gepubliceerd op 09 januari 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector
31 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, te wijzigen.
Deze wijziging heeft tot doel het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector in overeenstemming te brengen met de wijzingen in de reglementering Sociale Maribel, aangebracht in de programmawet van 22 december 2003.
Deze programmawet voert volgende belangrijke wijzigingen door : a) de uitgaven voor financiering van bijkomende tewerkstelling ten voordele van de werkgevers van de openbare sector aangesloten bij de RSZ, worden toevertrouwd aan de Rijksdienst voor Sociale zekerheid. Hierdoor kunnen in de toekomst in aanzienlijke mate overbodige transfers van geldmiddelen worden vermeden. b) bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een beheerscomité Sociale Maribel (voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de RSZ) ingesteld.Bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg wordt een beheerscomité Sociale Maribel (voor de openbare sector aangesloten bij de RSZ) ingesteld. Deze beheerscomités zullen beslissen over de aanwending van de middelen, die op een apart rekeningnummer bij de RSZ ingeschreven worden. c) Er wordt een mechanisme ontwikkeld dat toelaat dat middelen die bij de Fondsen Sociale Maribel worden teruggevorderd ingeschreven worden bij de Rijksdienst voor Sociale zekerheid en van daaruit, op instructie van het beheerscomité « heraanwending », worden vrijgegeven voor de financiering van bijkomende tewerkstelling of voor de financiering van opleiding.De aldus teruggevorderde middelen worden verrekend op de dotaties die worden toegekend aan de Fondsen Sociale Maribel. d) Er wordt voorzien in de toekenning van een dotatie aan het Fonds Sociale Maribel opgericht bij RSZ-PPO. In zijn advies nr. 36.234/1 uitgebracht op 11 december 2003, stelt de Raad van State dat de terugwerkende kracht voorzien bij sommige bepalingen van het koninklijk besluit enkel toelaatbaar zijn op voorwaarde dat zij hun rechtsgrond vinden in artikel 35, § 5 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers zoals het bestond vóór zijn wijziging door de programmawet van 22 december 2003, hierna genoemd « oorspronkelijk artikel 35, § 5. » Bovendien, is de Raad van State van oordeel dat de terugwerkende kracht enkel toelaatbaar is ingeval een wettelijke machtiging bestaat of de terugwerkende kracht betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en erdoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.
De Regering meent de terugwerkende kracht voorzien bij de artikelen 2, 1°, 3° en 5°, 3, 1°, en 5, 1°, te moeten handhaven om de volgende redenen : - artikel 2, 1°, geeft de omschrijving van het begrip « werknemer die ten minste halftijds tewerkgesteld is ». Het oorspronkelijke artikel 35, § 5 machtigt de Koning om de werknemers te bepalen die het recht op de vermindering Sociale Maribel openen. De omschrijving weergehouden in dit besluit is breder dan in de vroegere tekst; zij bepaalt enkel de berekeningswijze van de voorwaarde en maakt gebruik van een berekeningswijze al toegepast door de R.S.Z. in een andere reglementering met betrekking tot bijdrageverminderingen; - artikel 2, 3° schrijft uitdrukkelijk in de reglementering in een beginsel dat toegepast is sinds de invoering van de regeling Sociale maribel en dat in de andere reglementeringen met betrekking tot bijdrageverminderingen opgenomen is, namelijk : de toepassing van de vermindering mag niet leiden tot negatieve sociale zekerheidsbijdragen; deze bepaling is noodzakelijk voor de goede werking van de diensten en tast geen verkregen situaties aan; - artikel 2, 5° sluit werknemers uit voor welke een volledige of quasi volledige vrijstelling van werkgeversbijdragen bestaat. Langs die bepaling maakt de Koning gebruik van de machtiging Hem verleend bij het oorspronkelijk artikel 35, § 5. Die bepaling past concreter toe de bepaling ingelast bij artikel 2, 3° van dit besluit en is noodzakelijk voor de goede werking van de diensten. Inderdaad zou de niet-uitsluiting van die werknemers de R.S.Z. dwingen zijn programma's aan te passen om een verwaarloosbaar bedrag vermindering Sociale maribel toe te kennen. De niet-retroactiviteit zou tot een vermindering van de dotatie toegekend aan sommige fondsen kunnen leiden en zou eventueel tot afdankingen leiden daar waar de Sociale maribel enkel toegekend is om een netto aangroei van het werkvolume te verwezenlijken zowel op sectoraal niveau als op niveau van de begunstigde instelling; - artikel 3, 1°, en artikel 5, 1°, bevestigen enkel twee toestanden die sinds jaren door de wetgeving voorzien zijn, namelijk : de afhouding op de dotatie toekomend aan ieder fonds van een percentage - dat bij dit besluit niet gewijzigd wordt - bestemd voor de F.O.D. Werkgelegenheid ter financiering van zijn opdrachten van algemene controle op de Sociale maribel alsook de storting van de verminderingen Sociale maribel toekomend aan ieder sector in de verschillende sectorale fondsen.
