gepubliceerd op 07 september 2006
Wet betreffende de elektronische procesvoering
10 JULI 2006. - Wet betreffende de elektronische procesvoering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Definities en algemene beginselen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt verstaan onder : 1° « het beheerscomité » : « het beheerscomité dat bedoeld wordt in artikel 15 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix »;2° « het toezichtscomité » : « het toezichtscomité dat bedoeld wordt in artikel 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix »;3° « de gekwalificeerde handtekening » : « de geavanceerde elektronische handtekening zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, die bevestigd wordt door middel van een gekwalificeerd certificaat zoals bedoeld in artikel 2, 4°, van dezelfde wet en aangemaakt wordt met een veilig middel in de zin van artikel 2, 7°, van dezelfde wet »;4° « de dienstverlener inzake communicatie » : « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die beantwoordt aan de voorwaarden die vastgelegd worden in artikel 10 van deze wet, alsook aan die welke bepaald worden door de Koning, na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, en die optreedt als intermediair orgaan bij elke betekening, kennisgeving, neerlegging of mededeling in het kader van een gerechtelijke procedure.»
Art. 3.Deze wet regelt de wijze waarop de door de wetten of reglementen voorgeschreven processtukken elektronisch worden aangemaakt, neergelegd, betekend, ter kennis gebracht, medegedeeld, bewaard en geraadpleegd in het kader van een gerechtelijke procedure.
Art. 4.Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, mag niemand verplicht worden via elektronische weg proceshandelingen te stellen of documenten met betrekking tot proceshandelingen te ontvangen.
De Koning kan evenwel, na advies van het beheerscomité, in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° bepalen dat categorieën van natuurlijke personen die beroepshalve in opdracht van derden of van een gerechtelijke autoriteit, proceshandelingen stellen, verplicht zijn, in het kader van hun beroep proceshandelingen te stellen en te ontvangen via elektronische weg;2° bepalen dat categorieën van rechtspersonen verplicht zijn proceshandelingen te stellen en te ontvangen via elektronische weg;3° van kracht zijnde wettelijke bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen, teneinde de communicatie tussen de rechtssubjecten enerzijds, en de gerechtelijke overheid anderzijds, elektronisch mogelijk te maken;4° nadere regels vaststellen volgens welke de burgers met de gerechtelijke overheid elektronisch kunnen communiceren en ze elektronisch documenten of akten kunnen toezenden. De in het tweede lid, 3° en 4°, bedoelde koninklijke besluiten worden genomen na advies van het toezichtscomité.
De krachtens het tweede lid, 3°, genomen koninklijke besluiten die niet bij wet zijn bekrachtigd op de eerste dag van de achttiende maand volgend op deze van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, houden op uitwerking te hebben na het verstrijken van voormelde termijn.
Art. 5.Behoudens wanneer de verplichting bestaat een proceshandeling te stellen via elektronische weg, wordt een processtuk dat op regelmatige wijze elektronisch wordt aangemaakt, neergelegd, medegedeeld en bewaard, gelijkgesteld met een op papier gesteld processtuk.
Art. 6.Niettegenstaande enige andersluidende bepaling kan, wanneer de verplichting bestaat om een processtuk elektronisch aan te maken, neer te leggen, te betekenen, ter kennis te brengen, mede te delen, te bewaren of te raadplegen, en zulks niet mogelijk is ingevolge overmacht, inzonderheid wegens het disfunctioneren van het Phenix-systeem, het op papier worden gesteld, per drager, per post of per fax worden neergelegd, betekend, ter kennis gebracht en medegedeeld, en als dusdanig worden bewaard en geraadpleegd.
Art. 7.Telkens als een wettelijke bepaling de ondertekening van een processtuk voorschrijft en dit stuk elektronisch is, wordt dit stuk voorzien van de gekwalificeerde handtekening zoals gedefinieerd in artikel 2, 3°.
Die gekwalificeerde handtekening wordt met een handgeschreven handtekening gelijkgesteld.
Art. 8.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het beheerscomité, op welke wijze en onder welke vorm de betaling gebeurt van de rechten die wettelijk of reglementair verschuldigd zijn bij het neerleggen, afleveren of kopiëren van processtukken, wanneer zulks gebeurt via elektronische weg.
