gepubliceerd op 15 oktober 2004
Uittreksel uit arrest nr. 154/2004 van 22 september 2004 Rolnummer 2763 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 25 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, ingesteld door E. Goffi Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 154/2004 van 22 september 2004 Rolnummer 2763 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 25 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, ingesteld door E. Goffin.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 9 juli 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 juli 2003, heeft E. Goffin, wonende te 3271 Zichem, Turnhoutsebaan 1, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 25 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 februari 2003). (...) II. In rechte (...) Situering van de bestreden bepaling B.1.1. Op grond van artikel 55 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 (hierna de "wegverkeerswet" genoemd), kan het openbaar ministerie onmiddellijk het rijbewijs intrekken van, onder meer, bestuurders die een zware verkeersovertreding begaan, bestuurders die rijden onder invloed van alcohol of andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden, bestuurders die de vlucht nemen om zich aan de dienstige vaststellingen te onttrekken en bestuurders die de opsporing en de vaststelling van overtredingen tegenwerken.
Volgens de parlementaire voorbereiding van artikel 55 van de wegverkeerswet strekt de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs ertoe de verkeersveiligheid te bevorderen. De wetgever was van oordeel dat "de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs [...] ertoe [zou] bijdragen de gevaarlijke bestuurders, in afwachting dat er een rechterlijke beslissing getroffen wordt, uit het verkeer te verwijderen en [...] de bestuurders tot het nakomen van de reglementen [zou] aanzetten" (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 68, p. 9; Parl.
St., Kamer, 1989-1990, nr. 1062/7, p. 65).
Uit zowel de tekst van artikel 55 van de wegverkeerswet, meer bepaald door het gebruik van de term "kan", als de parlementaire voorbereiding van die bepaling blijkt dat, wat de beslissing over de intrekking betreft, het openbaar ministerie over een beoordelingsvrijheid beschikt en dat het, geval per geval, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, moet bepalen of de zware verkeersovertreding van die aard is dat het voor de handhaving van de verkeersveiligheid verantwoord is dat het rijbewijs tijdelijk wordt ingetrokken.
Krachtens artikel 56 van de wegverkeerswet, vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling, was de maatregel van toepassing voor een periode van 15 dagen, tenzij het openbaar ministerie dat de intrekking ervan had bevolen het rijbewijs eerder teruggaf, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de houder. Diezelfde overheid kon de maatregel met een nieuwe periode van 15 dagen verlengen, na de betrokkene of zijn raadsman voorafgaandelijk te hebben gehoord indien deze daarom had verzocht. De beslissing kon nog eenmaal worden hernieuwd voor een periode van 15 dagen.
De onmiddellijke intrekking van het rijbewijs kan, onder bepaalde voorwaarden, worden beschouwd als een tijdelijke veiligheidsmaatregel en niet als een strafsanctie. Zij houdt geen beslissing in over de gegrondheid van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (in dezelfde zin : Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 28 oktober 1999, Escoubet t.
België).
B.1.2. Het bestreden artikel 25 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid vervangt in artikel 56, tweede lid, 1°, van de wegverkeerswet de termijnen van 15 dagen door termijnen van een maand. Voortaan moet het rijbewijs worden teruggegeven "na een maand, tenzij de overheid die de intrekking heeft bevolen, dezetermijn met een nieuwe termijn van een maand verlengt na de betrokkene of zijn raadsman, op zijn verzoek, voorafgaandelijk te hebben gehoord; deze beslissing kan eenmaal hernieuwd worden".
De wetswijziging is op 1 maart 2004 in werking getreden.
Ten aanzien van het belang B.2.1. De Ministerraad betwist het belang van de verzoeker bij de vernietiging van de bestreden bepaling.
B.2.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat iedere natuurlijke persoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang. Er is slechts een belang wanneer de bestreden bepaling de verzoekende partij rechtstreeks en ongunstig kan raken.
B.2.3. Ter staving van zijn belang voert de verzoeker aan dat hij voor de uitoefening van zijn beroep zeer mobiel moet zijn, dat hij gemiddeld 45 000 kilometer per jaar aflegt met de wagen en dat hij "derhalve zonder meer kan vallen onder de toepassing van de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs gedurende één maand of langer zonder rechterlijke beoordeling".
B.2.4. De intrekking van het rijbewijs gedurende maximaal een maand en de eventuele verlenging daarvan met twee bijkomende termijnen van maximaal een maand kan in bepaalde gevallen belangrijke gevolgen hebben voor de personen ten aanzien van wie de maatregel wordt getroffen.
Zelfs indien de intrekking van het rijbewijs geen straf is en losstaat van de strafvervolging, doet elkeen die houder is van een rijbewijs, van het vereiste belang blijken om de regeling inzake de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs te bestrijden.