Artikel 1 van dit besluit wijzigt het toepassingsgebied in artikel 1 van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002. A.D.E.P.S. wordt niet langer beschouwd als een onafhankelijke openbare instelling, aangezien op grond van recent ontvangen documenten blijkt dat het deel uitmaakt van de diensten van de Franse Gemeenschap. Daarnaast wordt het aantal werknemers van de Duitstalige Gemeenschap verhoogd tot 74, teneinde dit cijfer in overeenstemming te brengen met de realiteit.
Artikel 2 van dit besluit wijzigt artikel 2 van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 op verschillende plaatsten.
Artikel 2, 1°, geeft een nadere specifiëring van wat wordt verstaan onder « werknemer die ten minste halftijds tewerkgsteld is ». Verwezen wordt in dat verband naar het koninklijke besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en de vereenvoudiging van de regelen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen en er wordt een kleine tolerantiemarge voorzien door te stellen dat het om de waarde 0,49 gaat. Dit laat toe dat RSZ zonder grote bijkomende investeringen de precieze opbrengst van de bijdragevermindering Sociale maribel zal kunnen berekenen.
Artikel 2, 2°, verduidelijkt dat de bedragen die voor de uitvoering van het sociaal akkoord van 1 maart 2000 worden uitgetrokken, niet worden aangerekend op het niveau van de te betalen sociale zekerheidsbijdragen voor elke werknemer. Immers, indien die aanrekening toch op het niveau van de werknemers zou gebeuren, zouden het de werkgevers zelf zijn die zouden opdraaien voor de financiële engagementen die de federale overheid op zich heeft genomen.
Artikel 2, 3°, voegt een § 3 toe aan artikel 2 van het koninklijk besluit : de bijdragevermindering Sociale Maribel kan nooit hoger zijn dan de werkgeversbijdragen zoals vastgesteld in artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en § 3bis van de voormelde wet van 29 juni 1981. De toevoeging beoogt dus het vermijden dat er een forfaitaire bijdragevermindering Sociale maribel zou worden toegekend die hoger is dan de sociale zekerheidsbijdrage die reëel verschuldigd is.
Artikel 2, 4°, verduidelijkt de cumulatie-regeling Sociale maribel met andere bijdrageverminderingen sociale zekerheid.
Artikel 2, 5°, ten slotte sluit de werknemers voor wie de bijdragevermindering sociale zekerheid in het kader van de regeling gesubsidieerde contractuelen (privé-sector) geldt of voor wie de bijdragevermindering sociale zekerheid in het kader van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector geldt, uit van de bijdragevermindering Sociale maribel. Die uitsluiting vindt zijn oorsprong in het feit dat voor betrokken werknemers er nog slechts een marginaal te betalen sociale zekerheidsbijdrage over blijft die potentieel in aanmerking zou kunnen komen als bijdragevermindering Sociale maribel. Het is beter, ook voor de transparantie in de vaststelling van de toe te kennen dotaties, om dergelijke ingewikkelde berekeningen te vermijden.
De verschillende verfijningen die middels artikel 2 van het ontwerpbesluit worden aangebracht, staan er borg voor dat de uitgaven voor de sociale maribel binnen de krijtlijnen blijven van het globale krediet, voorzien in het globaal beheer van de sociale zekerheid.
De artikelen 3 tot en met 28 van dit besluit brengen de artikelen 3, 4, 6, 15, 16, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 27, 30 t.e.m. 48, 49, 57, 58 en 60bis van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 in overeenstemming met de nieuwe wettelijke bepalingen, zoals voorzien in de programmawet najaar 2003.
De bijzondere aandacht wordt op volgende artikelen gevestigd.
