Etaamb.openjustice.be
Wet van 07 februari 2003
gepubliceerd op 25 februari 2003

Wet houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2003014044
pub.
25/02/2003
prom.
07/02/2003
ELI
eli/wet/2003/02/07/2003014044/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 FEBRUARI 2003. - Wet houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968

Art. 2.Artikel 2 van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.Onder voorbehoud van artikel 3 van deze gecoördineerde wetten en van de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, stellen de gemeenteraden de aanvullende reglementen vast betreffende de op het grondgebied van hun gemeente gelegen openbare wegen.

De aanvullende reglementen worden aan de aangrenzende gemeenten ter informatie overgezonden, ten laatste vijftien dagen na hun aanneming door de gemeenteraad. »

Art. 3.Artikel 2bis van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 140 van 30 december 1982, wordt opgeheven alsmede de verwijzingen naar dit artikel in de artikelen 12 en 17 van deze gecoördineerde wetten.

Art. 4.Artikel 3 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.§ 1. De minister bevoegd voor het wegverkeer en de minister van Landsverdediging stellen ieder wat hun bevoegdheid betreft, de aanvullende reglementen vast op die betrekking hebben op : 1° de aanduiding van de bebouwde kommen, bedoeld in het algemeen reglement op de politie over het wegverkeer, wanneer die zich over meer dan één gemeente uitstrekken;2° de militaire wegen die openstaan voor het openbaar verkeer. § 2. De gemeenteraden stellen de aanvullende reglementen vast die bedoeld worden in § 1 als de bevoegde minister dit niet heeft gedaan.

Deze reglementen worden ter goedkeuring aan hem voorgelegd. Als de minister zich niet heeft uitgesproken binnen een termijn van zestig dagen vanaf de ontvangst van het aanvullend reglement, kan dit reglement in werking worden gesteld. »

Art. 5.In dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 23bis ingevoegd, dat als volgt luidt : « Art 23bis. De houder van een Belgisch rijbewijs volgt lessen bij een centrum voor voortgezette rijopleiding volgens de nadere regels en in de gevallen door de Koning bepaald.

Deze lessen beogen met name de bestuurders aan te zetten tot een niet-agressief en preventief rijgedrag en tot een betere controle van het voertuig, zodat ze geen gevaarlijke situaties creëren; ze moeten gevolgd worden in een centrum voor voortgezette rijopleiding, dat beantwoordt aan door de Koning bepaalde voorwaarden. »

Art. 6.Artikel 29 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 9 juni 1975, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 29.§ 1. De speciaal door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aangewezen zware overtredingen van de derde graad van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten, worden gestraft met geldboete van 100 euro tot 500 euro en met een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar.

De speciaal door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aangewezen zware overtredingen van de tweede graad van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten, worden gestraft met geldboete van 50 euro tot 500 euro.

De speciaal door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, als zodanig aangewezen zware overtredingen van de eerste graad van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten, worden gestraft met geldboete van 50 euro tot 250 euro. § 2. De andere overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van deze gecoördineerde wetten worden gestraft met geldboete van 10 euro tot 250 euro.

Het in voormelde reglementen omschreven parkeren met beperkte parkeertijd, betalend parkeren en parkeren op plaatsen voorbehouden aan bewoners worden niet strafrechtelijk bestraft. § 3. De geldboetes worden verdubbeld bij herhaling van een overtreding bedoeld in de eerste paragraaf binnen het jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. »

Art. 7.In artikel 29bis, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 8.In artikel 29ter van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, worden de woorden « met geldboete van 200 frank tot 2 000 frank » vervangen door de woorden « met geldboete van 200 euro tot 4 000 euro ».