Art. 9.§ 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling heeft een document van elektronische procesvoering gevolgen op het tijdstip waarop : -het wordt ingevoerd in het Phenix-systeem, wanneer een handeling ter griffie moet worden verricht; - de dienstverlener inzake communicatie het verzoek van de afzender tot afgifte aan de geadresseerde ontvangt, wanneer een dergelijke dienstverlener optreedt; - de afzender het onherroepelijke bevel geeft het document te verzenden, buiten beide bovenstaande gevallen. § 2. Het gebrek aan afgifte, de laattijdige afgifte of de onleesbaarheid van een document wegens het disfunctioneren van de informatica, zonder fout of nalatigheid toe te schrijven aan de partij die deze doet gelden, wordt gelijkgesteld met gevallen van overmacht indien dit haar verhindert haar rechten uit te oefenen. § 3. De afgifte van een elektronisch document is het tijdstip waarop de geadresseerde kennis kan nemen van de inhoud ervan.
Behoudens tegenbewijs wordt de afgifte geacht te zijn verricht op het tijdstip waarop de dienstverlener inzake communicatie verklaart de akte te hebben afgegeven, wanneer een dergelijke dienstverlener optreedt. § 4. Een aan een partij gericht elektronisch document wordt geacht leesbaar te zijn en niet besmet te zijn met een virus of enige andere schadelijke opdracht, behoudens onverwijld met redenen omkleed bezwaar van die partij.
In geval van met redenen omkleed bezwaar, bezorgt de afzender haar onverwijld een nieuwe versie van het leesbare en niet met voornoemde gebreken aangetaste elektronische document. § 5. Een onleesbaar elektronisch document dat is besmet met een virus of enige andere schadelijke opdracht en dat om die reden niet in het Phenix-systeem zou worden ingevoerd, wordt evenwel beschouwd als een op geldige wijze verrichte akte, op voorwaarde dat de afzender aantoont dat hij de passende maatregelen met het oog op de beveiliging en de leesbaarheid van het document had genomen en dat hij aan de griffie, zelfs buiten termijn, een leesbaar en niet met voornoemde gebreken aangetast document bezorgt zodra hij zich rekenschap kan geven van de mislukking van zijn poging.
Art. 10.§ 1. De dienstverlener inzake communicatie moet aan de volgende vereisten beantwoorden : 1° erop toezien dat de data en de tijdstippen van verzending en afgifte van de akten van rechtspleging nauwkeurig kunnen worden bepaald;2° aan de hand van de gepaste en wettelijke middelen de identiteit van de partijen bij de betekening, de kennisgeving of de mededeling nagaan; 3 ° betrouwbare systemen en producten gebruiken, die beschermd zijn tegen wijzigingen en die de technische en cryptografische veiligheid garanderen van de processen die hij ondersteunt; 4° maatregelen nemen om de vertrouwelijkheid te waarborgen van de gegevens tijdens het volledige proces van mededeling van de boodschappen, alsook van de gegevens die hij moet bewaren;5° alle relevante gegevens registreren die verband houden met de tijdens de nuttige termijn van dertig jaar verrichte mededelingen, inzonderheid om een bewijs van certificatie in rechte te kunnen verstrekken;6° de door de verzender opgelegde termijnen eerbiedigen, teneinde deze in staat te stellen de wettelijke termijnen na te leven;7° aan de verzender onverwijld de onder 1° en 2° bedoelde gegevens meedelen;8° over toereikende economische en financiële mogelijkheden beschikken om te functioneren conform de bij deze wet bepaalde vereisten, in het bijzonder om de aansprakelijkheid voor schade te dragen. De Koning bepaalt, na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomite, de toepassingsvoorwaarden van die vereisten. § 2. Een dienstverlener inzake communicatie kan niet worden onderworpen aan een voorafgaande machtiging om zijn activiteiten uit te oefenen. De dienstverlener inzake communicatie dient niettemin, ofwel in de loop van de maand die volgt op de bekendmaking van deze wet, ofwel voor de aanvang van zijn activiteiten, de volgende inlichtingen mee te delen aan het bestuur : 1° een verslag waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van § 1;2° zijn naam;3° het geografisch adres waar hij gevestigd is;4° de nadere gegevens, waardoor hij gemakkelijk te bereiken is, met inbegrip van zijn adres voor elektronische post;5° in voorkomend geval, zijn beroepstitel en zijn ondernemingsnummer. Het bestuur geeft hem een ontvangstbewijs af binnen tien dagen na de mededeling.
De Koning bepaalt de regels voor deze mededeling.
De Koning bepaalt de regels betreffende de controle van de dienstverleners inzake communicatie evenals de rechtsmiddelen die het bestuur kan aanwenden. § 3. Een dienstverlener inzake communicatie kan het bestuur om een accreditatie vragen.
De Koning preciseert de in § 1 bedoelde voorwaarden en bepaalt : - de voorwaarden voor accreditatie; - de procedure voor de toekenning, schorsing en intrekking van de accreditatie; - de verschuldigde bedragen voor het toekennen, beheren en controleren van de accreditatie; - de termijnen voor het onderzoek van de aanvraag; - de regels voor de controle van de geaccrediteerde dienstverleners inzake communicatie.