Artikel 3 van dit besluit verduidelijkt in artikel 3, § 2 van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 dat in het bedrag dat RSZ dient te storten aan de Fondsen Sociale maribel, de 0,10 %, bestemd voor het Begrotingsfonds Sociale Maribel (opgericht bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg) ter dekking van de werkings- en personeelskosten, niet wordt begrepen.
Artikel 6 van dit besluit zorgt ervoor dat dezelfde regels van toepassing worden op de privé non profit-sector en de openbare non-profit sector en maakt bijgevolg komaf met de ongelijke behandeling tussen deze twee sectoren.
Artikel 7 van dit besluit heft artikel 16 van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 op, waarin de verplichting wordt opgelegd om per paritair (sub)comité slechts één sectoraal fonds op te richten, aangezien deze bepaling nu in artikel 35, § 5 van de voormelde wet van 29 juni 1981 wordt overgenomen.
Artikel 8 van dit besluit voegt in artikel 18 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 een bepaling in die de mogelijkheid biedt aan de sectorale fondsen Sociale Maribel of de beheerscomités uit de publieke sector om onverschuldigde bedragen van de toegekende financiële tussenkomst terug te vorderen in twee gevallen.
Artikel 9 van dit besluit past artikel 20 van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 aan aan het nieuwe artikel 35, § 5, D, laatste lid van de wet van 29 juni 1981, die nu ook de mogelijkheid geeft aan de Koning om in de publieke sector een regeringscommissaris aan te stellen.
Artikel 21 van dit besluit heft de artikelen 30 tot en met 48 van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 op, aangezien dezelfde regels voor de privé sector nu ook van toepassing zijn op de publieke sector.
Artikel 28 van dit besluit wijzigt artikel 61bis van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002. Dit artikel voorziet in een uitzonderingsmaatregel voor het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) wat de berekening van de dotaties betreft. Het UZA ressorteert onder het Fonds Sociale Maribel voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de RSZ. Momenteel is het UZA zich aan het hervormen tot een aparte rechtspersoon op grond van artikel 9 van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen. Dit artikel bepaalt dat het UZA wordt uitgebaat door een aparte rechtspersoon die uitsluitend de uitbating van het universitaire ziekenhuis en gezondheidsvoorzieningen, medisch-sociale inrichtingen of welzijnsvoorzieningen als statutair doel heeft. Zolang deze hervormingen niet zijn gerealiseerd, zal het UZA een onderdeel vormen van de Universiteit Antwerpen.
Artikel 61bis van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002, ingevoegd bij koninklijk besluit van 10 december 2002, anticipeerde reeds op deze hervorming.
Artikel 61bis bepaalt immers dat het voorlopige bedrag van de bijdragevermindering voor het eerste en tweede semester 2003 voor deze instelling vastgesteld wordt rekening houdend met 1 641 werknemers die voldoen aan artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 18 juli 2002. Dit is ook zo voor het eerste en tweede semester 2004 en het eerste semester 2005 voorzover het Universitair Ziekenhuis Antwerpen met ingang van 1 januari 2004 als aparte werkgever instaat voor de sociale zekerheidsaangifte. De hervormingen van de structuur van het UZA zijn nog niet voltooid.
Momenteel wordt er gewerkt aan de indiening van een nieuw decreet, in uitvoering van artikel 9 van het voormeld decreet tot oprichting van de onafhankelijke rechtspersoon Universitair Ziekenhuis Antwerpen.
Gezien de parlementaire werkzaamheden die uitvoering van dit decreet met zich mee zal brengen, is 1 januari 2004 echter niet haalbaar.
Teneinde de gecreëerde tewerkstelling gefinancierd met de dotaties van het Fonds Sociale Maribel ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de RSZ niet in het gedrang te brengen, moet artikel 61bis van het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 voorzien in de verlenging van de uitzonderingsmaatregel voor het Universitair Ziekenhuis Antwerpen voor het eerste semester 2004.
De wijziging van artikel 61bis heeft tot gevolg dat de dotatie voor het 1e semester 2004 voor het UZA gelijk blijft aan de dotaties voor het 1e en 2e semester 2003, zonder dat de UZA een onafhankelijke rechtspersoon is. Ook de dotaties voor het tweede semester 2004 en het eerste en tweede semester 2005 stijgen niet, op voorwaarde dat het Universitair Ziekenhuis Antwerpen op 31 mei 2004 instaat als een aparte werkgever. Het gaat dan ook niet om een bijkomende kost voor het Fonds Sociale Maribel ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de RSZ, daar de berekening van de dotatie op dezelfde manier gebeurt als voorheen. Voor deze drie semesters wordt de dotatie vastgesteld rekening houdend met 1641 werknemers die het recht openen op Sociale Maribel (288,18 x 2 x 1641), ongeacht de werkelijke personeelstoename.
