Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 november 2006
gepubliceerd op 01 december 2006

Koninklijk besluit tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2006000958
pub.
01/12/2006
prom.
30/11/2006
ELI
eli/besluit/2006/11/30/2006000958/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 20, § 3, derde lid, en § 5, opgeheven bij de wet van 24 maart 1994 en opnieuw opgenomen bij de wet van 15 september 2006, op artikel 28, gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, en op artikel 30, vervangen door de wet van 17 oktober 1990 en gewijzigd door de wetten van 4 augustus 1996, 18 april 2000, 2 augustus 2002, 17 februari 2005 en 15 september 2006;

Gelet op de wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, inzonderheid op artikel 243, tweede lid;

Gelet op het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 juli 1997 betreffende de publicatie van de arresten van de Raad van State;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 juli 2000 houdende bijzondere procedureregeling inzake geschillen over beslissingen betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 november 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 24 november 2006;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen op 1 december 2006 in werking treedt en dat de betrokken rechtsonderhorigen tijdig op de hoogte moeten worden gesteld van de bepalingen van onderhavig besluit en dat er derhalve zo spoedig mogelijk met het oog op de rechtszekerheid voor de rechtzoekende en de goede werking van het hoog administratief rechtscollege duidelijkheid wordt gecreëerd betreffende de cassatie-procedure bij de Raad van State;

Gelet op advies 41.773/AV van de Raad van State, gegeven op 28 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en werkingssfeer

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° gecoördineerde wetten: wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; 2°rechtscollege: administratief rechtscollege waarvan de beslissing wordt aangevochten; 3°hoofdgriffier: hoofdgriffier van de Raad van State of de door hem aangewezen persoon; 4° eerste voorzitter of voorzitter: korpschef die de afdeling Administratie leidt; 5°staatsraad: lid van de Raad van State dat aangewezen is om het dossier te onderzoeken; 6°auditeur: lid van het Auditoraat dat aangewezen is om het dossier te onderzoeken; 7°algemene procedureregeling: besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling Administratie van de Raad van State.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de cassatieberoepen ingesteld met toepassing van artikel 14, § 2, van de gecoördineerde wetten tegen beslissingen gewezen in betwiste zaken door een rechtscollege. HOOFDSTUK II. - Het verzoekschrift

Art. 3.§ 1. Het verzoekschrift waarbij cassatieberoep wordt ingesteld, wordt ingediend uiterlijk de dertigste dag na de kennisgeving van de bestreden beslissing. § 2. Het verzoekschrift, gedagtekend en ondertekend door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19, derde lid, van de gecoördineerde wetten, bevat : 1° het opschrift "cassatieberoep";2° de naam, de hoedanigheid, de nationaliteit en de woonplaats of zetel van de verzoekende partij;3° de woonplaatskeuze bedoeld in artikel 37, eerste lid;4° de naam en de hoedanigheid van de ondertekenaar van het cassatieberoep;5° de opgave van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, met vermelding van de aard ervan, evenals van de datum en het nummer waaronder het bij het rechtscollege ingestelde beroep, ingeschreven is;6° de naam en het adres van de verwerende partij voor het rechtscollege;7° de opgave van de datum waarop de beslissing van het rechtscollege ter kennis is gebracht van de verzoekende partij in cassatie;8° een beknopt feitenrelaas;9° een uiteenzetting van de cassatiemiddelen;10° de opgave van het taalstatuut van de verzoekende partij, wanneer de wet die op haar van toepassing is, bepaald welke taal ze moet gebruiken voor de Raad van State;11° de in artikel 21, § 2, eerste lid, bedoelde taal voor het verhoor.

Art. 4.Bij het verzoekschrift worden gevoegd: 1° een kopie van de beslissing van het rechtscollege waartegen het cassatieberoep wordt ingesteld;2° de inventaris bedoeld in artikel 40, eerste lid;3° de stukken genummerd overeenkomstig de inventaris bedoeld in artikel 40, eerste lid;4° in de gevallen waarin de verzoekende partij een rechtspersoon is, een kopie van haar statuten en van de akte van aanstelling van haar organen, evenals het bewijs dat het daartoe gemachtigde orgaan beslist heeft het cassatieberoep in te stellen;5° de in artikel 39, derde lid, bedoelde kopieën van het verzoekschrift.