De keuze om zich te wenden tot een geaccrediteerde dienstverlener inzake communicatie is vrij. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het Gerechtelijk Wetboek
Art. 11.Artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992 en 11 juli 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 706.- De vordering kan voor de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, de vrederechter of de politierechtbank, worden ingesteld bij gezamenlijk verzoekschrift van de partijen die het op straffe van nietigheid hebben ondertekend en gedagtekend.
Het verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie of per aangetekende brief aan de griffie gericht.
De neerlegging van het verzoekschrift ter griffie of de verzending per aangetekende brief geldt als betekening.
Het verzoekschrift wordt op de rol ingeschreven nadat, in voorkomend geval, de rolrechten zijn betaald.
Ingeval de partijen of een van hen in het verzoekschrift daarom verzoeken, of wanneer de rechter het noodzakelijk acht, bepaalt deze laatste een zitting binnen vijftien dagen te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift. De partijen en, in voorkomend geval, hun raadsman worden dan door de griffier opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt bij gewone brief. »
Art. 12.Artikel 711 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 711.- Op de griffie van elk gerecht wordt een rol gehouden waarop elke zaak in volgorde van binnenkomst wordt ingeschreven.
Elke zaak krijgt een voor het hele Rijk enig volgnummer waarvan de samenstelling wordt vastgesteld door het beheerscomité. De inschrijving vermeldt : 1° de naam van de partijen;2° in voorkomend geval, de wettelijk vastgestelde identificatienummers van de partijen;3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de eiser;4° de naam van de raadsman van de partijen;5° de dagtekening en in voorkomend geval de kamer waar de zaak is aangebracht of die waaraan zij is toegewezen;6° indien het verschuldigd is, het recht dat bij de inschrijving geïnd is;7° in voorkomend geval, het gerecht dat de beslissing heeft gewezen waartegen een rechtsmiddel wordt ingesteld en de datum van die beslissing;8° de datum van de getroffen beslissingen.»
Art. 13.Artikel 713 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 713.- De rol wordt opgemaakt en bewaard op een wijze die de raadpleging ervan mogelijk maakt en de leesbaarheid ervan waarborgt.
De Koning bepaalt daartoe nadere regels na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix.
Op gezamenlijk verzoek van de partijen of op bevel van de rechter kunnen de vermeldingen van de inschrijving door de griffier van de rol gewijzigd worden. »
Art. 14.Artikel 718 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 718.- De inschrijving op de rol geschiedt op overlegging van het origineel of van een door de gerechtsdeurwaarder eensluidend verklaard afschrift, of in voorkomend geval van het betekende afschrift van het exploot van dagvaarding. »
Art. 15.In de artikelen 716, 717, 719, 720, 727, 730, gewijzigd bij de wet van 25 november 1993, 1059, gewijzigd bij de wet van 24 juni 1970, 1085, 1208, 1322quater, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 1998, 1337quinquies, gewijzigd bij de wet van 12 juni 1991 en 1344ter, § 2, gewijzigd bij de wet van 30 november 1998, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « algemene rol » vervangen door het woord « rol ».
Art. 16.Artikel 721 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 721.- Het dossier bevat onder meer : 1° de akten van rechtsingang of van voorziening en hun bijlagen of, bij gebrek van de originelen, de betekende afschriften van die akten of de eensluidend verklaarde afschriften;2° de kennisgevingen, aanmaningen, conclusies en memories van de partijen evenals het afschrift van de brief waarbij de toezending van de stukken wordt gemeld, in het geval van artikel 737, tweede lid;3° de processen-verbaal van de zitting of van de onderzoeksmaatregelen die in de zaak bevolen zijn en in het algemeen alle door de rechter opgemaakte akten;4° de akte waarin de beëdiging van de deskundige wordt vastgesteld;5° de verslagen opgemaakt ter uitvoering van de beslissingen van de rechter;6° het advies van het openbaar ministerie;7° de beslissingen die in de zaak zijn gewezen;8° de akte van volmacht, bedoeld in artikel 728, §§ 2, 2bis en 3;9° de inventaris van de stavingstukken van iedere partij;10° het ontvangstbewijs van neerlegging van de geïnventariseerde stavingstukken. Deze stukken worden door de griffier in het dossier gevoegd op de dag dat zij worden neergelegd.