Artikel 29 van dit besluit voegt het artikel 61bis /1 in. Aan de drie fondsen Sociale Maribel voor de beschutte en sociale werkplaatsen wordt een aanvullende dotatie toegekend voor het jaar 2003.
Artikel 30 regelt de inwerkingtreding van dit besluit.
We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
31 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers inzonderheid op artikel 35, § 5, ingevoegd bij de wet van 30 december 1988 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1995, 26 juli 1996, 6 december 1996, 13 februari 1998, 15 januari 1999, 26 maart 1999, 24 december 1999, 30 december 2001, 2 augustus 2002, 24 december 2002 en 22 december 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 december 2002;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de regering heeft beslist dat vanaf 1 januari 2004 de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid niet langer de opbrengst van de bijdragevermindering Sociale maribel voor de openbare diensten en instellingen aangesloten bij RSZ dient te storten aan de Fondsen Sociale maribel opgericht bij de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu enerzijds en de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg anderzijds en het derhalve nodig is dat zonder verwijl het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector in die zin wordt aangepast;
Overwegende dat de regering zijn goedkeuring heeft gehecht aan een voorontwerp van programmawet waarin onder meer wordt voorzien in de toekenning, met ingang van 1 januari 2004, van dotaties aan het Fonds Sociale maribel opgericht bij RSZ-PPO en dat het bijgevolg nodig is om de bepalingen opgenomen in het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002 zonder verwijl hiermee in overeenstemming te brengen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 2 december 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 5 december 2003;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector bepaalt dat de dotaties die betrekking hebben op het eerste semester van een kalenderjaar uiterlijk op de 5e werkdag van de maand januari worden gestort;
Dat het koninklijk besluit houdende vaststelling van de dotaties pas kan worden getroffen zodra de nodige wijzigingen zijn aangebracht in het voormeld koninklijk besluit van 18 juli 2002;
Dat het derhalve noodzakelijk is dat het koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 begin 2004 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt;
Gelet op het advies 36.234/1 van de Raad van State, gegeven op 11 december 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk en Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 3°, m, wordt opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden « 3 244 werknemers » telkens vervangen door de woorden « 3 293 werknemers » en worden de woorden « 25 van de Duitstalige Gemeenschap » vervangen door de woorden « 74 van de Duitstalige Gemeenschap ».
Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1° wordt aangevuld als volgt : « Aan deze voorwaarde is voldaan indien µ (glob) zoals bedoeld en berekend volgens de bepalingen van artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen ten minste 0,49 bedraagt.2° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Deze verhoging van de vermindering wordt evenwel niet aangerekend op het niveau van de werknemers van het betrokken paritair subcomité.» 3° er wordt een § 3 ingevoegd, luidende : « § 3.De in § 2, eerste lid, bedoelde vermindering van de werkgeversbijdragen kan in geen geval de verschuldigde bijdragen bedoeld in artikel 38, § 3, 1° tot 7°, en § 3bis, van de voornoemde wet van 29 juni 1981 overschrijden, waarbij geen rekening wordt gehouden met de loonmatigingsbijdrage bedoeld in artikel 38, § 3bis, eerste lid, van dezelfde wet, die niet werd berekend op de werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 38, § 3, 1° tot 8° en § 3bis, eerste en tweede lid, van dezelfde wet. » 4° er wordt een § 4 ingevoegd, luidende : « § 4.De in § 2, eerste lid, bedoelde vermindering van de werkgeversbijdragen is, per tewerkstelling bedoeld in artikel 2, § 1 van het voornoemde koninklijk besluit van 16 mei 2003, cumuleerbaar met : 1° de structurele vermindering en één enkele doelgroepvermindering zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van Titel IV van de Programmawet (I) van 24 december 2002 volgens de regelingen en modaliteiten daarin bepaald; of 2° met één enkele andere vermindering der werkgeversbijdragen, dan bedoeld in 1° van dit lid of in § 5.In dit geval wordt het bedrag van de werkgeversbijdragen dat beschikbaar is voor de andere verminderingen vooraf verminderd met het bedrag van de in § 2 bedoelde forfaitaire vermindering. » 5° er wordt een § 5 ingevoegd, luidende : « § 5.De in § 2, eerste lid, bedoelde vermindering van de werkgeversbijdragen is niet cumuleerbaar met : - de vrijstellingen van betaling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 99, eerste lid van de programmawet van 30 augustus 1988; - één van de vrijstellingen van betaling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector. »
Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De opbrengst, na vermindering van de 0,10 % bijdrage voorzien in artikel 35, § 5, van de voormelde wet van 29 juni 1981, wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het bevoegde sectorale fonds, voorzien in dezelfde wet, gestort.
