Etaamb.openjustice.be
Wet van 04 februari 2010
gepubliceerd op 10 maart 2010

Wet betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2010009144
pub.
10/03/2010
prom.
04/02/2010
ELI
eli/wet/2010/02/04/2010009144/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

4 FEBRUARI 2010. - Wet betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Art. 2.In artikel 2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst van het eerste en het tweede lid, die § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een derde en vierde lid, luidende : « De methoden voor het verzamelen van in deze wet bedoelde gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen niet worden gebruikt met het doel de individuele rechten en vrijheden te verminderen of te belemmeren. Ieder gebruik van een specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens impliceert het naleven van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. »; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2.Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden gegevens die worden beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts, ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.

Bij uitzondering en ingeval de betrokken dienst vooraf over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1°, 8, 1° tot 4°, en 11, kunnen deze beschermde gegevens worden verkregen, geanalyseerd of geëxploiteerd worden; 3° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en op verzoek van iedere natuurlijke persoon met een wettelijk belang, informeert het diensthoofd deze persoon schriftelijk dat hij het voorwerp heeft uitgemaakt van een methode zoals bedoeld in artikel 18/2, §§ 1 en 2, op voorwaarde : 1° dat een periode van meer dan vijf jaar is verstreken sinds het beëindigen van de methode;2° dat met betrekking tot de aanvrager sinds het einde van de methode geen nieuwe gegevens werden verzameld. De medegedeelde informatie stipt het juridische kader aan waarbinnen de dienst gemachtigd werd de methode te gebruiken.

Het diensthoofd van de betrokken dienst informeert de commissie over elk verzoek om informatie en over het geleverde antwoord.

De Koning bepaalt, bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van het ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid, de wijze waarop de informatie bedoeld in het eerste lid wordt medegedeeld. »

Art. 3.Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met de 5° tot 18°, luidende : « 5° « de Minister » : de Minister van Justitie voor wat de Veiligheid van de Staat betreft, en de Minister van Landsverdediging voor wat de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht betreft; 6° « de commissie » : de bestuurlijke commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die wordt opgericht bij artikel 43/1;7° « het Vast Comité I » : het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, zoals bedoeld in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;8° « het diensthoofd » : enerzijds, de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of, bij verhindering, de dienstdoende administrateur-generaal, en anderzijds, het hoofd van de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht of, bij verhindering, het dienstdoende hoofd;9° « de inlichtingenofficier » : a) voor de Veiligheid van de Staat, de agent van de buitendiensten die ten minste de graad van commissaris heeft;b) voor de algemene Dienst inlichtingen- en veiligheid van de Krijgsmacht, de aan deze dienst toegewezen officier, alsook de burgerambtenaar die ten minste de graad van commissaris heeft;10° « communicatie » : elke overbrenging, uitzending, of ontvangst van tekens, seinen, geschriften, beelden, klanken of gegevens van alle aard, per draad, radio-elektriciteit, optische seingeving of een ander elektromagnetisch systeem;de communicatie per telefoon, gsm, mobilofoon, telex, telefax of elektronische gegevensoverdracht via computer of computernetwerk, evenals iedere andere privécommunicatie; 11° « elektronische communicatienetwerken » : de elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;12° « private plaats » : de plaats die kennelijk geen woning is, of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, door een arts of door een journalist;13° « post » : de postzending zoals gedefinieerd in artikel 131, 6°, 7° en 11°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;14° « technisch hulpmiddel » : een configuratie van componenten die signalen detecteert, deze overbrengt, hun registratie activeert en de signalen registreert, met uitzondering van een apparaat dat gebruikt wordt voor het nemen van foto's;15° « radicaliseringsproces » : een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen;16° « journalist » : een journalist die gerechtigd is de titel van beroepsjournalist te dragen overeenkomstig de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist;17° « bronnengeheim » : het geheim zoals omschreven in de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen;18° « Directeur Operaties van de Veiligheid van de Staat » : de agent van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, bekleed met de graad van commissaris-generaal, die belast is met de leiding van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.»

Art. 4.In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst, » ingevoegd tussen de woorden « de militaire defensieplannen, en de woorden « de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten »;2° in § 1 wordt het 2° aangevuld met de woorden « en, in het kader van de cyberaanvallen op militaire informatica- en verbindingssystemen of systemen die de Minister van Landsverdediging beheerst, de aanval neutraliseren en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het recht van de gewapende conflicten »;3° in § 2 wordt een 2°/1 ingevoegd, luidende : « 2°/1 « activiteit die het wetenschappelijk en economisch potentieel bedreigt of zou kunnen bedreigen met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren en die opgenomen zijn in een op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst » : elke uiting van het voornemen om de essentiële elementen van het wetenschappelijk en economisch potentieel van deze actoren in het gedrang te brengen;».

Art. 5.Artikel 13 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid luidende : « De inlichtingen- en veiligheidsdiensten die gebruik maken van de methoden voor het verzamelen van gegevens als bedoeld in de onderafdelingen 2 en 2bis dienen te waken over de veiligheid van de gegevens die betrekking hebben op menselijke bronnen en over de informatie die zij meedelen. »

Art. 6.In dezelfde wet wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 13/1.§ 1. In afwijking van artikel 231 van het Strafwetboek, kan een agent omwille van veiligheidsredenen verbonden aan de bescherming van zijn persoon en voor de behoeften eigen aan de uitoefening van de opdracht een naam gebruiken die hem niet toebehoort, volgens de door de Koning te bepalen nadere regels. § 2. Het is de agenten, belast met de uitvoering van de methoden voor het verzamelen van gegevens, verboden in het kader van hun opdracht strafbare feiten te plegen.

In afwijking van het eerste lid, blijven vrij van straf de agenten die, in het kader van hun opdracht en in de uitvoering van de methoden zoals bedoeld in de artikelen 16/1 en 18/2, § 1, inbreuken op de wegcode of andere door de wet bepaalde strafbare feiten begaan die strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen.

Onverminderd het tweede lid, blijven vrij van straf de agenten die, in het kader van hun opdracht en in de uitvoering van de in artikel 18/2 bedoelde methoden, met voorafgaand en uitdrukkelijk akkoord van de commissie, strafbare feiten begaan die strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen.

De strafbare feiten bedoeld in het tweede en derde lid moeten in gelijke verhouding staan tot het door de inlichtingenopdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.

Het tweede en het derde lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze methode noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend.

Blijven vrij van straf, de leden van de commissie die machtiging verlenen tot het plegen van strafbare feiten zoals bedoeld in het derde lid. »

Art. 7.In dezelfde wet wordt een artikel 13/2 ingevoegd, luidende : «

Art. 13/2.De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken erover geen onderzoeken te voeren die een bewuste aantasting uitmaken van de bevoegdheden van de procureur des Konings, de federale procureur of de onderzoeksrechter en die het goede verloop van opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken kunnen schaden.

Wanneer een inlichtingen- en veiligheidsdienst een onderzoek instelt dat een weerslag kan hebben op een opsporings- of gerechtelijk onderzoek, mag deze dienst, indien hij de in artikel 18/2 bedoelde methoden voor het verzamelen van gegevens aanwendt, dit gerechtelijk- of opsporingsonderzoek niet schaden.

De inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt de commissie hiervan op de hoogte. Onverminderd de overeenkomsten gesloten met de gerechtelijke overheden, beslist de commissie, in overleg met het federaal parket of de bevoegde magistraat en het hoofd van de betrokken dienst, of en volgens welke nadere regels de inlichtingen- en veiligheidsdienst het onderzoek kan voortzetten. De commissie brengt het Vast Comité I op de hoogte van haar beslissing. De inlichtingen- en veiligheidsdienst voert zijn opdracht uit overeenkomstig de beslissing van de commissie. De commissie ziet toe op de naleving van haar beslissing. »

Art. 8.Het opschrift van hoofdstuk III, onderafdeling 2, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : « Gewone methoden voor het verzamelen van gegevens. »

Art. 9.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden na de woorden « openbare diensten » de woorden « , die van de politiediensten inbegrepen, » ingevoegd;2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « Op verzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst, delen de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en agenten van de openbare diensten, die van de politiediensten inbegrepen, aan de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, met inachtneming van deze wet en op basis van de eventueel afgesloten akkoorden en van de door hun verantwoordelijke overheid bepaalde regels, de inlichtingen mee die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdrachten.»; 3° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Wanneer de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en de agenten van de openbare diensten, die van de politiediensten inbegrepen, van oordeel zijn dat het meedelen van de informatie bedoeld in het tweede lid van aard is afbreuk te doen aan een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, of aan de verzameling van gegevens overeenkomstig de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme, of iemand in zijn persoonlijke fysieke integriteit kan schaden, kunnen zij binnen vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag deze mededeling weigeren en delen zij de redenen hiervan schriftelijk mee.»; 4° het artikel wordt aangevuld met een vierde lid, luidende : « Met inachtneming van de geldende wetgeving kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, overeenkomstig de door de Koning vastgelegde algemene nadere regels, toegang krijgen tot de gegevensbanken van de openbare sector die nuttig zijn voor de uitoefening van hun opdrachten.»

Art. 10.In artikel 16 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 3, § 3, » vervangen door de woorden « artikel 3, § 4, ».

Art. 11.In dezelfde wet wordt een artikel 16/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 16/1.In de uitvoering van hun opdrachten mogen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten publieke plaatsen en private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, observeren en doorzoeken zonder behulp van technische middelen. »

Art. 12.In artikel 17 van dezelfde wet wordt in de tweede zin het woord « inschrijvingsdocumenten » vervangen door het woord « inschrijvingsgegevens ».

Art. 13.In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « voor het verzamelen van gegevens omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten, conform de richtlijnen van het ministerieel Comité » worden ingevoegd na de woorden « menselijke bronnen »;2° de tweede zin wordt opgeheven.

Art. 14.In hoofdstuk III, afdeling 1, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 2/1 ingevoegd dat de artikelen 18/1 tot 18/18 bevat, luidende : « Onderafdeling 2/1 : Specifieke methoden en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens A. Algemene bepalingen

Art. 18/1.Deze onderafdeling is van toepassing : 1° op de Veiligheid van de Staat voor de uitoefening, op het grondgebied van het Rijk, van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1°, en 8, 1° tot 4°, onverminderd artikel 18/9, § 1, 1°;2° op de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht voor de uitoefening, op het grondgebied van het Rijk, van de opdrachten bedoeld in de artikelen 11, § 1, 1° tot 3°, en § 2, met uitzondering van de interceptie van communicaties uitgezonden in het buitenland, bedoeld in de artikelen 44bis en 44ter en in artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek.

Art. 18/2.§ 1. De specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens zijn : 1° de observatie, met behulp van technische middelen, in publieke plaatsen en in private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, ofwel de observatie, al dan niet met behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek;2° de doorzoeking, met behulp van technische middelen, van publieke plaatsen, van private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek en van de gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden;3° het kennisnemen van de identificatiegegevens van de afzender of de geadresseerde van post of van de titularis van een postbus;4° de maatregelen tot identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst van elektronische communicatie of van het gebruikte elektronisch communicatiemiddel;5° de maatregelen tot opsporing van de oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen en de lokalisatie van de afkomst of de bestemming van elektronische communicatie. § 2. De uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens zijn : 1° de observatie, al dan niet met behulp van technische middelen, in private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, in woningen of in een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist;2° de doorzoeking, al dan niet met behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, van woningen of van een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of van een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist, en van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden;3° de oprichting of het gebruik van een rechtspersoon ter ondersteuning van operationele activiteiten en het gebruik van agenten van de dienst, onder de dekmantel van een fictieve identiteit of hoedanigheid;4° het openmaken en het kennisnemen van de al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post;5° het verzamelen van gegevens betreffende bankrekeningen en bankverrichtingen;6° het binnendringen in een informaticasysteem, al dan niet met behulp van technische middelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;7° het afluisteren, het kennisnemen van en het opnemen van communicaties. § 3. Als een in §§ 1 en 2 bedoelde methode aangewend wordt ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, of van hun lokalen of communicatiemiddelen die zij voor beroepsdoeleinden gebruiken, of van hun woonplaats of verblijfplaats, mag deze methode niet uitgevoerd worden zonder dat, naargelang het geval, de voorzitter van de Orde van de Vlaamse balies, van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren of van de Vereniging van Beroepsjournalisten hiervan vooraf op de hoogte is gebracht door de voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 3, 6°. De voorzitter van de commissie is verplicht om de nodige inlichtingen te verstrekken aan de voorzitter van de Orde of van de Vereniging van Beroepsjournalisten, waarvan de advocaat, de arts of de journalist deel uitmaakt. De betrokken voorzitter is tot geheimhouding verplicht. De straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek zijn van toepassing voor inbreuken op deze verplichting tot geheimhouding.

Als een in §§ 1 en 2 bedoelde methode aangewend wordt ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, van hun lokalen of communicatiemiddelen die zij voor beroepsdoeleinden gebruiken, of van hun woonplaats of verblijfplaats, gaat de voorzitter van de commissie na of de via deze methode verkregen gegevens een rechtstreeks verband hebben met de bedreiging, wanneer zij beschermd worden door het beroepsgeheim van een advocaat of arts of door het bronnengeheim van een journalist.

Als een in § 2 bedoelde uitzonderlijke methode aangewend wordt ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, dient de voorzitter van de commissie of het door hem aangewezen lid van de commissie aanwezig te zijn bij de aanwending van deze methode.

B. Specifieke methoden voor het verzamelen van de gegevens

Art. 18/3.§ 1. Rekening houdend met een potentiële bedreiging zoals bedoeld in artikel 18/1 kunnen de in artikel 18/2, § 1, bedoelde specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens aangewend worden indien de gewone methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen. De specifieke methode moet worden gekozen in functie van de graad van ernst van de potentiële bedreiging waarvoor ze wordt aangewend.

De specifieke methode kan slechts worden aangewend na een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd en na kennisgeving van deze beslissing aan de commissie.

De specifieke methoden kunnen slechts worden aangewend ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, of van communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst vooraf over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging en nadat de commissie, overeenkomstig artikel 18/10 een eensluidend advies uitgebracht heeft op voorstel van het diensthoofd.

De inlichtingenofficier die is aangesteld om de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden, informeert het diensthoofd regelmatig over de uitvoering van deze methode. § 2. Op het einde van elke maand wordt, per specifieke methode, een lijst van de uitgevoerde maatregelen overgezonden aan de commissie.

De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettigheid van de maatregelen, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.

Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens betreffende de specifieke methode door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in ontvangst worden genomen of bewaard, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.

De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de comissie bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels en termijnen, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren en schorst de aangewende methode indien deze nog lopende is.

De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief en onverwijld in kennis van haar beslissing. § 3. De lijsten bedoeld in § 2 bevatten de volgende gegevens : 1° de aard van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens;2° de graad van de ernst van de bedreiging die de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens wettigt;3° naargelang het geval, de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en), verenigingen of groeperingen, voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen of informatie die het voorwerp uitmaken van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens;4° het technische middel dat gebruikt wordt om de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden;5° de periode tijdens welke de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens kan worden uitgevoerd te rekenen van de beslissing. § 4. De specifieke methode kan enkel verlengd of hernieuwd worden mits een nieuwe beslissing van het diensthoofd, die voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1.