Art. 9.In artikel 30 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro »;2° in § 1, worden de woorden « Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en » en « of met één van die straffen alleen » geschrapt;3° in § 1, wordt het 2° opgeheven;4° in § 2 worden de woorden « Met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en » en « of met een van die straffen alleen » geschrapt;5° hetzelfde artikel wordt aangevuld met een § 3 dat als volgt luidt : « § 3.Met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro of met een van die straffen alleen, en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of voorgoed, wordt gestraft hij die een motorvoertuig bestuurt terwijl zijn rijbewijs of het als zodanig geldende bewijs dat vereist is voor het besturen van dat voertuig met toepassing van artikel 55 onmiddellijk is ingetrokken. »

Art. 10.In artikel 31 van dezelfde gecoördineerde wetten gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990 : 1° vervallen de woorden « Met gevangenisstraf van een dag tot een maand en » en « of met één van deze straffen alleen »;2° wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 11.In artikel 32 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 9 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990, wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 12.In artikel 33 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 9 juni 1975 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro »;2° § 2 wordt vervangen als volgt : « Heeft het ongeval voor een ander slagen, verwondingen of de dood tot gevolg gehad, dan wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met een geldboete van 400 euro tot 5 000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaren of voorgoed.»

Art. 13.In artikel 34 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990 en gewijzigd bij de wet van 16 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro »;2° in § 2 worden de woorden « Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en » en « of met een van die straffen alleen » geschrapt en wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 14.Artikel 35 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 35.Met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro en met het verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste een maand en ten hoogste vijf jaar of voorgoed, wordt gestraft hij die op een openbare plaats een voertuig of een rijdier bestuurt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert of in een soortgelijke staat met name ten gevolge van het gebruik van drugs of van geneesmiddelen. »

Art. 15.In artikel 36 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « frank » wordt vervangen door het woord « euro »;2° de woorden « en het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of voorgoed » worden ingevoegd tussen de woorden « alleen » en « wordt ».

Art. 16.In artikel 37 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, worden de woorden « Met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met een geldboete van 200 frank tot 2 000 frank, of met een van die straffen alleen » vervangen door de woorden « Met een geldboete van 200 euro tot 2 000 euro : ».

Art. 17.In artikel 37bis, § 1, van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 16 maart 1999, worden de woorden « Met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van 200 frank tot 2 000 frank, of met een van die straffen » vervangen door de woorden « Met geldboete van 200 euro tot 2 000 euro : ».

Art. 18.In artikel 37bis, § 2, van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij de wet van 16 maart 1999, worden de woorden « Met een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met een geldboete van 400 frank tot 5 000 frank, of met een van die straffen alleen » vervangen door de woorden « Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 400 euro tot 5 000 euro of met een van die straffen alleen, en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of voorgoed ».

Art. 19.In artikel 38 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, en gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1996 en 16 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° indien hij veroordeelt wegens overtreding van de artikelen 34, 37, 37bis, § 1er, 1° en 4° tot 6°, of 62bis;»; 2° § 1, eerste lid, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° indien hij veroordeelt wegens een van de zware overtredingen van de eerste of de tweede graad als bedoeld in artikel 29, § 1;»; 3° § 1, eerste lid, 5°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° indien hij veroordeelt wegens overtreding van de artikelen 30, § 1, 33, § 1, of 48, 2°;»; 4° § 2 van hetzelfde artikel wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Indien de rechter tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel 419bis van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 29, § 1, 34, § 2, 35 of 37bis, § 1, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een duur van ten minste 3 maanden.

Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

Indien hij tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel 419bis van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 36 of 37bis, § 2, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een periode van ten minste 1 jaar.

Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

Indien hij tegelijkertijd veroordeelt wegens een overtreding van artikel 420bis van het Strafwetboek en wegens een overtreding van de artikelen 36 of 37bis, § 2, van deze gecoördineerde wetten, zal het verval van het recht tot sturen worden uitgesproken voor een periode van ten minste 6 maanden.

