gepubliceerd op 20 augustus 2008
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor toestemming voor en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang
9 MEI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor toestemming voor en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006 en 22 december 2006, inzonderheid op artikel 12 en 13;
Gelet op het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 13 december 2002, 28 maart 2003, 21 november 2003, 20 mei 2005, 27 mei 2005, 30 juni 2006, 29 september 2006 en 30 maart 2007;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 januari 2002, 10 oktober 2003, 26 maart 2004 en 29 juni 2007;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de normen voor de preventie van de brandveiligheid in de mini-crèches;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 houdende de voorwaarden voor toestemming en subsidiëring van lokale diensten buurtgerichte kinderopvang, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 en 26 oktober 2007;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 februari 2003 houdende vaststelling van de algemene voorwaarden voor toezicht van Kind en Gezin voor mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven;
Gelet op het ministerieel besluit van 22 september 2006 betreffende de bepaling van de forfaitaire subsidiebedragen voor het aanbod van buurt- en nabijheidsdiensten die vastgelegd zijn door de Raad van Bestuur van Kind en Gezin op basis van het experimentele kader dat goedgekeurd is door de Raad van Bestuur van Kind en Gezin op 26 mei 2004, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 26 juli 2007;
Gelet op het advies van het Raadgevend Comité van 12 december 2007;
Gelet op akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 8 mei 2008;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat in het kader van het actieplan flexibele en occasionele opvang dringend de continuïteit van de bestaande lokale diensten buurtgerichte kinderopvang en van projecten van het experiment buurt- en nabijheidsdiensten kinderopvang geregeld moet worden, en dat in het kader van het decreet Lokale Diensteneconomie laagdrempelige, buurtgerichte kinderopvang waar doelgroepwerknemers tewerkgesteld worden, in een structureel kader gevat moet worden met duidelijkheid omtrent de klaverbladfinanciering en kwaliteitsvoorwaarden, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;2° kinderdagverblijf : kinderdagverblijf, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;3° initiatief : initiatief voor buitenschoolse opvang, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang;4° dienst : dienst voor onthaalouders, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;5° buitenschoolse opvang in aparte lokalen : buitenschoolse opvang op basis van het ministerieel besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden voor het organiseren van en de bepalingen over de toestemming voor en de subsidiëring van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven;6° erkende voorschoolse opvang : erkende opvang die opvang aanbiedt voor kinderen die nog niet naar school gaan of die in de overgangsfase zitten tussen opvang en school, namelijk een dienst of een kinderdagverblijf;7° erkende buitenschoolse opvang : erkende opvang die opvang aanbiedt voor schoolgaande kinderen, namelijk een initiatief, buitenschoolse opvang in aparte lokalen of een dienst;8° BND-project : een project kinderopvang van een buurt- en nabijheidsdienst dat geselecteerd is door de toenmalige Raad van Bestuur van Kind en Gezin op 26 mei 2004, en op basis daarvan in aanmerking kwam voor subsidie tot en met 31 december 2007, of een project lokale diensteneconomie dat een erkenning had op 31 december 2007 in het kader van het actieplan centrumsteden binnen de lokale diensteneconomie;9° lokale dienst : een lokale dienst voor buurtgerichte kinderopvang die een toegankelijke en laagdrempelige kinderopvang realiseert waarbij de participatie van kwetsbare gezinnen en een sterke lokale inbedding centraal staan;10° lokale dienst voorschoolse opvang : een lokale dienst die opvang aanbiedt voor kinderen die nog niet naar school gaan of die in de overgangsfase zitten tussen opvang en school;11° lokale dienst buitenschoolse opvang : een lokale dienst die opvang aanbiedt voor schoolgaande kinderen; 12° centrumgemeente : gemeente in het Vlaamse Gewest met meer dan 50.000 inwoners, alsook een gemeente in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest; 13° doelgroepwerknemer : een werknemer in een lokale dienst in het Vlaamse Gewest, als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, die voldoet aan het SINE-profiel, of een werknemer in een lokale dienst in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, die voldoet aan het SINE-profiel, het GECO-profiel of het DSP-profiel;14° SINE-profiel : het profiel, vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;15° GECO-profiel : het profiel, vermeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen;16° DSP-profiel : het profiel, vermeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 januari 1998 tot uitvoering van de ordonnantie van 27 november 1997 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 4 maart 1997 tussen de Federale Staat en de gewesten betreffende de doorstromingsprogramma's;17° omkadering : een of meer personen die belast zijn met de persoonlijke en dagelijkse begeleiding en opleiding van de doelgroepwerknemers;18° Subsidieagentschap : het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005;19° VDAB : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004;20° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, opgericht bij het decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;21° FCUD : het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag van Werknemers, vermeld in artikel 107 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
Art. 2.Organiserende besturen van een kinderdagverblijf of initiatief kunnen een toestemming en een bijbehorende subsidiëring krijgen voor een lokale dienst als vermeld in dit besluit.