Art. 18/4.De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen een of meer personen, hun aanwezigheid of hun gedrag, zaken, plaatsen of gebeurtenissen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten observeren ofwel, met behulp van technische middelen, in publieke plaatsen of in private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, ofwel, al dan niet met behulp van technische middelen, de private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek. Ze kunnen de gegevens die daarop betrekking hebben registreren.

In het kader van een observatie kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, na beslissing van het diensthoofd, gemachtigd worden om op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke of private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek te betreden om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen.

Art. 18/5.§ 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van hun opdrachten, met behulp van technische middelen publieke plaatsen en private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek doorzoeken, met inbegrip van de inhoud van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden.

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, na beslissing van het diensthoofd, gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, deze plaatsen te betreden, voor de noden van de doorzoeking of om het doorzochte voorwerp terug te plaatsen overeenkomstig § 2. § 2. Indien het onderzoek van een in § 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien het verzamelen van gegevens niet op een andere manier kan gebeuren, is het de betrokken dienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht van de dienst in de weg staat.

Art. 18/6.§ 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen kennis nemen van de identificatiegegevens van de afzender of de geadresseerde van al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post en van de identificatiegegevens van de titularis van een postbus, wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van hun opdrachten. Wanneer de medewerking van een postoperator wordt gevorderd, richt het diensthoofd een schriftelijke vraag aan deze operator. De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de postoperator die wordt gevorderd. § 2. In geval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier bij mondelinge beslissing deze gegevens ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een met redenen omklede schriftelijke beslissing van het diensthoofd. De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de postoperator die wordt gevorderd. § 3. De postoperator die weigert de in dit artikel bedoelde medewerking te verlenen wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.

Art. 18/7.§ 1. Wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van de opdrachten, kan het diensthoofd, bij schriftelijke beslissing, zo nodig door daartoe de medewerking te vorderen van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of van een verstrekker van een elektronische communicatiedienst, en op basis van alle gegevens die door hem zelf worden bijgehouden of met behulp van toegang tot de bestanden van de klanten van de operator of van de leverancier van de dienst, overgaan of doen overgaan tot : 1° de identificatie van de abonnee of de gewone gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;2° de identificatie van de elektronische communicatiediensten waarop een bepaalde persoon is geabonneerd of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt;3° de mededeling van de facturen met betrekking tot de geïdentificeerde abonnementen. De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de gevorderde operator van het elektronisch communicatienetwerk of aan de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd. § 2. Ingeval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier bij mondelinge beslissing deze gegevens ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een met redenen omklede schriftelijke beslissing van het diensthoofd. De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de gevorderde operator van het elektronisch communicatienetwerk of aan de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd. § 3. Iedere operator van een communicatienetwerk en iedere verstrekker van een communicatiedienst die wordt gevorderd om de in § 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt aan het diensthoofd de gegevens waarom werd verzocht binnen een termijn en overeenkomstig de nadere regels te bepalen bij koninklijk besluit genomen op het voorstel van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor de elektronische communicatie.

De Koning bepaalt, op voorstel van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor de elektronische communicatie, de voorwaarden waaronder de in § 1 bedoelde toegang mogelijk is voor het diensthoofd.

Elke in het eerste lid bedoelde persoon die weigert de aldus gevraagde gegevens mee te delen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.

Art. 18/8.§ 1. Wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van de opdrachten, kan het diensthoofd, bij schriftelijke beslissing, zo nodig door daartoe de technische medewerking van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of van de verstrekker van een elektronische communicatiedienst te vorderen, overgaan of doen overgaan tot : 1° het opsporen van de oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gericht;2° het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van elektronische communicaties. In de gevallen bedoeld in het eerste lid worden voor elk elektronisch communicatiemiddel waarvan de oproepgegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie wordt gelokaliseerd de dag, het tijdstip en de duur en indien nodig de plaats van de elektronische communicatie aangegeven en vastgelegd in een verslag.

De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de gevorderde operator van het elektronisch communicatienetwerk of aan de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd. § 2. In geval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier deze gegevens bij mondelinge beslissing ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een met redenen omklede schriftelijke beslissing van het diensthoofd.

De aard van de beslissing wordt meegedeeld aan de gevorderde operator van het elektronisch communicatienetwerk of aan de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd. § 3. Iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die verzocht wordt de in § 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt het diensthoofd de gevraagde gegevens binnen een termijn en overeenkomstig de nadere regels te bepalen bij koninklijk besluit genomen op voorstel van de Minister van Justitie, de Minister van Landsverdediging en de Minister bevoegd voor de Elektronische Communicatie.

Elke in het eerste lid bedoelde persoon die weigert zijn technische medewerking te verlenen aan de vorderingen bedoeld in dit artikel wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.

C. Uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens

Art. 18/9.§ 1. De in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens kunnen worden aangewend : 1° door de Veiligheid van de Staat, wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen of het wetenschappelijk of economisch potentieel en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit die verband houdt met spionage, terrorisme, hieronder begrepen het radicaliseringproces, de proliferatie, schadelijke sektarische organisaties en de criminele organisaties, zoals omschreven in artikel 8, 1°;2° door de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht, wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de onschendbaarheid van het nationale grondgebied, de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de Minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst, de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, de militaire veiligheid van het personeel dat onder de minister van Landsverdediging ressorteert, de militaire installaties, wapens, munitie, uitrusting, plannen, geschriften, documenten, informatica- en verbindingssystemen of andere militaire voorwerpen of het geheim dat, krachtens de internationale verbintenissen van België of teneinde de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied en de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten te verzekeren, verbonden is met de militaire installaties, wapens, munitie, uitrusting, met de plannen, geschriften, documenten of andere militaire voorwerpen, met de militaire inlichtingen en verbindingen, alsook met de militaire informatica- en verbindingssystemen of systemen die de Minister van Landsverdediging beheert, en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit zoals gedefinieerd in artikel 11, § 2. § 2. Bij uitzondering en rekening houdend met een potentiële bedreiging bedoeld in § 3 kunnen de in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens slechts aangewend worden indien de gewone en de specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen.

Het diensthoofd mag de aanwending van een uitzonderlijke methode slechts machtigen na eensluidend advies van de commissie. § 3. De uitzonderlijke methode moet worden gekozen in functie van de graad van de ernst van de potentiële bedreiging en van de risico's die de uitvoering van de inlichtingsopdracht met zich meebrengt voor de veiligheid van de agenten van de diensten en van derden. § 4. De uitzonderlijke methoden kunnen slechts aangewend worden ten opzichte van een advocaat, een arts of een journalist, of van hun lokalen of communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of van hun verblijfplaats, of van hun woonplaats, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst vooraf over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de ernstige bedreigingen bedoeld in § 1, 1° en 2°.

Art. 18/10.§ 1. Het diensthoofd onderwerpt zijn ontwerp van machtiging aan het eensluidend advies van de commissie, die onderzoekt of de wettelijke bepalingen voor het aanwenden van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens, alsook de in artikel 18/9 §§ 2 en 3, bepaalde principes van proportionaliteit en subsidiariteit, zijn nageleefd en die de door § 2 voorgeschreven vermeldingen controleert.

Behoudens andersluidende wettelijke bepaling mag de periode tijdens welke de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aangewend mag worden niet langer duren dan twee maanden, onverminderd de mogelijkheid om de methode te verlengen overeenkomstig § 5.