Bij het dossier wordt een inventaris van de stukken gevoegd, die door de griffier wordt bijgehouden en waarin de datum van neerlegging van die stukken wordt vermeld. »
Art. 17.In het opschrift van het vierde deel, boek II, titel II, hoofdstuk II, afdeling II, en in artikel 736 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « overlegging » en « overleggen » respectievelijk vervangen door de woorden « mededeling » en « mededelen ».
Art. 18.Artikel 737 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 737.- De mededeling geschiedt door het neerleggen van de stukken ter griffie, waar de partijen er ter plaatse inzage van nemen.
De mededeling van de geïnventariseerde stukken kan ook in der minne geschieden.
Bij elke mededeling van stukken door neerlegging ter griffie wordt een inventaris ter griffie neergelegd. »
Art. 19.Artikel 739 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : «
Art. 739.- Behoudens wanneer zij elektronisch werden medegedeeld, geven de partijen de stukken terug uiterlijk binnen de termijn die hun is gesteld om conclusie te nemen. »
Art. 20.Artikel 742 van hetzelfde Wetboek wordt als volgt vervangen : «
Art. 742.- De partijen leggen hun conclusies neer ter griffie samen met een inventaris van de medegedeelde stukken.
Zij ontvangen hiervan een ontvangstbewijs. »
Art. 21.Artikel 743 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 juni 1970, wordt vervangen als volgt : «
Art. 743.- De partijen vermelden in hun conclusie hun naam, voornaam en woonplaats of gerechtelijk elektronisch adres, alsmede het rolnummer van de zaak.
De rechtspersonen doen blijken van hun identiteit op de bij artikel 703 bepaalde wijze.
De conclusies worden ondertekend door de partijen of door hun raadsman. »
Art. 22.Artikel 783 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, wordt vervangen als volgt : «
Art. 783.- De griffier stelt het proces-verbaal van de zitting op.
Het proces-verbaal van de zitting vermeldt : 1° de behandelde zaak, met opgave van het nummer van de zaak en van de namen van de partijen en van hun advocaten;2° de datum en het uur waarop de zaak werd behandeld;3° de naam van de rechters die de zitting bijwonen;4° de door de wet voorgeschreven en verrichtte proceshandelingen;5° alle vaststellingen die nodig zijn om na te gaan of de substantiële en op straffe van nietigheid voorgeschreven pleegvormen werden nageleefd. De rechter die de zitting heeft voorgezeten, ziet het proces-verbaal van de zitting na en ondertekent het samen met de griffier.
De vermeldingen op het proces-verbaal van de zitting zijn authentiek en hebben bewijskracht zolang zij niet van valsheid zijn beticht. »
Art. 23.Artikel 863 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 3 augustus 1992, wordt hersteld in de volgende lezing : «
Art. 863.- In alle gevallen waarin de ondertekening vereist is voor de geldigheid van een proceshandeling kan het gebrek van de handtekening worden geregulariseerd ter zitting of binnen een door de rechter vastgestelde termijn. »
Art. 24.In de artikelen 639, tweede lid, 674bis, § 6, 729, 730, § 2, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 25 november 1993, 734, gewijzigd bij de wet van 12 mei 1971, 735, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, 766, gewijzigd bij de wet van 14 november 2000, 767, § 2, gewijzigd bij de wet van 14 november 2000, 769, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992, 770, gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992 en 14 november 2000, 783, 789, en 1289bis, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « het zittingsblad » met de nodige aanpassingen vervangen door de woorden « het proces-verbaal van de zitting ».
Art. 25.In artikel 788, eerste lid, van hetzelfde Wetboek vervallen de woorden « zittingsbladen of de ».
Art. 26.In het vierde deel, boek II, titel III, hoofdstuk VIII, afdeling II van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 882bis ingevoegd, luidende : «
Art. 882bis.- Onverminderd de toepassing van de voorgaande bepalingen kan de rechter bij wie een betwisting van het reëel karakter of de duur van het disfunctioneren van het Phenix-systeem krachtens artikel 52, derde lid, aanhangig is gemaakt, het beheerscomité, dat bedoeld is in artikel 15 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix, bij een beslissing, alle informatie vragen die nuttig is voor de beslechting van die betwisting.
Het beheerscomité deelt de rechter binnen acht dagen na ontvangst van de door de griffier bij gerechtsbrief bezorgde beslissing een antwoord mede, overeenkomstig artikel 46, § 4.
Dat antwoord wordt door de griffier bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de partijen en, in voorkomend geval, bij gewone brief van hun advocaten.
De partijen kunnen, binnen acht dagen na de verzending van de gerechtsbrief, hun opmerkingen aan de rechter toezenden.