Organiserende besturen van BND-projecten kunnen enkel een toestemming en een bijbehorende subsidiëring krijgen voor een lokale dienst voor de BND-projecten waarvoor ze tot en met 31 december 2007 een subsidie kregen van Kind en Gezin of voor de projecten lokale diensteneconomie waarvoor ze tot en met 31 december 2007 een subsidie kregen van het Subsidieagentschap. De lokale diensten die gegroeid zijn uit een BND-project, kunnen evenwel in aanmerking komen voor bijkomende plaatsen ten opzichte van het aantal plaatsen waarvoor ze tot en met 31 december 2007 een subsidie van Kind en Gezin of van het Subsidieagentschap kregen. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden Afdeling I. - Algemene voorwaarden
Art. 3.Een organiserend bestuur van een kinderdagverblijf, initiatief of BND-project geniet voor het aanbod in een lokale dienst geen subsidies van het FCUD.
Art. 4.Een organiserend bestuur van een kinderdagverblijf of initiatief komt in aanmerking voor toestemming voor en subsidiëring van een lokale dienst voorschoolse opvang in een bepaalde gemeente als het een erkende voorschoolse opvang in die gemeente organiseert.
Tussen de lokale dienst enerzijds en de erkende voorschoolse opvang anderzijds is er een structurele samenwerking, waarbij : 1° afspraken gemaakt worden over en inspanningen geleverd worden om de continuïteit van de opvang voor de gezinnen te garanderen bij een eventuele verandering in de arbeids- of gezinssituatie en/of een gewijzigde opvangvraag;2° de bestaande expertise op het vlak van voorschoolse opvang en de opgebouwde expertise van de lokale dienst onderling doorstromen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening bevorderen.
Art. 5.Een organiserend bestuur van een kinderdagverblijf of initiatief komt in aanmerking voor toestemming voor en subsidiëring van een lokale dienst buitenschoolse opvang in een bepaalde gemeente als het een erkende buitenschoolse opvang in die gemeente organiseert.
Tussen de lokale dienst enerzijds en de erkende buitenschoolse opvang anderzijds is er een structurele samenwerking, waarbij : 1° afspraken gemaakt worden over en inspanningen geleverd worden om de continuïteit van de opvang voor de gezinnen te garanderen bij een eventuele verandering in de arbeids- of gezinssituatie en/of bij een gewijzigde opvangvraag;2° de bestaande expertise op het vlak van buitenschoolse opvang en de opgebouwde expertise van de lokale dienst onderling doorstromen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening bevorderen.
Art. 6.Een lokale dienst voorschoolse opvang, gegroeid uit een BND-project als vermeld in artikel 2, tweede lid, organiseert een structurele samenwerking met een erkende voorschoolse opvang in dezelfde gemeente, waarbij : 1° afspraken gemaakt worden en inspanningen geleverd worden om de continuïteit van de opvang voor de gezinnen te garanderen bij een eventuele verandering in de arbeids- of gezinssituatie en/of bij een gewijzigde opvangvraag;2° de bestaande expertise op het vlak van voorschoolse opvang en de opgebouwde expertise van de lokale dienst onderling doorstromen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening bevorderen.
Art. 7.Een lokale dienst buitenschoolse opvang, gegroeid uit een BND-project als vermeld in artikel 2, tweede lid, organiseert een structurele samenwerking met een buitenschoolse erkende opvang in dezelfde gemeente, waarbij : 1° afspraken gemaakt worden over en inspanningen geleverd worden om de continuïteit van de opvang voor de gezinnen te garanderen bij een eventuele verandering in de arbeids- of gezinssituatie en/of bij een gewijzigde opvangvraag;2° de bestaande expertise op het vlak van buitenschoolse opvang en de opgebouwde expertise van de lokale dienst onderling doorstromen en zo de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening bevorderen.