Ingeval er geen fonds Sociale Maribel is opgericht, reserveert de RSZ het bedrag, dat middelen vormt zoals bedoeld in artikel 35, § 5, E, 2°, tweede lid, c) of d), van voormelde wet van 29 juni 1981. » 2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De opbrengst bedoeld in artikel 35, § 5 van de voormelde wet van 29 juni 1981 verschuldigd aan de werkgevers bedoeld in artikel 1, eerste lid, 3°, wordt na vermindering van de bijdrage van 0,10 % en de bijdrage van 1,20 % voorzien in dezelfde wet, door de RSZ gereserveerd. Die gereserveerde opbrengst vormen middelen waarover het beheerscomité Sociale Maribel ingesteld bij de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketel en Leefmilieu of het beheerscomité Sociale Maribel ingesteld bij de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, naargelang van het geval, beslissen over de aanwending. » 3° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De opbrengst bedoeld in artikel 35, § 5 van de voormelde wet van 29 juni 1981, na aftrek van de bijdrage van 0,10 % voorzien in dezelfde wet wordt toegekend aan het fonds bedoeld in artikel 35, § 5, C, 3°. »
Art. 4.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « van de werkgevers » en « die in beginsel » de woorden « , na aftrek van de bijdrage van 0,10 % voorzien in de voormelde wet van 29 juni 1981, » ingevoegd en worden de woorden « wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de Rijksdienst Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, naargelang het geval, gestort aan de terugvorderingsfondsen, bedoeld in Titel VII » vervangen door de woorden « gereserveerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of de Rijksdienst Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, naargelang het geval, en beheerd door het beheerscomité « heraanwending » zoals bedoeld in artikel 35, § 5, E, van dezelfde wet.
Art. 5.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De bedragen bedoeld in Titel III van dit koninklijk besluit, alsook het bedrag voortvloeiend uit de toepassing van de 0,10 % bijdragen voorzien in de voormelde wet van 29 juni 1981 worden per semester door Ons vastgesteld op voordracht van de Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken. » 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 2.Het voorlopig bedrag van de opbrengsten van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 35, § 5 van de voormelde wet van 29 juni 1981 is gelijk aan het dubbele van het bedrag van de kwartaalvermindering waarop de werkgever, met toepassing van artikel 2 recht heeft, vermenigvuldigd met het aantal rechtgevende werknemers. » 3° in § 2 wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Wat de werkgevers bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2° betreft, is het voorlopige bedrag van de bijdragevermindering gelijk aan de raming van de opbrengst van het vorig semester meegedeeld door de RSZ-PPO ten laatste op 10 oktober en 10 april van elk jaar, aan de leidend ambtenaar van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Voor het semester binnen dewelke de verhoging van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor de eerste maal toegepast wordt, wordt het bedrag meegedeeld door de RSZ-PPO, vermenigvuldigd met het nieuwe bedrag van de bijdragevermindering, gedeeld door het oude bedrag van de bijdragevermindering. » 4° In § 3, eerste lid, worden de woorden « de artikelen 2 en 60 » vervangen door de woorden « de artikelen 2 en 56 ».
Art. 6.Artikel 15 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt bedoeld met « sectorale fondsen Sociale Maribel » : de fondsen opgericht met toepassing van artikel 35, § 5, C, 1° van de voormelde wet van 29 juni 1981 en artikel 1, § 6, A. van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.
Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de beheerscomités bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2° van de voormelde wet van 29 juni 1981. »
Art. 7.Artikel 16 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.
Art. 8.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 18.De financiële tussenkomst wordt door het sectoraal Fonds of het bevoegde beheerscomité toegekend aan werkgevers die de verbintenis aangaan een netto aangroei van de tewerkstelling te verwezenlijken en dit a rato van de hen toegekende financiering.