Het herstel in het recht tot sturen is afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid. »; 5° een § 2bis wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « § 2bis.De rechter kan lastens iedere bestuurder houder van een rijbewijs uitgereikt sedert minder dan vijf jaar of van het als zodanig geldend bewijs, bevelen dat het effectief verval enkel wordt uitgevoerd van de vrijdag om 20 uur tot de zondag om 20 uur en op de feestdagen, volgens de nadere regels die hij bepaalt. »; 6° in § 3 van de Nederlandse tekst wordt het woord « onderzoeken » vervangen door de woorden « examens en onderzoeken »;7° in § 3, eerste lid, 1° en 2°, van de Nederlandse tekst wordt het woord « onderzoek » vervangen door het woord « examen »;8° § 3, eerste lid, wordt aangevuld met een 5° dat als volgt luidt : « 5° specifieke scholingen bepaald door de Koning.»; 9° § 4.wordt aangevuld met een vierde lid dat als volgt luidt : « In geval van overtreding van de artikelen 30, eerste lid, 3°, 35, 36 of 37bis, § 2, moet het herstel in het recht tot sturen afhankelijk worden gemaakt van het slagen voor de onderzoeken bedoeld in § 3, 3° en 4°. »

Art. 20.Artikel 41 van dezelfde gecoördineerde wetten, opgeheven bij de wet van 18 juli 1990, wordt hersteld in de volgende lezing : « Art 41. In de gevallen waarin de rechter in toepassing van deze wet een verval van het recht tot sturen uitspreekt, moet hij, indien hij gebruik wenst te maken van artikel 8, § 1 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie een effectief gedeelte opleggen van minimum acht dagen. »

Art. 21.In artikel 48 van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 9 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « frank » wordt vervangen door het woord « euro »;2° de woorden « van vijftien dagen tot zes maanden » worden vervangen door de woorden « van vijftien dagen tot een jaar »;3° de woorden « en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of voorgoed » worden ingevoegd tussen de woorden « alleen » en « , wordt gestraft ».

Art. 22.In artikel 49, eerste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 23.Artikel 51 van dezelfde gecoördineerde wetten, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1976 en 18 juli 1990, wordt aangevuld met een 3° dat als volgt luidt : « 3° in geval van veroordeling wegens overtreding van de artikelen 30, § 3, 34, § 2, 35, 36, 37bis, 48, 1°, of 58. ».

Art. 24.In artikel 54 van dezelfde gecoördineerde wetten, wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 25.Artikel 56, tweede lid, 1°, van dezelfde gecoördineerde wetten, vervangen bij de wet van 18 juli 1990, wordt als volgt vervangen : « 1° na een maand, tenzij de overheid die de intrekking heeft bevolen, deze termijn met een nieuwe termijn van een maand verlengt na de betrokkene of zijn raadsman, op zijn verzoek, voorafgaandelijk te hebben gehoord; deze beslissing kan eenmaal hernieuwd worden; »

Art. 26.In artikel 58 van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « laatste lid » vervangen door de woorden « vierde lid » en wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro »;2° in het tweede lid wordt het woord « frank » vervangen door het woord « euro ».

Art. 27.In titel IV van dezelfde gecoördineerde wetten wordt na het hoofdstuk VIII, een hoofdstuk VIIIbis ingevoegd, dat als volgt luidt : « Hoofdstuk VIIIbis. De oplegging van een voertuig als beveiligingsmaatregel

Art. 58bis.§ 1. De oplegging van het voertuig als beveiligingsmaatregel kan worden bevolen in de gevallen bedoeld in artikel 30, § 3, en in artikel 48, eerste lid.

De oplegging als beveiligingsmaatregel wordt bevolen door de in artikel 55, derde lid bedoelde personen. § 2. Het voertuig wordt verzegeld of aan de ketting gelegd op kosten en op risico van de overtreder.

Indien de eigenaar van het voertuig niet de overtreder is, kan hij het zonder kosten terugkrijgen. De kosten en de risico's zijn ten laste van de overtreder. § 3. De oplegging als beveiligingsmaatregel wordt beëindigd door de personen die de oplegging hebben bevolen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de overtreder.

De oplegging mag niet langer duren dan tot het tijdstip waarop het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs wordt teruggegeven in de gevallen bedoeld in § 1 of wanneer een rechter het einde van het verval van het recht tot sturen heeft uitgesproken. § 4. Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 euro tot 1 000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die gebruik maakt of aan een derde toelaat gebruik te maken van een voertuig waarvan hij weet dat de oplegging als beveiligingsmaatregel is bevolen. »

Art. 28.Het opschrift van titel V van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Strafvordering, bevel tot betaling en burgerlijke rechtsvordering ».

Art. 29.In artikel 62, achtste lid, van dezelfde gecoördineerde wetten, worden de woorden « acht dagen » vervangen door de woorden « veertien dagen ».

Art. 30.In artikel 65 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 3bis. Indien de overtreder zijn vaste verblijfplaats in België heeft en het voorgestelde bedrag niet onmiddellijk betaalt, beschikt hij over een termijn van vijf dagen om zich te kwijten van deze betaling. In dat geval kan het voertuig dat door de overtreder werd bestuurd worden ingehouden op zijn kosten en risico tot aan het overhandigen van het bedrag en het bewijs van de betaling van eventuele kosten voor de bewaring van het voertuig.

Wanneer deze termijn is verstreken kan het openbaar ministerie de inbeslagneming van het voertuig bevelen.

Binnen twee werkdagen wordt een bericht van inbeslagneming opgestuurd naar de eigenaar van het voertuig.

Tijdens de duur van de inbeslagneming blijft het voertuig in beslag genomen op risico en kosten van de overtreder.

De inbeslagneming wordt opgeheven na het bewijs van de betaling van het bedrag en van de eventuele kosten voor de bewaring van het voertuig. »

Art. 31.In titel V van dezelfde gecoördineerde wetten, wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat de artikelen 65bis en 65ter omvat, luidende : « Hoofdstuk IIbis. Bevel tot betaling opgelegd door de procureur des Konings wegens bepaalde overtredingen door een persoon die in België een vaste woonplaats of een vaste verblijfplaats heeft

Art. 65bis.§ 1. Na vaststelling van een van de volgende overtredingen : 1° tot het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid;2° door een rood of vast oranje-geel verkeerslicht rijden;3° artikel 34 van deze wet;4° artikel 37bis, § 1, 1°, 4° tot 6° van deze wet; wordt, indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt, een bevel tot betaling van een geldsom opgelegd. Dit bevel tot betaling kan enkel maar worden opgelegd voor zover de vaststelling is gebeurd op geautomatiseerde wijze of met behulp van een technisch hulpmiddel en voor zover de procureur des Konings oordeelt dat er geen betwisting bestaat nopens de materialiteit der feiten of de identiteit van de overtreder. In dat geval beschikt de procureur des Konings niet over de bevoegdheid om geen bevel tot betaling op te leggen. Wanneer naar zijn oordeel de materialiteit der feiten of de identiteit van de bestuurder niet onbetwistbaar vaststaat kan de in dit artikel bepaalde procedure van bevel tot betaling niet toegepast worden.

Strafrechtelijke vervolging en toepassing van hoofdstuk III van titel I van boek II van het Wetboek van strafvordering worden uitgesloten ten aanzien van de overtredingen die overeenkomstig artikel 65bis met een bevel tot betaling van een geldsom worden gesanctioneerd, met uitzondering evenwel van de mogelijkheid voor de procureur des Konings in geval van een overtreding als bedoeld in artikel 29, § 1, eerste lid, de overtreder rechtstreeks te dagvaarden voor de politierechtbank met het oog op het bekomen van een verval van het recht tot sturen, als bedoeld in artikel 38. § 2. Het bedrag van deze som, dat niet hoger mag zijn dan het maximum van de geldboete die op die overtreding staat, vermeerderd met de opdeciemen, wordt door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Zij mag niet lager zijn dan 50 euro.

Indien binnen het jaar te rekenen van de datum van bevel tot betaling opgelegd door de procureur des Konings een nieuwe in § 1, eerste lid, bedoelde overtreding wordt vastgesteld kunnen de in het vorige lid bedoelde bedragen worden verdubbeld. In dat geval oordeelt de procureur des Konings dat ofwel een nieuw bevel tot betaling wordt opgelegd, ofwel toepassing wordt gemaakt van artikel 216bis, 216ter of 216quater van het wetboek van strafvordering, dan wel tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan.

De vaststelling van een samenloop van meerdere overtredingen als bedoeld in § 1 maakt het voorwerp uit van een betaling van een enkele som.

Art. 65ter.§ 1. Overeenkomstig artikel 62, achtste lid wordt een afschrift van het proces-verbaal aan de overtreder gezonden binnen een termijn van veertien dagen na de vaststelling van de inbreuk. De overtreder beschikt over een termijn van veertien dagen te rekenen van de dag van de verzending van het afschrift van het proces-verbaal om zijn verweermiddelen met betrekking tot de hem ten laste gelegde misdrijven te laten kennen aan de procureur des Konings. § 2. Het bevel tot betaling bedoeld in artikel 65bis wordt opgelegd en ondertekend door de procureur des Konings en bevat ten minste de volgende vermeldingen : 1° de dagtekening;2° de identiteit van de overtreder of de nummerplaat van het voertuig waarmee de overtreding werd begaan;3° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepalingen;4° de datum en het tijdstip waarop en de plaats waar de overtreding is vastgesteld;5° het bedrag van de som evenals de wijze waarop deze moet worden betaald;6° de dag waarop de som uiterlijk moet zijn betaald, evenals de verhogingen wanneer niet tijdig wordt betaald;7° de mogelijkheden tot beroep bij de politierechter, onverminderd de mogelijkheid tot uitvoering van de geheven som. § 3. Het bevel tot betaling van de som wordt aan de overtreder per gerechtsbrief gezonden binnen een termijn van 40 dagen na de vaststelling van de overtreding. Een kopie van het bevel tot betaling zal terzelfder tijd naar de ontvanger der domeinen worden opgestuurd terzelfder tijd. § 4. De overtreder is gehouden de som te betalen binnen de maand na de kennisgeving van het bevel tot betaling. De kennisgeving wordt geacht te hebben plaatsgevonden op de tweede dag die volgt op die van de verzending.

Wanneer de overtreder het bevel tot betaling niet geheel voldoet binnen de in het eerste lid bepaalde termijn, wordt het bedrag ervan met 25 %verhoogd. Deze verhoging is niet van toepassing indien de overtreder beroep bij de politierechtbank instelt.

Het aldus verhoogde bedrag moet binnen een maand na aanmaning, waarin het overeenkomstig het vorige lid verhoogde bedrag is opgenomen, worden betaald. § 5. Wanneer de overtreder nalaat de som binnen de in § 4, derde lid, bedoelde termijn te betalen, wordt het bevel tot betaling van de som van rechtswege uitvoerbaar. De invordering gebeurt door de ontvanger van de penale boeten. § 6. Wanneer de overtreder na aanmaning blijft nalaten de overeenkomstig § 4, derde lid, verhoogde som volledig te betalen kan de ontvanger van de penale boeten van de woonplaats of hoofdverblijfplaats van de overtreder of van de plaats van overtreding het voertuig waarmee de overtreding werd begaan of het voertuig ingeschreven op naam van de overtreder opleggen.

De oplegging wordt ten vroegste opgeheven op de dag van volledige betaling van de geheven som en van de eventuele kosten. De oplegging wordt beëindigd op verzoek van de ontvanger der domeinen en de ontvanger van de penale boeten. In geval van oplegging zijn de artikelen 53 en 54 van toepassing. Indien de overtreder de verschuldigde som niet heeft betaald binnen zes maanden na de vaststelling van de overtreding kan de ontvanger van de penale boeten overgaan tot de gedwongen verkoop van het voertuig, op voorwaarde dat het voertuig de eigendom is van de overtreder. § 7. De overtreder kan een schriftelijk verzoek tot intrekking van het bevel of tot vermindering van het bedrag van de som tot de politierechter richten binnen een termijn van veertien dagen na de kennisgeving van het bevel tot betaling. Dit verzoek is slechts ontvankelijk na volledige betaling van de overeenkomstig § 4, eerste lid, opgelegde som, behoudens wanneer de betrokkene een beroep kan doen op rechtsbijstand in toepassing van deel IV, boek I, van het Gerechtelijk Wetboek. Dit beroep wordt ingesteld door middel van een verzoekschrift ingediend ter griffie van de politierechtbank van het rechtsgebied waar de overtreding plaatsvond.

De politierechter beoordeelt de wettigheid en de proportionaliteit van de opgelegde som. Hij kan de beslissing van de procureur des Konings bevestigen, wijzigen of intrekken.

Een hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter kan worden ingesteld bij de correctionele rechtbank die zitting houdt in beroep.

Dit hoger beroep wordt ingesteld overeenkomstig de artikelen 1056 en 1057 van het Gerechtelijk Wetboek. Enkel een voorziening in cassatie kan tegen het vonnis van de correctionele rechtbank worden ingesteld.

Onder voorbehoud van de toepassing van de vorige leden zijn de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing op het beroep bij de correctionele rechtbank. »

Art. 32.In titel V van dezelfde gecoördineerde wetten, wordt een hoofdstuk VI ingevoegd, dat de artikelen 68bis tot 68quinquies omvat, luidende : « Hoofdstuk VI. Overeenkomsten met de politiezones inzake verkeersveiligheid

Art. 68bis.§ 1. De ontvangsten van de penale geldboeten inzake verkeer, van de bevelen tot betaling, en van de sommen tegen betaling met eventueel verval van strafvordering, zoals bedoeld in deze gecoördineerde wetten, worden, overeenkomstig de bepalingen van deze wetten, gedeeltelijk toegewezen aan de politiezones gedefinieerd in artikel 9 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus die een overeenkomst inzake verkeersveiligheid hebben gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken en met de minister van Mobiliteit en Vervoer. § 2. De Staat zorgt voor de inning van de in paragraaf 1 bedoelde ontvangsten voor rekening van de politiezones met inachtneming van de bij deze wet vastgestelde regels.

Art. 68ter.Het aan de politiezones toegewezen deel is het totaal van de ontvangsten bedoeld in artikel 68bis, § 1, verminderd met het bedrag van deze ontvangsten in 2002.

Het bedrag van deze ontvangsten in 2002 is gekoppeld aan het indexcijfer der consumptie prijzen dat op 31 december 2002 werd bereikt. Die bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan het op 31 december van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen.

Vanaf het jaar 2003, en volgens de nadere regels vastgelegd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wordt het over de politiezones die een overeenkomst inzake verkeersveiligheid hebben gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken en van Mobiliteit en Vervoer, te verdelen deel vastgelegd.

Art. 68quater.De Koning bepaalt eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria en het mechanisme volgens welke deze verdeling wordt uitgevoerd tussen de verschillende politiezones die een overeenkomst als bedoeld in artikel 68bis, § 1, hebben afgesloten.

Art. 68quinquies.De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en nadere regels vast waaraan de overeenkomst als bedoeld in artikel 68bis, § 1, moet voldoen.

De overeenkomst voorziet in de uitvoering van een analyse van de verkeersveiligheidsproblemen in de betrokken politiezone, evenals een inventaris van de bestaande activiteiten inzake de handhaving van de verkeersveiligheid in de betrokken politiezone.

De overeenkomst voorziet eveneens in een actieplan dat prioriteiten bepaalt en dat overeenkomstig deze prioriteiten, de volgende punten bevat : - het opzetten van informatieacties omtrent verkeersveiligheidsproblemen in de betrokken politiezone, met inbegrip van informatie over de organisatie en de resultaten van de controles; - het opzetten van preventieacties omtrent verkeersveiligheidsproblemen in de betrokken politiezone; de organisatie van controleacties, met precisering van de doelstellingen ervan.

De overeenkomst moet kaderen in het zonale veiligheidsplan.

In de overeenkomst verbindt de politiezone zich ertoe een coördinator aan te stellen die over de daadwerkelijke uitvoering van de doelstellingen ervan inzake verkeersveiligheid zal waken.

Zij verbindt zich er ook toe een evaluatieverslag te zenden aan de bovenvermelde ministers met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst, dat met name de verdeling bevat van het aantal manschappen dat werd ingezet bij de verschillende acties die werden opgezet in het kader van de overeenkomst. »

Art. 33.In dezelfde gecoördineerde wetten wordt een artikel 69bis ingevoegd dat als volgt luidt : «

Art. 69bis.Voor de toepassing van deze wet en, in afwijking van artikel 40 van het Strafwetboek kan de boete, bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee maanden na het arrest of het vonnis, indien het op tegenspraak, of te rekenen van de betekening, indien het bij verstek is gewezen, worden vervangen door een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig waarvan de duur zal worden bepaald door het vonnis of het arrest van veroordeling, en die niet langer dan een maand en niet korter dan acht dagen zal zijn. ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het Strafwetboek

Art. 34.In hoofdstuk II, titel VIII van boek II van het Strafwetboek wordt een artikel 419bis ingevoegd dat als volgt luidt : «

Art. 419bis.Met gevangenisstraf van 3 maanden tot 5 jaar en met geldboete van 50 euro tot 2 000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft, elke weggebruiker die door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg een verkeersongeval veroorzaakt dat iemands dood tot gevolg heeft. »

Art. 35.In hoofdstuk II, titel VIII van boek II van het Strafwetboek wordt een artikel 420bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 420bis.Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van 50 euro tot 1 000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft, elke weggebruiker die door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg een verkeersongeval veroorzaakt dat slagen of verwondingen tot gevolg heeft. » HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten

Art. 36.In artikel 1, eerste en tweede lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten wordt het woord « veertig » vervangen door het woord « vijfenveertig ». HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren

Art. 37.Het enige artikel van de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren wordt als volgt vervangen : «

Art. 1.Enig artikel. Wanneer de gemeenteraden, overeenkomstig de wetgeving en de reglementen op de politie van het wegverkeer, reglementen inzake het parkeren vaststellen, die betrekking hebben op parkeren voor een beperkte tijd, het betalend parkeren en het parkeren dat voorbehouden aan de bewoners, dan kunnen zij parkeerheffingen instellen die van toepassing zijn op motorvoertuigen. » HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus

Art. 38.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, gewijzigd bij de wet van 2 april 2001, wordt de tweede zin aangevuld met de woorden : « na advies van de minister bevoegd voor verkeer over de elementen van dit plan die betrekking hebben op de verkeersveiligheid ».

Art. 39.In artikel 62 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 april 2001, wordt de volgende bepaling toegevoegd : « 11° de politieopdrachten bepaald in artikel 16 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt ». HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen

Art. 40.In artikel 23 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen worden de woorden « in artikel 29 tweede lid » vervangen door « in artikel 29, § 2 ».

Art. 41.In artikel 26 van dezelfde wet, worden de woorden « door artikel 29, tweede lid » vervangen door de woorden « door artikel 29, § 2 ». HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 42.Artikel 138, 6°bis, van het Wetboek van Strafvordering, vervangen bij de wet van 11 juli 1994, wordt vervangen als volgt : « 6°bis. Van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 418 tot 420bis van het Strafwetboek, wanneer de doding, de slagen of verwondingen het gevolg zijn van een verkeersongeval. »

Art. 43.Artikel 163 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 april 1987, wordt aangevuld met de volgende leden : « Indien hij veroordeelt tot een geldboete, dan houdt de rechter bij het bepalen van het bedrag rekening met de elementen die door de beklaagde worden ingeroepen met betrekking tot zijn sociale toestand.

De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële toestand bewijst. »

Art. 44.In artikel 590 van hetzelfde Wetboek, in een nieuwe lezing hersteld bij de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister, wordt een 2°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 2°bis. de bevelen tot betaling opgelegd door de procureur des Konings in toepassing van artikel 65bis van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer; ».

Art. 45.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 7 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justicie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zie : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1915 - 2001/2002 : Nr.1 : Wetsontwerp.

Nr. 2 : Bijlage. 50-1915 - 2002/2003 : Nrs. 3 en 4 : Amendements.

Nr. 6 : Verslag.

Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 8 : Tekst aangenomen in de plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 16 en 18 december 2002.

Stukken van de Senaat : 2-1402 - 2002/2003 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nr. 3 : Verslag.

Nr. 4 : Amendementen.

Nr. 5 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 23 januari 2003.

^