Art. 8.De lokale dienst is gevestigd in een centrumgemeente of kan de nabijheid van kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn in de kinderopvang, aantonen in de buurt waar de lokale dienst zich wil vestigen. De nabijheid van kwetsbare gezinnen wordt minstens aangetoond door een hoog percentage kinderen in kansarmoede en een hoge werkloosheidsgraad in de gemeente waar de lokale dienst zich wil vestigen.
Art. 9.Een organiserend bestuur van een kinderdagverblijf of initiatief realiseert minstens 75 erkende plaatsen of kan aantonen over voldoende competentie en ervaring te beschikken om kwaliteitsvolle kinderopvang voor de doelgroep te organiseren.
Art. 10.Het organiserend bestuur van een kinderdagverblijf of initiatief beschikt over de nodige kennis en competenties om doelgroepwerknemers te begeleiden.
Art. 11.De capaciteit van de lokale dienst bedraagt minimaal tien plaatsen.
Art. 12.Een lokale dienst voorschoolse opvang, een lokale dienst, gegroeid uit een BND-project uitgezonderd, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 en 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders.
Een lokale dienst buitenschoolse opvang, een lokale dienst, gegroeid uit een BND-project uitgezonderd, voldoet aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 8, § 1, 9, 10 en 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang.
Een lokale dienst, gegroeid uit een BND-project, voldoet aan de voorwaarden voor een attest van toezicht, vermeld in het ministerieel besluit van 19 februari 2003 houdende vaststelling van de algemene voorwaarden voor toezicht van Kind en Gezin voor mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven.
Een lokale dienst voorschoolse opvang kan in dezelfde lokalen ook kinderen uit het kleuteronderwijs buitenschools opvangen.
Art. 13.De lokalen van de lokale dienst voorschoolse opvang met minder dan 23 plaatsen voldoen inzake brandveiligheid aan de voorwaarden, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de brandveiligheid in de mini-crèches.
Art. 14.Lokale diensten voeren een beleid inzake veiligheid en gezondheid dat ertoe leidt dat : 1° de fysieke en psychische veiligheid van de kinderen niet in het gedrang komt.Kind en Gezin ondersteunt de opvangvoorzieningen daartoe met onderbouwde informatie; 2° er een crisisprocedure is, dat is een procedure die de opeenvolgende stappen en de wijze van communicatie vastlegt die een lokale dienst moet volgen als er zich een gevaarsituatie voordoet in de lokale dienst.Er is sprake van een gevaarsituatie als de fysieke of psychische integriteit van een kind dat gebruikmaakt van een lokale dienst, in gevaar is of zou kunnen zijn; 3° elke gevaarsituatie die zich voordoet in de opvang, zo snel mogelijk gemeld wordt aan Kind en Gezin. Afdeling II. - Specifieke voorwaarden
Art. 15.De lokale dienst realiseert een toegankelijke kinderopvang die laagdrempelig is, respect heeft voor diversiteit, voor een lokale inbedding zorgt en waarin participatie van de doelgroep centraal staat, geconcretiseerd als vermeld in artikel 16 tot en met 22.
Art. 16.De lokale dienst bouwt een buurtgerichte kinderopvang uit, met aandacht voor kwetsbare gezinnen die ondervertegenwoordigd zijn in de kinderopvang, en garandeert de toegankelijkheid voor die gezinnen.
Art. 17.Alvorens toestemming te geven zal Kind en Gezin aan het lokaal bestuur van de gemeente waar een lokale dienst gevestigd zal zijn of gevestigd is, vragen een beargumenteerd opportuniteitsadvies uit te brengen over de toestemming voor en de subsidiëring van een lokale dienst. Het opportuniteitsadvies is gebaseerd op het lokaal beleidsplan kinderopvang, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007 houdende het lokaal beleid kinderopvang, en/of op een beargumenteerd advies van het Lokaal Overleg Kinderopvang, vermeld in hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007.
De lokale dienst brengt het lokaal bestuur voorafgaandelijk op de hoogte van zijn verzoek om toestemming en bijhorende subsidiëring.
De lokale dienst participeert aan het Lokaal Overleg Kinderopvang, vermeld in hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2007, van de gemeente waar hij gevestigd is.
Art. 18.De lokale dienst heeft een specifieke werking die het gebruik van kinderopvang door kwetsbare gezinnen bevordert en staat open voor vragen naar occasionele opvang als vermeld in het ministerieel besluit van 9 mei 2007 houdende de voorwaarden tot toestemming en een bijhorende financiële ondersteuning voor het realiseren van een verruimd aanbod in de vorm van flexibele en/of occasionele opvang in kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang.
Art. 19.De lokale dienst gebruikt een methodiek om de participatie van kinderen, gezinnen, personeel en actoren in de buurt bij de werking systematisch en intensief te realiseren.
Art. 20.De lokale dienst levert inspanningen om vanuit kansengroepen begeleiders en/of doelgroepmedewerkers in een begeleidersfunctie aan te werven en om hen gelijkwaardige kansen te bieden in de organisatie.
Art. 21.De lokale dienst hanteert de volgende regeling inzake de financiële bijdrage van de gezinnen : 1° voor de lokale dienst voorschoolse opvang : de regeling, vermeld in het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;dat besluit voorziet in de mogelijkheid tot het toekennen van een sociaal tarief; 2° voor de lokale dienst buitenschoolse opvang : de regeling, vermeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang;dat besluit voorziet in de mogelijkheid tot het toekennen van een sociaal tarief.
De lokale dienst informeert de gezinnen over de mogelijkheid van het toekennen van een sociaal tarief.
De lokale dienst hanteert procedures voor de regeling inzake financiële bijdragen van de gezinnen die aangepast zijn aan de doelgroep.
De lokale dienst behoudt de geïnde financiële bijdragen van de gezinnen.
Art. 22.De lokale dienst registreert de activiteiten en de bereikte doelgroep volgens de richtlijnen van Kind en Gezin en verstrekt de door Kind en Gezin opgevraagde informatie daarover.
Art. 23.De lokale dienst meldt elke wijziging met betrekking tot infrastructuur, openingsuren of openingsperiodes van de lokale dienst aan Kind en Gezin.
Art. 24.De lokale dienst die gelegen is in het Vlaamse Gewest, voldoet aan de bepalingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, en beschikt over een gunstig advies van de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie. Afdeling III. - Voorwaarden met betrekking tot de begeleiders en de
leidinggevende
Art. 25.Voor de begeleiding gelden de volgende specifieke bepalingen : 1° er is steeds één begeleider aanwezig per begonnen schijf van 7 aanwezige kinderen tot de leeftijd van 18 maanden, per begonnen schijf van 10 aanwezige kinderen ouder dan 18 maanden tot ze naar school gaan en per begonnen schijf van 14 aanwezige schoolgaande kinderen om de opvang te verzekeren;2° de begeleider is minstens 18 jaar oud;3° de begeleider in een lokale dienst beschikt over een attest, een eindstudiebewijs of diploma van een door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, erkende opleiding;4° de begeleider is belast met het opvangen van de kinderen, het uitwerken van de activiteiten en het volgen van de dagelijkse contacten met de gezinnen;5° een efficiënte coördinatie van de opvangactiviteiten wordt verzekerd door minstens één halftijdse leidinggevende;6° de leidinggevende beschikt minstens over een eindstudiebewijs van een met vrucht afgeronde opleiding van een door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, aangegeven richting van het hoger niet-universitair onderwijs van één cyclus of van het hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie;7° de lokale dienst is belast met de opvolging van de begeleiders, het organiseren van het teamoverleg en de ouder- en kindparticipatie, het onderhouden van contacten met externen en het plannen en bewaken van de dagelijkse werking;8° de lokale dienst heeft een functiebeschrijving voor alle personeelsleden.De taken van de leidinggevende en de administratieve verantwoordelijken, evenals van de verantwoordelijken voor het kwaliteitsbeleid, worden daarin omschreven en toegekend; 9° de lokale dienst voorziet in vorming en bijscholing van het personeel;10° de begeleiders en de leidinggevenden leggen bij de start van hun tewerkstelling en op verzoek van de lokale dienst tijdens hun tewerkstelling een medisch attest voor waaruit blijkt dat zij geschikt zijn om met kinderen te werken;11° de begeleiders en de leidinggevenden leggen bij de start van hun tewerkstelling en op verzoek van de lokale dienst tijdens hun tewerkstelling een uittreksel uit het strafregister (model 2) voor;12° de begeleiders beschikken over een attest van een basisopleiding levensreddend handelen bij kinderen volgens de bepalingen die de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, vastlegt. Afdeling IV. - Voorwaarden met betrekking tot de doelgroepmedewerkers
Art. 26.De doelgroepwerknemer in een lokale dienst in het Vlaamse Gewest is geslaagd voor de door de VDAB georganiseerde screening waarbij nagegaan werd of de kandidaat wil werken met kinderen en of hij het groeipotentieel heeft om, na opleiding en begeleiding, te beantwoorden aan het beroepsprofiel begeleider in de kinderopvang of begeleider in de buitenschoolse opvang, dat de SERV heeft opgesteld.
Het groeipotentieel wordt minimaal getest door na te gaan of de kandidaat over de sleutelvaardigheden uit het voormelde beroepsprofiel beschikt. De VDAB attesteert de werknemers die als doelgroepwerknemers contractueel kunnen worden tewerkgesteld.
Art. 27.De lokale dienst werkt begeleidings- en opleidingstrajecten uit voor zijn doelgroepwerknemers.
Van bij de start van de tewerkstelling van de doelgroepwerknemer wordt een opleidingstraject op maat opgestart.
Binnen de twee jaar na aanvang van zijn tewerkstelling start de doelgroepwerknemer met een kwalificerende opleiding.
Binnen de zes jaar na aanvang van zijn tewerkstelling beschikt hij over een kwalificatieattest dat uitgereikt wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.
De doelgroepwerknemer beschikt over een attest van een basisopleiding levensreddend handelen bij kinderen volgens de bepalingen die de Vlaamse minister voor bijstand aan personen vastlegt.
Art. 28.De doelgroepwerknemer legt bij de start van zijn tewerkstelling en op verzoek van de lokale dienst een medisch attest voor waaruit blijkt dat hij geschikt is om met kinderen te werken.
Art. 29.De doelgroepwerknemer legt bij de start van zijn tewerkstelling en op verzoek van de lokale dienst tijdens zijn tewerkstelling een uittreksel uit het strafregister (model 2) voor. HOOFDSTUK III. Aanvraag van en beslissing over toestemming
Art. 30.Het organiserend bestuur van een kinderdagverblijf, een initiatief of een BND-project vraagt de toestemming voor het organiseren van een lokale dienst aan bij Kind en Gezin. Afdeling I. - Lokale dienst in het Vlaamse Gewest
Art. 31.De aanvraag wordt ingediend met een aanvraagformulier, dat bestaat uit drie delen.
De aanvraag wordt volledig ingevuld, ondertekend en gedateerd verstuurd naar de hoofdzetel van Kind en Gezin, per post of per fax.
De aanvraag wordt ook in digitale vorm verstuurd naar Kind en Gezin.
Op deel één worden minstens de identificatiegegevens van het organiserend bestuur ingevuld.
Op deel twee worden minstens de volgende elementen ingevuld : 1° een omschrijving van de opportuniteit van het opzetten van een lokale dienst en de manier waarop de doelgroep bereikt zal worden;2° een beschrijving van hoe de lokale dienst opgericht zal worden conform de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 21;3° een plan op schaal 1/50 van de lokalen voor de lokale dienst, met vermelding van de functie van de lokalen;4° de geplande startdatum, openingsuren en -periodes, en de beoogde capaciteit. Het derde deel bevat een omschrijving van de verbintenissen, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie.
Art. 32.Kind en Gezin beslist over de ontvankelijkheid van de aanvraag op duidelijkheid en volledigheid ervan, en brengt het organiserend bestuur op de hoogte van zijn beslissing per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van de aanvraag.
Als de aanvraag niet ontvankelijk is, krijgt het organiserend bestuur dertig dagen de tijd, te rekenen vanaf de dag waarop de aangetekende brief, vermeld in het eerste lid, werd verstuurd (de poststempel geldt als bewijs), om zijn aangepaste aanvraag in te dienen.
Art. 33.Kind en Gezin bezorgt, binnen vijftien dagen na de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, deel 1 en deel 3 aan het Subsidieagentschap.
Het Subsidieagentschap volgt de procedure, vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie.
Het Subsidieagentschap stuurt op basis van de adviezen, vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, en op basis van deel 1 en deel 3 zijn gemotiveerde opportuniteitsadvies over de toestemming voor de lokale dienst naar Kind en Gezin, uiterlijk vijftig dagen nadat het de aanvraag heeft ontvangen.
Art. 34.De beslissing over de toestemming van de lokale dienst wordt door Kind en Gezin genomen binnen achtentwintig dagen nadat Kind en Gezin het advies van het Subsidieagentschap heeft ontvangen.