Art. 5.Wordt niet op de rol ingeschreven en wordt als niet-ingediend beschouwd ieder cassatieberoep : 1° dat niet ondertekend is door een advocaat die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19, derde lid, van de gecoördineerde wetten;2° dat, in voorkomend geval, geen woonplaatskeuze in België bevat;3° waarbij niet de stukken genoemd in artikel 4 zijn gevoegd. In geval van toepassing van het eerste lid, stuurt de hoofdgriffier een brief naar de verzoekende partij waarin hij aangeeft waarom de zaak niet op de rol wordt ingeschreven en de verzoekende partij vraagt haar beroep te regulariseren binnen vijf dagen.

De verzoekende partij die haar beroep binnen vijf dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde vraag regulariseert, wordt geacht dit te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending ervan.

Een beroep dat niet volledig of te laat wordt geregulariseerd, wordt niet op de rol ingeschreven.

Art. 6.Bij het inschrijven van het cassatieberoep op de rol wordt het recht bedoeld in artikel 30, § 5, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten door de hoofdgriffier in debet ingeschreven. HOOFDSTUK III. - De procedure van toelating

Art. 7.Zodra het cassatieberoep op de rol is ingeschreven, verzoekt de hoofdgriffier, met alle middelen en tegen ontvangstmelding, het rechtscollege haar het dossier van de zaak toe te sturen.

Het rechtscollege stuurt, met alle middelen en tegen ontvangstmelding, het dossier van de zaak toe binnen twee werkdagen. Het stuurt ook een elektronische kopie van de bestreden beslissing toe, overeenkomstig artikel 39, vijfde lid.

Art. 8.De eerste voorzitter of de voorzitter wijst de zaak onverwijld toe.

Art. 9.De hoofdgriffier verstuurt het verzoekschrift en het dossier onverwijld naar de staatsraad die, bij wege van beschikking en zonder terechtzitting, uitspraak doet over de toelaatbaarheid van het beroep.

Art. 10.In de gevallen genoemd in artikel 92, § 2, van de gecoördineerde wetten maakt de eerste voorzitter of de voorzitter de zaak bij beschikking aanhangig bij de verenigde kamers of bij de algemene vergadering van de afdeling Administratie, waarbij deze uiterlijk binnen acht dagen na deze aanhangigmaking worden bijeengeroepen.

Art. 11.De beschikking van niet-toelaatbaarheid sluit de procedure onherroepelijk af.

De hoofdgriffier brengt de beschikking van niet-toelaatbaarheid onverwijld ter kennis van de partijen.

De hoofdgriffier deelt de beschikking van niet-toelaatbaarheid mee aan het rechtscollege en bezorgt tegelijkertijd het dossier van de zaak terug aan het rechtscollege. Hij voegt daarbij een kopie van het verzoekschrift. HOOFDSTUK IV. - De procedure na toelating Afdeling I. - De voorafgaande maatregelen

Art. 12.De hoofdgriffier brengt de beschikking van toelaatbaarheid ter kennis van de partijen en brengt hen ervan op de hoogte dat het dossier van de zaak is neergelegd. Bij de kennisgeving bestemd voor de verwerende partij wordt een kopie van het verzoekschrift gevoegd.

De hoofdgriffier bezorgt onverwijld een kopie van het verzoekschrift en van de beschikking van toelaatbaarheid aan de auditeur-generaal, die erop toeziet dat de voorafgaande maatregelen worden uitgevoerd.

Hij wijst daartoe een auditeur aan.

Op basis van de aanwijzingen van de auditeur, brengt de hoofdgriffier het verzoekschrift ter kennis van de bij de zaak voor het rechtscollege betrokken partijen, met uitzondering van die genoemd in het eerste lid, en die belang hebben om tussen te komen.

De hoofdgriffier zendt het rechtscollege de beschikking van toelaatbaarheid en het verzoekschrift ter informatie toe.

Art. 13.De verwerende partij beschikt over dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 12, eerste lid, om de griffie een memorie van antwoord toe te zenden.