De toekenning van de financiële tussenkomst geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of het toepasselijke raamakkoord.
Wat de werkgevers en werknemers betreft bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2° en 3°, van dit besluit, is het totale bedrag, per gemeenschap of gewest, van de op grond van dit besluit en het raamakkoord toegekende financiële tussenkomsten, beperkt tot de opbrengst waarop de werkgevers, gevestigd in de gemeenschap of het gewest, aanspraak kunnen maken met toepassing van artikel 35, § 5, van voormelde wet van 29 juni 1981.
Elke aanvraag voor toekenning van een financiële tussenkomst moet duidelijk vermelden voor hoeveel arbeidsuren de tussenkomst gevraagd wordt.
Het Sectoraal Fonds Sociale Maribel of het beheerscomité bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, van voormelde wet van 29 juni 1981, motiveert de beslissing van toekenning of van niet - toekenning van gevraagde financiële tussenkomst. Die beslissing bepaalt ook de hoogte van de tussenkomst met in acht name van de bepalingen van dit besluit en van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of het toepasselijke raamakkoord.
De aanwervingen tengevolge de beslissing van het sectoraal fonds of het beheerscomité bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, van voormelde wet van 29 juni 1981, mogen niet plaatsvinden vóór de datum waarop het sectoraal fonds of het beheerscomité de toekenning beslist heeft. Zij moeten verwezenlijkt worden binnen de termijn bepaald door de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of het toepasselijke raamakkoord; indien het toepasselijke instrument geen termijn bepaalt, worden deze door het sectoraal fonds of het beheerscomité in de mededeling van zijn beslissing bepaald.
De sectorale Fondsen Sociale Maribel of de beheerscomités bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2° van voormelde wet van 29 juni 1981, zijn gemachtigd om de onverschuldigde bedragen van de toegekende financiële tussenkomst terug te vorderen : a) wanneer, blijkens de aangiften van sociale zekerheid of de documenten opgeleverd door de werkgever, deze financiële tussenkomst te hoog was;b) ingeval de werkgever na de ingebrekestelling door het fonds of het beheerscomité de nodige gegevens niet heeft verstrekt.»
Art. 9.In artikel 20 worden tussen de woorden « sectorale fondsen » en « wordt controle uitgeoefend » de woorden « , alsook op de beheerscomités bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, van voormelde wet van 29 juni 1981, » ingevoegd.
Art. 10.In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « bedoeld in artikel 35, § 5, punt C., 1° van de voormelde wet van 29 juni 1981 » worden ingevoegd na de woorden « het sectoraal fonds ». 2° in het laatste lid worden de woorden « Zij sturen ten minste één maal per jaar » worden vervangen door de woorden « Zij sturen ten laatste 30 september van elk jaar ».
Art. 11.Het opschrift van hoofdstuk 4 van Titel V van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk 4. - De beheerscomités van de Fondsen Sociale Maribel van de overheidssector ».
Art. 12.Het opschrift « Afdeling 1. - Definities » van hoofdstuk 4 van Titel V van hetzelfde besluit wordt geschrapt.
Art. 13.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 14.Het opschrift « Afdeling 2. - Zetel en samenstelling van het beheerscomité van het « Fonds ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen » wordt vervangen door het volgende opschrift : « Afdeling 1. - Zetel en samenstelling van het beheerscomité Sociale
Maribel ingesteld bij de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketel en Leefmilieu. »
Art. 15.In artikel 23 van hetzelfde besluit worden de woorden « Fonds ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen » vervangen door de woorden « beheerscomité Sociale Maribel, bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, a), van de voormelde wet van 29 juni 1981 ».
Art. 16.De inleidende zin van artikel 24 wordt vervangen als volgt : « De leden van het beheerscomité Sociale Maribel, bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, a), van de voormelde wet van 29 juni 1981, worden aangesteld door de Minister van Volksgezondheid en is samengesteld uit : ».
Art. 17.Het opschrift « Afdeling 3. - Zetel en samenstelling van het beheerscomité van het « Fonds openbare sector » wordt vervangen door het volgende opschrift : « Afdeling 2. - Zetel en samenstelling van het beheerscomité Sociale Maribel ingesteld bij de Federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ».
Art. 18.In artikel 26 van hetzelfde besluit worden de woorden « Fonds openbare sector » vervangen door de woorden « beheerscomité Sociale Maribel, bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, b), van de voormelde wet van 29 juni 1981 ».
