gepubliceerd op 16 november 2004
Uittreksel uit arrest nr. 174/2004 van 3 november 2004 Rolnummer 2774 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 3 en 4 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, ingesteld do Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
Uittreksel uit arrest nr. 174/2004 van 3 november 2004 Rolnummer 2774 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 3 en 4 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, ingesteld door de Waalse Regering.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 augustus 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 augustus 2003, heeft de Waalse Regering, rue Mazy 25-27, 5100 Namen, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 3 en 4 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 februari 2003). (...) II. In rechte (...) De bestreden bepalingen B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 2, 3 en 4 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, die luiden als volgt : «
Art. 2.Artikel 2 van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wordt vervangen als volgt : '
Art. 2.Onder voorbehoud van artikel 3 van deze gecoördineerde wetten en van de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, stellen de gemeenteraden de aanvullende reglementen vast betreffende de op het grondgebied van hun gemeente gelegen openbare wegen.
De aanvullende reglementen worden aan de aangrenzende gemeenten ter informatie overgezonden, ten laatste vijftien dagen na hun aanneming door de gemeenteraad. '
Art. 3.Artikel 2bis van dezelfde gecoördineerde wetten, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 140 van 30 december 1982, wordt opgeheven alsmede de verwijzingen naar dit artikel in de artikelen 12 en 17 van deze gecoördineerde wetten.
Art. 4.Artikel 3 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen als volgt : '
Art. 3.§ 1. De minister bevoegd voor het wegverkeer en de minister van Landsverdediging stellen ieder wat hun bevoegdheid betreft, de aanvullende reglementen vast [...] die betrekking hebben op : 1° de aanduiding van de bebouwde kommen, bedoeld in het algemeen reglement op de politie over het wegverkeer, wanneer die zich over meer dan één gemeente uitstrekken;2° de militaire wegen die openstaan voor het openbaar verkeer. § 2. De gemeenteraden stellen de aanvullende reglementen vast die bedoeld worden in § 1 als de bevoegde minister dit niet heeft gedaan.
Deze reglementen worden ter goedkeuring aan hem voorgelegd. Als de minister zich niet heeft uitgesproken binnen een termijn van zestig dagen vanaf de ontvangst van het aanvullend reglement, kan dit reglement in werking worden gesteld. ' » B.2. Vóór de wijziging ervan bij de aangevochten artikelen van de voormelde wet van 7 februari 2003, bepaalden de artikelen 2, 2bis en 3 van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 (hierna : wegverkeerswet), wat volgt : «
Art. 2.Onder voorbehoud van artikel 3 van deze gecoördineerde wetten en van artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, stellen de gemeenteraden aanvullende reglementen vast betreffende de op het grondgebied van hun gemeente gelegen openbare wegen. Die reglementen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort, na advies van de betrokken raadgevende commissies, ingesteld met toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid.
Hebben de raadgevende commissies geen advies uitgebracht binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement is ingekomen, dan kunnen de gemeenteraden het rechtstreeks aan de Minister voorleggen. Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement of, in voorkomend geval, het advies van de raadgevende commissie is ingekomen, dan kan het in werking gesteld worden.
Art. 2bis.Om de exploitatiekosten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk vervoer te beheersen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort de gemeenteraden verzoeken te beraadslagen over de maatregelen die hij voorstelt om het verkeer van het gemeenschappelijk vervoer op het grondgebied van de gemeente te vergemakkelijken.
De aanvullende reglementen die door de gemeenteraden worden vastgesteld op verzoek van de Minister behoeven de goedkeuring van deze laatste, die het advies van de betrokken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, opgerichte raadgevende commissies inwint. Hebben de raadgevende commissies geen advies gegeven binnen zestig dagen na de ontvangst van het aanvullend reglement, dan kan de Minister dat reglement goedkeuren.
Indien de gemeenteraden aan het verzoek van de Minister geen gevolg hebben gegeven binnen de door hem gestelde termijn of indien de Minister niet kan instemmen met het door de gemeenteraden vastgestelde aanvullend reglement kan hij het aanvullend reglement vaststellen na het advies van de betrokken raadgevende commissies te hebben ingewonnen.
Indien de raadgevende commissies geen advies hebben gegeven binnen zestig dagen na de ontvangst van het aanvullend reglement kan het reglement in werking worden gesteld.
Art. 3.§ 1. De Minister van Openbare Werken, de Minister tot wiens bevoegdheid het wegverkeer behoort, de Minister van Landbouw en de Minister van Landsverdediging stellen onderscheidenlijk de aanvullende reglementen vast die betrekking hebben op : 1° openbare wegen die tot grote rijkswegen behoren en kruispunten waarvan een van die openbare wegen deel uitmaakt;2° de aanwijzing van de bebouwde kommen, bedoeld in het algemeen reglement op de politie over het wegverkeer, wanneer die zich over meer dan één gemeente uitstrekken;3° voor het openbaar verkeer openstaande wegen in Staatsbossen, natuur- en bosreservaten;4° militaire wegen die voor het openbaar verkeer openstaan. Die reglementen worden vastgesteld na advies van de betrokken gemeenteraden of, wanneer het gaat om gemeenten die deel uitmaken van groepen van gemeenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, na advies van de betrokken raadgevende commissies.
Is dat advies binnen zestig dagen na de aanvraag niet ingekomen, dan kan de bevoegde Minister het reglement ambtshalve vaststellen. § 2. De gemeenteraden stellen de in § 1 bedoelde aanvullende reglementen vast indien de bevoegde Minister dat niet heeft gedaan.
Die reglementen worden hem ter goedkeuring voorgelegd na advies van de betrokken raadgevende commissies, wanneer het gaat om gemeenten die deel uitmaken van groepen van gemeenten als bedoeld in artikel 7, eerste lid.
Hebben de raadgevende commissies geen advies uitgebracht binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement is ingekomen, dan kunnen de gemeenteraden het rechtstreeks aan de Minister voorleggen. Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen zestig dagen nadat het aanvullend reglement of, in voorkomend geval, het advies van de raadgevende commissies is ingekomen, dan kan het in werking gesteld worden. » Ten aanzien van het eerste middel B.3. Het eerste middel is afgeleid uit de schending, door de artikelen 2, 3 en 4 van de voormelde wet van 7 februari 2003, van artikel 39 van de Grondwet, alsmede van artikel 6, § 1, III, V en X, 1°, 2°bis en 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. De Waalse Regering voert aan dat de bestreden bepalingen, die zijn goedgekeurd bij gewone meerderheid, een schending uitmaken van de exclusieve bevoegdheid van de gewesten inzake openbare werken, wegen en hun aanhorigheden, landbouw, bossen alsmede inzake openbaar vervoer.
B.4.1. Ter uitvoering van artikel 39 van de Grondwet zijn bij artikel 6, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen de volgende aangelegenheden aan de gewesten toegewezen : « III. Wat de landinrichting en het natuurbehoud betreft : [...] 4° De bossen; [...] V. Het landbouwbeleid en de zeevisserij [...] : [...] X. Wat de openbare werken en het vervoer betreft : 1° de wegen en hun aanhorigheden; [...] 2° bis het juridisch stelsel van de land- en waterwegenis, welke ook de beheerder ervan zij, met uitzondering van de spoorwegen beheerd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; [...] 8° het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, het taxivervoer en het verhuren van auto's met chauffeur; [...]. » In de parlementaire voorbereiding van artikel 6, § 1, X, van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 wordt de bevoegdheid die aan de gewesten is toegekend inzake openbare werken en vervoer aangemerkt als « een beheersbevoegdheid in de ruime zin » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 516/1, p. 13; Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 558-5, p. 412).
B.4.2. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, moeten de Grondwetgever en de bijzondere wetgever worden geacht aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid te hebben toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de aan hen toegewezen aangelegenheden. Behoudens andersluidende bepalingen heeft de bijzondere wetgever het gehele beleid inzake de door hem toegewezen aangelegenheden aan de gemeenschappen en de gewesten overgedragen.
B.4.3. Artikel 6, § 4, 3°, van de voormelde bijzondere wet bepaalt : « De Regeringen worden betrokken bij : [...] 3° het ontwerpen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer, [...]. » Volgens de parlementaire voorbereiding van die bepaling (Parl. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 516/1, p. 21) betreft de « algemene politie » de politiereglementen van toepassing op de verschillende vervoerswijzen, zoals : - de politie over het wegverkeer; - het algemeen reglement van de scheepvaartwegen; - het politiereglement op de spoorwegen; - de politie van het personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar; - de politie op de zeevaart en de luchtvaart.
B.4.4. Uit de hiervoor vermelde artikelen 6, § 1, X, en 6, § 4, 3°, in samenhang gelezen, alsmede uit de parlementaire voorbereiding van die bepalingen, blijkt dat de gewesten wel bevoegd zijn voor de regeling van het beheer van de land- en waterwegenis in de meest ruime zin van het woord, maar dat die bevoegdheidstoewijzing niet het aannemen van de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer omvat, wat een federale bevoegdheid is gebleven, ook al moeten de gewestregeringen bij het ontwerpen ervan worden betrokken.
B.5.1. Tot de regels van de algemene politie en de reglementering op het verkeer en vervoer behoren de algemene reglementen die de Koning op grond van artikel 1 van de wegverkeerswet vermag vast te stellen.
Dat artikel maakt deel uit van hoofdstuk I, « Algemene reglementen », van de voormelde wet.
Ter uitvoering van die machtiging is het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer genomen. Luidens artikel 1, eerste lid, ervan geldt dat reglement « voor het verkeer op de openbare weg en het gebruik ervan, door voetgangers, voertuigen, trek-, last- of rijdieren en vee ». In artikel 2 worden verschillende begrippen gedefinieerd. Titel II preciseert de verkeersregels. Titel III heeft betrekking op de verkeerstekens.
B.5.2. Naast de machtiging tot het vaststellen van algemene reglementen voorziet de wegverkeerswet in de mogelijkheid tot het uitvaardigen van aanvullende reglementen. Zo belast artikel 2 bijvoorbeeld de gemeenteraden ermee reglementen vast te stellen die enkel gelden voor de op het grondgebied van hun gemeente gelegen openbare wegen. De artikelen 2, 2bis en 3 van de wegverkeerswet maken deel uit van hoofdstuk II, « Aanvullende reglementen ».
De aanvullende reglementen hebben aldus een bijzonder toepassingsgebied en strekken ertoe de verkeersreglementering aan te passen aan de plaatselijke of bijzondere omstandigheden. Uit hun aard zelf kunnen aanvullende verkeersreglementen geen regels van algemene politie bevatten.
B.5.3. Daaruit volgt dat de in de artikelen 2, 2bis en 3 van de wegverkeerswet bedoelde aanvullende verkeersreglementen, in zoverre zij op de in B.4.1 vermelde aangelegenheden betrekking hebben, tot de bevoegdheid van de gewesten behoren. De bestreden bepalingen van de wet van 7 februari 2003, die de artikelen 2, 2bis en 3 van de wegverkeerswet in hun geheel vervangen of opheffen, zonder rekening te houden met de gewestbevoegdheid inzake natuurbehoud, landbouw, openbare werken en vervoer, schenden derhalve de bevoegdheidverdelende regels.
B.6. Het eerste middel is gegrond.
B.7. Nu de overige middelen niet tot een ruimere vernietiging kunnen leiden, dienen zij niet te worden onderzocht.
Om die redenen, het Hof vernietigt de artikelen 2, 3 en 4 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 november 2004.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, M. Melchior.