B.2.5. De exceptie wordt verworpen.
Ten gronde B.3. De verzoekende partij voert aan dat de bestreden bepaling, door aan het openbaar ministerie de bevoegdheid te verlenen om, zonder het optreden van een rechter, voor een maximumduur van drie maanden een rijbewijs in te trekken, op discriminerende wijze afbreuk doet aan de waarborg van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
B.4.1. De Ministerraad werpt op dat het middel onontvankelijk is omdat het geen verschil in behandeling van twee categorieën van personen aanvoert.
B.4.2. Het middel komt in essentie erop neer dat een geschil over de onmiddellijke intrekking van een rijbewijs in tegenstelling tot andere geschillen niet aan een jurisdictionele toetsing kan worden onderworpen, zodat de betrokken rechtsonderhorigen op het vlak van de rechtsbescherming verschillend worden behandeld.
B.4.3. De exceptie wordt verworpen.
B.5.1. Rekening houdend met de doelstellingen vermeld in B.1.1, kan vanuit de noodzaak om onmiddellijk op te treden worden verantwoord dat, zoals het Hof reeds heeft opgemerkt in zijn arrest nr. 105/2001, het openbaar ministerie de maatregel mag nemen, zonder voorafgaande rechterlijke toetsing.
Opgemerkt moet evenwel worden dat het Hof zich in voormeld arrest heeft uitgesproken over artikel 55 van de wegverkeerswet in de versie vóór de wijziging ervan bij de bestreden wet, toen de aanvankelijke maatregel van intrekking van het rijbewijs voor een termijn van maximaal 15 dagen van toepassing was.
De intrekking van het rijbewijs gedurende maximaal een maand, in plaats van 15 dagen zoals voorheen, en de eventuele verlenging daarvan met twee bijkomende termijnen van maximaal een maand kunnen in bepaalde gevallen belangrijke gevolgen hebben voor de personen ten aanzien van wie de maatregel wordt genomen.
B.5.2. Terwijl het gebrek aan toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter ten aanzien van een aanvankelijke beslissing om het rijbewijs gedurende maximaal 15 dagen in te trekken kan worden verantwoord door de noodzaak om, in het belang van de verkeersveiligheid, snel te beslissen en door de in de tijd beperkte gevolgen van de maatregel, heeft het ontbreken van een optreden van of een effectieve beroepsmogelijkheid bij een rechter met betrekking tot een beslissing tot intrekking die vanaf het begin reeds dubbel zo lang kan duren als voorheen, evenals met betrekking tot een beslissing waarbij die verlengde intrekking nogmaals wordt verlengd met een tweede en een derde termijn van een maand, onevenredige gevolgen voor de betrokkenen, inzonderheid voor diegenen voor wie het gebruik van een voertuig onontbeerlijk is voor het verwerven van beroepsinkomsten.
B.5.3. Die vaststelling wordt niet weerlegd door de bewering van de Ministerraad dat de bestreden bepaling niet onevenredig is indien rekening wordt gehouden met de parlementaire voorbereiding, waarin is uiteengezet dat de verlenging van de termijn vooral nodig werd geacht voor personen die veelvuldig overtredingen onder invloed plegen (Parl.
St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1915/001, p. 16).
Op grond van de wegverkeerswet kan het rijbewijs immers onmiddellijk worden ingetrokken bij elke "zware" verkeersovertreding. De verlenging van de termijn van de intrekking is daarin niet beperkt tot bepaalde gevallen of omstandigheden.
Het Hof kan de zin van een wetsbepaling niet ombuigen door verklaringen die aan de aanneming ervan zijn voorafgegaan, te laten voorgaan op de duidelijke tekst van die bepaling.
B.5.4. De bestreden bepaling dient te worden vernietigd omdat zij niet in een jurisdictioneel optreden voorziet, noch ten aanzien van de aanvankelijke beslissing, die vanwege de verlenging ervan tot maximaal één maand niet langer beantwoordt aan de noodzaak tot het onmiddellijk nemen van maatregelen van beperkte duur in het belang van de verkeersveiligheid, noch ten aanzien van de mogelijkheid die beslissing tweemaal te verlengen voor dezelfde duur.
B.6. De overige grieven van de verzoeker, die niet tot een ruimere vernietiging kunnen leiden, dienen niet te worden onderzocht.
B.7. Teneinde rechtsonzekerheid te vermijden en de wetgever de gelegenheid te geven de gepaste uitvoering te geven aan huidig arrest is het aangewezen de gevolgen van de vernietigde bepaling te handhaven met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, zoals aangegeven in het beschikkend gedeelte.
Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 25 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling tot en met 31 december 2004.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 september 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Arts