Art. 19.De inleidende zin van artikel 27 wordt vervangen als volgt : « De leden van het beheerscomité Sociale Maribel, bedoeld in artikel 35, § 5, C, 2°, b) van de voormelde wet van 29 juni 1981, worden aangesteld door de Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken; het beheerscomité is samengesteld uit : ».
Art. 20.Het opschrift « Afdeling 4. - Bepalingen gemeen aan het beheerscomité van het « Fonds ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen » en van het beheerscomité van het « Fonds openbare sector » wordt vervangen door het volgende opschrift : « Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen ».
Art. 21.De afdelingen 5 tot 8 van Hoofdstuk 4 van Titel V, bestaande uit de artikelen van het 30 tot en met 48, worden opgeheven.
Art. 22.Het opschrift van Titel VII van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Titel VII. - Het beheerscomité « heraanwending ».
Art. 23.Hoofdstuk 1 van Titel VII van hetzelfde besluit, bestaande uit het artikel 57, wordt opgeheven.
Art. 24.Het opschrift « Hoofdstuk 2. - Samenstelling van het beheerscomité en werking van de fondsen » van Titel VII van hetzelfde besluit, wordt geschrapt.
Art. 25.In artikel 58 van hetzelfde besluit worden de woorden « van de fondsen » vervangen door de woorden « van het beheerscomité bedoeld in artikel 35, § 5, E, van de voormelde wet van 29 juni 1981 ».
Art. 26.In artikel 59, § 1, van hetzelfde besluit worden de worden « De fondsen worden beheerd door een beheerscomité dat is samengesteld uit » vervangen door de woorden « Het beheerscomité bedoeld in artikel 35, § 5, E, van de voormelde wet van 29 juni 1981 bestaat uit ».
Art. 27.In Titel X van hetzelfde besluit wordt een artikel 60bis ingevoegd, luidende : « Art. 60bis . De documenten die worden opgestuurd naar de leden van het beheerscomité van RSZ-PPO, worden op hetzelfde tijdstip opgestuurd naar : 1° de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten;2° de Vereniging van Openbare Verzorgingsinstellingen;3° de Association francophone d'institutions de santé ».
Art. 28.Artikel 61bis, in het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 2003, wordt vervangen als volgt : « Art. 61bis . In afwijking van artikel 6, § 2 en § 3, wordt voor het eerste en het tweede semester 2003 en voor het eerste semester 2004 de dotatie voor het Universitair Ziekenhuis Antwerpen vastgesteld rekening houdend met 1 641 werknemers die voldoen aan artikel 2, § 1.
In afwijking van artikel 6, § 2, wordt voor het tweede semester 2004 en voor het eerste en tweede semester 2005 het voorlopig bedrag van de bijdragevermindering voor het Universitair Ziekenhuis Antwerpen vastgesteld rekening houdend met 1 641 werknemers die voldoen aan artikel 2, § 1. Dit lid is enkel van toepassing voor zover het Universitair Ziekenhuis Antwerpen met ingang van 31 mei 2004 als aparte werkgever instaat voor de sociale zekerheidsaangifte. »
Art. 29.In Titel X van hetzelfde besluit wordt een artikel 61bis /1 ingevoegd, luidende : « Art. 61bis /1. In afwijking van artikel 6, § 2 en § 3, wordt voor het eerste en tweede semester 2003 en voor het eerste semester 2004 de dotatie voor de Fondsen Sociale Maribel bedoeld in artikel 62bis verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met het verschil dat door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid wordt vastgesteld tussen de opbrengst aan verminderingen sociale zekerheidsbijdragen waarop de werkgevers die vallen onder de bevoegdheid van deze Fondsen hadden kunnen aanspraak maken voor deze semesters met toepassing van de reglementering 2002 en de opbrengst die zij genieten voor dezelfde periodes met toepassing van de reglementering respectievelijk van toepassing in 2003 en 2004. Het verschil wordt per beschutte werkplaats en sociale werkplaats bepaald bij besluit, getroffen door de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid en de Minister bevoegd voor Sociale Zaken, overeenkomstig de bedragen die door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden medegedeeld. »
Art. 30.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004 met uitzondering van artikel 2, 1°, 3° en 5°, van artikel 3, 1°, en van artikel 5, 1°, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003.
Art. 31.Onze Minister van Werk en Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 31 december 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE