Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 januari 2014
gepubliceerd op 16 januari 2014

Koninklijk besluit tot wijziging van het regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State en het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State, met het oog op de invoering van de elektronische rechtspleging

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2014000018
pub.
16/01/2014
prom.
13/01/2014
ELI
eli/besluit/2014/01/13/2014000018/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 JANUARI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State en het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State, met het oog op de invoering van de elektronische rechtspleging


RAAD VAN STATE VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat de regering de eer heeft U ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de elektronische procesvoering voor de Raad van State te organiseren. Het besluit wijzigt niet de basisregels, maar vervangt de verzending en de uitwisseling van processtukken door de neerlegging ervan op een beveiligde site beheerd door de Raad van State. De aangewende technologie is dezelfde als die welke reeds haar degelijkheid heeft bewezen voor het indienen van de belastingaangiften. Aangezien artikel 30 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State stelt dat de rechtspleging vóór de afdeling Bestuursrechtspraak bepaald wordt bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, hoeft de wetgeving niet te worden gewijzigd.

De elektronische procesvoering is getest aan de hand van een proefproject dat gedurende anderhalf jaar is gevoerd met enkele advocatenkantoren die geregeld dossiers behandelen vóór de Raad van State, en het huidige ontwerp is uitgewerkt in overleg met de leden van die kantoren, vertegenwoordigers van de Orde van Vlaamse Balies (OVB) en van de Ordre des Barreaux francophone et germanophone (OBFG).

Althans in een eerste fase zal de traditionele werkwijze, met uitwisseling van papieren stukken via de post, kunnen worden aangehouden, inzonderheid indien geen enkele partij wenst de elektronische procesvoering te gebruiken. Indien echter in het stadium van de voorafgaande maatregelen, d.w.z. voordat het dossier aan de auditeur is overgezonden ter fine van onderzoek en verslaglegging, een van de partijen de elektronische procesvoering gebruikt - en alles wordt in het werk gesteld om ze daartoe aan te zetten -, wordt het dossier op elektronische wijze beheerd, met dien verstande dat de partijen die deze manier van mededeling van de stukken niet wensen te volgen, deze te allen tijde in hun papieren versie kunnen blijven ontvangen en versturen via de post. Stukken van het administratief dossier die niet of niet gemakkelijk kunnen worden geconverteerd in een elektronisch formaat (stalen, maquettes, omvangrijke plannen, enz., of eenvoudigweg een te lijvig dossier), kunnen nog steeds ter griffie worden neergelegd.

Het besluit strekt ertoe het verzenden en de ontvangst te vergemakkelijken van processtukken, alsook van alle kennisgevingen, rekening houdend met de technologische ontwikkeling op het gebied van de communicatie. Er is gekozen voor een systeem via een website beheerd door de Raad van State, die dienst doet als een beveiligd platform voor uitwisseling. De gebruiker die toegang wenst te hebben tot dit platform, dient zich kenbaar te maken door middel van een elektronische identiteitskaart, zodat hij zich op een betrouwbare manier kan authenticeren. Dit houdt in dat rechtspersonen, zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke, die via elektronische procesvoering te werk wensen te gaan, een of meer natuurlijke personen aanwijzen die namens hen van de elektronische procesvoering gebruik zullen maken.

Op de website van de Raad van State zal een handleiding worden geplaatst die op synthetische wijze toelicht welke apparatuur vereist is om de elektronische procesvoering te kunnen gebruiken. Wat het wetgevingstechnisch aspect betreft, is besloten in de algemene procedureregeling na de artikelen 84 en 85, die de wijze van mededeling van de processtukken regelen, een artikel 85bis in te voegen, dat voorschrijft hoe dossiers op elektronische wijze beheerd moeten worden. Voor procedures in kort geding, in cassatie en voor het opleggen van dwangsommen wordt in de onderscheiden besluiten die deze procedures regelen verwezen naar dit artikel 85bis. Praktisch alle gedingen ingeleid voor de Raad van State kunnen aldus op elektronische wijze worden gevoerd. Er resten alleen nog enkele reglementen met betrekking tot specifieke procedures te worden aangepast, d.w.z. versnelde procedures die in de praktijk weinig worden gebruikt, en bovenal beroepen inzake gemeenteraadsverkiezingen; aangezien de volgende verkiezingen echter in 2018 zullen plaatshebben, is het verkieslijk geacht in de tussentijd te onderzoeken of de invoering van de elektronische procesvoering bij de meest voorkomende soorten geschillen naar behoren werkt en zich de verbeteringen ten nutte te maken die als gevolg van een ruime toepassing ervan eventueel kunnen worden aangebracht.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Artikel 1 Artikel 1 voegt in de procedureregeling een artikel 85bis in dat alle regels inzake de elektronische procesvoering bevat. Dit artikel valt met zijn 15 paragrafen vrij lang uit, maar het is verkieslijk gebleken alle betreffende bepalingen samen te houden, veeleer dan ze versnipperd op te nemen in verschillende artikelen van de procedureregeling.

Art. 85bis, § 1 Deze paragraaf schrijft voor in welke gevallen de elektronische procesvoering wordt gebruikt, te weten in alle zaken waarin een partij daarop een beroep wenst te doen in het stadium van de voorafgaande maatregelen. Indien het de verwerende of de tussenkomende partij is die daartoe beslist, of de verzoekende partij in het stadium van de memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie, worden de in papieren vorm toegezonden stukken door de griffie gescand en in het elektronisch dossier gevoegd. Dit zou geen aanzienlijke overmaat aan werk voor de griffie moeten meebrengen, omdat de verzoekschriften en de memories van antwoord thans systematisch gescand worden en op het interne netwerk van de Raad van State ter beschikking worden gesteld van de magistraten.

Zodra daarentegen een dossier ter fine van verslaglegging wordt overgezonden aan de auditeur, zal de procesvoering die tot dan op traditionele wijze door toezending van de papieren documenten via de post is verlopen, in diezelfde vorm worden voortgezet. Deze maatregel moet voorkomen dat de griffie een elektronisch dossier moet aanleggen en tal van stukken moet scannen met betrekking tot een dossier waarvan de afhandeling nakend is.

Art. 85bis, § 2 Deze paragraaf omschrijft de verschillende begrippen waarmee de personen worden aangeduid die betrokken zijn bij de elektronische procesvoering, van de meest algemene procedure tot de meest beperkte.

Onder de term "gebruiker" wordt iedere persoon verstaan die betrokken is bij de neerlegging of de raadpleging van de stukken. Deze moet zich daartoe inschrijven op de site, waarna hij "registratiehouder" wordt.

De registratiehouders kunnen "dossierbeheerder" of "gedelegeerde" zijn. In de meest voorkomende veronderstelling dat de procedure gevoerd wordt door een advocatenkantoor, stemt het begrip dossierbeheerder overeen met wat in de gerechtelijke sfeer de dominus litis wordt genoemd. De registratiehouder kan meer dan één dossier beheren, wat het geval zal zijn met een advocaat die tal van beroepen lopen heeft voor de Raad van State. Dat zou eveneens het geval kunnen zijn voor de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de geschillen van een overheidsinstantie. Zo kan een advocaat, in voorkomend geval, eveneens optreden als gedelegeerde indien hij verschijnt aan de zijde van een confraterdossierbeheerder.