De inlichtingenofficier die is aangesteld om de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden, informeert op regelmatige wijze het diensthoofd, dat op zijn beurt, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels en termijnen, de commissie inlicht over de uitvoering van deze methode.

Het diensthoofd is verplicht de uitzonderlijke methode te beëindigen zodra de bedreigingen die haar wettigden, weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig is voor het doel waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettigheid vaststelt.

In dat geval brengt het diensthoofd van de betrokken dienst zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of te schorsen, naargelang het geval, onverwijld ter kennis van de commissie. § 2. Op straffe van onwettigheid is het ontwerp van machtiging bedoeld in § 1 schriftelijk en gedagtekend en vermeldt het : 1° de ernstige bedreigingen die de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens wettigen en, in voorkomend geval, de ernstige aanwijzingen waaruit blijkt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of meegewerkt heeft aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de bedreiging;2° de redenen waarom de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens onontbeerlijk is;3° naargelang het geval, de natuurlijke of rechtspersonen, verenigingen of groeperingen, voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen of informatie die het voorwerp uitmaken van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens;4° het technische middel dat gebruikt wordt om de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden;5° de periode tijdens welke de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens kan worden uitgeoefend te rekenen vanaf de machtiging;6° de namen en de hoedanigheden van de inlichtingenofficieren aangesteld voor de aanwending van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens, die zich kunnen laten bijstaan door leden van hun dienst. § 3. De commissie verleent haar eensluidend advies binnen de vier dagen na ontvangst van het voorstel tot machtiging.

Indien de commissie een negatief advies uitbrengt, mag de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens door de betrokken dienst niet worden aangewend.

Indien de commissie geen advies uitbrengt binnen de termijn van vier dagen, kan de betrokken dienst de bevoegde minister aanzoeken, die al dan niet toelating geeft om zo spoedig mogelijk de beoogde methode uit te voeren. De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitters van de commissie en van het Vast Comité I. Het diensthoofd brengt de minister op de hoogte van de opvolging van de aldus toegelaten uitzonderlijke methode door hem op regelmatige tijdstippen, zoals vastgelegd door de minister in zijn toelating, een omstandig verslag uit te brengen over het verloop van de methode.

De betrokken minister beëindigt de uitzonderlijke methode die hij heeft toegestaan zodra de bedreigingen die haar wettigden, weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig blijkt voor het doel waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettigheid vaststelt. In dat geval brengt de betrokken minister zijn met redenen omklede beslissing om de uitzonderlijke methode te beëindigen of te schorsen, naargelang het geval, onverwijld ter kennis van de commissie, het diensthoofd en het Vast Comité I. § 4. Ingeval van uiterste hoogdringendheid en wanneer elk uitblijven van de beslissing van aard is om de belangen bedoeld in artikel 18/9 ernstig in het gedrang te brengen, kan het diensthoofd, nadat hij wegens de hoogdringendheid het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie heeft verkregen, de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens schriftelijk machtigen voor ten hoogste achtenveertig uur. De machtiging vermeldt de redenen die de uiterste hoogdringendheid wettigen en wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van alle leden van de commissie volgens de door de Koning te bepalen nadere regels.

Indien de voorzitter een negatief advies uitbrengt, mag de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens door de betrokken dienst niet worden aangewend.

Indien de voorzitter in geval van hoogdringendheid niet onmiddellijk advies uitbrengt, kan de betrokken dienst de bevoegde minister aanzoeken, die al dan niet de toelating geeft de beoogde methode uit te voeren. De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitters van de commissie en van het Vast Comité I. Het diensthoofd brengt de minister op de hoogte van de opvolging van de aldus toegelaten uitzonderlijke methode door hem op regelmatige tijdstippen, zoals vastgelegd door de minister in zijn toelating, een omstandig verslag uit te brengen over het verloop van de methode.

De betrokken minister beëindigt de uitzonderlijke methode die hij heeft toegestaan zodra de bedreigingen die haar wettigden, weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig blijkt voor het doel waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettigheid vaststelt. In dat geval brengt de betrokken minister zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of te schorsen, naargelang het geval, onverwijld ter kennis van de commissie, het diensthoofd en het Vast Comité I. In ieder geval wordt de uitzonderlijke methode stopgezet binnen achtenveertig uur na de door de betrokken minister verleende toelating. § 5. Het diensthoofd kan, op voorafgaand eensluidend advies van de commissie, de verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van de inlichtingen machtigen voor een nieuwe termijn die niet langer mag zijn dan ten hoogste twee maanden, onverminderd zijn verplichting om de methode te beëindigen zodra de bedreigingen die haar wettigden weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig is voor het doel waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettigheid vaststelt. In dat geval brengt het diensthoofd van de betrokken dienst zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of te schorsen, naargelang het geval, onverwijld ter kennis van de commissie.

Een tweede en elke volgende verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van inlichtingen is slechts mogelijk indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die de verlenging van het gebruik van deze methode noodzaken. Deze bijzondere redenen worden in de beslissing opgenomen. Indien deze bijzondere omstandigheden niet voorhanden zijn, dient de methode te worden beëindigd.

De voorwaarden bepaald in de paragrafen 1 tot 3 zijn toepasselijk op de in deze paragraaf bepaalde wijzen van verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens. § 6. De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik controle uitoefenen op de wettigheid van de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit bepaald in artikel 18/9, §§ 2 en 3.

Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens die met de uitzonderlijke methoden verzameld werden, in ontvangst genomen of bewaard worden, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.

De commissie beëindigt de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens wanneer zij vaststelt dat de bedreigingen die haar wettigden, zijn weggevallen of wanneer de uitzonderlijke methode niet meer nuttig blijkt te zijn voor het doel waarvoor ze werd aangewend, of schorst de uitzonderlijke methode ingeval van onwettigheid.

De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de commissie bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels en termijnen, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren. § 7. De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief in kennis van de in § 2 bedoelde machtigingsaanvraag van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, van het in § 3 bedoelde eensluidend advies, van de in § 5 bedoelde eventuele verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens en van haar in § 6 bedoelde beslissing om de methode te beëindigen of in voorkomend geval te schorsen en de exploitatie van de aldus verzamelde gegevens te verbieden.

Art. 18/11.In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende : 1° observaties te verrichten, al dan niet met behulp van technische middelen, in private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, in woningen, in een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist;2° deze plaatsen te betreden om in het kader van een observatie een technisch middel te installeren, herstellen of terug te nemen.

Art. 18/12.§ 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende : 1° al dan niet met behulp van technische middelen, private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te doorzoeken;2° de inhoud van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden na te gaan;3° deze plaatsen te betreden om de overeenkomstig § 2 meegenomen voorwerpen terug te plaatsen. Deze machtiging mag niet langer duren dan vijf dagen. § 2. Indien het onderzoek van een in § 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien het verzamelen van gegevens niet op een andere manier kan gebeuren, is het de betrokken dienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij dit het goede verloop van de opdracht van de dienst in de weg staat. § 3. In geval van toepassing van de methode ten opzichte van een advocaat of een arts kan naast de voorzitter van de commissie of het door hem aangewezen lid van de commissie, naargelang het geval, de voorzitter van de Orde van Vlaamse balies, de voorzitter van de Ordre des barreaux francophones et germanophone of de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, of in geval van ziekte of verhindering, hun vervanger, aanwezig zijn bij de aanwending van de betrokken methode.

Art. 18/13.In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om rechtspersonen op te richten en in te zetten ter ondersteuning van de operationele activiteiten, teneinde op gerichte wijze gegevens te verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.

Daartoe kunnen zij agenten van de dienst inzetten die, onder de dekmantel van een fictieve identiteit of hoedanigheid conform de door de Koning bepaalde nadere regels, ermee belast zijn gegevens op gerichte wijze te verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.

De in het eerste en tweede lid vermelde methoden zijn toegelaten zolang als nodig is voor het doel waarvoor ze worden aangewend.

De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt om de twee maanden verslag uit aan de commissie over de evolutie van de operatie die de oprichting van of het beroep op een rechtspersoon noodzakelijk maakte. Dit verslag benadrukt de elementen die hetzij het behoud, hetzij de stopzetting van de uitzonderlijke methode rechtvaardigen.

Indien het verslag het einde van deze methode aanbeveelt, stelt de commissie de nadere regels vast volgens welke de aldus opgerichte rechtspersoon moet verdwijnen. Deze nadere regels kunnen afwijken van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn in geval van ontbinding en vereffening van een rechtspersoon.

Art. 18/14.§ 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden de al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post open te maken en kennis te nemen van de inhoud ervan.

De in het eerste lid bedoelde postoperator is ertoe gehouden de post waarop de machtiging betrekking heeft tegen ontvangstbewijs af te geven aan een door het diensthoofd daartoe aangewezen agent van de dienst, op vertoon van zijn legitimatiebewijs en een schriftelijke vraag van het diensthoofd. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister. § 2. De diensten zien erop toe dat een door een postoperator afgegeven postzending, na onderzoek ervan, onverwijld aan de postoperator wordt teruggegeven voor verdere verzending. § 3. De postoperator die weigert de medewerking te verlenen als bedoeld in de §§ 1 en 2 wordt gestraft met geldboete van zesentwintig tot tienduizend euro. § 4. De Staat is burgerrechtelijk aansprakelijk jegens de postoperator voor de schade toegebracht aan de hem toevertrouwde post.

Art. 18/15.§ 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden de volgende inlichtingen te vorderen : 1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten zoals bepaald in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de geviseerde persoon titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is, en, in voorkomend geval, alle gegevens hieromtrent;2° de bankverrichtingen die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd op één of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende iedere rekening van herkomst of bestemming;3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden die in een bepaald tijdvak tot deze bankkluizen toegang hebben of hadden. § 2. De bank of de financiële instelling is ertoe gehouden de gevraagde informatie onverwijld te verstrekken aan een door het diensthoofd daartoe aangewezen agent van de dienst, op vertoon van zijn legitimatiebewijs en een schriftelijke aanvraag van het diensthoofd. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de machtiging van de betrokken minister.

De bank of de financiële instelling die de in dit artikel bedoelde medewerking weigert te verlenen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.

Art. 18/16.§ 1. Behoudens met betrekking tot de informaticasystemen van de rechterlijke macht en de administratieve rechtscolleges, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, gemachtigd worden om, al dan niet met behulp van technische middelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden : 1° toegang te krijgen tot een informaticasysteem;2° er elke beveiliging van op te heffen;3° er technische voorzieningen in aan te brengen teneinde de door het informaticasysteem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen;4° er de door het informaticasysteem relevante opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens op eender welke manier van over te nemen. De in het eerste lid bedoelde methode kan slechts aangewend worden tegenover de informaticasystemen van de overheid, mits voorafgaande toestemming van de betrokken overheid.

Het in het eerste lid bedoelde binnendringen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de informaticasystemen kan enkel het verzamelen van relevante gegevens die erin werden opgeslagen, verwerkt of doorgestuurd tot doel hebben, zonder dat er een onomkeerbare vernietiging of wijziging van deze gegevens gebeurt.

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken erover dat bij de installatie van de in het eerste lid, 3°, bedoelde technische dispositieven derden geen niet-toegelaten toegang kunnen krijgen tot deze systemen via de tussenkomsten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. § 2. In het kader van de aanwending van de methode vermeld in § 1 kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke plaatsen, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek en woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te betreden om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen. § 3. Het diensthoofd kan van de personen van wie hij vermoedt dat zij een bijzondere kennis hebben van het in § 1 bedoelde informaticasysteem of van de diensten die het mogelijk maken de gegevens die door het informaticasysteem zijn opgeslagen, verwerkt of doorgestuurd te beveiligen of te versleutelen, met een schriftelijke beslissing eisen dat zij informatie verstrekken over de werking van dat systeem en over de manier om toegang te krijgen tot de inhoud van het informaticasysteem onder een begrijpelijke vorm. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister. § 4. Eenieder die zijn technische medewerking weigert te verlenen aan de in § 3 bedoelde vorderingen wordt gestraft met geldboete van zesentwintig tot tienduizend euro. § 5. Ingeval het binnendringen in een informaticasysteem tot gevolg heeft dat de exploitatie van dit systeem volledig of gedeeltelijk wordt verstoord, is de Staat slechts burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade aldus veroorzaakt indien dit binnendringen geen verband hield met het verzamelen van gegevens met betrekking tot een ernstige bedreiging voor de fysieke integriteit van één of meer personen, hierbij inbegrepen de terroristische misdrijven bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek.

Art. 18/17.§ 1. In het belang van de uitvoering van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om communicaties af te luisteren, er kennis van te nemen en ze te registreren. § 2. Hiertoe kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke plaatsen, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, of door een arts of een journalist, te betreden om er een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen teneinde de communicaties af te luisteren, er kennis van te nemen en ze te registreren. § 3. Indien er een ingreep nodig is op een elektronisch communicatienetwerk, wordt de operator van het netwerk of de verstrekker van een elektronische communicatiedienst met een schriftelijke vraag van het diensthoofd gevorderd en is hij, als gevolg van deze aanvraag ertoe gehouden zijn technische medewerking te verlenen. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, de aard van het eensluidend advies van de commissie, de aard van het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de aard van de toelating van de betrokken minister.

Eenieder die zijn technische medewerking weigert te verlenen aan de in het eerste lid bedoelde vorderingen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro. De nadere regels en termijnen voor deze technische medewerking worden door de Koning vastgesteld, op voorstel van de Ministers van Justitie, van Landsverdediging en van de Minister bevoegd voor de Elektronische Communicatie. § 4. De communicaties die verzameld werden aan de hand van de in § 1 bedoelde uitzonderlijke methode worden opgenomen. Het voorwerp van de uitzonderlijke methode alsook de dagen en uren waarop deze is uitgevoerd, worden opgenomen bij het begin en op het einde van iedere opname die erop betrekking heeft.

Alleen die delen van de opname van communicaties die door het diensthoofd of, naargelang het geval, in zijn opdracht door de directeur Operaties of de persoon die hij daartoe heeft aangewezen voor de Veiligheid van de Staat, of door de officier of de burgerambtenaar, die minstens de graad van commissaris heeft, voor de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid relevant worden geacht, kunnen worden overgeschreven.

Iedere notitie die in het kader van de uitvoering van de uitzonderlijke methode door de daartoe aangewezen personen werd genomen en die niet werd opgenomen in een verslag, wordt vernietigd door de in het tweede lid vermelde personen of door de persoon die zij hiertoe aanwijzen. Deze vernietiging maakt het voorwerp uit van een vermelding in het bijzondere register waarin wordt voorzien in § 6. § 5. De opnamen worden samen met de eventuele overschrijving van de relevant geachte communicaties of de eventuele vertaling bewaard, op een beveiligde plaats die het diensthoofd aanduidt overeenkomstig de vereisten van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. § 6. Een regelmatig bijgehouden bijzonder register bevat een overzicht van elk van de in de §§ 1 en 2 bedoelde maatregelen.

Het overzicht vermeldt de datum en het uur waarop de maatregel is gestart en waarop hij werd beëindigd. § 7. De opnamen worden samen met de eventuele overschrijving van de communicaties en de eventuele vertaling ervan vernietigd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels, onder het toezicht van de commissie en van de in § 4, tweede lid, vermelde personen of de door deze laatsten aangewezen persoon, binnen een termijn van twee maanden vanaf de dag waarop de exploitatie ervan beëindigd is. De exploitatie door de inlichtingendiensten is beperkt tot een termijn van één jaar die aanvangt op de dag van de opname.

De vernietiging wordt vermeld in het in § 6 vermelde bijzonder register.

Art. 18/18.De Koning legt de tarieven vast voor de medewerking van fysieke personen en rechtspersonen aan de methoden bedoeld in deze onderafdeling, waarbij Hij rekening houdt met de werkelijke kostprijs van deze medewerking. »

Art. 15.In dezelfde wet wordt een artikel 19/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 19/1.Wanneer de aanwending van de specifieke of uitzonderlijke methoden ernstige aanwijzingen aan het licht brengt over het plegen van een misdaad of wanbedrijf of, op grond van een redelijk vermoeden wijst op te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, brengen de betrokken diensten dit onverwijld ter kennis aan de commissie met het oog op de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering. Deze commissie onderzoekt de verzamelde gegevens ongeacht de drager waarop ze vastgelegd werden.

Indien de commissie het bestaan vaststelt van ernstige aanwijzingen die kunnen leiden tot het plegen van een misdaad of wanbedrijf of van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, stelt de voorzitter daarvan een niet-geclassificeerd proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt onverwijld overgezonden aan de procureur des Konings of aan de federale procureur, nadat het diensthoofd vooraf gehoord werd over de voorwaarden van deze overzending.

Dit proces-verbaal dient te preciseren in welke context de inlichtingenopdracht heeft plaatsgevonden, welk doel werd nagestreefd door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, en in welke context ernstige aanwijzingen werden verzameld die eventueel in rechte kunnen worden gebruikt.

Dit proces-verbaal mag niet de exclusieve grond, noch de overheersende maatregel zijn voor de veroordeling van een persoon. De elementen vervat in dit proces-verbaal moeten in overheersende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.

De procureur des Konings of de federale procureur licht de voorzitter van de commissie in over de gevolgen die aan de overzending van het proces-verbaal worden gegeven. De voorzitter van de commissie licht op zijn beurt het diensthoofd van de betrokken dienst in.

Art. 16.Artikel 43 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 43.Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek en de artikelen 48 en 51 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorganen voor de dreigingsanalyse wordt gestraft : 1° met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro, de agent of de persoon bedoeld in artikel 36 die de geheimen met schending van dit artikel onthult;2° met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot dertigduizend euro of met een van die straffen alleen, de agent of persoon bedoeld in artikel 36 die de identiteit onthult van een persoon die om anonimiteit verzoekt;3° met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot dertigduizend euro of met een van die straffen alleen, eenieder die, met kwaadwillig opzet, met welk uitdrukkingsmiddel dan ook de identiteit onthult van agenten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wiens opdrachten omwille van veiligheidsredenen de eerbiediging van de grootste discretie vereisen. »

Art. 17.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd, dat artikel 43/1 bevat, luidende : « Hoofdstuk IV/1. Het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Art. 43/1.§ 1. Er wordt een bestuurlijke commissie opgericht die is belast met het toezicht op de in artikel 18/2 bedoelde specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De Senaat bepaalt jaarlijks, op voorstel van de commissie, haar begroting, die wordt ingeschreven op de begroting van de dotaties, opdat de commissie zou kunnen beschikken over de menselijke en materiële middelen die nodig zijn voor de goede werking ervan.

De commissie handelt volledig onafhankelijk in de uitoefening van haar controleopdrachten. Zij staat ook in voor het opstellen van haar huishoudelijk reglement.

De commissie is samengesteld uit drie effectieve leden. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.

Op voorstel van de Minister van Justitie en van de Minister van Landsverdediging wijst de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de effectieve leden van de commissie aan, evenals hun plaatsvervangers.

De effectieve leden en hun plaatsvervangers hebben de hoedanigheid van magistraat. Onder de effectieve leden heeft één lid de hoedanigheid van lid van het openbaar ministerie en hebben beide anderen de hoedanigheid van rechter, waarvan één deze van onderzoeksrechter. De plaatsvervangende leden hebben dezelfde hoedanigheid als het effectief lid dat zij vervangen.

De commissie beraadslaagt slechts geldig als alle effectieve leden, of bij verhindering hun respectievelijke plaatsvervanger, aanwezig zijn.

Zij beslist met een meerderheid van stemmen.

Het voorzitterschap van de commissie wordt uitgeoefend door de magistraat die de hoedanigheid van onderzoeksrechter heeft.

Met uitzondering van de voorzitter, die voldoende kennis van het Frans en het Nederlands moet hebben, behoren de twee overige effectieve leden elk tot een verschillende taalrol. § 2. Op het ogenblik van hun aanwijzing dienen de effectieve en plaatsvervangende leden van de commissie de volgende voorwaarden te vervullen : 1° de leeftijd van veertig jaar hebben bereikt;2° minstens vijf jaar nuttige ervaring hebben in één van de materies bedoeld in artikel 18/9, § 1;3° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim » krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;4° gedurende de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanwijzing geen lid geweest zijn van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, noch van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, noch van een politiedienst, noch van een inlichtingen- en veiligheidsdienst. Deze magistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar. Dit mandaat kan tweemaal worden hernieuwd.

De plaatsvervangende leden moeten tot dezelfde taalrol behoren als de effectieve leden die zij vervangen. § 3. In geval van verhindering of afwezigheid van meer dan drie maanden van een van de leden van de commissie, alsook ingeval zijn mandaat vacant is, wordt hij definitief vervangen door zijn plaatsvervanger.

Indien een lid van de commissie ophoudt met het uitoefenen van zijn mandaat, niet langer houder is van de veiligheidsmachtiging bedoeld in § 2, eerste lid, 3°, of aangesteld wordt in een andere functie, waardoor hij de hoedanigheid bedoeld in § 1 verliest, wordt zijn mandaat voleindigd door zijn plaatsvervanger.

Ingeval een plaats van een plaatsvervanger vacant is of indien een plaatsvervanger het mandaat van een effectief lid van de commissie voleindigt met toepassing van het tweede lid, doet de Koning, op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een nieuwe aanwijzing.

Indien er ernstige tekortkomingen vastgesteld worden, kan de Koning, op voorstel van de Minister van Justitie en de Minister van Landsverdediging, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een effectief lid of een plaatsvervanger van zijn functie ontheffen. § 4. De effectieve leden oefenen hun functie bij de commissie voltijds uit. Gedurende de duur van hun opdracht handelen de effectieve leden, evenals hun plaatsvervangers, in volstrekte onafhankelijkheid tegenover hun korps van herkomst of tegenover hun hiërarchische overste.

Na de aanwijzing van een effectief lid kan in het rechtscollege waarvan deze magistraat deel uitmaakt, voorzien worden in zijn vervanging door een benoeming in overtal bovenop de personeelsformatie van dit rechtscollege.

De effectieve leden ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.

Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om gedurende ten minste één maand een effectief lid te vervangen, ontvangt hij per volledige maand, bovenop zijn wedde, het verschil tussen zijn wedde en de wedde van een effectief lid, zoals bepaald in het derde lid.

Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om een effectief lid te vervangen, ontvangt hij een toelage per dag waarop hij dit effectief lid vervangt. Deze toelage bedraagt 1/20 van het verschil tussen zijn eigen maandelijkse wedde en de maandelijkse wedde die hem zou worden toegekend indien hij de functie van effectief lid zou vervullen. § 5. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat, dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels. De Koning bepaalt tevens het statuut van deze leden, zonder afbreuk te doen aan hun oorspronkelijke administratieve en geldelijke statuut. »

Art. 18.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/2 ingevoegd, dat de artikelen 43/2 tot 43/8 bevat, luidende : « Hoofdstuk IV/2. De controle a posteriori van de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Art. 43/2.Onverminderd de bevoegdheden omschreven in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en in artikel 44ter van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, is het Vast Comité I ermee belast a posteriori de in artikel 18/2 bedoelde specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te controleren.

Het Vast Comité I spreekt zich uit over de wettelijkheid van de beslissingen met betrekking tot deze methoden, alsook op de naleving van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, bepaald bij de artikelen 18/3, § 1, eerste lid, en 18/9, §§ 2 en 3.

Art. 43/3.De lijsten bedoeld in artikel 18/3, § 2, worden door de bevoegde overheid onverwijld ter kennis gebracht aan het Vast Comité I, overeenkomstig de door de Koning te bepalen modaliteiten.

Alle beslissingen, adviezen en machtigingen omtrent specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens worden door de bevoegde overheid onverwijld ter kennis gebracht aan het Vast Comité I, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels.

Art. 43/4.Het Vast Comité I handelt : - ofwel op eigen initiatief; - ofwel op verzoek van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, volgens de nadere regels door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van dezelfde commissie en van het Vast Comité I; - ofwel op klacht, die op straffe van nietigheid schriftelijk gebeurt en de grieven vermeldt, van een ieder die een persoonlijk en rechtmatig belang kan aantonen, tenzij de klacht kennelijk niet gegrond is; - telkens als de commissie een specifieke of een uitzonderlijke methode wegens onwettigheid heeft geschorst en de exploitatie van de gegevens heeft verboden wegens wederrechtelijkheid van een specifieke of uitzonderlijke methode; - telkens als de bevoegde minister een beslissing heeft genomen op basis van artikel 18/10, § 3.

Het Vast Comité I beslist binnen een termijn van een maand volgend op de dag waarop het werd geadieerd overeenkomstig het eerste lid.

De beslissing van het Vast Comité I om geen gevolg te geven aan een klacht wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van de klager.

Tenzij het Vast Comité I anders beslist, heeft zijn controle geen schorsende werking.

Art. 43/5.§ 1. De controle op de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens wordt onder meer uitgeoefend op grond van de documenten die door de commissie worden verstrekt overeenkomstig artikel 18/10, § 7, en van het in artikel 18/17, § 6, bedoelde bijzonder register, dat voortdurend ter beschikking wordt gehouden van het Vast Comité I, en op grond van elk ander nuttig document dat door de commissie wordt verstrekt of waarvan de overlegging door het Vast Comité I wordt gevorderd.

De controle op de specifieke methoden wordt onder meer uitgeoefend op grond van de lijsten bedoeld in artikel 18/3, § 2 en van elk ander nuttig document dat door de commissie wordt verstrekt of waarvan de overlegging door het Vast Comité I wordt gevorderd.

Het Vast Comité I beschikt over het volledige dossier dat werd samengesteld door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, alsook over dat van de commissie en kan van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst en de commissie de mededeling vorderen van iedere aanvullende informatie die het nuttig acht voor de controle waartoe het gemachtigd is. De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst en de commissie zijn ertoe gehouden onverwijld gevolg te geven aan deze vordering. § 2. Het Vast Comité I, kan onderzoeksopdrachten toevertrouwen aan de Dienst enquêtes van het Vast Comité I. Deze dienst beschikt in dit kader over alle hem door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse toegekende bevoegdheden. § 3. De klager en zijn advocaat kunnen op de griffie van het Vast Comité I, gedurende vijf werkdagen, het dossier raadplegen op de dagen en uren medegedeeld door dit Comité. Dit dossier bevat alle informatie en inlichtingen die ter zake relevant zijn, met uitzondering van die welke afbreuk doen aan de bescherming van bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, de classificatieregels bepaald bij de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, of de vervulling van de in de artikelen 7, 8 en 11 omschreven opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst wordt in de gelegenheid gesteld vooraf zijn advies te verlenen omtrent de gegevens die in het dossier dat ter inzage ligt, worden opgenomen.

Uit het voor de klager en diens advocaat toegankelijke dossier blijkt evenwel minstens : 1° het juridisch kader dat het gebruik van de specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens heeft gerechtvaardigd;2° de aard van de bedreiging en de graad van de ernst ervan die het beroep op de specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens hebben gerechtvaardigd;3° het type van persoonsgegevens verzameld tijdens het gebruik van de specifieke of uitzonderlijke methode voor zover die persoonsgegevens enkel betrekking hebben op de klager. § 4. Het Vast Comité I kan de leden van de commissie horen, alsook het diensthoofd van de betrokken dienst en de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die de specifieke of uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens hebben aangewend. Zij worden gehoord buiten aanwezigheid van de klager of diens advocaat.

De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen aan het Vast Comité I bekend te maken. Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover vooraf overleg met de bevoegde magistraat.

Indien het lid van de inlichtingen- en veiligheidsdienst meent het geheim waarvan hij drager is te moeten bewaren omdat de onthulling ervan nadelig is voor de bescherming van de bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden of de vervulling van de in de artikelen 7, 8 en 11 omschreven opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet na het diensthoofd te hebben gehoord.

Op hun verzoek worden de klager en zijn advocaat door het Vast Comité I gehoord.

Art. 43/6.§ 1. Wanneer het Vast Comité I de onwettigheid van de beslissingen met betrekking tot specifieke of uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens vaststelt, beveelt het de stopzetting van de betrokken methode indien deze nog steeds in uitvoering is of indien zij werd geschorst door de commissie en beveelt het dat de gegevens die met deze methode werden verkregen niet mogen worden geëxploiteerd en dienen te worden vernietigd, volgens de door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het Vast Comité I te bepalen nadere regels.

De met redenen omklede beslissing wordt onverwijld meegedeeld aan het diensthoofd, aan de betrokken minister, aan de commissie en, in voorkomend geval, aan de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Wanneer het Vast Comité I meent dat een specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens in overeenstemming is met de bepalingen van deze wet, terwijl de commissie de exploitatie van de met deze methode verzamelde gegevens had verboden, evenals de schorsing van deze methode had opgelegd, heft het Vast Comité I het verbod en de schorsing op door middel van een met redenen omklede beslissing en licht het onverwijld het diensthoofd, de bevoegde minister en de commissie hierover in. § 2. In geval van klacht wordt van de beslissing kennis gegeven aan de klager onder de volgende voorwaarde : elke informatie die een aantasting zou kunnen vormen van de verdediging van de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied, van de militaire defensieplannen, van de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, van de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, van de inwendige veiligheid van de Staat, inbegrepen op het vlak van de kernenergie, van het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, van de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, van de werking van de beslissingsorganen van de Staat, van de bescherming van de bronnen of van de bescherming van het privéleven van derden, wordt, onder verwijzing naar deze wetsbepaling, uit het ter kennis gebrachte afschrift van de beslissing geweerd.

Eenzelfde werkwijze wordt gehanteerd indien de beslissing informatie bevat die een aantasting zou kunnen vormen van het geheim van het opsporingsonderzoek of van het onderzoek, indien gegevens betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek.

Art. 43/7.§ 1. Indien het Vast Comité I optreedt in het kader van dit hoofdstuk, wordt de griffie waargenomen door de griffier van het Vast Comité I of door een door hem aangewezen personeelslid van niveau 1. § 2. De leden van het Vast Comité I, de griffiers, de leden van de Dienst enquêtes en het administratief personeel zijn tot geheimhouding verplicht ten aanzien van de feiten, daden of inlichtingen waarvan zij kennis hebben door de medewerking die zij verlenen aan de toepassing van deze wet. Zij kunnen de gegevens en inlichtingen die zij in dit kader verkrijgen evenwel aanwenden bij de vervulling van hun opdracht, zoals vastgesteld in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.

Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek worden zij gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd euro tot vierduizend euro of met een van die straffen alleen, indien zij die geheimen onthullen in andere omstandigheden dan die bepaald bij deze wet.

Art. 43/8.Tegen de beslissingen van het Vast Comité I is geen beroep mogelijk. »

Art. 19.In artikel 44bis, eerste lid van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « uitgezonden in het buitenland » ingevoegd tussen het woord « communicatie » en de woorden « door de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht ».

Art. 20.In artikel 44ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « uitgezonden in het buitenland » ingevoegd tussen het woord « communicatie » en de woorden « door de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse

Art. 21.Artikel 8, eerste lid, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999 en 10 juli 2006, wordt vervangen met wat volgt : « Het Vast Comité P treedt op ofwel uit eigen beweging, ofwel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van de bevoegde minister of van de bevoegde overheid. »

Art. 22.In dezelfde wet worden in artikel 11, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1°, wordt na de eerste zin de volgende zin toegevoegd : « In dat verslag besteedt het Vast Comité P specifiek aandacht aan de uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.»; 2° de bepaling onder 4° wordt opgeheven.

Art. 23.In dezelfde wet wordt artikel 32, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999 en 10 juli 2006, vervangen door wat volgt : « Het Vast Comité I treedt ofwel op uit eigen beweging, ofwel op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van de bevoegde minister of van de bevoegde overheid. »

Art. 24.In artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999, 20 juli 2000 en 10 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zinnen : « Het Vast Comité I kan, op basis van een met redenen omklede aanvraag van zijn voorzitter, de bestuurlijke overheden de mededeling vragen van de reglementen, richtlijnen en documenten die van die overheden uitgaan en die het Comité onontbeerlijk acht om zijn opdracht te kunnen volbrengen.Het komt de betrokken bestuurlijke overheid toe te oordelen of het relevant is om aan het Vast Comité I de gevraagde reglementen, richtlijnen en documenten mee te delen. »; 2° in het laatste lid, in de eerste en de tweede zin worden de woorden « artikel 35, 3° » telkens vervangen door de woorden « artikel 35, § 1, 3° ».

Art. 25.In artikel 35 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bestaande tekst, die § 1 zal vormen, wordt het 1° aangevuld met de volgende zin : « In dat verslag besteedt het Vast Comité I specifiek aandacht aan de specifieke en de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, zoals bedoeld in artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, aan de toepassing van hoofdstuk IV/2 van dezelfde wet en aan de uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.»; 2° de bepaling onder 4° wordt opgeheven;3° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2.Het Vast Comité I brengt om de zes maanden verslag uit aan de Senaat over de toepassing van artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Een afschrift van dit halfjaarlijks verslag wordt eveneens bezorgd aan de Ministers van Justitie en van Landsverdediging, die de mogelijkheid hebben de aandacht van het Vast Comité I te vestigen op hun opmerkingen.

Het verslag bevat het aantal gegeven machtigingen, de duur van de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, het aantal betrokken personen en, in voorkomend geval, de behaalde resultaten.

Het verslag vermeldt ook de activiteiten van het Vast Comité I. De elementen die voorkomen in het verslag mogen de goede werking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet aantasten of de samenwerking tussen de Belgische en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet in gevaar brengen. »

Art. 26.In artikel 36 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 april 1999, worden in de tweede zin de woorden « artikel 35, 3°, » vervangen door de woorden « artikel 35, § 1, 3°, »

Art. 27.In artikel 48, § 2, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, wordt het tweede lid vervangen door de volgende twee leden : « De leden van de inlichtingendiensten, van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en van de andere ondersteunende diensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen aan het Vast Comité I bekend te maken.

Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde magistraat. »

Art. 28.In artikel 66bis, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 1 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « 35, 2° en 3°, » vervangen door de woorden « 35, § 1, 2° en 3°, »;2° in het derde lid worden de woorden « 35, 2° en 3°, » vervangen door de woorden « 35, § 1, 2° en 3° en § 2, ». HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur

Art. 29.Artikel 6, § 2, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, wordt aangevuld met een 4°, luidende : « 4° aan de belangen bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. » HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen

Art. 30.In artikel 5, § 2, van de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen wordt het derde lid vervangen als volgt : « De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht om de geheimen waarvan zij kennis hebben, bekend te maken aan het beroepsorgaan. Als deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek, overlegt het beroepsorgaan hierover voorafgaandelijk met de bevoegde magistraat. » HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie

Art. 31.In artikel 9, § 7, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « , evenals met het oog op de vervulling van de inlichtingsopdrachten bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.» 2° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « , evenals de voorwaarden bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.»

Art. 32.Artikel 122, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een 3°, luidende : « 3° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. »

Art. 33.Artikel 126, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met wat volgt : « , evenals met het oog op de vervulling van de inlichtingsopdrachten bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. »

Art. 34.Artikel 127, § 1, 2°, van dezelfde wet wordt aangevuld met wat volgt : « en door de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. » HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering

Art. 35.In het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 131bis ingevoegd, luidende : «

Art. 131bis.Wanneer de raadkamer een dossier onderzoekt dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan zij, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettigheid van de methode voor de verzameling van gegevens.

Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de zitting aan het licht zijn gekomen.

De raadkamer zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. »

Art. 36.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 189quater ingevoegd, luidende : «

Art. 189quater.Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de rechtbank hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.

Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. »

Art. 37.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 279bis ingevoegd, luidende : «

Art. 279bis.Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.

Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.

De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. » HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het Strafwetboek

Art. 38.In artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « het zoeken, » ingevoegd tussen de woorden « zijn niet van toepassing op » en de woorden « het onderscheppen ». HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen

Art. 39.Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn van toepassing op de bij deze wet gestelde misdrijven.

Art. 40.Met uitzondering van artikel 1 en van dit artikel, die in werking treden de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, treedt deze wet in werking op een door de Koning bepaalde datum en ten laatste op de eerste dag van de zesde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 2, 3°, dat in werking treedt de eerste dag van de zestigste maand na de maand van deze bekendmaking.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 4 februari 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Nota's (1) Stukken van de Senaat : 4-1053 - 2008-2009 : Nr.1 : Wetsvoorstel van de heer Vandenberghe c.s.

Nrs. 2 tot 6 : Amendementen.

Nr. 7 : Verslag.

Nr. 8 : Tekst aangenomen door de commissie.

Handelingen van de Senaat : 16 juli 2009.

Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-2128. 200812009 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Senaat. 52-2128 - 2009-2010 : Nr. 2 : Advies van de Raad van State.

Nrs. 3 tot 6 : Amendementen.

Nr. 7 : Verslag.

Nr. 8 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 9 : Amendement.

Nr. 10 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 7 januari 2010.

Stukken van de Senaat : 4-1053. 2009-2010 : Nr. 9 : Ontwerp geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers en teruggezonden naar de Senaat.

Nr. 10 : Amendementen.

Nr. 11 : Verslag.

Nr. 12 : Tekst verbeterd door de commissie.

Nr. 13 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Handelingen van de Senaat : 21 januari 2010.

^