 16 november 1994 en 4 oktober 1995 door het Vlaams parlement bekrachtigd werd bij de decreten van 21 december 1994 en 29 november 1995;

Overwegende dat uit bovenvermelde wet op het natuurbehoud blijkt dat de aanduiding als beschermd duingebied en voor het duingebied belangrijk landbouwgebieden de bescherming, onder de vorm van bestemmingswijzigingen of beperkende maatregelen, van voordien door de gewestplannen nog niet of niet afdoende beschermde duin- en binnenduinrandgronden nastreeft, dat die bescherming in uitvoering van de decreten van 14 juli 1993, 21 december 1994 en 29 november 1995 decretaal bekrachtigd werd en dat voor beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden bijgevolg een bestemmingswijziging naar gebied voor recreatie op de ruimtelijke uitvoeringsplannen uitgesloten is;

Overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en in het bijzondere de bindende bepalingen in verband met lijninfrastructuren, het Vlaams Gewest in de gewestplannen, of in ruimtelijke uitvoeringsplannen, de terreinen aanduidt en reserveert voor hoofdwegen, primaire wegen, hoofdwaterwegen, hoofdspoorwegen en hoofdtransportleidingen; dat het bijgevolg uitgesloten is dat deze terreinen een planologische bestemmingswijziging naar gebied voor recreatie kunnen ondergaan;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 5 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatievoorwaarden van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven, zoals gewijzigd, worden de woorden « 10° een attest dat aantoont dat rekening gehouden werd met de bepalingen van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw » vervangen door de woorden « 10° een attest waaruit blijkt dat het terrein gelegen is in een gebied waarvan de planologische bestemming, de exploitatie en het gebruik van een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven toelaat. ».