Binnen acht dagen na het verstrijken van de bij het vierde lid bepaalde termijn of in, voorkomend geval, bij dezelfde beslissing als die welke de rechter wijst over de grond van de zaak, doet hij uitspraak op stukken. Indien hij het echter nodig acht de partijen te horen, worden deze binnen acht dagen bij gerechtsbrief opgeroepen. In dat geval doet hij uitspraak binnen acht dagen na de zitting of, in voorkomend geval, bij dezelfde beslissing als die welke hij wijst over de grond van de zaak.
Tegen de beslissing van de rechter het beheerscomité te ondervragen, kan geen rechtsmiddel worden ingesteld. »
Art. 27.In hetzelfde Wetboek worden opgeheven : 1° artikel 712;2° artikel 720, tweede lid;3° artikel 744;4° artikel 745, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 3 augustus 1992;5° artikel 784.
Art. 28.De artikelen 4 tot 7 van de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure worden opgeheven. HOOFDSTUK III. - Het elektronisch dossier in strafzaken Afdeling 1. - Het dossier
Art. 29.§ 1. Met uitzondering van de overtuigingsstukken, worden alle stukken van het dossier hetzij op een papieren drager, hetzij op een elektronische drager geplaatst, behoudens de inventaris, die steeds in elektronische vorm moet worden opgemaakt.
Deze regel is niet van toepassing op dossiers die met het oog op de behandeling ter terechtzitting door de rechtbank dienen te worden bijgevoegd om redenen van wettelijke of bijzondere herhaling, gewoontemisdadigheid, moraliteit, samenhang of eenheid van opzet zoals bepaald bij artikel 65 van het Strafwetboek, noch op dossiers die het voorwerp uitmaken van een procedure tot herziening. Deze dossiers worden niet omgezet op een andere drager, onverminderd de toepassing van artikel 30. § 2. Het dossier bevat een chronologische elektronische inventaris waarop alle stukken ongeacht hun aard of herkomst op de datum van de voeging ervan kunnen teruggevonden worden. Geen stuk kan worden toegevoegd aan het dossier, tenzij door de rechter of door de griffier of, indien het gaat om een opsporingsonderzoek, door de parketmagistraat of de parketsecretaris.
Indien beslist werd het dossier op een papieren drager op te maken, wordt een eensluidend afschrift van de chronologische elektronische inventaris aan dit papieren dossier toegevoegd. § 3. Indien stukken met toepassing van de artikelen 131, § 2, of 235bis, § 6, van het Wetboek van strafvordering of omdat zij zich bij vergissing in het elektronisch dossier bevinden, uit een elektronisch dossier dienen verwijderd te worden, verwijdert de griffier deze stukken en legt hij ze neer ter griffie door opname in een bijzonder elektronisch register dat hiertoe ter griffie wordt aangemaakt. Van deze verrichting maakt de griffier melding in de inventaris van het dossier waaruit de stukken zijn verwijderd. Afdeling 2. - De beslissingsbevoegdheid inzake de elektronische opmaak
van het dossier
Art. 30.Tot de in artikel 37, § 1, bedoelde datum, beslist de federale procureur, de procureur-generaal, de arbeidsauditeur of de procureur des Konings inzake de dossiers van opsporingsonderzoek, en de onderzoeksrechter betreffende de dossiers van gerechtelijk onderzoek zodra deze dossiers bij hem aanhangig worden gemaakt, op welke drager het origineel dossier zal worden opgemaakt.
Vanaf het aanhangig maken van de zaak bij de rechtbank kan enkel de rechter, in het belang van een goede rechtsbedeling, bevelen de drager van het dossier van de rechtspleging te wijzigen overeenkomstig artikel 31.
Tot de datum van de volledige inwerkingtreding van het elektronisch dossier in strafzaken beslist de jeugdrechtbank, betreffende de dossiers van de zaken die bij deze rechtbank aanhangig zijn gemaakt en de stukken die bij deze dossiers worden gevoegd, op welke drager deze dossiers en deze stukken worden opgemaakt. Afdeling 3. - Het omzetten van stukken van de ene drager naar een
andere drager, het chronologisch archiefdossier en de termijn van archivering
Art. 31.§ 1. Het omzetten van op papieren drager opgemaakte strafdossiers, processtukken en andere stukken naar een elektronisch dossier wordt verricht door opname in het elektronisch dossier via elektronische lezing en bevestiging van de conformiteit met het elektronisch gelezen document door de gekwalificeerde handtekening van de gerechtelijke overheid die tot de omzetting beslist of, naar gelang van het geval, van de griffier of van de parketsecretaris. § 2. De oorspronkelijk niet in elektronische vorm opgestelde stukken worden neergelegd op het secretariaat van het parket indien het strafdossier een opsporingsonderzoek betreft. In dat geval worden ze ten laatste op het ogenblik van de dagvaarding of het aanhangig maken van de zaak bij de rechtbank neergelegd ter griffie van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is, tenzij de inzage of kopie en bijgevolg de neerlegging ervan ter griffie vóór dat tijdstip volgt uit een uitdrukkelijke wettelijke bepaling.
Wanneer het stukken van een gerechtelijk onderzoek betreft, worden ze door de griffier die de onderzoeksrechter bijstaat, bewaard en ter griffie neergelegd zodra de zaak verwezen is door de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling. In geval van ontlasting van de onderzoeksrechter zonder verwijzing naar een rechter ten gronde worden deze stukken samen met het dossier toegestuurd aan de procureur des Konings en vervolgens bewaard door de parketsecretaris. § 3. De overeenkomstig § 2 neergelegde stukken maken deel uit van het chronologisch archiefdossier. Het chronologisch archiefdossier bevat alle stukken die oorspronkelijk niet in elektronische vorm werden opgesteld, doch in elektronische vorm werden omgezet, alsook de stukken die bij toepassing van artikel 34 daarin worden gerangschikt.
Deze stukken worden chronologisch gerangschikt volgens de datum van de voeging ervan bij het dossier. De processtukken worden eveneens chronologisch gerangschikt, doch worden in een afzonderlijke map van het chronologisch archiefdossier ondergebracht.
Ingeval een stuk in elektronische vorm werd omgezet, vermeldt de griffier of, in voorkomend geval, de parketsecretaris, in de inventaris dat het oorspronkelijk stuk werd neergelegd in het chronologisch archiefdossier met vermelding van de datum van die neerlegging. § 4. De omzetting van een op elektronische drager opgemaakt dossier of gedeelten daarvan naar een papieren drager geschiedt via een afdruk ervan die voor eensluidend verklaard en ondertekend wordt door, naar gelang van het geval, hetzij de procureur des Konings of de parketsecretaris, hetzij de griffier. Indien het omgezet stuk uitgaat van een politiedienst of een andere overheid, kan deze eveneens op dezelfde wijze een voor eensluidend verklaarde afdruk afleveren.
Wanneer een stuk dat op een elektronische drager werd aangemaakt op een papieren drager wordt geplaatst, wordt op het stuk dat op die drager werd geplaatst, melding gemaakt van deze verrichting, van het in artikel 711, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde volgnummer en van het volgnummer van het oorspronkelijk stuk. § 5. De chronologische archiefdossiers, worden gedurende de wettelijk of reglementair bepaalde archiveringstermijn die geldt voor de dossiers waarop ze betrekking hebben, bewaard. Afdeling 4. - De kopie, inzage en afgifte van een kosteloze kopie van
de tekst van het verhoor
Art. 32.§ 1. Wanneer krachtens een wettelijke bepaling tijdens de fase van het gerechtelijk onderzoek inzage in het elektronisch dossier of in een gedeelte daarvan wordt verleend, wordt ter griffie of op een daartoe aangewezen plaats inzage in het dossier of het relevant gedeelte ervan gegeven. Inzage kan tevens worden verleend door middel van een afdruk van het gehele dossier of van een gedeelte daarvan.
Vanaf het bij artikel 127, § 2, van het Wetboek van Strafvordering bepaalde tijdstip, blijven deze regels gelden. Op verzoek van een partij kan evenwel kopie worden verleend op een elektronische drager, via elektronische weg of in de vorm van een afdruk.
Tijdens het opsporingsonderzoek wordt, zo de procureur des Konings daartoe toelating heeft gegeven, op het secretariaat van het parket of op een daartoe aangewezen plaats rechtstreeks inzage in het dossier gegeven.