Art. 14.De hoofdgriffier bezorgt een kopie van de memorie van antwoord aan de verzoekende partij, die over dertig dagen beschikt om de griffie een memorie van wederantwoord toe te zenden.

Indien er niet tijdig een memorie van antwoord wordt ingediend, brengt de hoofdgriffier de verzoekende partij ervan op de hoogte dat ze de memorie van wederantwoord mag vervangen door een toelichtende memorie bij het verzoekschrift.

De memorie van wederantwoord of de toelichtende memorie heeft de vorm van een samenvattende memorie waarin alle argumenten van de verzoekende partij op een rij worden gezet. Behoudens wat de ontvankelijkheid van het beroep en van de middelen betreft, doet de Raad van State uitspraak op basis van de samenvattende memorie.

De hoofdgriffier brengt de memorie van wederantwoord of de toelichtende memorie ter kennis van de verwerende partij.

Art. 15.§ 1. Voor de toepassing van artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten, brengt de hoofdgriffier, op verzoek van de auditeur, de partijen ter kennis dat de staatsraad bij zijn uitspraak de ontstentenis van het vereiste belang zal vaststellen, tenzij één van de partijen binnen een termijn van vijftien dagen vraagt om te worden gehoord.

Indien geen van de partijen vraagt om gehoord te worden, stelt de staatsraad bij zijn uitspraak de ontstentenis vast van het vereiste belang.

Indien een partij vraagt om gehoord te worden, roept de staatsraad de partijen op om op korte termijn te verschijnen. De staatsraad doet, nadat hij de partijen en het advies van de auditeur heeft gehoord, onverwijld uitspraak over de ontstentenis van het vereiste belang. § 2. Wanneer de hoofdgriffier de memorie van antwoord ter kennis brengt van de verzoekende partij of wanneer hij haar ter kennis brengt dat binnen de voorziene termijn geen dergelijke memorie is ingediend, maakt hij melding van artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten, alsook van paragraaf 1 van dit artikel. Afdeling II. - Het verslag en de onderzoeksmaatregelen

Art. 16.Nadat de voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd, maakt de auditeur een verslag op waarin hij een standpunt inneemt over de beslechting van het geschil.

Te dien einde voert hij rechtstreeks briefwisseling met alle overheden en kan hij zowel aan deze als aan de partijen alle dienstige gegevens en documenten vragen. De artikelen 16 tot 25 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing.

Dit gedagtekend en ondertekend verslag wordt aan de kamer bezorgd.

Art. 17.Elk aanvullend verslag bedoeld in artikel 24 van de gecoördineerde wetten, wordt gedagtekend en ondertekend aan de kamer bezorgd. Afdeling III. - De procedure na verslag

Art. 18.§ 1. Wanneer de auditeur concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is of moet worden verworpen, brengt de hoofdgriffier het verslag ter kennis van de verzoekende partij, die dertig dagen de tijd heeft om te vragen dat de procedure wordt voortgezet teneinde te worden gehoord.

Indien de verzoekende partij niet vraagt om te worden gehoord, bezorgt de hoofdgriffier het dossier aan de kamer, opdat deze de afstand van geding kan toewijzen, overeenkomstig artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten. Het verslag van de auditeur wordt samen met het arrest ter kennis gebracht van de partijen die het nog niet zouden hebben ontvangen.

Indien de verzoekende partij vraagt om te worden gehoord, bepaalt de staatsraad bij beschikking de datum waarop de partijen moeten verschijnen.

De hoofdgriffier maakt melding van deze paragraaf bij de kennisgeving, aan de verzoekende partij, van het verslag waarin wordt geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is of moet worden verworpen. § 2. Wanneer de auditeur niet concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is of moet worden verworpen, bepaalt de kamervoorzitter of de staatsraad die hij aanwijst meteen bij beschikking de datum van de terechtzitting waarop het beroep zal worden behandeld. Afdeling IV. - De verkorte procedures

Art. 19.Wanneer blijkt dat het beroep doelloos is geworden of slechts korte debatten vereist, bezorgt de auditeur zijn verslag onmiddellijk aan de kamer.

De staatsraad roept de verzoeker, de verwerende partij en de tussenkomende partij op om op korte termijn te verschijnen.

Indien de staatsraad het eens is met de conclusies van het verslag van de auditeur, wordt de zaak definitief beslecht. In het tegenovergestelde geval, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig de artikelen 13 tot 18. Afdeling V. - De verwijzingen naar de algemene vergadering

Art. 20.Wanneer de staatsraad van oordeel is dat met het oog op een eenvormige rechtspraak een verwijzing naar de algemene vergadering van de afdeling Administratie noodzakelijk is, brengt hij de eerste voorzitter of de voorzitter daarvan onverwijld op de hoogte.

De eerste voorzitter of de voorzitter beslist of er aanleiding is om de verwijzing naar de algemene vergadering te bevelen.

Indien het verslag over de zaak reeds is opgemaakt, maakt de eerste voorzitter of de voorzitter de zaak aanhangig bij de algemene vergadering van de afdeling Administratie bij beschikking waarin deze binnen een minimumtermijn van vijftien dagen wordt bijeengeroepen en waarbij de staatsraad wordt aangewezen die belast is met de verslaggeving op de terechtzitting. Indien er nog geen verslag is opgemaakt, wordt te werk gegaan overeenkomstig de artikelen 13 tot 18 voordat enige oproeping voor de terechtzitting wordt gedaan.

Er wordt te werk gegaan overeenkomstig het derde lid in de gevallen bedoeld in artikel 92, § 1, tweede en derde lid, van de gecoördineerde wetten. Afdeling VI. - De terechtzitting

Art. 21.§ 1. De hoofdgriffier brengt de beschikking tot bepaling van de rechtsdag ten minste vijftien dagen vóór de datum van de terechtzitting ter kennis van de auditeur, alsook van alle partijen.

Bij de oproeping van de partijen worden de processtukken gevoegd die ze nog niet in hun bezit zouden hebben. § 2.Wanneer de in het verzoekschrift vermelde taal voor het verhoor niet het Nederlands, het Frans of het Duits is en de verzoekende partij niet het Nederlands of het Frans heeft gekozen als taal voor het onderzoek van haar asielaanvraag door het bestuur, roept de hoofdgriffier een tolk op indien de kamer beslist deze partij te horen.

De tolkkosten worden bepaald overeenkomstig de artikelen 73 tot 75 van de algemene procedureregeling.

Art. 22.De terechtzittingen van de kamer die zitting houdt krachtens artikel 14, § 2, van de gecoördineerde wetten zijn openbaar.

De kamer kan, ambtshalve of op verzoek van één de partijen, bevelen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld wanneer openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de zeden, wanneer enig ander wettig belang zulks vereist of wanneer het dossier stukken bevat die vertrouwelijk zijn bevonden.

De behandeling met gesloten deuren wordt bevolen bij een gemotiveerde beslissing.

Art. 23.De debatten worden geleid door de kamervoorzitter of de staatsraad die hem vervangt.

De aanwezigen wonen de zitting bij met onbedekt hoofd, eerbiedig en in stilte.

Hetgeen de kamervoorzitter of de hem vervangende staatsraad met het oog op de handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd.

Dezelfde voorschriften worden nageleefd in de plaatsen waar, hetzij de staatsraden, hetzij de auditeurs de functies van hun ambt waarnemen.

Art. 24.Een andere staatsraad dan degene die eventueel de onderzoeksverrichtingen heeft gesteld, vat de toedracht van de zaak en de middelen van de partijen samen.

De partijen en hun advocaten kunnen mondelinge opmerkingen naar voren brengen.

Geen andere middelen mogen worden aangevoerd dan die welke, al naar het geval, in het verzoekschrift of in de memories zijn uiteengezet.

De staatsraad en de auditeur stellen de vragen die nodig zijn voor het advies en het arrest.

Aan het einde van de debatten geeft de auditeur zijn advies over de zaak.

De kamervoorzitter of de hem vervangende staatsraad verklaart daarna de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad. Afdeling VII. - De tussengeschillen

Art. 25.Wat de tussengeschillen betreft, wordt te werk gegaan overeenkomstig de artikelen 51 en 55 tot 65 van de algemene procedureregeling.

Art. 26.De bij de zaak voor het rechtscollege betrokken partijen, met uitzondering van die genoemd in artikel 12, eerste lid, mogen in het geding tussenkomen overeenkomstig artikel 21bis van de gecoördineerde wetten. Het recht bedoeld in artikel 30, § 6, van de gecoördineerde wetten, wordt in debet ingeschreven door de hoofdgriffier. Afdeling VIII. - Het verzet, het derden-verzet en het verzoek tot

herziening

Art. 27.De artikelen 40 tot 50sexies van de algemene procedureregeling zijn van toepassing. Het recht bedoeld in artikel 30, § 5, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wetten, wordt door de hoofdgriffier van de Raad van State in debet ingeschreven. HOOFDSTUK V. - De kosten en het pro deo Afdeling I. - De kosten

Art. 28.De kosten omvatten: 1° de in artikel 30, §§ 5 en 6, van de gecoördineerde wetten bedoelde rechten;2° de honoraria en voorschotten van de deskundigen;3° het getuigengeld.

Art. 29.Is het beroep ingediend door een privaatrechtelijk persoon, dan kan de Raad van State de consignatie van een voorschot gelasten om de honoraria en voorschotten van de deskundigen en het getuigengeld te dekken.

Is het beroep ingediend door een publiekrechtelijk persoon, dan worden de honoraria en voorschotten van de deskundigen en het getuigengeld door de federale overheidsdienst Financiën voorgeschoten en als uitgaven in de rekeningen ten bezware van de begroting van de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken geboekt.

Art. 30.De Raad van State begroot de kosten en doet uitspraak over de bijdrage in de betaling ervan in de beschikking van niet-toelaatbaarheid of in het eindarrest.

Art. 31.De federale overheidsdienst Financiën vordert de inning van de door de hoofdgriffier in debet begrote rechten en van de andere kosten die deze dienst heeft voorgeschoten.

Te dien einde zendt de hoofdgriffier aan de ontvanger van de registratie en domeinen een afschrift van de beschikking van niet-toelaatbaarheid of van het eindarrest, samen met een omstandige opgave van de in te vorderen bedragen.

Art. 32.De artikelen 72, tweede lid, tot 77 van de algemene procedureregeling zijn van toepassing. Afdeling II. - Het pro deo

Art. 33.Iedere partij kan het voordeel van het pro deo vragen voor de honoraria, voorschotten of rechten bedoeld in artikel 28, 2° en 3°.

Het voordeel van het pro deo kan worden toegekend aan: 1° iedere persoon die bijstand ontvangt van een centrum dat maatschappelijke hulp verstrekt op overlegging van een attest van dit centrum;2° iedere persoon die opgesloten, gevangen gehouden of vastgehouden wordt op een bepaalde plaats;3° iedere minderjarige op overlegging van een identiteitsbewijs of van enig ander document dat zijn staat bewijst;4° iedere persoon die aantoont dat hij juridische tweedelijnsbijstand ontvangt in de zin van artikel 508/1 van het Gerechtelijk Wetboek;5° iedere andere persoon die aan de hand van bewijskrachtige documenten bewijst dat zijn inkomsten ontoereikend zijn.

Art. 34.De kamervoorzitter bij dewelke de zaak aanhangig is of de staatsraad die hij aanwijst, doet zonder rechtspleging uitspraak over de pro-deoaanvraag.

Zo daartoe grond bestaat hoort hij de partijen.

Zijn beslissing is niet vatbaar voor enig beroep.

Art. 35.De kamervoorzitter bij dewelke de zaak aanhangig is of de staatsraad die hij aanwijst, kan het pro deo toestaan voor de door hem te bepalen akten en verrichtingen.

Art. 36.De in artikel 28, 2° en 3°, bedoelde kosten worden voorgeschoten door de federale overheidsdienst Financiën en worden als uitgaven in de rekeningen ten laste van de begroting van de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken geboekt.

Met het oog op de invordering van de voormelde kosten, doet de hoofdgriffier aan de ontvanger der registratie en domeinen een afschrift van de beschikking van niet-toelaatbaarheid of van het eindarrest toekomen, samen met een omstandige opgave van de in te vorderen bedragen. HOOFDSTUK VI. - Algemene bepalingen Afdeling I. - De partijen in de zaak

Art. 37.Met uitzondering van de administratieve overheden, kiest elke partij in een cassatieprocedure in haar eerste processtuk woonplaats in België.

Die woonplaatskeuze geldt voor alle daaropvolgende processtukken.

Elke wijziging van de woonplaatskeuze wordt uitdrukkelijke geformuleerd en voor elk beroep afzonderlijk en bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de hoofdgriffier, met vermelding van het volledige rolnummer van het beroep waarop de wijziging betrekking heeft.

Bij overlijden van een partij, en behalve bij hervatting van het geding, worden alle mededelingen en kennisgevingen van de Raad van State rechtsgeldig gedaan op de gekozen woonplaats van de overledene ter attentie van de gezamenlijke rechtverkrijgenden, zonder vermelding van de namen en hoedanigheden.

Art. 38.Het dossier van de zaak ligt voor de partijen en hun advocaten ter inzage op de griffie. Afdeling II. - De verzendingen naar de Raad van State

Art. 39.Alle processtukken en andere stukken worden bij ter post aangetekende brief naar de Raad van State verzonden.

Alle processtukken die, in de loop van het geding, buiten termijn toekomen, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

Bij elk processtuk worden zes kopieën gevoegd die door de ondertekenaar eensluidend zijn verklaard.

De partijen in een cassatieberoep dat toelaatbaar is verklaard, bezorgen de Raad van State bovendien via elektronische post een elektronische kopie van hun processtukken en, voor zover mogelijk, van hun dossiers. Dat vormvereiste is facultatief voor privaatrechtelijke personen.

De in het vierde lid bedoelde kopieën zijn in het formaat « Portable Document Format (.pdf)", met behoud van de lettertypes en waarbij de gebruiker gerechtigd is informatie geheel of gedeeltelijk te kopiëren en het document af te drukken. De kopieën worden, naargelang van de taal van het beroep, als bijlage bij een e-mailbericht verzonden naar het adres "griffie.cassatie@raadvst-consetat.be", naar het adres "kanzlei.kassation@raadvst-consetat.be" of naar het adres "greffe.cassation@raadvst-consetat.be". In het veld "onderwerp" van het e-mailbericht komt het rolnummer dat vermeld wordt in de beschikking van toelaatbaarheid en het nummer van die beschikking.

Art. 40.Elk processtuk van de partijen gaat vergezeld van een inventaris waarin, voor elk bijgevoegd stuk, het nummer van de bijlage en een korte beschrijving van de aard ervan wordt aangegeven. De inventaris wordt ter kennis gebracht samen met het processtuk waarop hij betrekking heeft.

Elke verwijzing, in de processtukken van de partijen, naar een overgelegd stuk, vermeldt het nummer waaronder de bijlage geïnventariseerd is en het processtuk waarbij de bijlage is gevoegd.

De Raad van State kan te allen tijde, na de toelating van het cassatieberoep, een partij verzoeken haar processtukken in overeenstemming te brengen met het tweede lid binnen de door de Raad van State gestelde termijn. Afdeling III. - De verzendingen door de Raad van State

Art. 41.Alle kennisgevingen, mededelingen en oproepingen door de griffie worden rechtsgeldig gedaan op de gekozen woonplaats.

De verzending van de processtukken door de Raad van State, alsook de kennisgevingen, mededelingen en oproepingen geschieden bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding; tenzij anders bepaald in de wet of in dit besluit, kunnen die zendingen evenwel bij gewone brief worden verstuurd, wanneer de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan.

Art. 42.§ 1. De administratieve overheden kunnen vragen om via elektronische post kennis te krijgen van de beschikkingen van niet-toelaatbaarheid en van de arresten.

De elektronische kennisgeving van die akten vervangt de kennisgeving bedoeld in artikel 41. § 2. De advocaten van de partijen en het rechtscollege kunnen vragen om, ter informatie, via elektronische post mededeling te krijgen van de ordonnantie van niet-toelaatbaarheid of van het arrest. § 3. De Raad van State opent een e-mailaccount voor elk rechtscollege, voor elke administratieve overheid en voor elke advocaat van een partij die het verzoek bedoeld in de paragrafen 1 en 2 aan hem richt.

De Raad van State deelt onverwijld het adres van de e-mailaccount mee, alsook de nadere regels om toegang te krijgen tot die account. § 4. Indien nodig kan de Raad van State de elektronische post vervangen door een bericht dat door de post of per bode wordt gebracht, in voorkomend geval met ontvangstmelding. § 5. In geval van een aangetekende zending gaat de aan de partijen toegekende termijn in bij de ontvangst van die zending. Als de geadresseerde de zending weigert, gaat de termijn in op de datum van de weigering. De datum van het postmerk heeft bewijskracht zowel voor de verzending als voor de ontvangst of voor de weigering.

Verzendingen via elektronische post worden geacht te zijn ontvangen de dag na de datum waarop ze ter beschikking zijn gesteld van de betrokken partij op het elektronische adres van de e-mailaccount bedoeld in paragraaf 3. Afdeling IV. - De berekening van de termijnen

Art. 43.De dag van de akte die het uitgangspunt is van een termijn wordt er niet in begrepen.

De vervaldag wordt in de termijn gerekend.

Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.

Art. 44.Alvorens overeenkomstig artikel 37 woonplaats is gekozen, worden de in dit besluit genoemde termijnen verlengd met dertig dagen voor personen die in een land van Europa verblijven dat niet aan België grenst en met negentig dagen voor personen die buiten Europa verblijven.

Art. 45.De bij dit besluit bedoelde termijnen lopen tegen de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen.

De Raad van State kan dezen nochtans van het verval ontheffen wanneer het vaststaat dat hun vertegenwoordiging niet tijdig was verzekerd vóór het verstrijken der termijnen.

Art. 46.In spoedeisende gevallen kan de kamer waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, na advies van de auditeur, bevelen om de voor de proceshandelingen voorgeschreven termijnen te verkorten. Afdeling V. - De beschikkingen en de arresten

Art. 47.De beschikkingen van niet-toelaatbaarheid en de arresten worden gemotiveerd. Deze beschikkingen dienen bondig gemotiveerd te zijn.

Enkel de arresten worden uitgesproken in openbare terechtzitting.

Art. 48.De beschikkingen van toelaatbaarheid, de beschikkingen van niet-toelaatbaarheid en de arresten bevatten het dictum en de volgende vermeldingen : 1° de naam, verblijfplaats of zetel van de partijen en de naam en hoedanigheid van de persoon die hen vertegenwoordigt of bijstaat;2° de toepasselijke bepalingen over het gebruik van de talen;3° de datum en de naam van de staatsraad of van de staatsraden die erover hebben beraadslaagd;4° in voorkomend geval, de gekozen woonplaats. De beschikkingen van niet-toelaatbaarheid en de arresten bevatten tevens de motieven waarop het dictum gebaseerd is.

De arresten bevatten bovendien de volgende vermeldingen : 1° de oproeping van de partijen, van hun advocaten, alsook hun eventuele aanwezigheid op de terechtzitting;2° de mededeling of het advies van de auditeur al dan niet eensluidend is met het arrest;3° dat uitspraak is gedaan in openbare terechtzitting.

Art. 49.De beschikkingen en de arresten worden ondertekend door de kamervoorzitter of door de staatsraad belast met de zaak, alsmede door de hoofdgriffier.

De hoofdgriffier brengt de beschikkingen en de arresten ter kennis van de partijen.

Art. 50.De beschikkingen van niet-toelaatbaarheid en de arresten zijn van rechtswege uitvoerbaar. De Koning zorgt voor de uitvoering ervan.

De hoofdgriffier vermeldt op de expedities, na het dictum, en naargelang van het geval, één van de hierna volgende uitvoeringsformulieren : « De Ministers en de administratieve overheden, wat hen aangaat, zijn gehouden te zorgen voor de uitvoering van dit arrest. De daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarders zijn gehouden hiertoe hun medewerking te verlenen wat betreft de dwangmiddelen van gemeen recht. »; « De Ministers en de administratieve overheden, wat hen aangaat, zijn gehouden te zorgen voor de uitvoering van deze beschikking. De daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarders zijn gehouden hiertoe hun medewerking te verlenen wat betreft de dwangmiddelen van gemeen recht. »; « Les Ministres et autorités administratives, en ce qui les concerne, sont tenus de pourvoir à l'exécution du présent arrêt. Les huissiers de justice à ce requis ont à y concourir en ce qui concerne les voies de droit commun. »; « Les Ministres et autorités administratives, en ce qui les concerne, sont tenus de pourvoir à l'exécution de la présente ordonnance. Les huissiers de justice à ce requis ont à y concourir en ce qui concerne les voies de droit commun. »; « Die Minister und die Verwaltungsbehörden haben, was sie anbetrifft, für die Vollstreckung der vorliegenden Anordnung zu sorgen. Die dazu angeforderten Gerichtsvollzieher haben betreffs der gemeinrechtlichen Zwangmittel ihren Beistand zu leisten. »; « Die Minister und die Verwaltungsbehörden haben, was sie anbetrifft, für die Vollstreckung dieses Beschlusses zu sorgen. Die dazu angeforderten Gerichtsvollzieher haben betreffs der gemeinrechtlichen Zwangmittel ihren Beistand zu leisten. » De expedities worden afgeleverd door de hoofdgriffier, die ze ondertekent en het zegel van de Raad van State erop aanbrengt.

Art. 51.In geval van cassatie wordt in voorkomend geval de zaak verwezen naar het rechtscollege waarvan de beslissing is verbroken.

De hoofdgriffier stuurt een expeditie van het arrest met het dossier naar het rechtscollege. In geval van verwijzing wordt de zaak van rechtswege aanhangig gemaakt bij het rechtscollege.

Het arrest wordt overgeschreven in de registers van het rechtscollege waarvan de beslissing is verbroken; melding ervan wordt gemaakt op de kant van de verbroken beslissing. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 52.Artikel 17, 2°, in zoverre het de kosten en uitgaven betreft, tot 4°, van de wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen treedt in werking op 1 december 2006 wat betreft de beroepen bedoeld in artikel 14, § 2, van de gecoördineerde wetten.

Art. 53.Artikel 38 van de algemene procedureregeling wordt opgeheven.

Art. 54.In het koninklijk besluit van 7 juli 1997 betreffende de publicatie van de arresten van de Raad van State worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het opschrift worden de woorden "van de arresten" vervangen door de woorden "van de arresten en de beschikkingen van niet-toelaatbaarheid";2° in artikel 1 worden de woorden "van de arresten" vervangen door de woorden "van de beschikkingen van niet-toelaatbaarheid in cassatie en van de arresten" en worden de woorden "van de wet van 15 december 1980" vervangen door de woorden "van de wetten";3° artikel 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt: « Iedere partij bij een geschil dat bij de Raad van State aanhangig wordt gemaakt kan op elk moment van de rechtspleging en, in voorkomend geval, totdat de debatten gesloten worden, eisen dat bij de publicatie van de beschikking van niet-toelaatbaarheid of van het arrest de identiteit van de natuurlijke personen niet mede wordt gepubliceerd. »; 4° in artikel 2, tweede lid, worden de woorden "van het arrest" vervangen door de woorden "van de beschikking van niet-toelaatbaarheid of van het arrest";5° in artikel 3, eerste lid, wordt het woord "arresten" vervangen door de woorden "beschikkingen van niet-toelaatbaarheid of arresten" en worden de woorden "de voormelde wet van 15 december 1980" vervangen door de woorden "de wetten bedoeld in artikel 1";6° in de artikelen 4 en 6 worden de woorden "de arresten" vervangen door de woorden "de beschikkingen van niet-toelaatbaarheid of de arresten".

Art. 55.In het koninklijk besluit van 9 juli 2000 houdende bijzondere procedureregeling inzake geschillen over beslissingen betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen worden opgeheven: 1° artikel 2, 4°;2° artikel 31;3° in artikel 39, de woorden "of cassatieberoepen".

Art. 56.Dit besluit is van toepassing op de cassatieberoepen ingesteld vanaf 1 december 2006.

De artikelen 3 tot 6 zijn evenwel niet van toepassing op de cassatieberoepen die vanaf 1 december 2006 zijn ingesteld tegen rechterlijke beslissingen die vóór die datum ter kennis zijn gebracht.

Art. 57.Dit besluit treedt in werking op 1 december 2006.

Art. 58.Onze Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en Onze Minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 30 november 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^