De dossierbeheerder kan aan derden een machtiging verlenen mits ze registratiehouder zijn. De verschillende leden van een advocatenkantoor of van de juridische dienst van een administratie kunnen elkaar onderling bijvoorbeeld machtiging verlenen, zodat de ene bij afwezigheid van een andere tijdelijk als plaatsvervanger kan optreden. Een beheerderkan eveneens een machtiging verlenen aan leden van zijn secretariaat, voor de neerlegging van processtukken die hij of een andere persoon die gemachtigd is om de partij waarvoor hij optreedt te vertegenwoordigen, elektronisch heeft ondertekend, of om stukken te raadplegen. Zoals bepaald in paragraaf 4, behoudt de dossierbeheerder de zeggenschap over alle machtigingen, die hij te allen tijde kanverlenen, wijzigen of intrekken. Bepaald wordt dat de machtigingen algeheel (geldig voor alle dossiers van die beheerder) of bijzonder (geldig voor één enkel dossier) kunnen zijn, dat ze al dan niet kunnen worden overgedragen en dat ze het beheer van een dossier of alleen de raadpleging ervan kunnen betreffen. In dit laatste geval kan een advocaat zijn cliënt in de gelegenheid stellen het dossier te raadplegen, doch niet stukken eraan toe te voegen.

De bepaling loopt niet vooruit op het gebruik dat gemaakt zal worden van de verschillende soorten machtiging. Deze machtiging tot loutere raadpleging voldoet aan een vraag van de advocaten, die wensen hun cliënt te kunnen machtigen om het dossier te raadplegen, maar niet om stukken neer te leggen buiten hun medeweten. Deze kwestie betreft fundamenteel de verhoudingen tussen de advocaat en de cliënt en dat is een kwestie waarin de Raad van State zich nooit mengt. Er moet opgemerkt worden dat een machtiging geldig blijft zolang ze niet ingetrokken wordt; de cliënt die een machtiging gekregen heeft, hoeft dus niet telkenmale toestemming te vragen aan zijn advocaat. Het is ook perfect mogelijk dat een advocaat zijn cliënt machtigt om stukken in te dienen. De hoedanigheid van "dossierbeheerder" kan niet gedeeld worden, aangezien die persoon de machtigingen beheert. Misbruiken lijken niet gevreesd te moeten worden, gelet op de noodzakelijke vertrouwensband tussen de advocaat en zijn cliënt, en op het feit dat, als er zich misbruikenzouden voordoen, en de advocaat ten onrechte de toegang van zijn cliënt tot diens dossier zou ontzeggen, de kwestie onder de bevoegdheid van de stafhouder valt.

Bovendien wordt artikel 87 van het algemeen procedurereglement niet gewijzigd en kan een partij steeds kennis nemen van het dossier op de griffie. Op de griffie is een computer beschikbaar voor de partijen die niet voor de elektronische rechtspleging gekozen hebben en de dossiers komen raadplegen. Deze computer zal eveneens gebruikt kunnen worden door de verzoekers die zouden willen nagaan wat hun advocaat doet. Wanneer er, in het kader van de papieren procedure, woonplaats gekozen wordt bij de advocaat, wat meestal het geval is, is de situatie vergelijkbaar met deze situatie.

Art. 85bis, § 3 Deze paragraaf somt de voorwaarden op die vervuld moeten worden om gebruik te kunnen maken van de elektronische procesvoering. In essentie komt het hierop neer dat men moet beschikken over een computer, een breedbandinternettoegang, een e-mailadres en een kaartlezer voor identiteitskaarten. Het systeem werkt uitsluitend met in België afgegeven identiteitskaarten, daaronder begrepen dus ook in België afgegeven identiteitskaarten voor vreemdelingen, zodat buitenlandse advocaten gevestigd in België eveneens toegang zullen hebben. In de zeldzame gevallen dat een advocaat gevestigd in het buitenland betrokken is in een geding vóór de Raad van State, is het van constant gebruik dat hij om de medewerking van een Belgisch confrater verzoekt, al was het maar om hem bij te staan in het doorlopen van procedures waarmee hij niet vertrouwd is. Aldus is de beperking die deze bepaling lijkt in te houden met betrekking tot het vrij verrichten van diensten, in de praktijk zeer gering en noodzakelijkerwijs ingegeven door overwegingen van technische aard.

De werkwijze zal uitvoerig worden uiteengezet op de website, die klantvriendelijk is ontworpen.

De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft opgemerkt dat de verplichting "dat men zich kenbaar maakt door middel van een in België afgegeven elektronische identiteitskaart" niet verenigbaar is met artikel 19, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, en met artikel 56 VWEU, en heeft verzocht "deze moeeilijkheid op te lossen". Zij heeft ook het volgende opgemerkt: "De omstandigheid dat het mogelijk blijft processtukken met de post te verzenden, kan niet aan deze opmerking tegemoetkomen, aangezien de verschillende behandeling van de advocaten, naargelang ze al dan niet een in België afgegeven identiteitskaart hebben en derhalve al dan niet kunnen gebruik maken van de faciliteiten van de elektronische procedure, aldus niet wordt weggewerkt". In dat opzicht is het advies van de afdeling wetgeving duidelijk strikter dan de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, dat aanvaard heeft dat, wat de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad betreft, het bestaan van een alternatieve wijze van bekendmaking, die geen informaticasysteem vereist, het mogelijk maakte om het gelijkheidsprincipe voor de wet te verzekeren. Bovendien lijkt het advies van de afdeling wetgeving geen rekening te houden met het feit dat elke partij, uitgezonderd een overheidsinstantie, een woonplaats in België moet kiezen in toepassing van artikel 84, § 2, van het APR, en dat de buitenlandse advocaat die een private persoon verdedigt, in België verplicht een tussenpersoon moet hebben, bij wie hij woonplaatskeuze heeft gedaan en waar zich normaliter een persoon met een in België uitgereikte identiteitskaart moet bevinden.

Op termijn zal onderzocht moeten worden of de kwestie opgelost zou kunnen worden door het systeem open te stellen voor de houders van alle identiteitskaarten uitgereikt in de landen van de Europese Unie.

Momenteel maken slechts negen van de achtentwintig landen gebruik van elektronische identiteitskaarten (België, Estland, Duitsland, Italië, Letland, Nederland, Portugal, Roemenië, Spanje) en het computerprogramma van de Raad van State zou aangepast moeten worden om toegankelijk te zijn voor de houders van de in die landen uitgegeven identiteitskaarten. Er moet worden nagegaan of de nodige investeringen om de aanpassingen te integreren naargelang van de bijzonderheden van de identiteitskaarten van elk land, verantwoord zijn, rekening houdend met het geringe aantal buitenlandse advocaten zonder vestiging in België dat partijen voor de Raad van State verdedigt. Men moet immers weten dat sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 mei 1982, de onderdanen van een Lidstaat van de Europese Unie die gerechtigd zijn om het beroep van advocaat uit te oefenen, de partijen voor de Raad van State mogen vertegenwoordigen en dat bij de Raad van State geen zaak bekend is waarbij een partij werd verdedigd door een buitenlandse advocaat zonder vestiging in België. In de huidige stand van zaken is het onmogelijk aan deze opmerking van de afdeling wetgeving gevolg te geven zonder inspanningen die niet in verhouding staan tot de vooropgestelde doelstelling.

De hoedanigheid van dossierbeheerder wordt toegekend aan de persoon (advocaat, ambtenaar of partij die zichzelf verdedigt) die de eerste procedurehandeling stelt voor rekening van een partij, en die hoedanigheid blijft behouden tot de eventuele overdracht ervan aan een andere beheerder. Indien de uittredende beheerder niet voor de overdracht kan zorgen (in geval van overlijden of ziekenhuisopname bijvoorbeeld) of in geval van een onverantwoorde weigering, kan de griffie die taak op zich nemen. In geval van betwisting (en natuurlijk los van deontologische kwesties die zich bij de balie zouden kunnen voordoen), zal een beschikking van de desbetreffende kamervoorzitter bepalen wie de beheerder is.

Art. 85bis, § 4 Dit besluit beoogt ervoor te zorgen dat elektronische procesvoering de regel wordt. Alles wordt in het werk gesteld om de pleiters ertoe aan te sporen deze vorm van procesvoering te gebruiken. In het licht daarvan wordt bepaald dat de dossierbeheerder die voor elektronische procesvoering heeft gekozen, niet op zijn stappen kan terugkeren. Die regel geldt uiteraard eveneens voor de gedelegeerden, die ter zake niet over meer mogelijkheden kunnen beschikken dan die welke hun zijn verleend. Er is rekening gehouden met de mogelijkheid dat een partij van dossierbeheerder kan veranderen. Zo zal de partij vertegenwoordigd door een dossierbeheerder zelf het geding kunnen voortzetten via de post, indien zij geen gebruik wil maken van de elektronische procedure. Zo ook zal, indien een partij van advocaat verandert, de nieuwe raadsman die door deze partij is gekozen en die de nieuwe dossierbeheerder wordt, eveneens over die keuzemogelijkheid beschikken. Deze bepaling regelt ook het probleem dat kan rijzen bij een hervatting van het geding indien degene die het geding hervat niet beschikt over een in België uitgegeven identiteitskaart.

Art. 85bis, §§ 5 en 6 De neerlegging via elektronische weg vervangt de verzending van stukken in papieren vorm, en ze moet dezelfde waarde hebben. Daarom preciseert het besluit dat de via de site neergelegde stukken geacht worden originele stukken te zijn en dat hun dagtekening die is van de dag waarop ze zijn neergelegd. Er rijst geen enkel probleem wanneer de dossierbeheerder zelf of een gemachtigdeadvocaat de stukken neerlegt.

Overeenkomstig artikel 440, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek hoeft de advocaat niet van enige volmacht te doen blijken om zijn cliënten in rechte te vertegenwoordigen, en iedere advocaat-registratiehouder die een processtuk neerlegt, wordt geacht de ondertekenaar ervan te zijn. Indien een advocaat daarentegen aan een lid van zijn secretariaat dat geen advocaat is, machtiging verleent om een processtuk neer te leggen, zal dat stuk alleen geldig zijn indien het de elektronische handtekening van een advocaat draagt, aangebracht overeenkomstig de artikelen 1322 en 2281 van het Burgerlijk Wetboek, aldaar ingevoegd bij de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure. Advocaten kunnen aldus vrij het interne beheer van hun kantoor regelen.

Ingeval een processtuk door meer dan één persoon moet worden ondertekend, bijvoorbeeld een stuk neergelegd door een gemeente, dat door de burgemeester en de gemeentesecretaris moet worden ondertekend, moeten al die personen hun elektronische handtekening aanbrengen.

Paragraaf 13, vijfde lid, voorziet in eenzelfde bepaling wat de arresten betreft.

In de huidige stand van de technologie kan met behulp van verscheidene ruim verbreide programma's een elektronische handtekening worden aangebracht op een processtuk (onder meer Acrobat X, Xolido Sign of Acrobat Reader X), die alle het gebruik van de elektronische identiteitskaart van de ondertekenaar vereisen.

Art. 85bis, §§ 7 tot 9 Deze paragrafen vermelden de belangrijkste stappen die moeten worden gezet om stukken neer te leggen via de site en om een elektronisch dossier te openen. Deze stappen worden in detail beschreven op de site. De site is aldus ontworpen dat hij de gebruikelijke formaten van tekstverwerking aanvaardt, alsook het pdf-formaat. Aan de Raad van State gerichte stukken worden automatisch omgezet in PDF-formaat teneinde op de site te worden neergelegd. Indien het administratief dossier stukken bevat die niet (maquettes, stalen, plannen, cd's, enz.) of moeilijk (een zeer lijvig dossier bv.) converteerbaar zijn, kunnen die stukken via de post worden verzonden. Paragraaf 11, tweede lid, bepaalt dat de lijst van de stukken gevoegd bij een verzoekschrift of een memorie neergelegd via elektronische weg dient te vermelden in welke vorm, elektronisch of anderszins, die stukken worden neergelegd.

Art. 85bis, § 10 Overeenkomstig paragraaf 10 kan iedere partij in het stadium van de voorafgaande maatregelen vragen dat de procesvoering elektronisch zou verlopen. Zodra een zodanig verzoek is gedaan, wordt van de elektronische procesvoering gebruikgemaakt en de overage partijen wordt verzocht de procesvoering verder elektronisch te laten verlopen.

Het doel bestaat erin de partijen zoveel mogelijk ertoe aan te sporen de elektronische procesvoering te gebruiken en iedere partij de gelegenheid te bieden voor elektronische procesvoering te kiezen zonder dat ze gebonden zijn door de keuze gemaakt door een andere partij. De griffie maakt voor iedere kennisgeving een alfanumerieke sleutel aan, die aan de geadresseerde wordt meegedeeld. Het betreft een eenmalig bruikbare sleutel, in die zin dat hij slechts eenmaal toegang verleent tot het elektronisch dossier, en uitsluitend binnen de aan de betrokken partij toegemeten tijd om haar processtuk neer te leggen. Bij deze eenmalige toegang kan de partij kiezen voor de elektronische procesvoering, in welk geval ze toegang blijft krijgen tot het elektronisch dossier. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van de sleutel kan de partij die hem heeft ontvangen en geen gebruik ervan heeft gemaakt, deze niet meer aanwenden. In voorkomend geval kan een nieuwe alfanumerieke sleutel worden meegedeeld op een met redenen omkleed verzoek gericht aan de griffie.

Degene die gebruikmaakt van de sleutel hoeft slechts het elektronisch dossier te raadplegen om dossierbeheerder te worden namens de betreffende partij, gedurende de tijd die is toegemeten om het processtuk neer te leggen. Indien die persoon het processtuk neerlegt, blijft hij de dossierbeheerder. Indien hij na het raadplegen van het elektronisch dossier een advocaat wenst aan te spreken, kan hij zolang de termijn niet is verstreken de hoedanigheid van dossierbeheerder, krachtens paragraaf 3, zesde lid, overdragen aan die advocaat; de advocaat zal de dossierbeheerder blijven gedurende dezelfde termijn, ofwel totdat het dossier is afgesloten indien hij het vereiste processtuk te gelegener tijd neerlegt.

Art. 85bis, § 11 De partijen waaraan de mogelijkheid wordt geboden om de elektronische procesvoering te gebruiken, zijn daartoe evenwel niet verplicht. Voor de partijen die geen gebruik ervan wensen te maken, worden de stukken via de post uitgewisseld, zoals bij een traditionele procedure, alsdan onder het voorbehoud dat bij de processtukken geen afschriften dienen te worden gevoegd.

Art. 85bis, § 12 De voorwaarden waarop het dossier kan worden geraadpleegd stemmen overeen met die waarop een dossier ter griffie kan worden geraadpleegd. Indien aan de Raad van State via elektronische weg documenten worden toegezonden waarvoor een vertrouwelijke behandeling is aangevraagd, bevat het elektronisch dossier een vertrouwelijk gedeelte dat alleen kan worden geraadpleegd door de partijen die de stukken hebben neergelegd en die welke een vertrouwelijke behandeling hebben aangevraagd. Die stukken worden alleen toegankelijk gesteld via het elektronisch dossier indien ze nietvertrouwelijk zijn bevonden en via het elektronisch dossier zijn neergelegd. Er wordt niet voorgeschreven dat de stukken waarvoor een vertrouwelijke behandeling is aangevraagd, via elektronische weg moeten worden verzonden, ongeacht of ze al dan niet gemakkelijk kunnen worden geconverteerd.

Documenten die niet via elektronische weg in het dossier worden neergelegd en waarvoor een vertrouwelijke behandeling is aangevraagd, blijven bewaard op de griffie zoals thans het geval is, en ze worden veiligheidshalve niet geconverteerd in een elektronisch formaat; ongeacht de getroffen voorzorgsmaatregelen is het risico van openbaarmaking van een elektronisch document groter dan van een stuk in papieren vorm. Zelfs indien het verzoek om vertrouwelijke behandeling is afgewezen, zal de griffie de via de post verzonden stukken niet converteren.

Art. 85bis, § 13 Voor de partijen die gekozen hebben voor elektronische procesvoering vindt iedere kennisgeving door de Raad van State plaats via neerlegging in het elektronisch dossier. Voor de partijen die niet voor elektronische procesvoering hebben gekozen, verloopt de procedure via de post. De dossierbeheerder wordt van die neerlegging in kennis gesteld via e-mail. De termijn gesteld om in voorkomend geval een processtuk neer te leggen ingevolge de daartoe gedane kennisgeving gaat in vanaf de eerste raadpleging door de dossierbeheerder of door een van zijn gedelegeerden. Deze eerste raadpleging is in feite de tegenhanger van de inontvangstneming van een aangetekende zending. Op de website zal melding worden gemaakt van deze raadpleging; dat bericht is toegankelijk voor iedere persoon die het dossier raadpleegt. Het ontwerpbesluit bevat een bepaling die het geval regelt waarbij de geadresseerde het neergelegde document niet raadpleegt; die bepaling grijpt zowel terug naar artikel 4, § 2, van de procedureregeling, als naar artikel 7, tweede alinea, van het besluit van het Hof van Justitie van 13 september 2011 betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia (2011/C 289/06), met dien verstande dat de termijn drie dagen bedraagt in plaats van zeven, maar dat een herinneringsbericht wordt verstuurd. Indien de stukken niet zijn geraadpleegd binnen drie werkdagen na het verzenden van het emailbericht, wordt een herinneringsmail gestuurd. Indien de stukken niet zijn geraadpleegd binnen drie werkdagen volgend op deze herinnering, gaat de termijn in zelfs indien geen raadpleging heeft plaatsgehad. Ook van de arresten wordt op elektronische wijze kennis gegeven. De termijnen die beginnen te lopen naar aanleiding van de kennisgeving van die arresten (voor het indienen van een verzoek tot het opleggen van een dwangsom of voor cassatievoorziening) worden op een soortgelijke manier geregeld.

Art. 85bis, § 14 De techniek is niet onfeilbaar. Normaal gezien zou zich geen onderbreking mogen voordoen wat betreft de toegang tot de website van de Raad van State. Onder meer het onderhoud ervan vindt plaats zonder dat de toegang wordt onderbroken. Een technisch mankement kan zich echter te allen tijde voordoen en men moet steeds beducht zijn voor stroomstoringen. Het besluit bepaalt dat indien de website langer dan een uur buiten gebruik is, het processtuk tot aan het eind van de daaropvolgende dag op geldige wijze kan worden neergelegd. Men heeft het niet nodig geacht uitdrukkelijk het geval te regelen waarin de website precies op het moment dat de termijn verstrijkt gedurende minder dan een uur onbeschikbaar is, bijvoorbeeld ingeval van een stroomstoring van een half uur omstreeks middernacht op de laatste dag van de termijn. Een zodanige situatie is niet alleen weinig waarschijnlijk, maar bovendien kan de partij die een processtuk niet tijdig heeft kunnen neerleggen, in dat geval steeds overmacht aanvoeren. Indien de computerapparatuur van een partij defect is, moet die partij het document aangetekend via de post versturen naar de Raad van State, doch slechts in één exemplaar in het geval van een memorie of een verzoekschrift, waarbij ze aangeeft dat ze weliswaar gebruik wenst te maken van de elektronische procesvoering maar dat ze tijdelijk in de onmogelijkheid daartoe verkeert; alsdan moet ze het document zo spoedig mogelijk neerleggen op de website.

Artikelen 2, 3 en 4 Wat het kort geding betreft, is het voldoende dat in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State wordt verwezen naar artikel 85bis van de algemene procedureregeling opdat de elektronische procesvoering toepassing kan vinden.

Naar aanleiding van het advies nr. 54.387 van 9 december 2013, werden eveneens de artikelen 15bis en 15ter gewijzigd teneinde de in die bepalingen bedoelde verplichting van aangetekende zending te schrappen. Wat de dwangsom betreft, is het nog eenvoudiger: geen enkele wijziging hoeft te worden aangebracht in het koninklijk besluit van 2 april 1991 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de dwangsom, aangezien artikel 18 ervan onder meer verwijst naar de artikelen 84 tot 86 van de algemene procedureregeling, en dus ook naar artikel 85bis.

Artikelen 5 tot 8 Anders gaat het eraan toe wat de geschillen van administratieve cassatie betreft. Het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State bevat immers bepalingen die het verzenden van bepaalde stukken via e-mail mogelijk maken. Het ontwerpbesluit schaft deze mogelijkheid af en vervangt ze door de neerlegging op de website, zoals bij de overige geschillen. Artikel 85bis wordt daarop mutatis mutandis toepasselijk verklaard.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienares, De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET

ADVIES 54.387/2 VAN 9 DECEMBER 2013 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN HET REGENTSBESLUIT VAN 23 AUGUSTUS 1948 TOT REGELING VAN DE RECHTSPLEGING VOOR DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE, HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 5 DECEMBER 1991 TOT BEPALING VAN DE RECHTSPLEGING IN KORT GEDING VOOR DE RAAD VAN STATE EN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 30 NOVEMBER 2006 TOT VASTSTELLING VAN DE CASSATIEPROCEDURE BIJ DE RAAD VAN STATE, MET HET OOG OP DE INVOERING VAN DE ELEKTRONISCHE RECHTSPLEGING' Op 29 oktober 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 12 december 2013 (*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de raad van state en het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State, met het oog op de invoering van de elektronische rechtspleging'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 9 december 2013.

De kamer was samengesteld uit Yves Kreins, kamervoorzitter, Pierre Vandernoot en Martine Baguet, staatsraden, Christian Behrendt en Jacques Englebert, assessoren, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Benoît Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 9 december 2013. _______ Nota (*) Bij e-mail van 28 november 2013.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Strekking van het ontwerp 1. Luidens het verslag aan de Koning strekt het voorliggende ontwerpbesluit ertoe "de elektronische procesvoering voor de Raad van State te organiseren. Het besluit wijzigt niet de basisregels, maar vervangt de verzending en de uitwisseling van processtukken door de neerlegging ervan op een beveiligde site beheerd door de Raad van State. [...] Althans in een eerste fase zal de traditionele werkwijze, met uitwisseling van papieren stukken via de post, kunnen worden aangehouden, inzonderheid indien geen enkele partij wenst de elektronische procesvoering te gebruiken. Indien echter in het stadium van de voorafgaande maatregelen, d.w.z. voordat het dossier aan de auditeur is overgezonden ter fine van onderzoek en verslaglegging, een van de partijen de elektronische procesvoering gebruikt [...], wordt het dossier op elektronische wijze beheerd, met dien verstande dat de partijen die deze manier van mededeling van de stukken niet wensen te volgen, deze te allen tijde in hun papieren versie kunnen blijven ontvangen en versturen via de post". 2. Het voorliggende ontwerp bestaat er in hoofdzaak in dat in het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 `tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State' een artikel 85bis wordt ingevoegd dat heel de elektronische procedure regelt, met name de nadere regels voor de voorafgaande identificatie en registratie van de dossierbeheerder, voor de elektronische handtekening, voor het openen van het elektronisch dossier, voor de toegang tot dat dossier, voor de nakomende indiening van stukken, voor de lijst en de bewaring van de dossierstukken, alsook de gevolgen voor de termijnen van onder meer de kennisgeving die de verschillende stappen van de procedure doen ingaan. Deze regeling stoelt op het principe dat een partij, wat haar betreft, opteert voor de elektronische procedure door zich vooraf op de website van de Raad van State te registreren. Zodra deze keuze is gemaakt, ligt ze, wat de aldus geregistreerde "dossierbeheerder" betreft, voor heel de procedure vast.

Algemene opmerking Luidens het dispositief zoals het in het erbij gevoegde verslag aan de Koning is toegelicht, strekt het ontwerp ertoe de dossierbeheerder de keuze te bieden om al dan niet van de elektronische procedure gebruik te maken. Er wordt in dat verband geen enkele verplichting opgelegd, zodat de partijen die dat wensen nog steeds de mogelijkheid hebben om de schriftelijke procedure te volgen.

Aldus waarborgt het ontwerpbesluit elke rechtzoekende, ongeacht of hij al dan niet over toereikende elektronische middelen beschikt, het recht inzake toegang tot de Raad van State.

De invoering in het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 van een elektronische procedure is in dat opzicht aanvaardbaar. Rekening houdend met de aldus bepaalde regel betreffende de keuzemogelijkheid, die overigens gepaard gaat met het behoud van de regeling inzake de schriftelijke procedure, worden de volgende opmerkingen geformuleerd.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Gelet op het feit dat het koninklijk besluit van 2 april 1991 `tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de dwangsom' door het ontwerp niet wordt gewijzigd en dat krachtens artikel 18 van dat besluit inzonderheid "[d]e artikelen 84 tot 86", waaronder dus het ontworpen artikel 85bis, "van de algemene procedureregeling [...] van toepassing [zijn]" op de bijzondere procedure die door dit besluit wordt geregeld (1), hoeft dat koninklijk besluit van 2 april 1991 niet in de vorm van een aanhefverwijzing te worden vermeld in het derde lid van de aanhef.

Die aanhefverwijzing kan indien nodig worden vervangen door een overweging verderop in de aanhef, waarin het voornoemde artikel 18 wordt vermeld (2). 2. Het is onnodig in de leden van de aanhef waarin de gewijzigde besluiten worden vermeld, de artikelen in kwestie van deze gewijzigde besluiten aan te geven (3). In het vijfde lid van de aanhef, dat het vierde lid wordt, moeten de woorden ", inzonderheid op de artikelen 7, 39 en 42" derhalve worden weggelaten.

Artikel 1 (ontworpen artikel 85bis van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948) Uit de algemene bewoordingen van het ontworpen artikel 85bis, §§ 1, eerste lid ("een partij"), en 2, vloeit voort dat het ontwerp een elektronische procedure instelt ten behoeve van iedere persoon die voor de Raad van State kan optreden, zich verdedigen of tussenkomen, daarbij inbegrepen personen die zonder advocaat optreden, en dus ook dat die elektronische procedure niet alleen is bestemd voor advocaten en hun medewerkers, daarbij inbegrepen administratief medewerkers (secretariaatspersoneel, enz.). Dat blijkt ook uit bepaalde passages van het verslag aan de Koning (4).

In meerdere andere passages van het verslag aan de Koning worden evenwel ontworpen bepalingen besproken waarbij er enkel van uitgegaan wordt dat alleen advocaten en hun medewerkers van de elektronische procedure zouden gebruikmaken (5).

Toen daarover om uitleg is verzocht, heeft de gemachtigde van de Minister bevestigd dat de bedoeling voorzat de toegang tot de elektronische procedure te verruimen tot alle partijen die over adequate computerapparatuur en over een in België afgegeven identiteitskaart beschikken en dat, aangezien het eerder zelden voorkomt dat een partij voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd, sommige passages van de bespreking op het meest voorkomende geval zinspelen, waarin een partij door een advocaat wordt vertegenwoordigd.

Het verdient aanbeveling de passages van het verslag aan de Koning waarin alleen die laatstgenoemde hypothese wordt vermeld, aan te passen teneinde te preciseren dat de tekst ook op de andere gevallen toepasselijk is.

Ontworpen artikel 85bis, § 1 De artikelen 14quater en 14quinquies van het besluit van de Regent van 12 januari 1948, die handelen over verzoeken tot voortzetting van de procedure nadat in het verslag is besloten tot verwerping of tot nietigverklaring, bepalen dat het verzoek tot voortzetting van de procedure bij een ter post aangetekende brief wordt ingediend.

Het is niet duidelijk of een ter post aangetekende brief nog steeds noodzakelijk is zodra voor de elektronische procedure is geopteerd.

In het ontworpen artikel 85bis, § 1, tweede lid, moeten de voornoemde artikelen 14quater en 14quinquies dus worden toegevoegd aan de lijst artikelen waarvan op basis van dat artikel 85bis kan worden afgeweken.

Tevens moeten, om dezelfde reden, de woorden "bij ter post aangetekende brief" worden weggelaten uit de artikelen 15bis en 15ter van het koninklijk besluit van 5 december 1991 `tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State' : de verplichting gebruik te maken van een aangetekende brief geldt immers onverkort voor personen die de elektronische procedure niet gebruiken, daar die regel is neergelegd in artikel 84 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 dat door artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 5 december 1991 toepasselijk wordt gemaakt.

Het ontwerp moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Ontworpen artikel 85bis, §§ 2 tot 4 Uit het ontwerp, inzonderheid uit de onderlinge samenhang van de paragrafen 2 tot 4 van het ontworpen artikel 85bis, volgt dat de "dossierbeheerder" de controle heeft over de machtigingen die hij kan verlenen inzake toegang tot de dossiers die hij beheert en die hij via het elektronische systeem bij de Raad van State heeft ingediend, en, in voorkomend geval, inzake het neerleggen van documenten in dat dossier; deze keuze voor de elektronische weg is in principe definitief (6). Wanneer deze "dossierbeheerder" een advocaat is, heeft zijn cliënt dus alleen toegang tot zijn dossier in zoverre hij daarvoor een machtiging heeft gekregen; zoals wordt bevestigd in de bespreking van het ontworpen artikel 85bis, § 2, zou deze machtiging hem bijvoorbeeld kunnen worden geweigerd, of zou ze kunnen worden beperkt tot de loutere raadpleging van het dossier.

Een dergelijke opvatting betreffende de toegang van de partijen tot hun dossier verschilt van de thans geldende opvatting volgens welke de procedure uitgaat van de verzending van de stukken, in principe met de post : alhoewel dat in de praktijk zeer zelden voorkomt, kan een partij stukken neerleggen en toegang hebben tot het proceduredossier zonder dat ze daarvoor moet steunen op een "machtiging" - in werkelijkheid een toelating - van haar advocaat.

Toen daarover om uitleg is verzocht, heeft de gemachtigde van de Minister het volgende verklaard : "La disposition ne préjuge pas de l'usage qui sera fait des différents types de délégation. Cette délégation en consultation seule répond à une demande des avocats, qui souhaitent pouvoir autoriser leur client à consulter leur dossier, mais pas à déposer des pièces à leur insu.

La question, fondamentalement touche aux rapports entre l'avocat et son client, et c'est là une question dans laquelle, de manière constante, le Conseil d'Etat ne s'immisce pas. A noter qu'une délégation reste valable aussi longtemps qu'elle n'est pas révoquée; le client qui a obtenu une délégation ne doit donc pas demander à chaque fois l'autorisation à son avocat. Un avocat peut aussi parfaitement donner à son client une délégation lui permettant de déposer des pièces; c'est à discuter entre eux. La qualité de `gestionnaire de dossier' n'est quant à elle pas partageable, vu que c'est lui qui gère les délégations. Il ne semble pas que des abus soient à craindre, vu le rapport de confiance nécessaire entre l'avocat et son client, et, à supposer qu'il y en ait, que l'avocat prive indûment son client d'un accès à son dossier, ce serait du ressort du bâtonnier.

En outre, l'article 87 du [règlement général de procédure] n'est pas modifié, et une partie peut toujours prendre connaissance au greffe du dossier. Il est prévu qu'un ordinateur soit disponible au greffe pour les parties qui n'ont pas opté pour la procédure électronique et qui viennent consulter les dossiers. Il pourra servir également pour les requérants qui voudraient vérifier ce que fait leur avocat (hypothèse très très théorique). Enfin, dans le cadre de la procédure papier, s'il y a une élection de domicile chez l'avocat, ce qui est le plus souvent le cas, la situation est comparable".

Deze toelichtingen zouden in het verslag aan de Koning moeten staan.

Ontworpen artikel 85bis, § 3 Luidens het ontworpen artikel 85bis, § 3, tweede lid, eerste zin, nopen de registratie en het gebruik van de elektronische procedure ertoe "dat men zich kenbaar [maakt] door middel van een in België afgegeven elektronische identiteitskaart".

Deze bepaling is niet verenigbaar met artikel 19, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, waarin wordt bepaald dat elke onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie die gerechtigd is om het beroep van advocaat uit te oefenen, een partij voor de Raad van State kan vertegenwoordigen of bijstaan.

Een fundamenteler bezwaar is dat die bepaling, die betrekking heeft op een faciliteit die met name aan advocaten, dat wil zeggen aan verleners van diensten, wordt geboden, ingaat tegen artikel 56 VWEU, waarin het beginsel wordt neergelegd dat het verboden is de vrijheid om binnen de Unie diensten te verrichten, te beperken ten aanzien van de onderdanen van lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die, waarin de persoon is gevestigd voor wie de dienst wordt verricht.

De omstandigheid dat het mogelijk blijft processtukken met de post te verzenden, kan niet aan deze opmerking tegemoetkomen, aangezien de verschillende behandeling van de advocaten, naargelang ze al dan niet een in België afgegeven identiteitskaart hebben en derhalve al dan niet kunnen gebruikmaken van de faciliteiten van de elektronische procedure, aldus niet wordt weggewerkt.

De steller van het ontwerp moet deze moeilijkheid oplossen.

Ontworpen artikel 85bis, §§ 3, 4 en 10 Uit het ontworpen artikel 85bis, § 10, vierde lid, blijkt dat "[de dossierbeheerder] die hoedanigheid aan een andere [...] geregistreerde persoon kan overdragen door de aanwijzingen te volgen die door de website [op de startpagina van het ontworpen informaticasysteem] worden verstrekt of door een gemotiveerd verzoek aan de griffie te richten". Deze bepaling staat in een paragraaf die betrekking heeft op de wijze waarop de verwerende partijen en de eventuele tussenkomende partijen toegang kunnen krijgen tot het elektronisch dossier dat veronderstellenderwijs door de verzoekende partij is aangemaakt.

Luidens de tekst volgt daaruit dat de medewerking van de "dossierbeheerder" noodzakelijk is om die hoedanigheid aan een andere persoon over te dragen, bijvoorbeeld wanneer de betrokken partij van advocaat verandert, wanneer ze zich alleen wenst te verdedigen nadat ze eerst door een advocaat was vertegenwoordigd, of, omgekeerd, wanneer ze zich door een advocaat wenst te laten vertegenwoordigen nadat ze zich eerst alleen heeft verdedigd, en wanneer deze huidige of mogelijke gebruikers van het systeem zich hebben geregistreerd of zulks wensen te doen. Zoals de tekst zich aandient, heeft hij tevens alleen betrekking op de overdracht maar niet op de beëindiging van een registratie voor het ene of het andere dossier.

Luidens paragraaf 3, vierde lid, kunnen voorts alleen "machtigingen" worden gewijzigd of ingetrokken.

Volgens de toelichtingen die de gemachtigde van de Minister heeft verstrekt, is het nochtans de bedoeling de overdracht van een registratie mogelijk te maken, zelfs wanneer de registratiehouder niet in staat is voor deze overdracht te zorgen, bijvoorbeeld in het geval van ziekte, afwezigheid of overlijden, of wanneer hij zulks weigert.

De nieuwe "dossierbeheerder" zou dan contact moeten opnemen met de griffie om deze overdracht te organiseren.

Nog steeds volgens die toelichtingen zou zulks ook het geval zijn om een einde te maken aan een registratie zodat de procedure die door iemand anders dan de "dossierbeheerder" wordt gevoerd, met de post wordt voortgezet. Deze mogelijkheid wordt aangegeven in de bespreking van het ontworpen artikel 85bis, § 4, en de gemachtigde van de Minister heeft bevestigd dat de "dossierbeheerder" kan worden gewijzigd hetzij door een overdracht van die hoedanigheid via elektronische weg, hetzij door de voortzetting van de procedure met de post. Aldus moeten de woorden "Zo zal [...] kunnen" en "keuzemogelijkheid" in de bespreking van die paragraaf worden begrepen. Daaruit vloeit voort dat het "definitieve" karakter van de keuze voor de elektronische procedure, vermeld in de ontworpen paragraaf 4, alleen geldt voor de "dossierbeheerder" die in die hoedanigheid wordt gehandhaafd.

Al deze bedoelingen zouden beter moeten worden weergegeven in het dispositief, inzonderheid door te bepalen dat, wanneer de "dossierbeheerder" niet in staat is mee te werken aan de overdracht van die hoedanigheid of wanneer hij zulks weigert, de griffie daarin kan voorzien met inachtneming van de afdoende waarborgen, die in het dispositief moeten worden gepreciseerd. Het geval van de overdracht van de hoedanigheid van "dossierbeheerder", die slechts in de ontworpen paragraaf 4 aan de orde is in verband met de andere partijen dan de verzoekende partij, zou hoe dan ook moeten worden verruimd tot deze verzoekende partij. Meer in het algemeen rijst de vraag of al deze handelingen, inclusief de overdracht, de wijziging of de intrekking van de "machtigingen", evenals de actualisering van het profiel en de overdracht van de hoedanigheid van "dossierbeheerder", vermeld in de ontworpen paragraaf 3, vijfde lid, niet door een afzonderlijke paragraaf van het ontworpen artikel 85bis zouden moeten worden geregeld.

De mogelijkheid om een einde te maken aan de registratie wanneer de "beheerder" niet meer bevoegd is om de procedure voor de betrokken partij te leiden, zou eveneens in de tekst moeten worden geregeld, ook voor de gevallen waarin de "beheerder" niet in staat is de registratie in te trekken of weigert zulks te doen.

Ten slotte moet de bespreking van het ontworpen artikel 85bis, § 4, duidelijker worden geformuleerd opdat niet de indruk ontstaat dat de verandering van "dossierbeheerder" er alleen maar toe kan leiden dat het beroep louter per post verloopt, in elk geval wanneer een partij die zichzelf wenst te verdedigen de opdracht van de advocaat heeft beëindigd.

Ontworpen artikel 85bis, § 7 De gemachtigde van de Minister is het ermee eens dat in de ontworpen paragraaf 7, vierde lid, "Zolang..." moet worden geschreven in plaats van "Voor zover...".

Artikel 4 In artikel 42, 2°, van het koninklijk besluit van 30 november 2006 `tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State' moet, in overeenstemming met de gemachtigde van de Minister, de vermelding " §§ 7 en 8" worden vervangen door de woorden "de paragrafen 8 en 9". _______ Nota's (1) Zie in die zin de bespreking van artikel 2 in het verslag aan de Koning. (2) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", overwegingen 19, 29, 30 en 40. (3) Ibid., aanbeveling 30 en formule F 3-3. (4) Verslag aan de Koning, vierde alinea van het inleidende gedeelte. Zie ook de bespreking van het ontworpen artikel 85bis, § 10. (5) Dat is bijvoorbeeld het geval van de bespreking van paragraaf 2 van het ontworpen artikel 85bis.Wanneer een partij, vertegenwoordigd door een advocaat die de elektronische procedure gebruikt, ervoor kiest "zelf het geding [...] voort[ te ]zetten", is zulks luidens de bespreking van paragraaf 4 van dezelfde bepaling alleen mogelijk "in het kader van de `gebruikelijke' procesvoering, via de post", terwijl, nog steeds luidens deze bespreking, "indien een partij van advocaat verandert, de nieuwe raadsman die door deze partij is gekozen en die de nieuwe dossierbeheerder wordt, eveneens over die keuzemogelijkheid [zal] beschikken". De nieuwe dossierbeheerder is met andere woorden, volgens de definitie die het ontworpen artikel 85bis, § 2, 3°, aan dat begrip geeft, een "registratiehouder [...]" die dus toegang heeft tot de elektronische procedure. Zulks kan worden opgevat alsof de elektronische procedure alleen voor advocaten toegankelijk is en niet voor personen die zonder advocaat optreden. (6) De paragrafen 7, tweede lid, 11, eerste lid, en 12, derde lid, voorzien evenwel in uitzonderingen op het definitieve karakter van deze keuze "voor de stukken die niet gemakkelijk in een elektronisch formaat converteerbaar zijn" en voor "[d]e stukken waarvoor de vertrouwelijke behandeling wordt gevraagd". De griffie, A.-C. Van Geersdaele.

De voorzitter, Y. Kreins.

13 JANUARI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State en het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State, met het oog op de invoering van de elektronische rechtspleging FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 30, gewijzigd door de wetten van 17 oktober 1990, 4 augustus 1996, 18 april 2000, 2 augustus 2002, 17 februari 2005 en 15 september 2006;

Gelet op het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State;

Gelet op het advies nr. 54.387/2van de Raad van State, gegeven op 9 december 2013;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in de Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt een artikel 85bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 85bis.§ 1. De elektronische procesvoering wordt gebruikt in alle zaken waarin een partij daarop een beroep doet voor de processtukken die neergelegd worden voordat het dossier aan een lid van het auditoraat wordt bezorgd met het oog op het opmaken van het verslag.

In afwijking van de artikelen 14quater en 14quinquies, 84, 85, 86 en 87, wordt overeenkomstig de bepalingen van dit artikel te werk gegaan wanneer gebruik gemaakt wordt van de elektronische procesvoering. § 2. Voor toepassing van dit besluit, verstaat men onder : 1° gebruiker : iedere persoon die tussenkomt in een elektronische procesvoering;2° registratiehouder : iedere persoon die zich geregistreerd heeft op de website van de Raad van State;3° dossierbeheerder : de registratiehouder verantwoordelijk voor een bepaald dossier;4° gedelegeerde : de persoon aan wie de dossierbeheerder een machtiging heeft verleend om toegang te krijgen tot de dossiers die hij beheert en in voorkomend geval om er documenten in te voeren. § 3. Elektronische procesvoering vereist dat de gebruiker zich voorafgaandelijk registreert op de website van de Raad van State. Deze registratie is kosteloos.

Voor de registratie en het gebruik van elektronische procesvoering dient men zich kenbaar te maken door middel van een in België afgegeven elektronische identiteitskaart en door zijn mailadres te vermelden. Bij zijn eerste bezoek vult de registratieaanvrager zijn profiel aan door het ad hoc formulier in te vullen.

De registratiehouder kan derden een machtiging verlenen om toegang te krijgen tot de elektronische procesvoering waarin hij optreedt.

Machtigingen kunnen te allen tijde door de dossierbeheerder worden gewijzigd of ingetrokken.

Op de website wordt in detail aangegeven welke stappen moeten worden gevolgd om zich te registreren en om machtigingen toe te kennen, over te dragen, te wijzigen of in te trekken, om het profiel te actualiseren en de hoedanigheid van dossierbeheerder over te dragen.

Elke dossierbeheerder kan die hoedanigheid overdragen aan een andere persoon die geregistreerd is overeenkomstig § 4, door de op de site vermelde richtlijnen te volgen. Indien de dossierbeheerder die deze hoedanigheid verliest, niet zelf kan zorgen voor de overdracht naar een andere persoon of indien hij weigert om daarvoor te zorgen, kan de griffie, op basis van een gemotiveerde aanvraag, deze overdracht op zich nemen; in geval van betwisting, doet de voorzitter van de desbetreffende kamer een uitspraak bij beschikking. § 4. De keuze voor elektronische procesvoering is in het kader van de betrokken zaak definitief voor een dossierbeheerder van zodra die een processtuk langs elektronische weg heeft gedeponeerd en deze beheerder kan de overige proceshandelingen dan alleen nog op diezelfde manier stellen. § 5. Elk processtuk dat op de website van de Raad van State wordt neergelegd, wordt geacht het origineel van dat stuk te zijn.

Tenzij het elektronisch werd ondertekend, wordt elk processtuk geacht ondertekend te zijn overeenkomstig artikel 1 door de registratiehouder die het heeft neergelegd. Wanneer de handtekening van verscheidene fysieke personen noodzakelijk is, worden deze elektronisch aangebracht.

Elke memorie of elk document betreffende een op de rol ingeschreven zaak kan neergelegd worden in het elektronisch dossier voor de verzoekende, verwerende en tussenkomende partijen, door het rolnummer van de zaak te vermelden. § 6. Het tijdstip waarop een processtuk als neergelegd wordt beschouwd, is het ogenblik waarop het wordt neergelegd op de website.

De datum van de neerlegging wordt in het elektronisch dossier vermeld. § 7. Om een verzoekschrift neer te leggen waarbij een nieuw beroep wordt ingesteld, maakt de dossierbeheerder of zijn gedelegeerde verbinding met de website en volgt hij de daarop aangegeven aanduidingen. Hij vult in de daarvoor bestemde velden onder meer de aard en de taal van het hoofdberoep in en voegt het verzoekschrift en de eventuele bijlagen toe, dit alles in een van de formaten die de website vermeldt.

De stukken die niet gemakkelijk in een van deze formaten converteerbaar zijn, worden bij ter post aangetekende brief verstuurd binnen drie werkdagen na de neerlegging van het verzoekschrift.

Het verzoekschrift wordt neergelegd door het in te voeren op de website. Een tijdelijke identificatiecode wordt automatisch toegewezen en meegedeeld aan de dossierbeheerder.

Zolang de beroepstermijn niet is verstreken en de zaak geen rolnummer heeft, kunnen het verzoekschrift en bijlagen worden toegevoegd of verwijderd. § 8. Indien het verzoekschrift niet op de rol wordt ingeschreven wordt de brief vermeld in artikel 3bis, tweede lid, per elektronische post aan de dossierbeheerder toegezonden. § 9. Na onderzoek van de voorwaarden bepaald in artikel 3bis, opent de griffie een elektronisch dossier op de website en kent ze het dossier een rolnummer toe waarmee de zaak in het vervolg wordt aangeduid.

Vanaf dat ogenblik kan geen van de neergelegde stukken nog worden verwijderd of gewijzigd. § 10. Wanneer de griffie het verzoekschrift aan verwerende partijen en belanghebbende verstuurt, deelt zij eveneens een eenmalig bruikbare alfanumerieke sleutel mee die de toegang verleent tot het elektronisch dossier van de zaak.

Wanneer de griffier de memorie van antwoord aan een verzoekende partij die haar verzoekschrift niet elektronisch heeft neergelegd per post verstuurt, deelt zij eveneens een eenmalig bruikbare alfanumerieke sleutel mee die de toegang verleent tot het elektronisch dossier van de zaak.

Belanghebbenden die niet door de griffie werden aangeschreven en die wensen tussen te komen in een zaak, melden zich aan bij de griffie die hen een éénmalig bruikbare alfanumerieke sleutel meedeelt die de toegang verleent tot het elektronisch dossier van de zaak.

Deze sleutel kan enkel worden gebruikt door een persoon die zich overeenkomstig § 4 geregistreerd heeft. De persoon die deze sleutel gebruikt, wordt daardoor voor de betrokken partij de dossierbeheerder.

Deze hoedanigheid is geldig zolang een procedurestuk ingediend kan worden en blijft behouden wanneer dat procedurestuk elektronisch ingediend wordt. § 11. Ten aanzien van de partijen voor wie geen gebruik is gemaakt van elektronische procesvoering alsook voor de stukken die niet gemakkelijk in een elektronisch formaat converteerbaar zijn, geldt de regeling van artikel 84; bij de processtukken dienen geen afschriften te worden gevoegd. De stukken die gemakkelijk converteerbaar zijn in elektronische documenten, worden door de griffie geconverteerd en aan het elektronisch dossier toegevoegd. Deze stukken krijgen de datum van de verzending van de aangetekende zending.

Op de lijst van de bijlagen bij een processtuk wordt vermeld of deze bijlagen bij het elektronisch dossier zijn gevoegd dan wel in een andere vorm aan de griffie zijn toegezonden. § 12. De partijen hebben toegang tot alle stukken neergelegd in het elektronisch dossier, behalve de stukken waarvoor met toepassing van artikel 87, § 2, de vertrouwelijke behandeling is gevraagd.

Deze documenten kunnen alleen worden geraadpleegd door de partij die het stuk heeft neergelegd of die om de vertrouwelijke behandeling ervan heeft verzocht. Indien het verzoek om vertrouwelijke behandeling bij arrest wordt verworpen, wordt het stuk voor de andere partijen toegankelijk gemaakt.

De stukken waarvoor de vertrouwelijke behandeling wordt gevraagd, kunnen steeds naar de griffie worden verstuurd in een niet elektronisch formaat. Zij worden nooit in een elektronisch formaat geconverteerd. § 13. De Raad van State deelt de processtukken, alsook de betekeningen, kennisgevingen en oproepingen mee via neerlegging in het elektronisch dossier. Ten aanzien van de overige personen heeft de mededeling plaats overeenkomstig artikel 84.

De dossierbeheerders en hun gedelegeerden worden per elektronisch bericht van deze neerlegging op de hoogte gebracht.

Een elektronisch afschrift van de hun toegezonden berichten wordt op de website bewaard.

De termijnen die deze berichten doen ingaan, nemen een aanvang wanneer de bestemmeling het stuk voor het eerst raadpleegt, ongeacht het de dossierbeheerder dan wel een van zijn gedelegeerden betreft. Wanneer een stuk door de bestemmeling ervan niet is geraadpleegd binnen drie werkdagen na het versturen van het bericht, wordt een elektronisch herinneringsbericht verstuurd. Wanneer het stuk niet is geraadpleegd, wordt het geacht ter kennis zijn gebracht bij het verstrijken van de derde werkdag nadat het elektronisch herinneringsbericht is verstuurd.

De arresten worden voorzien van een elektronische handtekening van de kamervoorzitter en de griffier en worden betekend overeenkomstig artikel 36. De partijen kunnen de uitgiften ervan aanvragen bij de griffie overeenkomstig artikel 37. § 14. In het geval dat de website voor elektronische procesvoering van de Raad van State tijdelijk gedurende meer dan een uur onbeschikbaar is, wordt elke termijn die vervalt op de dag dat deze onbeschikbaarheid zich voordoet, van rechtswege verlengd tot het verstrijken van de werkdag volgend op de dag waarop een einde is gekomen aan de onbeschikbaarheid.

De periode waarin de website onbeschikbaar is geweest, worden op de website vermeld.

In het geval dat de informaticamiddelen van een partij die gebruik maakt van de elektronische procesvoering tijdelijk onbeschikbaar zijn, kan elk stuk met de post overeenkomstig artikel 84 of per faxbericht naar de Raad van State worden gestuurd; de verzoekschriften en memories dienen slechts in een exemplaar te worden neergelegd. In deze zending wordt melding gemaakt van de onbeschikbaarheid. De partij bij het geding voert de inhoud van de zending in op de website zodra dat mogelijk is. § 15. De elektronische dossiers zijn niet meer toegankelijk wanneer het dossier afgesloten en gearchiveerd is. »

Art. 2.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State wordt vervangen als volgt : «

Artikel 2.Onder voorbehoud van artikel 3 van dit besluit, zijn de artikelen 84 en 85bis van het algemeen procedurereglement van toepassing in de kortgedingprocedures. »

Art. 3.In artikel 15bis, § 1, van hetzelfde besluit, worden de woorden "bij ter post aangetekende brief" geschrapt.

Art. 4.In artikel 15ter, § 1, van hetzelfde besluit, worden de woorden "bij ter post aangetekende brief" geschrapt.

Art. 5.In het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State wordt na artikel 41, een nieuwe afdeling getiteld « Afdeling IIIbis. - Elektronische procesvoering » ingevoegd.

Art. 6.Artikel 42 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 42.Artikel 85bis van het algemeen procedurereglement is van toepassing met dien verstande dat men moet vervangen : 1° in § 5, de verwijzing naar artikel 1 door een verwijzing naar artikel 3, § 2, van onderhavig besluit;2° in §§ 8 en 9, de verwijzingen naar artikel 3bis door de verwijzingen naar artikel 5 van onderhavig besluit;3° in §§ 11, 13 et 14, de verwijzingen naar artikel 84 door de verwijzingen naar artikel 39 van onderhavig besluit;4° in § 13, alinea 5, de verwijzingen naar de artikelen 36 en 37 door de verwijzingen naar de artikelen 49 en 50 van onderhavig besluit;5° in § 12, de verwijzing naar artikel 87, § 2 door een verwijzing naar artikel 38, tweede lid, van onderhavig besluit. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op het rechtscollege dat het aangevochten arrest heeft gewezen. »

Art. 7.In artikel 7, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « elektronische » en « overeenkomstig artikel 39, vijfde lid » geschrapt.

Art. 8.In artikel 39 van hetzelfde besluit worden de leden 4 en 5 geschrapt.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2014.

Art. 10.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 januari 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET

^