Vanaf het ogenblik van de dagvaarding of de oproeping bij proces-verbaal blijven deze regels inzake de uitvoering van de inzage gelden. Op verzoek van een partij kan evenwel kopie worden verleend op een elektronische drager, via elektronische weg of in de vorm van een afdruk. Hetzelfde geldt indien de procureur des Konings tijdens het opsporingsonderzoek toelating geeft tot afgifte van een kopie of ingeval inzage en kopie verleend worden krachtens een uitdrukkelijke wettelijke bepaling. § 2. Binnen het kader van een elektronisch dossier kan de afgifte van een kosteloze kopie van de tekst van het verhoor overeenkomstig de artikelen 28quinquies en 57 van het Wetboek van Strafvordering, of van een proces-verbaal krachtens andere wettelijke bepalingen, gebeuren in de vorm van een afdruk van de tekst. Afdeling 5. - De overzending van processen-verbaal
Art. 33.Processen-verbaal uitgaande van politiediensten of van ambtenaren en agenten behorende tot de diensten die ressorteren onder overheden en instellingen van openbaar nut en die door bijzondere wetten belast worden met het opsporen en vaststellen van misdrijven, alsook met het verzamelen van de bewijzen ervan, of van personen die zij machtigen deze opdrachten uit te voeren, kunnen in elektronische vorm worden toegestuurd aan de bevoegde gerechtelijke overheid overeenkomstig de richtlijnen van het College van procureurs-generaal opgesteld na advies van het beheerscomité. Afdeling 6. - De nadere regels voor de ondertekening van verklaringen,
processen-verbaal en andere proces stukken die op elektronische drager worden opgemaakt in het kader van een origineel elektronisch dossier en nadere regels voor het omzetten van proces stukken
Art. 34.§ 1. Ingeval een in het kader van een strafzaak verhoorde persoon, ongeacht in welke hoedanigheid en ongeacht in welk stadium van de strafrechtspleging, de tekst ondertekent van de verklaring die hij heeft afgelegd tegenover een politieambtenaar, een ambtenaar of agent behorende tot de diensten die ressorteren onder overheden en instellingen van openbaar nut en die door bijzondere wetten belast worden met het opsporen en vaststellen van misdrijven, alsook met het verzamelen van de bewijzen ervan, of tegenover een persoon die zij machtigen deze opdrachten uit te voeren, gebeurt deze ondertekening door plaatsing van zijn handtekening op een afdruk van de tekst van zijn verklaring. Deze afdruk wordt neergelegd in het chronologisch archiefdossier.
Van deze verrichtingen wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor zelf dat bij het elektronisch dossier wordt gevoegd en bevestigd wordt door de gekwalificeerde handtekening van de opsteller. § 2. Ingeval een persoon in het kader van een strafzaak, ongeacht in welke hoedanigheid en ongeacht in welk stadium van de strafrechtspleging, een verklaring, een verzoek, een proces-verbaal of welke akte ook die is opgemaakt door of voor een rechter, een griffier, een procureur des Konings of een parketsecretaris, ondertekent, geschiedt deze ondertekening door plaatsing van zijn handtekening op een afdruk van dit stuk.
Van deze ondertekening wordt melding gemaakt in het stuk zelf. De afdruk die voorzien is van de handtekening van de betrokkene wordt in het chronologisch archiefdossier bewaard. § 3. Wanneer het mogelijk is, worden de verklaringen, verzoeken, processen-verbaal of welke akten ook in hun elektronische vorm ondertekend door de betrokken personen of door de personen die hen hiertoe wettelijk kunnen vertegenwoordigen, door gebruik te maken van een gekwalificeerde handtekening, op de wijze die door de Koning wordt vastgelegd bij besluit genomen na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité. § 4. De akten, verklaringen of verzoekschriften die krachtens de wet door de betrokken partij, benadeelde of verzoeker aan de griffie of aan de parketsecretaris mogen toegezonden worden, kunnen elektronisch toegezonden worden voorzover zij voorzien zijn van de gekwalificeerde handtekening van de partij, de verzoeker of van de advocaat die de verzending verricht. Conclusies en memories mogen aan de griffie van de rechtbank of het hof waar de zaak aanhangig is, elektronisch toegezonden worden voorzover zij voorzien zijn van de gekwalificeerde handtekening van de betrokken partij of van haar advocaat. § 5. Behoudens toepassing van artikel 42bis van het Gerechtelijk Wetboek worden de dagvaarding uitgaande van een andere partij dan het openbaar ministerie en de stukken van betekening, na opname in het elektronisch dossier, door de griffier neergelegd in het chronologisch archiefdossier indien ze betrekking hebben op een opsporingsonderzoek waarvan het dossier op elektronische drager werd opgemaakt of waarvoor de procureur des Konings tot de elektronische opmaak van het dossier beslist. § 6. De op papieren drager opgestelde verslagen van door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter aangestelde deskundigen worden, na opname in het elektronisch dossier, neergelegd in het chronologisch archiefdossier.
Ingeval de deskundige over een gekwalificeerde handtekening beschikt, kan het verslag elektronisch worden toegestuurd naar de bevoegde gerechtelijke overheid. Afdeling 7. - Bijzondere bepalingen betreffende de oproepingen
Art. 35.De griffier die krachtens de wet een oproeping elektronisch verzendt, kan een beroep doen op de dienstverlener inzake communicatie en die handelt overeenkomstig artikel 46, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek.