Art. 2.In artikel 25 van het hetzelfde besluit, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden volgende paragrafen toegevoegd, luidende als volgt : « § 2. Onverminderd de voorwaarden die voor de aanleg en de exploitatie van terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven krachtens andere regelgeving worden opgelegd, wordt de datum, vermeld in § 1, derde lid, bepaald op 30 juni 2003 voor de exploitanten van terreinen die op 31 december 1999 in de onmogelijkheid verkeerden om, met betrekking tot het terrein of een gedeelte ervan, te beschikken over het attest, bedoeld in artikel 5, 10°, voor zover achtereenvolgens voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° uiterlijk op 28 februari 2001 is met het oog op een planologische bestemmingswijziging van het terrein in kwestie door de provincieraad een gemotiveerd verzoek en een voorstel ingediend bij de Vlaamse regering tot opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan met toepassing van artikel 188bis van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, ingevoegd bij decreet van 26 april 2000. Van deze beslissing moet Toerisme Vlaanderen uiterlijk binnen veertien dagen, na de datum van beslissing, bij aangetekend schrijven, in kennis gesteld worden; 2° uiterlijk op 1 juli 2001 heeft het college van burgemeester en schepenen, van de gemeente waar een terrein gelegen is dat opgenomen is in het voorstel van de provincie, bedoeld onder 1°, een ontwerp van begeleidingsplan voor de afbouw van de eventuele permanente bewoning op dat terrein bij de Vlaamse regering ingediend;3° uiterlijk 4 maanden nadat de uitbater van het terrein door Toerisme Vlaanderen in kennis gesteld werd van de beslissing, bedoeld onder 1°, heeft de uitbater, bij aangetekend schrijven, een beschrijvend verslag en een plan in viervoud bij Toerisme Vlaanderen ingediend waaruit het volgende blijkt : a) het terrein voldoet aan de brandveiligheidsnormen, de exploitatievoorwaarden en de classificatienormen van tenminste de laagste categorie, waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is om deze uit te voeren.Aan deze vereiste dient blijvend voldaan te worden tot de datum van het bekomen van de vergunning; b) de lijst en de beschrijving van de werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist zal zijn;c) het terrein zal, na het bekomen van de vereiste stedenbouwkundige vergunningen, volledig kunnen beantwoorden aan alle brandveiligheidsnormen, alle exploitatievoorwaarden en alle classificatienormen van tenminste de laagste categorie. Uiterlijk twee maanden na ontvangst door Toerisme Vlaanderen van het beschrijvend verslag en het plan, vermeld in het vorige lid, voeren Toerisme Vlaanderen en de bevoegde gezondheidsambtenaar een inspectie uit op het terrein. Binnen dezelfde termijn voert de territoriaal bevoegde brandweerdienst, op verzoek van Toerisme Vlaanderen, een inspectie uit op de brandveiligheidsnormen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is. Ingeval de territoriaal bevoegde brandweerdienst geen inspectie binnen de gestelde termijn uitvoert, voert, op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd voor toerisme, een afvaardiging, bestaande uit minstens 2 leden, van de technische commissie brandveiligheid, bedoeld in artikel 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen, binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek, een inspectie uit op de brandveiligheidsnormen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is; 4° uiterlijk op 1 juli 2001 is het ontwerp van het ruimtelijk uitvoeringsplan, bedoeld onder 1°, voorlopig vastgesteld door de bevoegde overheid;5° uiterlijk 13 maanden na de voorlopige vaststelling van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan, is het ruimtelijke uitvoeringsplan definitief vastgesteld;6° uiterlijk 30 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het vaststellingsbesluit met betrekking tot het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan, dat de exploitatie en het gebruik van een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven toelaat, heeft de uitbater de stedenbouwkundige vergunningen aangevraagd voor de vergunningsplichtige werken die opgenomen zijn in het beschrijvend verslag, vermeld in 3°;7° uiterlijk 4 maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, bedoeld in 6°, heeft de uitbater een vergunningsaanvraag ingediend bij Toerisme Vlaanderen; § 3. Er is niet langer voldaan aan de voorwaarden vermeldt in § 2 : 1° van zodra de aldaar gestelde termijnen verstreken zijn zonder dat er gevolg aan werd gegeven;2° wanneer Toerisme Vlaanderen, binnen 2 maanden na de kennisgeving, bedoeld in § 2, 1°, tweede lid, aan de uitbater kennis heeft gegeven van het feit dat de Vlaamse minister, bevoegd voor ruimtelijke ordening of zijn gemachtigde, oordeelt dat het gemotiveerd verzoek en het voorstel van de provincieraad niet voldoen aan de bepalingen van artikel 188bis van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;3° wanneer Toerisme Vlaanderen aan de uitbater kennis heeft gegeven van de beslissing van de bevoegde overheid tot stopzetting van de procedure tot opmaak en vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan, bedoeld in § 2;4° wanneer Toerisme Vlaanderen aan de uitbater kennis heeft gegeven van het feit dat bij de inspecties, vermeld in § 2, 3°, tweede lid, vastgesteld werd dat het terrein niet voldoet aan de normen of voorwaarden bedoeld in § 2, 3°, a. In die gevallen dient uiterlijk 6 maanden nadien, de exploitatie en het gebruik van het terrein of het gedeelte ervan dat oorspronkelijk in aanmerking kwam voor de toepassing van § 2, stop gezet te worden. § 4. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op de terreinen of de gedeelten van terreinen die gelegen zijn : 1° in de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens de decreten van 14 juli 1993, 21 december 1994 en 29 november 1995 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;2° in een reservatiestrook overeenkomstig de gewestplanbestemming, aangeduid met betrekking tot een overeenkomstig de bepalingen van het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen geselecteerde hoofdweg, primaire weg, hoofdwaterweg, hoofdspoorweg of hoofdtransportleiding.

Art. 3.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 28.De Vlaamse minister bevoegd voor het toerisme, de Vlaamse minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid en de Vlaamse minister bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. »

Art. 4.In artikel 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 maart 1995 tot vaststelling van de specifieke brandveiligheidsnormen waaraan terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven moeten voldoen, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996, wordt volgend lid toegevoegd : « Bij wijze van overgangsbepaling geldt dit artikel niet voor de terreinen waarop de bepalingen van toepassing zijn van artikel 25, § 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatie van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven. »

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op heden, met uitzondering van artikel 1 dat in werking treedt op 31 december 1999.

Art. 6.De Vlaamse minister, bevoegd voor het toerisme, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 juni 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN

^