Uiterlijk eenentwintig dagen na zijn beslissing brengt Kind en Gezin het Subsidieagentschap schriftelijk op de hoogte van die beslissing.
Uiterlijk eenentwintig dagen na zijn beslissing brengt Kind en Gezin het organiserend bestuur schriftelijk op de hoogte van die beslissing.
Een toestemming legt de capaciteit vast van de lokale dienst en de vroegste startdatum van de subsidiëring.
Art. 35.De toestemming en de bijbehorende subsidiëring kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken door Kind en Gezin als : 1° de lokale dienst niet is opgestart binnen een jaar na de startdatum die in de toestemming is bepaald;2° vastgesteld wordt dat niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 29;3° vastgesteld wordt dat de psychische en/of fysieke integriteit van de opgevangen kinderen niet langer gegarandeerd kan worden;4° het Subsidieagentschap daarom verzoekt om redenen die rechtstreeks verband houden met de tewerkstelling en/of begeleiding van doelgroepwerknemers. Afdeling II. - Lokale dienst in het tweetalige gebied
Brussel-Hoofdstad
Art. 36.De aanvraag wordt ingediend met een aanvraagformulier, dat bestaat uit twee delen.
De aanvraag wordt volledig ingevuld, ondertekend en gedateerd verstuurd naar de hoofdzetel van Kind en Gezin, per post of per fax.
De aanvraag wordt ook in digitale vorm verstuurd naar Kind en Gezin.
Op deel één worden minstens de identificatiegegevens van het organiserend bestuur ingevuld.
Op deel twee worden minstens de volgende elementen ingevuld : 1° een omschrijving van de opportuniteit van het opzetten van een lokale dienst en de manier waarop de doelgroep bereikt zal worden;2° een beschrijving van hoe de lokale dienst opgericht zal worden conform de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 21;3° een plan op schaal 1/50 van de lokalen voor de lokale dienst, met vermelding van de functie van de lokalen;4° de geplande startdatum, openingsuren en -periodes, en de beoogde capaciteit.
Art. 37.Kind en Gezin beslist over de ontvankelijkheid van de aanvraag op basis van de duidelijkheid en volledigheid ervan, en brengt het organiserend bestuur op de hoogte van zijn beslissing per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van de aanvraag.
Als de aanvraag niet ontvankelijk is, krijgt het organiserend bestuur dertig dagen de tijd, te rekenen vanaf de dag waarop de aangetekende brief, als vermeld in het eerste lid, werd verstuurd (de poststempel geldt als bewijs), om zijn aangepaste aanvraag in te dienen.
Art. 38.De beslissing over de toestemming voor de lokale dienst wordt door Kind en Gezin genomen uiterlijk negentig dagen nadat Kind en Gezin de aanvraag voor het verlenen van de toestemming aan het organiserend bestuur heeft ontvangen.
Uiterlijk eenentwintig dagen na zijn beslissing brengt Kind en Gezin het organiserend bestuur schriftelijk op de hoogte van die beslissing.
Een toestemming legt de capaciteit vast van de lokale dienst en de vroegste startdatum van de subsidiëring.
Art. 39.De toestemming en de bijbehorende subsidiëring kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken door Kind en Gezin als : 1° de lokale dienst niet is opgestart binnen een jaar na de startdatum die in de toestemming is bepaald;2° vastgesteld wordt dat niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 29;3° vastgesteld wordt dat de psychische en fysieke integriteit van de opgevangen kinderen niet langer gegarandeerd kan worden. HOOFDSTUK IV. - Aanvraag tot en beslissing over subsidiëring
Art. 40.Binnen drie maanden na de startdatum dient het organiserend bestuur een aanvraag tot subsidiëring in bij Kind en Gezin.
De aanvraag bevat minstens de volgende elementen : 1° de namen, geboortedata en kwalificaties van het aangestelde personeel;2° een afschrift van de verzekeringspolissen met betrekking tot de gebouwen, de burgerlijke aansprakelijkheid van personeel en kinderen en de lichamelijke ongevallen van de kinderen;3° een attest of verslag van de brandweer na controle van de brandveiligheid van het gebouw en de inrichting;4° de naam van de persoon die door het organiserend bestuur is aangewezen om het dagelijks beleid te coördineren;5° een model van schriftelijke overeenkomst met de ouders over de opvangvoorwaarden.
Art. 41.Na de ontvangst van de aanvraag stuurt Kind en Gezin onmiddellijk een ontvangstmelding aan het organiserend bestuur.
De personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004, verrichten een onderzoek ter plaatse. Binnen zestig dagen na de ontvangstmelding, vermeld in het eerste lid, wordt het inspectieverslag bezorgd aan Kind en Gezin.
Art. 42.Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het inspectieverslag beslist Kind en Gezin over de toekenning van de subsidiëring. HOOFDSTUK V. - Subsidiebedragen
Art. 43.Voor de voorschoolse opvang wordt een forfaitair subsidiebedrag toegekend door Kind en Gezin per plaats op jaarbasis : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dat basisbedrag geldt voor minimaal 200 openingsdagen en voor minimaal 9 openingsuren per dag. Het bedrag wordt verhoudingsgewijs verlaagd als niet aan die minima voldaan is.
Art. 44.Voor de buitenschoolse opvang wordt een forfaitair subsidiebedrag toegekend door Kind en Gezin per plaats op jaarbasis : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dat basisbedrag geldt voor minimaal 200 openingsdagen en voor minimaal 9 openingsuren op vakantiedagen, voor minimaal 5 uur op woensdagmiddagen en voor 2 openingsuren op schooldagen. Het bedrag wordt verhoudingsgewijs verlaagd als niet aan die minima voldaan is.
Art. 45.§ 1. Een aanvullende subsidie in het kader van de werkdrukvermindering wordt toegekend, naar rato van de arbeidsprestaties : 1° voor elk door Kind en Gezin gesubsidieerd personeelslid (1 VTE) in de erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;2° voor elke coördinator en elke kinderbegeleider in de initiatieven voor buitenschoolse opvang;3° voor elke door Kind en Gezin gesubsidieerde begeleider in de buitenschoolse opvang in aparte lokalen in kinderdagverblijven;4° voor de door Kind en Gezin gesubsidieerde personeelsleden in lokale diensten van buurtgerichte opvang;5° voor de personeelsleden met een gewezen DAC-statuut;6° voor elk door Kind en Gezin gesubsidieerd personeelslid in een gemandateerde voorziening. § 2. De aanvullende subsidie wordt voor ieder werkingsjaar apart berekend op basis van specifieke bedragen die zijn opgenomen in de begroting, voor alle opvangvoorzieningen. Voor een VZW geldt het volgende : op 1 januari van het subsidiejaar in kwestie wordt nagegaan hoeveel personeelsleden in voorzieningen, georganiseerd door een VZW, in aanmerking komen. Voor de personeelsleden met een gescostatuut in initiatieven voor buitenschoolse opvang wordt de ondersteuning beperkt tot het gedeelte dat niet in de gescopremie opgenomen is. Het vastgestelde bedrag wordt omgerekend per voltijds personeelslid, waarbij de volgende voorwaarden gelden : 1° een personeelslid dat 45 jaar is of ouder maar jonger dan 50 jaar telt voor één eenheid;2° een personeelslid dat 50 jaar is of ouder maar jonger dan 55 jaar telt voor twee eenheden;3° een personeelslid dat 55 jaar is of ouder telt voor drie eenheden. Voor een openbaar bestuur geldt het volgende : op 1 januari van het subsidiejaar in kwestie wordt voor elk gesubsidieerd personeelslid (1 VTE) in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, georganiseerd door een openbaar bestuur, een forfaitair subsidiebedrag werkdrukvermindering uitgetrokken.
Voor gesubsidieerde plaatsen op 1 januari van het subsidiejaar in kwestie binnen een initiatief voor buitenschoolse opvang of een buitenschoolse opvang die verbonden is aan een kinderdagverblijf, georganiseerd door een openbaar bestuur, geldt de volgende omzettingsregel : 1 plaats betekent 0,040 fractie van het bepaalde subsidiebedrag werkdrukvermindering per VTE voor een initiatief voor buitenschoolse opvang en 1 plaats betekent 0,125 fractie van de bepaalde werkdrukvermindering per VTE voor een plaats binnen een buitenschoolse opvang die verbonden is aan een kinderdagverblijf.
Voor een plaats in een lokale dienst van buurtgerichte opvang geldt de volgende omzettingsregel : 1 plaats in een lokale dienst voor voorschoolse opvang komt overeen met 0,175 VTE, 1 plaats buitenschools komt overeen met 0,125 VTE. Voor de gemandateerde voorziening, georganiseerd door een openbaar bestuur, wordt per VTE door Kind en Gezin gesubsidieerd personeelslid een forfaitair bedrag toegekend.