Oproepingen kunnen eveneens rechtstreeks elektronisch worden toegezonden aan het gerechtelijk elektronisch adres van de geadresseerde.
Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, wordt in strafzaken geacht dat de oproeping door de geadresseerde wordt ontvangen op de eerste werkdag na het tijdstip waarop de griffier of de dienstverlener inzake communicatie, de oproepingsbrief voor aangetekende verzending bij de postdiensten heeft aangeboden. Afdeling 8. - Bijzondere regels inzake betekening in strafzaken
Art. 36.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 42bis van het Gerechtelijk Wetboek, wordt de betekening van op elektronische drager opgestelde arresten, vonnissen, beschikkingen, dagvaardingen, oproepingen bij proces-verbaal of bevelschriften, die verricht wordt krachtens een bepaling in het kader van de wetgeving op de voorlopige hechtenis of in het kader van de strafrechtspleging in het algemeen, als volgt geregeld.
De betekening wordt verricht door afgifte van een afdruk van de desbetreffende akte.
De gerechtsdeurwaarder zendt na elektronische lezing van het exploot van betekening dit elektronisch over aan de opdrachtgevende overheid.
Gelijktijdig zendt hij het exploot aan de opdrachtgevende overheid.
Het wordt neergelegd in het chronologisch archiefdossier.
Wat de betekeningen betreft die uitgevoerd worden door de daartoe bevoegde overheid, worden de wettelijk voorgeschreven verklaringen van de bevoegde overheid, en, in voorkomend geval, de handtekening van de persoon aan wie de betekening is gedaan, op een afdruk van de op elektronische drager opgestelde akte aangebracht. Deze afdruk wordt aan de opdrachtgevende gerechtelijke overheid toegezonden. De aldus ontvangen afdruk wordt, na elektronische lezing ervan, voor zover niet elektronisch toegestuurd, voor opname in het elektronisch dossier, door, naargelang van het geval, de griffier of de parketsecretaris, neergelegd in het chronologisch archiefdossier. § 2. Wanneer het mogelijk is, wordt de akte van elektronische betekening ondertekend door de persoon aan wie ze wordt betekend door het gebruik van een gekwalificeerde handtekening, op de wijze die door de Koning wordt vastgelegd na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité. Afdeling 9. - De volledige invoering van het elektronisch dossier in
strafzaken
Art. 37.§ 1. De Koning bepaalt na advies van het beheerscomité de datum van de volledige invoering van het elektronisch dossier in strafzaken. § 2. Vanaf de volledige invoering van het elektronisch dossier worden alle stukken van originele strafdossiers, betreffende een gerechtelijk onderzoek, dat na de datum van de definitieve invoering is geopend, of betreffende een door de administratie van het parket na die datum ingeschreven opsporingsonderzoek, opgemaakt op elektronische drager overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. § 3. De bepalingen van artikel 31 betreffende het omzetten blijven gelden, ook na de overeenkomstig § 1 bepaalde datum. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt
Art. 38.In artikel 91 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met een 12°, luidende : « 12° een lijst op te stellen van de notarissen-titularis, geassocieerde notarissen en plaatsvervangers en toe te zien op de voortdurende bijwerking ervan.Behoudens tegenbewijs wordt in geval van tegenstrijdigheden de voorkeur gegeven aan de vermeldingen op die lijst boven die welke in de akten van rechtspleging voorkomen.
Die lijst is publiek. De Koning bepaalt de nadere regels voor de opstelling, de bewaring en de raadpleging ervan, na advies van het beheerscomité en van het toezichtscomité, die respectievelijk bedoeld worden in de artikelen 15 en 22 van de wet van 10 augustus 2005 tot oprichting van het informatiesysteem Phenix. »; 2° een tweede lid wordt ingevoegd, luidende : « De Nationale Kamer is gemachtigd alleen bij de notarissen-titularis, geassocieerde notarissen en plaatsvervangers hun rijksregisternummer op te vragen om hun identiteit te kunnen nagaan in het informatiesysteem Phenix.» HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 39.Met uitzondering van de artikelen 1 en 39, bepaalt de Koning voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt.
De artikelen 2 tot 38 treden in werking ten laatste op 1 januari 2009.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 juli 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Gewone zitting 2004-2005. Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 51-1701/1.
Gewone zitting 2005-2006.
Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Amendementen, nrs. 51-1701/2 en 3. - Verslag, nr. 51-1701/4. - Tekst aangenomen door de commissie (artikel 78 van de Grondwet), nr. 51-1701/5. - Tekst aangenomen door de commissie (artikel 66 van de Grondwet), nr. 51-1701/6. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-1701/7.
Integraal verslag : 8 juni 2006.
Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 3-1741/1.