Art. 46.De lokale dienst kan boven op de forfaitaire subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, een aanvullende subsidie krijgen van Kind en Gezin voor een deel van de loonkosten van doelgroepwerknemers die een begeleidersfunctie opnemen, van maximaal 15.268,50 euro per lokale dienst als de lokale dienst twee voltijdse equivalenten doelgroepwerknemers tewerkstelt. Dat bedrag wordt verhoudingsgewijs verlaagd als er minder doelgroepwerknemers worden tewerkgesteld.
Als tegemoetkoming voor de anciënniteitsontwikkeling bij de doelgroepwerknemers, kan deze aanvullende subsidie verhoogd worden met een aanvullend bedrag, en dit ten vroegste in 2010 en op voorwaarde dat daartoe bijkredieten ter beschikking gesteld worden. De minister bepaalt het percentage van de verhoging.
Art. 47.De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, verstrekt een loonpremie en omkaderingspremie als vermeld in artikel 17 tot en met 21 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie, volgens de procedure, vermeld in artikel 12 tot en met 17 van datzelfde besluit.
Art. 48.De lokale dienst in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan boven op de forfaitaire subsidiebedragen en het aanvullende subsidiebedrag, vermeld in dit besluit, een omkaderingspremie krijgen van Kind en Gezin, van maximaal 12.000 euro op jaarbasis. Daarvoor moet de lokale dienst minimaal één doelgroepwerknemer in een begeleidende functie in dienst nemen.
De omkaderingspremie wordt aantoonbaar ingezet om de begeleidings- en opleidingstrajecten voor de doelgroepwerknemers te ontwikkelen en te organiseren.
Art. 49.De subsidie wordt uitbetaald op basis van een evenredige verdeling over de kwartalen, telkens in de eerste maand van een kwartaal. HOOFDSTUK VI. - Beroepsprocedure
Art. 50.Het organiserend bestuur kan beroep aantekenen bij Kind en Gezin tegen : 1° de gehele of gedeeltelijke weigering van toestemming na een positief advies van het Subsidieagentschap;2° de intrekking van de toestemming en de bijbehorende subsidiëring, op basis van artikel 35, 1°, 2° of 3°, of artikel 39, 1°, 2° of 3°;3° de weigering van toestemming op basis van een negatief advies van het Subsidieagentschap;4° de intrekking van de toestemming en de bijbehorende subsidiering, op basis van artikel 35, 4°.
Art. 51.Het ingediende beroep schorst de beslissing niet.
Art. 52.Als het beroep wordt ingesteld op basis van artikel 50, 1° of 2°, beschikt Kind en Gezin over een termijn van 45 kalenderdagen vanaf het indienen van het beroep om een beslissing te nemen. Kind en Gezin brengt het organiserend bestuur op de hoogte van de genomen beslissing, uiterlijk 30 dagen na de beslissing.
Art. 53.Als het beroep wordt ingesteld op basis van artikel 50, 3° of 4°, bezorgt Kind en Gezin het beroep aan het Subsidieagentschap.
Art. 54.Het Subsidieagentschap verstrekt binnen veertig dagen na de ontvangst van het beroep, vermeld in artikel 53, een met redenen omkleed advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, deelt binnen zestig dagen na de ontvangst van het advies van het Subsidieagentschap zijn beslissing mee aan Kind en Gezin.
Kind en Gezin brengt de indiener van het beroep, uiterlijk eenentwintig dagen na de ontvangst van de beslissing, met een aangetekende brief op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.
Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, oordeelt dat het Subsidieagentschap positief had moeten adviseren, dan wordt de beslissing, vermeld in artikel 34, opnieuw genomen door Kind en Gezin. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 55.De toestemming en de bijhorende subsidiëring voor een lokale dienst is mogelijk binnen de perken van de begroting.
Art. 56.De subsidiebedragen, vermeld in artikel 43, 44, 46 en 48, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de gezondheidsindex tussen 1 november van het vorige kalenderjaar en 1 november van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Art. 57.De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 58.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008, met uitzondering van : 1° artikel 6 en 7, die in werking treden op 1 januari 2010;2° artikel 21, lid 1, 1° en 2°, dat voor lokale diensten, gegroeid uit een BND-project, in werking treedt op 1 januari 2009. Brussel, 9 mei 2008.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, K. VAN BREMPT De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, S. VANACKERE